Regels

behorende bij het bestemmingsplan ‘Kleine kernen Sluis’ in de gemeente Sluis.

 

 

HOOFDSTUK 1         INLEIDENDE REGELS

Artikel 1                 Begrippen

Artikel 2                 Wijze van meten

HOOFDSTUK 2         BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3                 Agrarisch

Artikel 4                 Bedrijf

Artikel 5                 Detailhandel

Artikel 6                 Gemengd

Artikel 7                 Gemengd-1

Artikel 8                 Gemengd-2

Artikel 9                 Gemengd-3

Artikel 10                Gemengd-4

Artikel 11                Gemengd-5

Artikel 12                Gemengd-6

Artikel 13                Gemengd-7

Artikel 14                Gemengd-8

Artikel 15                Groen

Artikel 16                Horeca

Artikel 17                Kantoor

Artikel 18                Maatschappelijk

Artikel 19                Natuur

Artikel 20                Overig - Schuur

Artikel 21                Recreatie

Artikel 22                Recreatie-Verblijfsrecreatie

Artikel 23                Sport

Artikel 24                Tuin

Artikel 25                Verkeer

Artikel 26                Water

Artikel 27                Wonen

Artikel 28                Leiding - Gas

Artikel 29                Waarde – Archeologie - 1

Artikel 30                Waarde – Archeologie - 2

Artikel 31                Waarde – Archeologie - 3

Artikel 32                Waarde – Archeologie - 4

Artikel 33                Waarde – Cultuurhistorie - 1

Artikel 34                Waarde – Cultuurhistorie - 2

Artikel 35                Waarde – Cultuurhistorie - 3

Artikel 36                Waterstaat – Waterkering

HOOFDSTUK 3          ALGEMENE REGELS

Artikel 37                Anti-dubbeltelregel

Artikel 38                Algemene bouwregels

Artikel 39                Algemene gebruiksregels

Artikel 40                Algemene aanduidingsregels

Artikel 41                Algemene afwijkingsregels

Artikel 42                Algemene wijzigingsregels

HOOFDSTUK 4          OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 43                Overgangsrecht

Artikel 44                Slotregel

 

Bijlage 1: Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 2: Staat van bedrijfsactiviteiten

 

 

Hoofdstuk 1

Inleidende regels

Artikel 1

Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.         plan: het bestemmingsplan ‘Kleine kernen Sluis’ van de gemeente Sluis;

 

2.         bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1714.bpkleinekernen-VO01 met de bijbehorende regels;

 

3.         verbeelding: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1714.bpkleinekernen-VO01;

 

4.         aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

5.         aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

6.         aaneengebouwd: blok van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;

 

7.         aankapping: een aanbouw waarbij de kap van het hoofdgebouw ononderbroken doorloopt; de hellingshoek van een aankapping kan afwijken van de hoofdkap;

 

8.         aan- of uitbouw: een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door de indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt overeenkomstig de functie van het hoofdgebouw;

 

9.         achtergevel: de meest van de wegzijde afgekeerde gevel van een gebouw;

 

10.      achterste perceelsgrens: de kadastrale grens aan de achterzijde -de van de wegzijde afgekeerde grens- bij een bouwperceel die de zijkanten van een bouwperceel verbindt. Indien meerdere zijden van het bouwperceel van de weg zijn afgekeerd, wijst het bevoegd gezag een achterste perceelsgrens aan;

 

11.      afgewerkt bouwterrein: de gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde omringt;

 

12.      afwijking bij omgevingsvergunning: een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo, zoals die luidde ten tijde van inwerkingtreding van dit plan;

 

13.      agrarisch bedrijf: een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en / of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

a.    grondgebonden agrarisch bedrijf:

1.    akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;

2.    bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;

3.    fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;

4.    grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond waarvoor in de bedrijfsvoering de weidegang essentieel is;

5.    paardenhouderij: het fokken van paarden, het houden, stallen of africhten van paarden ten behoeve van de vlees- en / of melkproductie, handel en / of de gebruiksgerichte paardenhouderij;

6.    sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;

b.    niet - grondgebonden agrarisch bedrijf:

1.    glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;

2.    intensieve kwekerij: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, in gebouwen;

3.    intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet of in beperkte mate afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;

c.    aquacultuur: de teelt van (zout)watergebonden organismen waaronder begrepen zagers, schelpdieren en vissen, al dan niet in gebouwen;

d.    overige teelten van gewassen of dieren, al dan niet in gebouwen.

 

14.      agrarische herberg: een aan het plattelandstoerisme gerelateerde inrichting bestemd voor het bedrijfsmatig verstrekken van logies met eventuele maaltijd.

 

15.      archeologisch deskundige: de gemeentelijke archeoloog dan wel een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van archeologie;

 

16.      archeologisch onderzoek: onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

 

17.      archeologische waarde: de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten;

 

18.      architectonische waarde: de in het kader van dit plan aan een gebouw toegekende waarde gekenmerkt door de opbouw en/of indeling van de gevels, de dakopbouw en het materiaal en/of kleurgebruik eventueel in samenhang met de omgeving;

 

19.      Awb: de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

20.      bebouwing: één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

21.      bebouwingspercentage: een op de verbeelding of in de regels aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

 

22.      bed & breakfast: een kleinschalige overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, ondergeschikt aan de (woon)bestemming;

 

23.      bedrijf aan huis: het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

24.      bedrijfsoppervlakte: de gezamenlijke vloeroppervlakte van verkoopruimten, magazijnen, bergingen, kantoren en verblijfsruimten en de overige voor de bedrijfsvoering benodigde vloeroppervlakte;

 

25.      bedrijfsgebouw: een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

 

26.      bedrijfswoning: een woning in of nabij een gebouw of op een terrein, dat dient voor de huisvesting van één huishouden, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;

 

27.      beroep aan huis: een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

28.      beschermd dorpsgezicht: een dorpsgezicht dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd dorpsgezicht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

29.      bestaand: ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

30.      bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;

 

31.      bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

32.      Bevi – inrichtingen: bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

 

33.      bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning, zoals bedoeld in de Wabo;

 

34.      bijgebouw: een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, functie, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

35.      boogkas: een halfronde of min of meer halfronde constructie overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor de bescherming van gewassen tegen neerslag;

 

36.      Bor: Besluit omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

37.      bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

38.      bouwgrens: de grens van een bouwvlak;

 

39.      bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

40.      bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel;

 

41.      bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

42.      bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

43.      cultuur en ontspanning: het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning:

§  ateliers;

§  creativiteitscentra;

§  muziek-, dans- en sportscholen;

§  musea;

 

44.      cultuurhistorische waarde: de in het kader van dit plan aan een bouwwerk of gebied toege­kende waarde gekenmerkt in verband met ouderdom en gaafheid;

 

45.      dagrecreatie: activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme, wellness en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten;

 

46.      dagrecreatieve voorziening: speciaal aangelegde accommodatie al dan niet overdekt ten behoeve van dagrecreatie;

 

47.      deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg: een door het bevoegd gezag aan te wijzen ambtenaar op het gebied van archeologische monumentenzorg;

 

48.      dunne mest: mest die verpompbaar is en die bestaat uit faeces of urine van land­bouw­huisdieren, al dan niet vermengd met mors-, spoel-, reinigings- of regenwater;

 

49.      detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

50.      detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel in de volgende categorieën:

a.    detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;

b.    detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;

c.    tuincentra;

d.    grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;

e.    bouwmarkten;

 

51.      dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen;

 

52.      erf: al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat, blijkens de kadastrale gegevens behoort tot het bouwperceel waarop dat gebouw is geplaatst;

 

53.      erkende partij: een dienst, bedrijf of instelling, erkend door Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de specificaties van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

 

54.      escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;

 

55.      extensieve dagrecreatie: die vormen van dagrecreatie die zijn gericht op de beleving van en/of kennismaking met natuur, landschap en cultuur van het platteland, wande­lend, per fiets, of te paard;

 

56.      gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

57.      geomorfologische waarde: de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door een karakteristieke hogere dan wel lagere ligging, veroorzaakt door de ontstaans­geschiedenis van het grondgebied;

 

58.      geschakeld: blok waarbij de hoofdgebouwen door middel van bijgebouwen en/of aan- en uitbouwen met elkaar zijn verbonden;

 

59.      gestapeld: een hoofdgebouw waarin meerdere woningen/wooneenheden zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven, beneden dan wel naast elkaar zijn gesitueerd, waarbij per woning/wooneenheid een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is;

 

60.      gevellijn: denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen;

 

61.      hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

 

62.      horecabedrijf: een bedrijf gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en / of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;

 

63.      kampeermiddel: tent, tentwagen, tenthuisje, kampeerauto of (sta)caravan, al dan niet een bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge de wet geen omgevingsvergunning tot bouwen vereist is, één en ander mits deze geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of gebouwd dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

 

64.      kampeerseizoen: de periode van 15 maart tot en met 31 december;

 

65.      kampeerterrein: terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

 

66.      kantoor: voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

 

67.      (kweek)kas: bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de teelt of veredeling van gewassen;

 

68.      kweektunnel: een halfronde of min of meer halfronde constructie overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas met een bouwhoogte van maximaal 1,2 meter, bestemd voor het voortrekken van gewassen of het opkweken van plantmateriaal en/of voorkomen van vogelvraat;

 

69.      landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige: een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake landschap en natuur;

 

70.      landschapswaarde: de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

 

71.      lint: vrijwel aaneengesloten bebouwing waarbij een blok uit maximaal twee aaneengebouwde hoofdgebouwen bestaat;

 

72.      maatschappelijk: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;

 

73.      maatvoeringsvlak: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar een bepaalde maatvoering geldt;

 

74.      mestbassin: een reservoir bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal, bijvoorbeeld een foliebassin of mestzak;

 

75.      milieudeskundige: een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu;

 

76.      molendeskundige: een door het college aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake molens;

 

77.      NAP: Normaal Amsterdams Peil;

 

78.      natuurwaarde: de in het kader van dit plan aaneen gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

 

79.      nutsvoorzieningen: voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut;

 

80.      omgevingsvergunning: vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wabo;

 

81.      ondergeschikte horeca: beperkte op de eindgebruiker gerichte horeca, die functioneel rechtstreeks verband houdt met de bestemming;

 

82.      opgraving: de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het bepalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

 

83.      overkapping: een bouwwerk, geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak en voorzien van maximaal één wand, waaronder begrepen een carport;

 

84.      passend in bebouwingsbeeld:

§  een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;

§  een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en;

§  een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

 

85.      peil: de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt, en in de andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;

 

86.      pension: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten;

 

87.      perceelgrens: de scheiding tussen bouwpercelen, die niet aan eenzelfde eigenaar behoren dan wel niet door eenzelfde gebruiker worden benut;

