Artikel 1 |
Begrippen
|
1.1 |
het plan:
|
|
het bestemmingsplan 'Sint-Michielsgestel West' van de gemeente Sint-Michielsgestel;
|
1.2 |
bestemmingsplan:
|
|
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL. IMRO.08 45.BP2O1OSMGWESTM1OO-VA01 met de bijbehorende regels en bijlage;
|
1.3 |
aanbouw:
|
|
een aan een hoofdgebouw toegevoegd afzonderlijk gebouw dat in functioneel opzicht een integrerend onderdeel van het hoofdgebouw vormt en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
|
1.4 |
aanduiding:
|
|
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
|
1.5 |
aanduidingsgrens:
|
|
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
|
1.6 |
aanduidingsvlak:
|
|
een aangegeven vlak, waarop een aanduiding betrekking heeft;
|
1.7 |
aaneengebouwde gebouwd:
|
|
een gebouw, deel uitmakend van een bouwmassa, bestaande uit drie of meer aan elkaar gebouwde grondgebonden hoofdgebouwen;
|
1.8 |
aan-huis-verbonden bedrijf:
|
|
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, evenwel met uitzondering van kapperszaken, of het uitoefenen van een ambachtelijk bedrijf in of bij de woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
|
1.9 |
aan-huis-verbonden beroep:
|
|
een dienstverlenend beroep, evenwel met uitzondering van kapperszaken, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
|
1.10 |
afhankelijke woonruimte:
|
|
een bijgebouw dat qua aard en ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het woonhuis en, waarin een gedeelte van het huishouden uit het oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;
|
1.11 |
ambachtelijk bedrijf:
|
|
een onderneming waarbij het accent ligt op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken, of herstellen van goederen, alsook –in verband hiermee als ondergeschikt belang- het verkopen en/of leveren van goederen;
|
1.12 |
bebouwing:
|
|
één of meer gebouwen en/of één of meer bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
|
1.13 |
bebouwingspercentage:
|
|
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;
|
1.14 |
bedrijf:
|
|
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
|
1.15 |
bedrijfsgebouw:
|
|
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
|
1.16 |
bedrijfswoning/dienstwoning:
|
|
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
|
1.17 |
beperkt kwetsbaar object:
|
|
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
|
1.18 |
beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
|
|
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
|
1.19 |
bestaand(e situatie):
|
|
- t.a.v. bebouwing:
|
|
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
|
|
- t.a.v. gebruik:
|
|
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen;
|
1.20 |
bestemmingsgrens:
|
|
de grens van een bestemmingsvlak;
|
1.21 |
bestemmingsvlak:
|
|
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming (een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming);
|
1.22 |
bijgebouw:
|
|
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
|
1.23 |
bouwen:
|
|
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
|
1.24 |
bouwvlakgrens:
|
|
de grens van een bouwvlak;
|
1.25 |
bouwlaag:
|
|
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
|
1.26 |
bouwmassa:
|
|
een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen;
|
1.27 |
bouwperceel:
|
|
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
|
1.28 |
bouwvlak:
|
|
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
|
1.29 |
bouwwerk:
|
|
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
|
1.30 |
bruto-inrichtingsvloeroppervlak:
|
|
het totale oppervlak aan ruimten voor magazijn, kantoor, keuken en dergelijke;
|
1.31 |
carport:
|
|
een overdekte stallingsgelegenheid voor auto’s met niet meer dan twee geheel of gedeeltelijk gesloten eigen wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
|
1.32 |
detailhandel:
|
|
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
|
1.33 |
dienstverlening:
|
|
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
|
1.34 |
eerste bouwlaag:
|
|
de bouwlaag op de begane grond;
|
1.35 |
erf:
|
|
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
|
1.36 |
extensief dagrecreatief medegebruik
|
|
een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatief gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik en met uitsluiting van recreatief nachtverblijf;
|
1.37 |
functie:
|
|
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
|
1.38 |
garagebedrijf:
|
|
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en/of reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd;
|
1.39 |
gebouw:
|
|
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
|
1.40 |
geluidzoneringsplichtige inrichting:
|
|
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;
|
1.41 |
gestapeld gebouwd:
|
|
bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten;
|
1.42 |
hoofdgebouw:
|
|
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
|
1.43 |
horeca:
|
|
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
|
1.44 |
kassen:
|
|
agrarische bedrijfsgebouwen van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering.