 

88.      permanente standplaats: een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende het gehele jaar;

 

89.      praktijkruimte: een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied;

 

90.      prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

91.      raamprostitutie: een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

92.      recreatief nachtverblijf: recreatie in ruimten welke zijn bestemd of gebouwd voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, kampeerhuisje, logeergebouwen, pension of kampeermiddel, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

 

93.      seksautomatenhal: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of life-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;

 

94.      seksbioscoop/-theater: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door vertoningen van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;

 

95.      seksinrichting: de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

96.      standplaats: een ruimte voor het plaatsen van een kampeermiddel;

 

97.      straatprostitutie: zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

98.      teeltondersteunende voorzieningen: overkappingsconstructie als ondersteunende voorziening ten behoeve van de bescherming van plantaardige agrarische teelten tegen bijvoorbeeld neerslag of zonlicht en/of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten, nader te onderscheiden in plastic boogkassen, regenkappen en paalconstructies met fijnmazige netten;

 

99.      tijdelijke kweektunnels: kweektunnels die slechts gedurende één seizoen op de landbouwgronden aanwezig zijn;

 

100.   twee-aaneen: blok van twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen;

 

101.   uitponden: het verkaveld verkopen of (eeuwigdurend) in erfpacht uitgeven van standplaatsen op kampeerterreinen aan derden;

 

102.   uitwendig karakter van een gebouw in bestaande toestand:

De ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan bestaande totaliteit van:

-     Bouwmassa, naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen;

-     Dakvorm, nokrichting en dakhelling;

-     De gevelindeling door ramen, deuropeningen en erkers;

-     Onder dat uitwendige karakter kunnen mede worden verstaan:

-     Dakoverstekken, goot- en daklijsten;

-     Stoepen, plinten, pilasters en gevellijsten.

 

103.   verblijfsrecreatie: recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccomodatie/logeergebouw, pension, hotel of bed & breakfast door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

 

104.   voorgevel van een hoofdgebouw: de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

 

105.   voorgevellijn: de gevellijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

 

106.   voorste perceelsgrens: de kadastrale grens aan de wegzijde bij een bouwperceel die de zijkanten van een bouwperceel verbindt. Indien meerdere zijden van het bouwperceel naar de weg gekeerd zijn, wijst het bevoegd gezag een voorste perceelsgrens aan;

 

107.   vrijstaand: een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een andere gebouw;

 

108.   Wabo: de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

109.   waterbassin: een reservoir bestemd en geschikt voor het opslaan van water ten behoeve van het agrarische bedrijf;

 

110.   Wed: de Wet op de economische delicten, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

111.   weg: als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994;

 

112.   Wegenverkeerswet: de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

113.   weidegang: het bieden van gelegenheid voor dieren om buiten te lopen, op een substantiële oppervlakte landbouwgrond, waarbij een deel van de voerbehoefte voor de dieren buiten wordt verzameld en waarbij meer dan 50% van de betreffende landbouwgrond is begroeid;

 

114.   Wgh: de Wet geluidhinder, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

 

115.   windturbine: een windturbine is een machine met rotorbladen, waarmee door middel van windkracht elektriciteit wordt opgewekt;

 

116.   wonen: het gehuisvest zijn in een woning/wooneenheid;

 

117.   woning/wooneenheid: een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding, niet zijnde een bijzondere woonvorm, of voor de huisvesting van maximaal vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht;

 

118.   Wro: Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

119.   zijdelingse perceelsgrens: de kadastrale grens van een bouwperceel tussen twee bouwpercelen, die voor- en achterzijde van een bouwperceel verbindt;

 

120.   zorgwonen: zelfstandige vormen van wonen, waar zorg op afroep of 24 uur per dag zorg beschikbaar is vanuit een verpleeg- of verzorgingshuis, een woonzorgcentrum of een dienstcentrum.

 

 

Artikel 2

Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

a.     afstanden

van gebouwen onderling alsmede afstanden van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

 

b.     de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

c.    dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

d.    de breedte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;

 

e.    de diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voor- en achtergevel;

 

f.     de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien zich op een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot of het boeibord van de dakkapel(len) als hoogte aangemerkt;

 

g.    de inhoud van een bouwwerk 

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

h.    de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

i.      het bebouwde oppervlak

optellen van de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar, tenzij in deze regels anders is bepaald;

 

 

Hoofdstuk 2

Bestemmingsregels

Artikel 3

Agrarisch

3.1         Bestemmingsomschrijving

3.1.1     Bestemming

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven;

b.    uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: het wonen ten dienste van het ter plaatse gevestigde bedrijf;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – randzone’: tevens het behoud, herstel en / of versterking van het karakter van het gebied als agrarische randzone;

d.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’: tevens voor ondergeschikte horeca tot en met categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;

e.    verhardingen, wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

3.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bedrijfsgebouwen;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: één bedrijfswoning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2         Bouwregels

 

3.2.1     Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.    de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

e.    de minimale afstand tussen vrijstaande bedrijfsgebouwen bedraagt 3 meter;

f.     de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

g.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’ bedraagt de oppervlakte van de ondergeschikte horeca tot en met categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten maximaal 100 m².

 

3.2.2     Bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    het bewoonbaar vloeroppervlak van een bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 200 m², de inhoud bedraagt maximaal 750 m³;

c.    bij iedere bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 60 m²;

d.    de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

e.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

f.     de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 3,10 meter en de totale hoogte maximaal 7 meter.

 

3.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht dan wel worden aangelegd;

b.    in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3, sub a mogen buiten het bouwvlak bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd dan wel worden aangelegd, met uitzondering van waterbassins en  teeltondersteunende voorzieningen;

c.    de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;

d.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.

e.    in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3, sub d bedraagt de bouwhoogte van teelt-ondersteunende voorzieningen maximaal 4,5 meter.

3.3         Specifieke gebruiksregels

3.3.1     Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

a.    voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zoals mestbassins en bassins voor de opslag van andere stoffen zoals water;

b.    de opslag van goederen;

c.    het plaatsen van plastic boogkassen;

d.    het gebruiken van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie;

e.    containervelden en bassins ten behoeve van aquacultuur;

f.     detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van het gebruik van ten hoogste 150 m² brutovloeroppervlakte voor de verkoop van boerderij- of streekproducten;

g.    de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in een bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uit- en bijgebouwen;

h.    het per bedrijfswoning aanbieden van meer dan 3 slaapkamers ten behoeve van logies met ontbijt (bed & breakfast);

i.      bewoning van een bedrijfswoning met logies en ontbijt (bed & breakfast) anders dan door degene die het logies met ontbijt verzorgt.

 

3.3.2     Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    het plaatsen van tijdelijke kweektunnels (lager dan 1,2 m);

b.    het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor winterstalling van boten en caravans;

c.    het bieden van kleinschalige voorzieningen voor extensieve dagrecreatie binnen bestaande agrarische bedrijfsgebouwen, tot een omvang van maximaal 50 m² per bedrijf;

d.    het gebruik van de bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uit- en bijgebouwen voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

e.    het gebruiken van een deel van een bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uitbouwen ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

 

3.4         Afwijking van de gebruiksregels

3.4.1     Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3.1, sub g voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

3.4.2     Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3.2, sub e voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een)  bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bedrijfswoning en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 4

Bedrijf

4.1         Bestemmingsomschrijving

4.1.1     Bestemming

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    de uitoefening van bedrijfsactiviteiten voor zover die voorkomen in categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’: tevens een bedrijf tot en met categorie 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf- aannemersbedrijf’: tevens een aannemersbedrijf tot en met categorie 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

d.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf- agrarisch hulp- en nevenbedrijf’: tevens een agrarisch hulp- en nevenbedrijf tot en met categorie 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

e.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf-ambachtsbedrijf/werkplaats’: uitsluitend een ambachtsbedrijf/werkplaats;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf- brandstoffenhandel’: tevens een brandstoffenhandel tot en met categorie 4.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

g.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf- constructiebedrijf’: tevens een constructiebedrijf tot en met categorie 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

h.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf- educatieve activiteiten en workshops’: uitsluitend educatieve activiteiten en workshops;

i.      ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf- mechanisatiebedrijf’: tevens een mechanisatiebedrijf tot en met categorie 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

j.     ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf- transportbedrijf’: tevens een transportbedrijf tot en met categorie 3.2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

k.    ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’: uitsluitend een verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg tot en met categorie 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

l.      ter plaatse van de aanduiding ‘brandweerkazerne’: tevens een brandweerkazerne tot en met categorie 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

m.  ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’: tevens detailhandel;

n.    ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’: tevens een kantoor;

o.    ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’: uitsluitend een nutsvoorziening;

p.    ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’: uitsluitend opslag;

q.    uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: het wonen ten dienste van het ter plaatse gevestigde bedrijf;

r.     verhardingen, wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;

 

4.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bedrijfsgebouwen;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: één bedrijfswoning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2         Bouwregels          

4.2.1     Bedrijfsgebouwen

Bedrijfsgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de totale oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.    de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte, tenzij anders op de verbeelding is weergegeven;

e.    de minimale afstand tussen vrijstaande bedrijfsgebouwen bedraagt 3 meter;

f.     de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

g.    ter plaatse van de aanduidingen ‘detailhandel’ en ‘kantoor’ tezamen zijn de functies detailhandel en kantoor toegestaan, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte maximaal 50% van het bouwperceel bedraagt.

 

4.2.2     Bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    het bewoonbaar vloeroppervlak van een bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 200 m², de inhoud bedraagt maximaal 750 m³;

c.    bij iedere bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 60 m²;

d.    de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

e.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

f.     de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 3,10 meter en de totale hoogte maximaal 7 meter.

 

4.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 4.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter;

c.    de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 8 m;

d.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.

4.3         Afwijken van de bouwregels

4.3.1     Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 4.2.3, sub d, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

4.3.2     De in lid 4.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

4.4         Specifieke gebruiksregels

4.4.1     Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    het uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten;

b.    opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

c.    Bevi-inrichtingen;

d.    Wgh-inrichtingen;

e.    zelfstandige kantoren;

f.     volumineuze detaihandel;

g.    de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in een bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uit- en bijgebouwen.

 

4.4.2     Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    het plaatsen van tijdelijke kweektunnels (lager dan 1,2 m);

c.    het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor winterstalling van boten en caravans;

d.    het bieden van kleinschalige voorzieningen voor extensieve dagrecreatie binnen bestaande agrarische bedrijfsgebouwen, tot een omvang van maximaal 50 m³ per bedrijf;

e.    het gebruik van de bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uit- en bijgebouwen voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

f.     het gebruiken van een deel van een bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uitbouwen ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

4.5         Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1     Staat van bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 4.1.1, sub a voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is genoemd, mits deze activiteit naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een krachtens lid 4.1.1, sub a ter plaatse toegelaten categorie bedrijfsactiviteiten;

b.    Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.1, sub a dient een milieudeskundige te worden gehoord, met betrekking tot de vraag of aan de in het desbetreffende lid genoemde criterium voor het verlenen van een omgevingsvergunning is voldaan.

 

4.5.2     Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1, sub g voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitgebouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

4.5.3     Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.2, sub f voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een) bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

4.6         Wijzigingsbevoegdheid

4.6.1     Wijziging Staat van Bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten wijzigen in die zin, dat de categorie-indeling van bedrijfsactiviteiten kan worden gewijzigd indien en voor zover een wijziging van de belasting van de desbetreffende typen van bedrijven op het milieu als gevolg van technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geeft.

 

4.6.2     Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 4.6.1 dient een milieudeskundige te worden gehoord, met betrekking tot de vraag of aan de in het desbetreffende lid 4.6.1 genoemde criterium voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is voldaan.

 

4.6.3     Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, bij bedrijfs-beëindiging, de bestemming ‘Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woning gelijk blijft;

b.    de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

c.    de parkeervraag op eigen terrein dient te worden gerealiseerd; de parkeernorm is: minimaal 2 parkeerplaatsen per woning;

d.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

 

Artikel 5

Detailhandel

5.1         Bestemmingsomschrijving

5.1.1     Bestemming

De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    detailhandelsbedrijven;

b.    uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: het wonen ten dienste van het ter plaatse gevestigde bedrijf;

c.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

5.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2         Bouwregels

5.2.1     Hoofdgebouwen    

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    het bewoonbaar vloeroppervlak van een bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 200 m²;

c.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

e.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

5.2.2     Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,10 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 5.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

h.    in afwijking van het bepaalde in lid 5.2.2, sub f bedraagt het maximum bebouwd oppervlak, daar waar een dergelijke maat op de verbeelding is aangegeven, de op de verbeelding aangegeven maat.

 

5.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter;

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 5.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

5.3         Afwijken van de bouwregels

5.3.1     Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 5.2.2, sub d voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 5.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

5.3.2     De in lid 5.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

5.4         Specifieke gebruiksregels

5.4.1     Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    Bevi-inrichtingen;

b.    Wgh-inrichtingen;

c.    opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

d.    verkoop van LPG;

e.    detailhandel in volumineuze goederen of grootschalige detailhandel, uitgezonderd daar waar de aanduiding ‘detailhandel volumineus’ op de verbeelding is opgenomen.

f.     detailhandel op de verdieping(en);

g.    de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in een bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uit- en bijgebouwen.

 

5.4.2     Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    maximaal 1 bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

c.    het gebruik van de bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uit- en bijgebouwen voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van een bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uitbouwen ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

 

5.5         Afwijking van de gebruiksregels

5.5.1     Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1, sub g voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

5.5.2     Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een bedrijfswoning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

5.5.3     Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een)  bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 6

Gemengd

6.1         Bestemmingsomschrijving

6.1.1     Bestemming

De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    cultuur en ontspanning;

b.    detailhandelsbedrijven;

c.    kantoren;

d.    maatschappelijk;

e.    praktijkruimten;

f.     wonen;

g.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met horecacategorie 2b’: tevens voor horeca tot en met categorie 2b van de Staat van Horeca-activiteiten;

h.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

6.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2         Bouwregels

6.2.1     Hoofdgebouwen    

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;

c.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

e.   de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

6.2.2     Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,10 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 6.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

h.    in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.2, sub f bedraagt het maximum bebouwd oppervlak, daar waar een dergelijke maat op de verbeelding is aangegeven, de op de verbeelding aangegeven maat.

 

6.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter;

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 6.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

6.3         Afwijken van de bouwregels

6.3.1     Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 6.2.2, sub f voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 6.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

6.3.2     De in lid 6.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

6.4         Specifieke gebruiksregels

6.4.1     Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    Bevi-inrichtingen;

b.    Wgh-inrichtingen;

c.    opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

d.    verkoop van LPG;

e.    detailhandel in volumineuze goederen of grootschalige detailhandel;

f.     detailhandel op de verdieping(en);

g.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

h.    garages en bergplaatsen voor handel en distributie van goederen;

i.      uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen.

 

6.4.2     Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    het gebruik per bouwperceel voor maximaal één woning;

c.    het in samenhang met het wonen gebruiken van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

6.5         Afwijking van de gebruiksregels

6.5.1     Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4.1, sub i voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

6.5.2     Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

6.5.3     Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een)  bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 7

Gemengd-1

7.1         Bestemmingsomschrijving

7.1.1     Bestemming

De voor ‘Gemengd-1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    detailhandelsbedrijven;

b.    dienstverlening;

c.    kantoren;

d.    wonen;

e.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’: tevens een snackbar;

f.     verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

7.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 7.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2         Bouwregels

7.2.1     Hoofdgebouwen    

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

c.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

d.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

7.2.2     Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,10 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 7.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

 

7.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter;

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 7.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

7.3         Afwijken van de bouwregels

7.3.1     Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 7.2.2, sub f voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 7.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

7.3.2     De in lid 7.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

7.4         Specifieke gebruiksregels

7.4.1     Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    Bevi-inrichtingen;

b.    Wgh-inrichtingen;

c.    opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

d.    verkoop van LPG;

e.    detailhandel in volumineuze goederen of grootschalige detailhandel;

f.     detailhandel op de verdieping(en);

g.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

h.    garages en bergplaatsen voor handel en distributie van goederen;

i.      uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen.

 

7.4.2     Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    het gebruik per bouwperceel voor maximaal één woning;

c.    het in samenhang met het wonen gebruiken van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

 

7.5         Afwijking van de gebruiksregels

7.5.1     Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.4.1, sub i voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

7.5.2     Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

7.5.3     Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.4.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een) bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 8

Gemengd-2

8.1         Bestemmingsomschrijving

8.1.1     Bestemming

De voor ‘Gemengd-2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    detailhandelsbedrijven;

b.    wonen;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met horecacategorie 1c’: tevens voor horeca tot en met categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten;

d.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - ambachtsbedrijf / werkplaats’: tevens een ambachtsbedrijf en/of werkplaats;

e.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

8.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 8.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2         Bouwregels

8.2.1     Hoofdgebouwen    

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;

c.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

e.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

8.2.2     Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,10 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 8.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan;

h.    in afwijking van het bepaalde in lid 8.2.2, sub f bedraagt het maximum bebouwd oppervlak, daar waar een dergelijke maat op de verbeelding is aangegeven, de op de verbeelding aangegeven maat.

 

8.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter;

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 8.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

8.3         Afwijken van de bouwregels

8.3.1     Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 8.2.2, sub f voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 8.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

8.3.2     De in lid 8.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

8.4         Specifieke gebruiksregels

8.4.1     Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    Bevi-inrichtingen;

b.    Wgh-inrichtingen;

c.    opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

d.    verkoop van LPG;

e.    detailhandel in volumineuze goederen of grootschalige detailhandel;

f.     detailhandel op de verdieping(en).

g.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

h.    garages en bergplaatsen voor handel en distributie van goederen;

i.      uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen.

 

8.4.2     Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    het gebruik per bouwperceel voor maximaal één woning;

c.    het in samenhang met het wonen gebruiken van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

8.5         Afwijking van de gebruiksregels

8.5.1     Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.4.1, sub i voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

8.5.2     Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

8.5.3     Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.4.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een) bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 9

Gemengd-3

9.1         Bestemmingsomschrijving

9.1.1     Bestemming

De voor ‘Gemengd-3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    maatschappelijk;

b.    wonen;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’: tevens voor ondergeschikte horeca tot en met categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten;

d.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

9.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 9.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2         Bouwregels

9.2.1     Hoofdgebouwen    

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

c.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

d.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

9.2.2     Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,10 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 9.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

h.    in afwijking van het bepaalde in lid 9.2.2, sub f bedraagt het maximum bebouwd oppervlak, daar waar een dergelijke maat op de verbeelding is aangegeven, de op de verbeelding aangegeven maat.

 

9.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter;

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 9.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

9.3         Afwijken van de bouwregels

9.3.1     Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 9.2.2, sub f voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 9.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

9.3.2     De in lid 9.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

9.4         Specifieke gebruiksregels

9.4.1     Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    Bevi-inrichtingen;

b.    Wgh-inrichtingen;

c.    opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk.

d.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

e.    garages en bergplaatsen voor handel en distributie van goederen;

f.     uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen.

 

9.4.2     Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    het gebruik per bouwperceel voor maximaal één woning;

c.    het in samenhang met het wonen gebruiken van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

 

9.5         Afwijking van de gebruiksregels

9.5.1     Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.4.1, sub f voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

9.5.2     Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

9.5.3     Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.4.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een) bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 10

Gemengd-4

10.1      Bestemmingsomschrijving

10.1.1   Bestemming

De voor ‘Gemengd-4’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    maatschappelijk;

b.    horeca tot en met categorie 2b van de Staat van Horeca-activiteiten;

c.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

10.1.2  Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 10.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2      Bouwregels

10.2.1   Hoofdgebouwen    

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;

c.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte, tenzij anders op de verbeelding is weergegeven;

e.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

10.2.2   Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,10 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 10.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

 

10.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter;

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 10.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

10.3      Afwijken van de bouwregels

10.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 10.2.2, sub f voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 10.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

10.3.2   De in lid 10.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

10.4      Specifieke gebruiksregels

10.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    Bevi-inrichtingen;

b.    Wgh-inrichtingen.

 

10.4.2   Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt.

 

 

Artikel 11

Gemengd-5

11.1      Bestemmingsomschrijving

11.1.1   Bestemming

De voor ‘Gemengd-5’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    ambachtsbedrijf;

b.    wonen;

c.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

11.1.2  Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 11.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    een hoofdgebouw.

11.2      Bouwregels

11.2.1   Hoofdgebouw

Met betrekking tot het bouwen van een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

 

a.    het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

c.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

d.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

11.3      Specifieke gebruiksregels

11.3.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

a.    Bevi-inrichtingen;

b.    Wgh-inrichtingen;

c.    opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

d.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

e.    garages en bergplaatsen voor handel en distributie van goederen;

f.     uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen.

 

11.3.2   Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    het gebruik per bouwperceel voor maximaal één woning;

c.    het in samenhang met het wonen gebruiken van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

11.4      Afwijking van de gebruiksregels

11.4.1   Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.3.1, sub f voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige  activiteit.

 

11.4.2   Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1.1. voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

11.4.3   Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.3.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een) bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 12

Gemengd-6

12.1      Bestemmingsomschrijving

12.1.1   Bestemming

De voor ‘Gemengd-6’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    detailhandel;

b.    verblijfsrecreatie;

c.    wonen;

d.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

12.1.2  Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 12.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.2      Bouwregels

12.2.1   Hoofdgebouwen    

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

c.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

d.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

12.2.2   Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,10 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 12.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

 

12.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter.