|
1.45 |
kantoor:
|
|
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen en/of het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
|
1.46 |
kelder:
|
|
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0.50 meter boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen;
|
1.47 |
kwetsbaar object:
|
|
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
|
1.48 |
maatschappelijke voorzieningen:
|
|
educatieve, (sociaal-)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze voorzieningen, onderwijsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waaronder ontmoetingsvoorzieningen voor jongeren en/of senioren, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van genoemde voorzieningen;
|
1.49 |
mantelzorg:
|
|
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
|
1.50 |
nutsvoorziening:
|
|
bouwwerk ten behoeve van een op het openbaar netwerk aangesloten voorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer;
|
1.51 |
ondergeschikt:
|
|
een functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;
|
1.52 |
ontsluitingsweg:
|
|
een openbare voor het verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten, betreffende woonstraten waar maximaal 30 km per uur mag worden gereden;
|
1.53 |
overkapping:
|
|
een bouwwerk zonder eigen wanden, dat aan ten minste een deel van één zijde een gesloten wand kent;
|
1.54 |
peil:
|
|
- voor bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
- indien in of op het water wordt gebouwd dient het plaatselijk peil, dan wel het afgewerkte maaiveld aangehouden te worden;
|
1.55 |
plangrens:
|
|
de begrenzing van het bestemmingsplan;
|
1.56 |
prostitutie:
|
|
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;
|
1.57 |
risicovolle inrichting:
|
|
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) een
|
|
grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden
|
|
aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt
|
|
kwetsbare objecten;
|
1.58 |
seksinrichting:
|
|
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;
|
|
onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
|
1.59 |
staat van bedrijfsactiviteiten:
|
|
de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering, zoals de lijst is opgenomen in bijlage 1 behorende bij deze regels;
|
1.60 |
teeltondersteunende voorzieningen:
|
|
voorzieningen in, op of boven die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt.
|
|
- hoge teeltondersteunende voorzieningen met een meer permanent karakter:teeltondersteunende voorzieningen, in de regel hoger dan 1,5 m, ter bescherming van zaaisels en planten, tegen onkruid en wildschade en tegen weersinvloeden, die vrij gemakkelijk verwijderbaar zijn, maar waarbij dat niet na elk teeltseizoen plaats vindt, zoals teeltbakken in stellingen, plastic en foliekassen, -tunnels en -regenkappen;
- hoge ondersteunende voorzieningen met een tijdelijk karakter:teeltondersteunende voorzieningen, in de regel hoger dan 1,5 m, ter bescherming van zaaisels en planten, tegen weersinvloeden, die aanwezig zijn gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 8 maanden, weer worden verwijderd, zoals voor mensen toegankelijke wankelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
- lage teeltondersteunende voorzieningen met een meer permanent karakter:teeltondersteunende voorzieningen voorplantaardige teelten, met een hoogte van maximaal 1,5 m, die op of nabij de grond worden aangebracht, voor zogenaamde containerteelt;
- lage teeltondersteunende voorzieningen met een tijdelijk karakter:teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,5 m, aanwezig gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 8 maanden, weer wordt verwijderd, zoals lage tunnels, insectengaas, afdekfolies en vlakveldfolies.
|
1.61 |
tuin:
|
|
een stuk grond behorende bij een woonhuis, welke is ingericht met (open) water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en/of groenvoorzieningen en/of verhardingen ten behoeve van het woongenot en ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw;
|
1.62 |
twee-aaneen gebouwd:
|
|
een gebouw, deel uitmakend van een bouwmassa bestaande uit maximaal twee hoofdgebouwen, waarvan de hoofdbebouwing aan maximaal één zijde grenst/aansluit aan een ander hoofdgebouw;
|
1.63 |
uitbouw:
|
|
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
|
1.64 |
voorgevellijn:
|
|
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
|
1.65 |
vrijstaand:
|
|
bebouwing waarvan het hoofdgebouw niet grenst of aansluit aan andere hoofdgebouwen;
|
1.66 |
water:
|
|
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.;
|
1.67 |
weg:
|
|
een openbare voor het verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten, met een doorgaand karakter waar 50 km per uur of harder mag worden gereden;
|
1.68 |
werk:
|
|
een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde;
|
1.69 |
woning:
|
|
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
|