12.3      Afwijken van de bouwregels

12.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 12.2.2, sub f voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 12.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

12.3.2   De in lid 12.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

12.4      Specifieke gebruiksregels

12.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

a.    Bevi-inrichtingen;

b.    Wgh-inrichtingen;

c.    opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

d.    verkoop van LPG;

e.    detailhandel in volumineuze goederen of grootschalige detailhandel;

f.     detailhandel op de verdieping(en);

g.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

h.    garages en bergplaatsen voor handel en distributie van goederen;

i.      uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen.

 

12.4.2   Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    het gebruik per bouwperceel voor maximaal één woning;

c.    het in samenhang met het wonen gebruiken van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

12.5      Afwijking van de gebruiksregels

12.5.1   Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.4.1, sub i voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

12.5.2   Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

12.5.3   Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.4.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een) bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 13

Gemengd-7

13.1      Bestemmingsomschrijving

13.1.1   Bestemming

De voor ‘Gemengd-7’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    horeca tot en met categorie 2b van de Staat van Horeca-activiteiten;

b.    wonen;

c.    maatschappelijk;

d.    ter plaatse van de aanduiding ‘zalencentrum’ tevens een zalencentrum;

e.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

13.1.2  Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 13.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

13.2      Bouwregels

13.2.1   Hoofdgebouwen    

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

e.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

13.2.2   Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,10 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 13.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

 

13.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter;

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 13.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

13.3      Afwijken van de bouwregels

13.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 13.2.2, sub d voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 13.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

13.3.2   De in lid 13.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

13.4      Specifieke gebruiksregels

13.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

b.    garages en bergplaatsen voor handel en distributie van goederen;

c.    uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen.

 

13.4.2   Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    het gebruik per bouwperceel voor maximaal één woning;

c.    het in samenhang met het wonen gebruiken van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

 

13.5      Afwijking van de gebruiksregels

13.5.1   Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.4.1, sub c voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

13.5.2   Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

13.5.3   Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.4.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een) bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

Artikel 14

Gemengd-8

14.1      Bestemmingsomschrijving

14.1.1   Bestemming

De voor ‘Gemengd-8’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    cultuur en ontspanning;

b.    dienstverlening;

c.    kantoren;

d.    maatschappelijk;

e.    praktijkruimten;

f.     wonen;

g.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

14.1.2  Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 14.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

14.2      Bouwregels

14.2.1   Hoofdgebouwen    

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

e.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

14.2.2   Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,10 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 14.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

 

14.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter;

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 14.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

14.3      Afwijken van de bouwregels

14.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 14.2.2, sub f voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 14.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

14.3.2   De in lid 14.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

14.4      Specifieke gebruiksregels

14.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

b.    garages en bergplaatsen voor handel en distributie van goederen;

c.    uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen.

 

14.4.2   Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    het gebruik per bouwperceel voor maximaal één woning;

c.    het in samenhang met het wonen gebruiken van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

14.5      Afwijking van de gebruiksregels

14.5.1   Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.4.1, sub c voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

14.5.2   Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

14.5.3   Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.4.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een) bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 15

Groen

15.1      Bestemmingsomschrijving

15.1.1   Bestemming

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    plantsoen, bermstroken, bermsloten, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen,  straatmeubilair, voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, en andere tot de bestemming behorende groen- en recreatieve voorzieningen, zoals: voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, waterelementen, waterberging, nutsvoorzieningen, overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding in het plangebied zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins, geluidwerende voorzieningen, beeldende kunst of kunstuitingen en gedenktekens;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’: tevens een zend-/ontvangstinstallatie;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘terras’: tevens horecaterrassen behorend bij nabijgelegen horecabedrijven of detailhandelsvestigingen met ondersteunende horeca-activiteiten.

 

15.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 15.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    gebouwen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.2      Bouwregels

15.2.1   Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m²;

b.    de maximale oppervlakte van een bergbezinkbassin bedraagt 400 m²;

c.    de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter;

 

15.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          speeltoestellen:                                             3 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          lichtmasten en overige masten:                       10 meter;

-          zend-/ontvangstinstallatie:                              40 meter;

-          bewegwijzering en straatmeubilair                    4,5 meter;

-          kunstwerken                                                2 meter;

-          terrasschermen:                                           2 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

15.3      Afwijken van de bouwregels

15.3.1   Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;

 

15.3.2   De in lid 15.3.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

Artikel 16

Horeca

16.1      Bestemmingsomschrijving

16.1.1   Bestemming

De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met horecacategorie 1b’: tevens voor horeca tot en met categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met horecacategorie 1c’: tevens voor horeca tot en met categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met horecacategorie 2b’: tevens voor horeca tot en met categorie 2b van de Staat van Horeca-activiteiten;

d.    uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: het wonen ten dienste van het ter plaatse gevestigde bedrijf;

e.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, terrassen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

16.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 16.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan – en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

16.2      Bouwregels

16.2.1   Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    het bewoonbaar vloeroppervlak van een bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 200 m²;

c.    hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;

d.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

e.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

f.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte, tenzij anders op de verbeelding is weergegeven;

g.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

16.2.2   Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,10 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 16.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

 

16.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

        

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          terrasschermen:                                           2 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 16.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

16.3      Afwijken van de bouwregels

16.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 16.2.2, sub f voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 16.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

16.3.2   De in lid 16.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

16.4      Specifieke gebruiksregels

16.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in een bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uit- en bijgebouwen.

 

16.4.2   Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    maximaal 1 bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

c.    het gebruik van de bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uit- en bijgebouwen voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van een bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uitbouwen ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

 

16.5      Afwijken van de gebruiksregels

16.5.1   Afwijken van de Staat van Horeca-activiteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.1 om horecabedrijven toe te laten die niet in de Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifiek werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten, zoals in lid 16.1 genoemd.

 

16.5.2   Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.4.1, sub a voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

16.5.3   Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een bedrijfswoning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

16.5.4   Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.4.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een) bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 17

Kantoor

17.1      Bestemmingsomschrijving

17.1.1   Bestemming

De voor ‘Kantoor’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    kantoren;

b.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

17.1.2  Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 17.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    gebouwen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

17.2      Bouwregels

17.2.1   Gebouwen  

Met betrekking tot het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.    de goothoogte van een gebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

e.    de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

f.     de afstand tussen gebouwen bedraagt minimaal 1 meter.

 

17.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij gebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter.

 

17.3      Afwijken van de bouwregels

17.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 17.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

            

17.3.2   De in lid 17.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

Artikel 18

Maatschappelijk

18.1      Bestemmingsomschrijving

18.1.1   Bestemming

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, kinderopvang alsmede voor voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;

b.    ondergeschikte detailhandels- en/of horeca activiteiten uitsluitend ten dienste van de maatschappelijke voorzieningen;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – molen’: uitsluitend een molen;

d.    ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’: uitsluitend voor begraafplaats;

e.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

18.1.2  Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 18.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    gebouwen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

18.2      Bouwregels

18.2.1   Gebouwen  

Met betrekking tot het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;

c.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

d.    de goothoogte van een gebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

e.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte, tenzij anders op de verbeelding is weergegeven;

f.     de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

g.    de afstand tussen gebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

h.    ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’ zijn gebouwen toegestaan met een maximale oppervlakte van 15 m² en een maximale goothoogte van 3 meter, uitgezonderd daar waar de ligging van het gebouw is bepaald middels een bouwvlak.

 

18.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          speeltoestellen:                                             3 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          lichtmasten en overige masten:                       10 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

18.3      Afwijken van de bouwregels

18.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 18.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

18.3.2   De in lid 18.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

Artikel 19

Natuur

19.1      Bestemmingsomschrijving

19.1.1   Bestemming

De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    behoud, herstel en ontwikkeling van aanwezige en potentiële natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden;

b.    extensieve dagrecreatie met bijbehorende voorzieningen;

a.    bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, bermen en bermsloten speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, waterelementen, waterberging, nutsvoorzieningen, overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding in het plangebied zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins, geluidwerende voorzieningen, beeldende kunst of kunstuitingen en gedenktekens.

 

19.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 19.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

19.2      Bouwregels

19.2.1   Bouwwerken, geen gebouw zijnde        

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

        

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter.

19.3      Specifieke gebruiksregel

19.3.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;

b.    het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

c.     het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

19.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

19.4.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.    het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en ophogen;

c.    het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

d.    het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.

 

19.4.2   Uitzonderingsregel

Het verbod van lid 19.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

 

a.    normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

c.    reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.

 

19.4.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 19.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-, landschaps- en / of cultuurhistorische waarden:

 

a.    niet worden aangetast of;

b.    niet significant worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind en indien nodig mitigerende en zonodig compenserende maatregelen worden getroffen.

 

19.4.4   Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 19.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige en/of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 19.4.3 wordt voldaan.

 

 

Artikel 20

Overig - Schuur

20.1      Bestemmingsomschrijving

20.1.1   Bestemming

De voor 'Overig - Schuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    schuren en andere opstallen ten dienste van opslag, berging, stalling en een hobbymatig dierenverblijf.

 

20.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 20.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    gebouwen.

20.2      Bouwregels

20.2.1   Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;

c.    de goothoogte van een gebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte, tenzij anders op de verbeelding is weergegeven.

20.3      Specifieke gebruiksregels

20.3.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    het uitoefenen van detailhandel;

b.    het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten;

c.    opslag van gevaarlijke stoffen.

 

 

Artikel 21

Recreatie

21.1      Bestemmingsomschrijving

21.1.1   Bestemming

De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    dagrecreatie in de vorm van sport, spel en educatie;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘sauna’: uitsluitend een sauna;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’: tevens volkstuinen;

d.    ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’: tevens een zend-/ontvangstinstallatie;

e.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’: tevens voor ondergeschikte horeca tot en met categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten;

f.     verhardingen, verkeersvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water- en groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

21.1.2   Toelaatbare bebouwing    

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 21.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    gebouwen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

21.2      Bouwregels

21.2.1   Gebouwen  

Met betrekking tot het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' aangegeven aantal vierkante meters van het bouwvlak;

c.    de goothoogte van een gebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte, uitgezonderd daar waar de bouwhoogte op de verbeelding is aangegeven;

e.    de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

f.     de afstand tussen gebouwen bedraagt minimaal 1 meter.

g.    in afwijking van het bepaalde in lid 21.2.1 sub a en b, bedraagt ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’ de oppervlakte van een gebouw ten behoeve van opslag respectievelijk (kweek)kas maximaal 9,00 m² respectievelijk 5,00 m² per volkstuin, met een bouwhoogte van maximaal 3,00 meter.

 

21.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     de bouwhoogte bedraagt maximaal:

1.    antennes:                                                   5 meter;

2.    speeltoestellen:                                            3 meter;

3.    openbare nutsvoorzieningen:                          3 meter;

4.    lichtmasten en overige masten:                       10 meter;

5.    zend-/ontvangstinstallatie:                              40 meter;

6.    bewegwijzering en straatmeubilair                    4,5 meter;

7.    kunstwerken                                                2 meter;

8.    terrasschermen:                                           2 meter;

9.    overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

21.3      Afwijken van de bouwregels

21.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 21.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

21.3.2   De in lid 21.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

Artikel 22

Recreatie-Verblijfsrecreatie

22.1      Bestemmingsomschrijving

22.1.1   Bestemming

De voor ‘Recreatie-Verblijfsrecreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen en/of recreatieappartementen;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’: uitsluitend een kampeerterrein alsmede dagrecreatieve voorzieningen;

c.    bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, verhardingen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

 

22.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 22.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan – en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

22.2      Bouwregels

22.2.1   Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    per bouwperceel zijn maximaal 2 verblijfsrecreatieve appartementen (verblijfsrecreatie-eenheden) toegestaan;

c.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

e.    ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’ mag uitsluitend in maximaal 11 niet-permanente standplaatsen worden voorzien;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’ is één sanitairgebouw toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3,5 meter en een maximaal oppervlak van 50 m²;

g.    ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’ is één gebouw ten behoeve van dienstverlening en beheer toegestaan met een maximale bouwhoogte van 4 meter en een maximaal oppervlak van 50 m²;

h.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

22.2.2   Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,10 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 22.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

 

22.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

        

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter;

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 22.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

22.3      Afwijken van de bouwregels

22.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 22.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

22.3.2   De in lid 22.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

22.4      Specifieke gebruiksregels

22.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’ zijn permanente standplaatsen niet toegestaan;

b.    het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden als winterstalling voor kampeermiddelen;

c.    het permanent bewonen of laten bewonen van kampeermiddelen;

d.    het uitoefenen van verblijfsrecreatie zonder het hebben van een centrale bedrijfsmatige exploitatie;

e.    het uitponden van standplaatsen aan derden;

f.     het buiten het kampeerseizoen gebruik maken van standplaatsen.

 

 

Artikel 23

Sport

23.1      Bestemmingsomschrijving

23.1.1   Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    het uitoefenen van sportactiviteiten;

b.    ondergeschikte detailhandels- en/of horeca activiteiten uitsluitend ten dienste van de sportactiviteiten;

c.    verhardingen, wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

23.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 23.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    gebouwen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

23.2      Bouwregels

23.2.1   Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van het op de verbeelding opgenomen bebouwingspercentage, daar waar een dergelijk percentage is opgenomen;

b.    de goothoogte van gebouwen bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

c.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

d.    de afstand tussen vrijstaande gebouwen bedraagt minimaal 5 meter;

e.    de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

f.     de afstand tussen gebouwen bedraagt minimaal 1 meter.

 

23.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          speeltoestellen:                                            3 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                          3 meter;

-          ballenvangers                                              10 meter;

-          lichtmasten ten behoeve van veldsport:            20 meter;

-          lichtmasten en overige masten:                       10 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:    2 meter.

23.3      Afwijken van de bouwregels

23.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 23.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

23.3.2   De in lid 23.3.1 genoemde afwijking bij omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

Artikel 24

Tuin

24.1      Bestemmingsomschrijving

24.1.1   Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    sier- en moestuin en hobbymatig dierenverblijf;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘natuur- en landschapswaarden’: tevens voor behoud en versterking van de natuur- en landschapswaarden.

 

24.1.2   Toelaatbare bebouwing    

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 24.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    gebouwen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

24.2      Bouwregels

24.2.1   Gebouwen  

Met betrekking tot het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de goothoogte van een gebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

c.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte, uitgezonderd daar waar de bouwhoogte op de verbeelding is aangegeven.

 

24.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          speeltoestellen:                                             3 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          lichtmasten en overige masten:                        10 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

b.    in afwijking van het onder lid 24.2.2, sub a bepaalde bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

24.3      Afwijken van de bouwregels

24.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 24.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

24.3.2   De in lid 24.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

24.4      Wijzigingsbevoegdheid

24.4.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, de bestemming ‘Tuin’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met de aanduiding ‘erf’ met dien verstande dat:

 

a.    de landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwaarden niet worden aangetast of niet significant worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind en indien nodig mitigerende en zonodig compenserende maatregelen worden getroffen;

b.    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

c.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ met de aanduiding ‘erf’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

 

Artikel 25

Verkeer

25.1      Bestemmingsomschrijving

25.1.1   Bestemming

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    verhardingen, wegen, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding in het plangebied zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins, beeldende kunst of kunstuitingen en gedenktekens;

b.    uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘garage’: garageboxen;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘terras’: tevens horecaterrassen behorend bij nabijgelegen horecabedrijven of detailhandelsvestigingen met ondersteunende horeca-activiteiten.

 

25.1.2   Toelaatbare bebouwing    

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 25.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    gebouwen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

25.2      Bouwregels

25.2.1   Gebouwen  

Met betrekking tot het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m²;

b.    de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter;

c.    de afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 meter;

d.    garageboxen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden opgericht;

e.    de breedte van één garagebox bedraagt maximaal 3 meter;

f.     de goothoogte van een garagebox bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

g.    in afwijking van het bepaalde in lid 25.2.1, sub b bedraagt de bouwhoogte van een garagebox maximaal 4 meter meer dan de goothoogte.

 

25.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          speeltoestellen:                                             3 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          lichtmasten en overige masten:                       10 meter;

-          terrasschermen:                                           2 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

 

a.    in afwijking van het onder lid 25.2.2, sub a bepaalde bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

25.3      Afwijken van de bouwregels

25.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

b.    lid 25.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

25.3.2   De in lid 25.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

25.4      Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

 

a.    het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

b.    het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

25.5      Wijzigingsbevoegdheid

25.5.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, de bestemming ‘Verkeer’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met de aanduiding ‘erf’ met dien verstande dat:

 

a.    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de groenstructuur;

b.    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

c.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ met de aanduiding ‘erf’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

 

Artikel 26

Water

26.1      Bestemmingsomschrijving

26.1.1   Bestemming

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voorwaterpartijen en (primaire) waterlopen, zoals sloten, watergangen, singels, taluds, bermstroken, oevers, bruggen, steigers, ondergeschikte groenvoorzieningen en andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen.

 

26.1.2   Toelaatbare bebouwing    

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 26.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

26.2      Bouwregels

26.2.1   Bouwwerken, geen gebouw zijnde        

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

        

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter.

26.3      Afwijken van de bouwregels

26.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 26.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

26.3.2   De in lid 26.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

26.4      Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a.    het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

b.    het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

 

Artikel 27

Wonen

27.1      Bestemmingsomschrijving

27.1.1   Bestemming

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    wonen;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘atelier’: tevens voor een atelier;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘bed & breakfast’: tevens een bed & breakfast;

d.    ter plaatse van de aanduiding ‘creativiteitscentrum’: tevens een creativiteitscentrum;

e.    ter plaatse van de aanduiding ‘zorgwoning’: uitsluitend zorgwoningen;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – molen’: uitsluitend een molen;

g.    tuinen, erven, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;

 

27.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 27.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

27.2      Bouwregels

27.2.1   Hoofdgebouwen

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘aaneengebouwd’, mogen uitsluitend aaneengesloten hoofdgebouwen worden gebouwd;

c.    ter plaatse van de bouwvlakken met de specifieke bouwaanduiding ‘geschakeld’, mogen uitsluitend geschakelde hoofdgebouwen worden gebouwd;

d.    ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘gestapeld’, mag per bouwvlak één hoofdgebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht worden gebouwd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is;

e.    ter plaatse van de bouwvlakken met de specifieke bouwaanduiding ‘lint’, mogen uitsluitend vrijstaande en twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘twee-aaneen’, ‘twee-aaneen - 1’ en ‘twee-aaneen – 2’, mogen uitsluitend twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd;

g.    ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘vrijstaand’, ‘vrijstaand - 1’, ‘vrijstaand - 2’, ‘vrijstaand - 3’, mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;

h.    ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’: tevens een onderdoorgang;

i.      hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;

j.     de breedte van een hoofdgebouw – een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw als genoemd in lid 27.1.2 sub b niet meegerekend – zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding: 

-      ‘aaneengebouwd’              4,80 meter;

-      ‘geschakeld’                     6 meter;

-      ‘gestapeld’                       niet van toepassing;

-      ‘lint’                                4,80 meter;

-      ‘twee-aaneen’                   6 meter;

-      ‘twee-aaneen - 1’              6 meter;

-      ‘twee-aaneen – 2’             6 meter;

-      ‘vrijstaand’                       7 meter;

-      ‘vrijstaand - 1’                  7 meter;

-      ‘vrijstaand - 2’                  7 meter;

-      ‘vrijstaand - 3’                  7 meter;

k.    de afstand tussen de hoofdgebouwen – een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw als genoemd in lid 27.1.2 sub b niet meegerekend – en de zijdelingse perceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding:

-      ‘aaneengebouwd’              niet van toepassing;

-      ‘geschakeld’                     3 meter (aan één zijde);

-      ‘gestapeld’                       niet van toepassing;

-      ‘lint’                                0,5 meter (aan één zijde);

-      ‘twee-aaneen’                   3 meter (aan één zijde);

-      ‘twee-aaneen - 1’              3 meter (aan één zijde);

-      ‘twee-aaneen - 2’              1 meter (aan één zijde);

-      ‘vrijstaand’                       3 meter;

-      ‘vrijstaand - 1’                  3 meter;

-      ‘vrijstaand - 2’                  3 meter;

-      ‘vrijstaand - 3’                  3 meter (aan één zijde);

l.      de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

m.  de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte, uitgezonderd daar waar de bouwhoogte op de verbeelding is aangegeven;

n.    ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand – 1’ en ‘twee-aaneen-1’ mag het bouwperceel maximaal 30 % worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

o.    ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand – 2’ gelden de volgende bepalingen:

1.    de gezamenlijke oppervlakte van één woning (hoofdgebouw inclusief aan- of uitbouwen) en de daarbij behorende bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 100 m² bedragen;

2.    goothoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan de op de verbeelding aangegeven goothoogte;

3.    de onderlinge afstand van gebouwen mag niet minder bedragen dan 3 meter;

p.    ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is het maximum aantal woningen bepaald.

 

27.2.2   Aan- en uitbouwen, bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ zijn uitsluitend aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan;

c.    de maximale goothoogte bedraagt 3,10 meter;

d.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

e.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

f.     de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

g.    ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

h.    indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 27.2.2, sub g minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan;

i.      in afwijking van het bepaalde in lid 27.2.2, sub g bedraagt het maximum bebouwd oppervlak, daar waar een dergelijke maat op de verbeelding is aangegeven, de op de verbeelding aangegeven maat.

 

27.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

        

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter;

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 27.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

27.3      Afwijken van de bouwregels

27.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 27.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;

b.    lid 27.2.1, sub j en sub k voor een kleinere maatvoering;

c.    lid 27.2.1, voor het onderling uitwisselen van de (specifieke) bouwaanduidingen ‘vrijstaand’, ‘vrijstaand-1’, ‘vrijstaand-2’, ‘vrijstaand-3’, ‘twee-aaneen’, ‘twee-aaneen -1’, ‘twee-aaneen – 2’, ‘aaneengebouwd’, ‘geschakeld’, ‘lint’ en ‘gestapeld’ binnen de bestemming ‘Wonen’, uitgezonderd ter plaatse van de dubbelbestemmingen ‘Waarde-Cultuurhistorie-1 en Waarde-Cultuurhistorie-2’.

 

27.3.2   De in lid 27.3.1, sub a genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

 

27.3.3   De in lid 27.3.1, sub b en sub c genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits:

 

a.    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

c.    er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

d.    het aantal woningen per bouwvlak niet toeneemt.

27.4      Specifieke gebruiksregels

27.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

b.    garages en bergplaatsen voor handel en distributie van goederen;

c.    kamerbewoning;

d.    uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen.

 

27.4.2   Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    beroep aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

b.    het gebruiken van een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

27.5      Afwijking van de gebruiksregels

27.5.1   Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 27.4.1, sub d voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

27.5.2   Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 27.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

27.5.3   Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 27.4.2, sub b voor het inrichten en/of gebruiken van een bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 28

Leiding - Gas

28.1      Bestemmingsomschrijving

28.1.1   Bestemming

De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige gasleiding, waarbij geldt dat de bestemming Leiding - Gas prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

 

28.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 28.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

28.2      Bouwregels

28.2.1   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter;

 

28.2.2   Bouwen ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

28.3      Afwijken van de bouwregels

28.3.1   Afwijken middels omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 28.1.3 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de aldaar andere geldende bestemming(en), mits het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad;

b.    lid 28.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

28.3.2   Advies

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 28.3.1, sub a wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan het leidingbelang voldoende wordt ontzien en de eventuele te stellen voorwaarden.

28.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

28.4.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.    het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;

b.    het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.    het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e.    het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.

 

28.4.2   Uitzonderingsregel

Het in lid 28.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.    werken of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

b.    werken of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

28.4.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 28.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.    deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;

b.    hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

 

28.4.4 Advies

Het bevoegd gezag wint met betrekking tot het bepaalde in lid 28.4.3 schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.

 

 

Artikel 29

Waarde – Archeologie - 1

29.1      Bestemmingsomschrijving

29.1.1   Bestemming

De voor ‘Waarde – Archeologie - 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming Waarde-Archeologie -1 prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

 

29.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 29.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de in lid 29.1.1 genoemde bestemming;

b.    bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 29.2.2 en 29.3.

29.2      Bouwregels

29.2.1   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

 

29.2.2   Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

 

a.    reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;

b.    er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid, indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet groter is dan 50 m².

 

29.3      Afwijken van de bouwregels

29.3.1   Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 29.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;

b.    lid 29.2.2, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:

1.    het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of

2.    op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

29.3.2   Advies

Het bevoegd gezag wint ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 29.3.1, sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

29.3.3   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 29.3.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 29.3.1 door aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende regels te verbinden:

 

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

c.    de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

29.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

29.4.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.    het ophogen en ontgraven van de bodem;

b.    het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.    het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d.    het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;

e.    het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;

f.     het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

g.    het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

h.    het aanleggen van bos of boomgaard;

i.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

j.     het scheuren van grasland;

k.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

29.4.2   Uitzonderingsregel

Het in lid 29.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.    werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

b.    werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;

c.    werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 50 m².

 

29.4.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 29.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.    door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en

b.    vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:

1.    de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

2.    er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

3.    de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

c.    het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

29.4.4   Advies

Het bevoegd gezag wint met betrekking tot het bepaalde in lid 29.4.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

 

29.4.5   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 29.4.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning één of een combinatie van de volgende regels verbinden:

 

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of

c.    de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

29.5      Wijzigingsbevoegdheden

29.5.1   Wijzigen archeologische waardering gronden

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden wijzigen in die zin dat:

 

a.    een bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie – 1’ mag worden gewijzigd naar ‘Waarde – Archeologie – 2’, ‘Waarde – Archeologie – 3’ of ‘Waarde – Archeologie – 4’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een lagere archeologische waarde zijn.

 

29.5.2   Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming ‘Waarde – Archeologie – 1’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

 

a.    uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b.    op grond van archeologisch onderzoek het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

29.5.3   Advies

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 29.5.1 en 29.5.2 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

 

Artikel 30

Waarde – Archeologie - 2

30.1      Bestemmingsomschrijving

30.1.1   Bestemming

De voor ‘Waarde - Archeologie - 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming Waarde - Archeologie - 2 prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

 

30.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 30.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de in lid 30.1.1 genoemde bestemming;

b.    bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 30.2.2 en 30.3.

30.2      Bouwregels

30.2.1   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

 

30.2.2   Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

 

a.    reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;

b.    er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid, indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet groter is dan 250 m².

 

30.3      Afwijken van de bouwregels

30.3.1   Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 30.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;

b.    lid 30.2.2, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:

1.    het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of

2.    op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

30.3.2   Advies

Het bevoegd gezag wint ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 30.3.1, sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

30.3.3   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 30.3.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 30.3.1 indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende regels verbinden:

 

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

c.    de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

30.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

30.4.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.    het ophogen en ontgraven van de bodem;

b.    het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.    het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d.    het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;

e.    het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;

f.     het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

g.    het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

h.    het aanleggen van bos of boomgaard;

i.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

j.     het scheuren van grasland;

k.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

30.4.2   Uitzonderingsregel

Het in lid 30.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.    werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

b.    werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;

c.    werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 250 m².

 

30.4.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 30.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.    door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en

b.    vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:

1.    de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

2.    er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

3.    de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

c.    het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

30.4.4   Advies

Het bevoegd gezag wint met betrekking tot het bepaalde in lid 30.4.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

 

30.4.5   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 30.4.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning één of een combinatie van de volgende regels verbinden:

 

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of

c.    de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

30.5      Wijzigingsbevoegdheden

30.5.1   Wijzigen archeologische waardering gronden

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden wijzigen in die zin dat:

 

a.    een bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie - 2’ mag worden gewijzigd naar ‘Waarde – Archeologie - 3’ of ‘Waarde – Archeologie - 4’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een lagere archeologische waarde zijn;

b.    een bestemmingsplanvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie - 2’ mag worden gewijzigd naar ‘Waarde – Archeologie - 1’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een hogere archeologische waarde zijn.

 

30.5.2   Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming ‘Waarde - Archeologie - 2’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

 

a.    uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b.    op grond van archeologisch onderzoek het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

30.5.3   Advies

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 30.5.1 en 30.5.2 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

 

Artikel 31

Waarde – Archeologie - 3

31.1      Bestemmingsomschrijving

31.1.1   Bestemming

De voor ‘Waarde – Archeologie - 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming Waarde - Archeologie -3 prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

 

31.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 31.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de in lid 31.1.1 genoemde bestemming;

b.    bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 31.2.2 en 31.3.

31.2      Bouwregels

31.2.1   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

31.2.2   Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

 

a.    reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;

b.    er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid, indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet groter is dan 500 m².

 

31.3      Afwijken van de bouwregels

31.3.1   Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 31.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;

b.    lid 31.2.2, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:

1.    het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of

2.    op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

31.3.2   Advies

Het bevoegd gezag wint ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 31.3.1, sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

31.3.3   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 31.3.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 31.3.1 indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende regels verbinden:

 

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

c.    de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

31.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

31.4.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.    het ophogen en ontgraven van de bodem;

b.    het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.    het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d.    het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;

e.    het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;

f.     het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

g.    het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

h.    het aanleggen van bos of boomgaard;

i.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

j.     het scheuren van grasland;

k.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

31.4.2   Uitzonderingsregel

Het in lid 31.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.    werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

b.    werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;

c.    werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 500 m².

 

31.4.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 31.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.    door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en

b.    vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:

1.    de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

2.    er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

3.    de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

c.    het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

31.4.4   Advies

Het bevoegd gezag wint met betrekking tot het bepaalde in lid 31.4.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

 

31.4.5   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 31.5.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning één of een combinatie van de volgende regels verbinden:

 

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of

c.    de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

31.5      Wijzigingsbevoegdheden

31.5.1   Wijzigen archeologische waardering gronden

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden wijzigen in die zin dat:

 

a.    een bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie – 3’ mag worden gewijzigd naar ‘Waarde – Archeologie – 4’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een lagere archeologische waarde zijn;

b.    een bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie – 3’ mag worden gewijzigd naar ‘Waarde – Archeologie – 1’ of ‘Waarde – Archeologie – 2’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een hogere archeologische waarde zijn.

 

31.5.2   Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming ‘Waarde - Archeologie -3’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

 

a.    uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b.    op grond van archeologisch onderzoek het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

31.5.3   Advies

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 31.5.1 en 31.5.2 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

 

Artikel 32

Waarde – Archeologie - 4

32.1      Bestemmingsomschrijving

32.1.1   Bestemming

De voor ‘Waarde – Archeologie - 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming Waarde - Archeologie - 4 prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

 

32.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 32.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de in lid 32.1.1 genoemde bestemming;

b.    bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 32.2.2 en 32.3.

32.2      Bouwregels

32.2.1   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

 

32.2.2   Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

 

a.    reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;

b.    er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid, indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet groter is dan 2.500 m².

 

32.3      Afwijken van de bouwregels

32.3.1   Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 32.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;

b.    lid 32.2.2, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:

1.    het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of

2.    op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

32.3.2   Advies

Het bevoegd gezag wint ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 32.3.1, sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

32.3.3   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 32.3.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 32.3.1 indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende regels verbinden:

 

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

c.    de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

32.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

32.4.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.    het ophogen en ontgraven van de bodem;

b.    het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.    het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d.    het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;

e.    het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;

f.     het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

g.    het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

h.    het aanleggen van bos of boomgaard;

i.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

j.     het scheuren van grasland;

k.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

32.4.2   Uitzonderingsregel

Het in lid 32.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.    werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

b.    werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;

c.    werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 2.400 m².

 

32.4.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 32.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.    door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en

b.    vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:

1.    de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

2.    er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

3.    de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

c.    het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

32.4.4   Advies

Het bevoegd gezag wint met betrekking tot het bepaalde in lid 32.4.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

 

32.4.5   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 32.5.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning één of een combinatie van de volgende regels verbinden:

 

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of

c.    de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

32.5      Wijzigingsbevoegdheden

32.5.1   Wijzigen archeologische waardering gronden

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden wijzigen in die zin dat:

 

a.    een bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie – 4’ mag worden gewijzigd naar ‘Waarde – Archeologie – 1’, ‘Waarde – Archeologie – 2’ of ‘Waarde – Archeologie – 3’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een hogere archeologische waarde zijn.

 

32.5.2   Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming ‘Waarde - Archeologie - 4’ geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

 

a.    uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b.    op grond van archeologisch onderzoek het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

32.5.3   Advies

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 32.5.1 en 32.5.2 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

 

Artikel 33

Waarde – Cultuurhistorie - 1

33.1      Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Cultuurhistorie - 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van het beschermde dorpsgezicht.

33.2      Bouwregels

33.2.1   Algemeen

 

a.    Bouwwerken ten dienste van andere bestemmingen zijn op deze gronden uitsluitend toelaatbaar indien zij voldoen aan de bouwregels zoals opgenomen in de leden 33.2.2, 33.2.3 en 33.2.4;

b.    Voor zover in de leden 33.2.2, 33.2.3 en 33.2.4 geen bouwregels zijn opgenomen, worden de bouwregels van de andere op deze gronden geldende bestemming van overeenkomstige toepassing verklaard.

 

33.2.2   Massa en positionering

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;

b.    hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;

c.    de maximale goot- en bouwhoogte bedraagt de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    bij vervangende nieuwbouw is de positie en oriëntatie van de oorspronkelijke bebouwing richtinggevend.

 

33.2.3   Nokrichting

 

a.    ter plaatse van de aanduiding ‘nokrichting’: wordt de nokrichting evenwijdig aan de gevellijn gebouwd;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘nokrichting - 1’: wordt de nokrichting haaks op de gevellijn gebouwd;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘nokrichting - 2’: betreft de kap een samengestelde kap.

 

33.2.4   Dakhelling

De dakhelling ten aanzien van aan-, uitbouwen en bijgebouwen bedraagt:

1.    voor een aankapping:    maximaal 15˚;

2.    in overige gevallen:        minimaal 40˚ en maximaal 45˚.

33.3      Afwijken van de bouwregels

33.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 33.2.1 indien en voor zover geen onevenredige schade wordt toegebracht aan dan wel herstel verzekerd is van het historisch en ruimtelijk karakter van het beschermd dorpsgezicht en nadat de Monumentencommissie om advies is gevraagd. De Monumentencommissie zal toetsen aan het beeldkwaliteitsplan Sint Anna ter Muiden.

33.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

33.4.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.     het vernietigen van voor het gebied kenmerkende bodemvegetatie door het afbranden van beplanting of restanten hiervan dan wel door toepassing van biociden;

b.     het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;

c.      het planten of verwijderen van houtgewas;

d.     het omzetten van grasland in bouwland;

e.     het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

f.      het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g.     het aanbrengen van voorzieningen voor extensieve dagrecreatie/natuurrecreatie;

h.     het aanleggen van drainage;

i.       het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;

j.      het schilderen, sauzen of pleisteren van gevels die zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte.

 

33.4.2   Uitzonderingsregel

Het in lid 33.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.    werken en/of werkzaamheden die het normaal onderhoud en beheer betreffen;

b.    werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

33.4.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 33.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor geen onevenredige schade wordt toegebracht aan danwel herstel is verzekerd van het historisch en ruimtelijk karakter van het beschermde dorpsgezicht. Met betrekking tot de vraag of blijvende onevenredige schade wordt toegebracht aan de cultuurhistorische waarden wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de Monumentencommissie.

33.5      Omgevingsvergunning voor het slopen

33.5.1   Vergunningsvereiste

 

a.    het is binnen de bestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie - 1’ verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (sloopvergunning) de aanwezige bouwwerken te slopen;

b.    de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden van de gronden dan wel van de omringende bebouwing tot gevolg heeft

c.    aan de vergunning wordt de voorwaarde verbonden dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige, aan te wijzen door het bevoegd gezag.

 

 

Artikel 34

Waarde – Cultuurhistorie - 2

34.1      Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – cultuurhistorie - 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van het dorpsgezicht.

34.2      Bouwregels

 

34.2.1   Algemeen

 

a.    bouwwerken ten dienste van andere bestemmingen zijn op deze gronden uitsluitend toelaatbaar indien zij voldoen aan bouwregels zoals opgenomen in de leden 34.2.2, 34.2.3 en 34.2.4;

b.    voor zover in de leden 34.2.2, 34.2.3 en 34.2.4 geen bouwregels zijn opgenomen, worden de bouwregels van de andere op deze gronden geldende bestemming van overeenkomstige toepassing verklaard.

 

34.2.2   Massa en positionering

 

a.    de hoofdgebouwen mogen op onderdelen worden vernieuwd of veranderd, mits het betrokken bouwplan mede strekt tot behoud van het uitwendige karakter van het gebouw in bestaande toestand.

 

34.2.3   Gevels

 

a.    de indeling van voorgevels van de hoofdgebouwen die blijkens de aanduiding ‘karakteristiek’ op de verbeelding, karakteristiek of cultuurhistorisch waardevol zijn, dient overwegend te worden bepaald door verticaal gerichte elementen, zoals geveldoorbrekingen;

Op de begane grond van niet als woning in gebruik zijnde panden mogen geveldoorbrekingen horizontaal gericht zijn, mits hierin een verticale geleding is aangebracht;

b.    hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;

 

34.2.4   Daken

 

a.    de hoofdgebouwen moeten worden afgedekt met een schuine kap waarvan de hellingshoek minimaal 45° en maximaal 60° bedraagt;

b.    een dakkapel mag niet breder zijn dan 1,5 meter;

34.3      Afwijken de bouwregels

34.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 34.2.1 indien en voor zover geen onevenredige schade wordt toegebracht aan dan wel herstel verzekerd is van het historisch en ruimtelijk karakter van dorpsgezicht en nadat de Monumentencommissie om advies is gevraagd.

34.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

34.4.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.    het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b.    het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;

c.    het planten of verwijderen van houtgewas.

 

34.4.2   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 34.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor geen onevenredige schade wordt toegebracht aan danwel herstel is verzekerd van het historisch en ruimtelijk karakter van het dorpsgezicht.

34.5      Omgevingsvergunning voor het slopen

34.5.1   Vergunningsvereiste

 

a.    het is binnen de bestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie - 2’ verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (sloopvergunning) de aanwezige bouwwerken te slopen;

b.    de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden van de gronden dan wel van de omringende bebouwing tot gevolg heeft

c.    aan de vergunning wordt de voorwaarde verbonden dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige, aan te wijzen door het bevoegd gezag.

 

 

Artikel 35

Waarde – Cultuurhistorie - 3

35.1      Bestemmingsomschrijving

35.1.1   Bestemming

De voor ‘Waarde-cultuurhistorie-3’ aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en), primair bestemd voor het behoud en de versterking van cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden.

 

35.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 35.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

35.2      Bouwregels

35.2.1   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

        

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter.

 

35.2.2   Bouwen ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

 

a.    Bouwwerken ten dienste van de andere, niet primair voor deze gronden geldende  bestemmingen zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van bestaande bouwwerken en  ver/nieuwbouw van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken niet wordt vergroot of veranderd.

35.3      Afwijken van de bouwregels

35.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 35.1.3 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen(en), mits de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden hierdoor niet onevenredig worden geschaad;

b.    lid 35.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

35.3.2   Bij toepassing van de afwijking als bedoeld in lid 35.3.1, sub a wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een deskundige met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden voldoende worden ontzien en de eventuele te stellen voorwaarden.

35.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

35.4.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.    het vernietigen van voor het gebied kenmerkende bodemvegetatie door het afbranden van beplanting of restanten hiervan dan wel door toepassing van biociden;

b.    het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;

c.    het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;

d.    het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

e.    het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

35.4.2   Uitzonderingsregel

Het verbod van lid 35.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

 

a.    normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan zijn;

c.    reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

 

35.4.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 35.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor geen onevenredige schade wordt toegebracht aan danwel herstel is verzekerd van de landschappelijke, cultuurhistorische en / of natuurwetenschappelijke waarden.

 

 

Artikel 36

Waterstaat – Waterkering

36.1.     Bestemmingsomschrijving

36.1.1   Bestemming

De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor het waterstaatswerk van de waterkering ingevolge de Keur, met dien verstaande dat in geval van strijdigheid van regels, de regels van dit artikel voor de regels gaan die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

36.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 36.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

36.2      Bouwregels

36.2.1   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

        

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter.

 

36.2.2   Bouwen ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

36.3      Afwijkingen van de bouwregels

36.3.1   Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 36.2.2 voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende andere bestemming(en), mits de waterstaatkundige functie hierdoor niet onevenredig wordt geschaad;

b.    lid 36.2 tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, mits de waterstaatkundige belangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

36.3.2   Advies

Bij het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld lid 36.3.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door het verlenen van een vergunning de waterstaatkundige belangen niet onevenredig worden geschaad.

 

 

Hoofdstuk 3

Algemene regels

Artikel 37

Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 38

Algemene bouwregels

38.1      Plaatsbepaling en vormgeving bouwwerken

38.1.1   Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de regels vervat in Hoofdstuk 2, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, nadere eisen stellen ten aanzien van:

a.    de plaatsing van hoofdgebouwen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de perceelsgrens en ten opzichte van elkaar;

b.    de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;

c.    de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

38.1.2   Procedureregel

De in lid 38.1.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gronden in verband met calamiteiten.

38.2      Bestaande afstanden en andere maten

38.2.1   Bestaande afstanden

Indien afstanden op de datum van de inwerkingtreding van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.

 

38.2.2   Bestaande maten en hoeveelheden

In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de datum van de inwerkingtreding van dit plan meer of minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.

 

38.2.3   Herbouw

In geval van herbouw is het bepaalde in lid 38.2.1 en 38.2.2 slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats of binnen het geldende bouwvlak plaatsvindt.

38.3      Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, maatvoeringsaanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

 

a.    tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;

b.    tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2 m bedraagt;

c.    andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

 

 

Artikel 39

Algemene gebruiksregels

39.1      Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    het doen of laten gebruiken van gronden alsmede gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;

b.    het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie;

c.    het doen of laten gebruiken van bouwwerken, geen gebouwen zijnde  en gronden op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.

39.2      Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 39.1, sub b indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

Artikel 40

Algemene aanduidingsregels

40.1      Vrijwaringszone molenbiotoop

40.1.1   In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de volgende regels:

a.    binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;

b.    binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan de afstand zoals genoemd in onderstaande tabel:

 

Molen/Bouwhoogte op afstand

100-200 m

200-300 m

300-400 m

Molen, naamloos, Retranchement

6,6 m

8,6 m

10,6 m

Molen, naamloos, Zuidzande

4,3 m

5,1 m

5,8 m

Molen, naamloos, Nieuwvliet

5,4 m

6,8 m

8,1 m

Hulstermolen, Schoondijke

5,7 m

7,1 m

8,4 m

 

c.    in afwijking van het bepaalde onder lid 40.1.1, sub a en b is bebouwing met een grotere hoogte in de volgende gevallen toegestaan:

1.    het betreft (vervanging van) een bestaand bouwwerk met een grotere hoogte;

2.    het betreft een bouwwerk, dat gezien vanuit de molen aan de achterzijde van bestaande bouwwerken wordt opgericht, en waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

§  de hoogte en breedte blijft binnen de contouren (hoogte, breedte) van de bouwwerken waarachter deze wordt opgericht;

§  het oprichten van een bouwwerk is uitsluitend toegestaan, voor zover dit mogelijk is op basis van de overige voor deze gronden geldende bestemming.

d.    Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 40.1.1, sub a, indien:

1.    de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing;

2.    toepassing van de in dit lid onder a bedoelde afstands- en hoogtematen de belangen van de molen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden;

e.    Indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge lid 40.1.1, onder a t/m c, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.

 

40.1.2   Vergunningvereiste

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.    het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting;

b.    het ophogen van gronden.

 

40.1.3   Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 40.1.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.      reeds op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;

b.      noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend;

c.      het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting die als zij volgroeid is, niet hoger is dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte van de gebouwen op het zelfde bouwperceel zoals in het plan is toegestaan of het laagste punt van een zuiver verticaal staande wiek van de molen.

 

40.1.4   Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

a.    De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de belangen van de molen als werktuig en als beeldbepalend element.

b.    Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de molendeskundige over de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan het huidige en / of toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en / of de waarde van de molen als beeldbepalend cultuurhistorische waardevol element onevenredig in gevaar brengen of kunnen brengen.

40.2      Wro-zone - wijzigingsgebied 1 (Sint Anna ter Muiden)

40.2.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 1’, de bestemming ‘Overig-Schuur’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:

 

a.    een positief advies van de Monumentencommissie moet worden verkregen; Deze commissie toetst de omgevingsvergunningsaanvraag (bouwaanvraag) aan het beeldkwaliteitsplan Sint Anna ter Muiden;

b.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

40.3      Wro-zone - wijzigingsgebied 2 (Sint Kruis)

40.3.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 2’, de bestemming ‘Overig - Schuur’ wijzigen in de bestemming ‘Verblijfsrecreatie’ met dien verstande dat:

 

a.    maximaal 2 appartementen in één schuur zijn of één agrarische herberg is toegestaan;

b.    de kleinschalige verblijfsrecreatieve voorziening uitsluitend binnen de bestaande schuur mag worden gerealiseerd;

c.    de voorziening aan de specifieke recreatieve kwaliteiten van het gebied gerelateerd dient te zijn;

d.    de uitvoerbaarheid van de verblijfsrecreatieve voorziening moet zijn aangetoond;

e.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Verblijfsrecreatie’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

40.4      Wro-zone - wijzigingsgebied 3 (Groede, Blekestraat)

40.4.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 3’, de bestemming, ‘Maatschappelijk’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woningen maximaal 2 bedraagt;

b.    de voorgevels van de woningen in de bestaande gevellijn worden opgericht;

c.    de diepte van de bouwvlakken maximaal 12 meter bedraagt;

d.    de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

e.    de parkeervraag op eigen terrein dient te worden gerealiseerd; de parkeernorm is: minimaal 1 parkeerplaats per woning;

f.     de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

40.5      Wro-zone - wijzigingsgebied 4 (Groede, Walenstraat 5)

40.5.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 4’, de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘opslag’ en ‘Wonen’ met de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-vrijstaand-3’  wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woningen maximaal 2 bedraagt;

b.    de voorgevel van de woningen in de bestaande gevellijn worden opgericht;

c.    de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

d.    de wijzigingsbevoegdheid zowel per woning als in zijn geheel kan worden toegepast;

e.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

40.6      Wro-zone - wijzigingsgebied 5 (Groede, Walenstraat 34)

40.6.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 5’, de bestemming ‘Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woningen maximaal 2 bedraagt;

b.    maximaal één woning op de Walenstraat en één woning op de Burgemeester J.C. Everaarslaan wordt georiënteerd.

c.    de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

d.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

40.7      Wro-zone - wijzigingsgebied 6 (Groede, Q. van Uffordstraat ong.)

40.7.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 6’, de bestemming ‘Bedrijf’, wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ en/of ‘Verkeer’ met dien verstande dat bij wijziging naar:

 

Wonen

a.    maximaal 1 woning mag worden gebouwd;

b.    de woning vrijstaand wordt gebouwd;

c.    de afstand tot de voorste perceelsgrens minimaal 4 meter bedraagt;

d.    de diepte van het bouwvlak maximaal 12 meter bedraagt;

e.    de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

f.     in minimaal 1 parkeerplaats per woning dient te worden voorzien;

g.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

Verkeer

a.    maximaal 8 garageboxen mogen worden gebouwd;

b.    de afstand tot de voorste perceelsgrens minimaal 4 meter bedraagt;

c.    de goothoogte maximaal 3 meter bedraagt;

d.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Verkeer’ met de aanduiding ‘garage’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

40.8      Wro-zone - wijzigingsgebied 7 (Schoondijke, Damstraat)

40.8.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 7’, de bestemming ‘Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ en ‘Verkeer’ met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woningen maximaal 3 bedraagt;

b.    woningen niet vrijstaand mogen worden gebouwd;

c.    aan de Damstraat de afstand tot de voorste perceelsgrens minimaal 2 meter bedraagt;

d.    de diepte van de bouwvlakken voor ‘Wonen’ langs de Damstraat 15 meter bedragen;

e.    de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

f.     in minimaal 1 parkeerplaats per woning dient te worden voorzien;

g.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

40.9      Wro-zone - wijzigingsgebied 8 (Schoondijke, Nijverheidsstraat)

40.9.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 8’, de bestemming ‘Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woningen maximaal 5 bedraagt;

b.    woningen vrijstaand of twee-aaneen worden gebouwd;

c.    de woningen met de voorgevel aan de Nijverheidsstraat zijn gelegen;

d.    de afstand tot de voorste perceelsgrens minimaal 4 meter bedraagt;

e.    de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

f.     in minimaal 1 parkeerplaats per woning dient te worden voorzien;

g.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

40.10    Wro-zone - wijzigingsgebied 9 (Schoondijke, Veldstraat)

40.10.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 9’, de bestemming ‘Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woningen maximaal 4 bedraagt;

b.    de afstand tot de voorste perceelsgrens minimaal 5 meter bedraagt;

c.    de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

d.    in minimaal 1 parkeerplaats per woning dient te worden voorzien;

e.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

40.11    Wro-zone - wijzigingsgebied 10 (Draaibrug, Draaibrug naast nr. 26)

40.11.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 10’, de bestemming ‘Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woningen maximaal 2 bedraagt;

b.    de woningen in het verlengde van de voorgevellijn van Draaibrug 22-26 worden gebouwd;

c.    de goothoogte maximaal 3,5 meter bedraagt;

d.    de parkeervraag op eigen terrein dient te worden gerealiseerd; de parkeernorm is: minimaal 2 parkeerplaatsen per woning;

e.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

40.12    Wro-zone - wijzigingsgebied 11 (Draaibrug, Draaibrug nr. 24)

40.12.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 11’, de bestemming ‘Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:

 

a.    maximaal 1 woning mag worden gebouwd;

b.    de woning in het verlengde van de voorgevellijn van Draaibrug 22-26 wordt gebouwd;

c.    de goothoogte maximaal 3,5 meter bedraagt;

d.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

40.13    Wro-zone - wijzigingsgebied 12 (Draaibrug, Draaibrug 56)

40.13.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 12’, de bestemming ‘Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ al dan niet in combinatie met de vestiging van een praktijkruimte ten behoeve van ambachtelijke werkzaamheden en/of een atelier, met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woningen maximaal 5 bedraagt;

b.    de nieuwe functies in de bestaande bebouwing plaatsvinden, de massa van de bebouwing ongewijzigd blijft.

c.    in minimaal 2 parkeerplaatsen per woning dient te worden voorzien;

d.    een positief advies van de Monumentencommissie moet worden verkregen;

e.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

40.14    Wro-zone - wijzigingsgebied 13 (Nieuwvliet, Pr. Wilhelminastraat 20)

40.14.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 13’, de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘opslag’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’, met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woningen maximaal 4 bedraagt;

b.    woningen vrijstaand of twee-aaneen worden gebouwd;

c.    de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

d.    de parkeervraag op eigen terrein dient te worden gerealiseerd; de parkeernorm is: minimaal 1 parkeerplaats per woning;

e.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

40.15    Wro-zone - wijzigingsgebied 14 (Nieuwvliet, Cadzandseweg)

40.15.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 14’, de bestemming ‘Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’, met dien verstande dat:

 

a.    het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend is toegestaan, indien de bedrijfsactiviteiten op het perceel Cadzandseweg 32 zijn beëindigd;

b.    het aantal woningen maximaal 3 bedraagt;

c.    woningen vrijstaand of twee-aaneen worden gebouwd;

d.    de goothoogte maximaal 4 meter en de bouwhoogte maximaal 9 meter bedraagt;

e.    de dakhelling mag niet minder dan 35º en meer dan 50º bedraagt;

f.     de afstand tussen de te bouwen woningen en de oostelijke perceelsgrens van Cadzandseweg 30 minimaal 5 meter bedraagt;

g.    de voorgevel van woningen op minimaal 3 meter uit de voorste perceelsgrens is gelegen;

h.    de bouwdiepte van de woning maximaal 15 meter bedraagt;

i.      de parkeervraag op eigen terrein dient te worden gerealiseerd; de parkeernorm is: minimaal 1 parkeerplaats per woning;

j.     een bijdrage aan het Fonds Woningbouwontwikkeling (herstructureringsbijdrage) voldoen moet worden;

k.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

40.16    Voorwaarde voor een wijzigingsplan

De in lid 40.2 tot en met 40.15 genoemde wijzigingen kunnen slechts worden verleend, mits:

a.    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

2.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

3.    de in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische en/of archeologische waarden;

b.    er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;

 

 

 

Artikel 41

Algemene afwijkingsregels

41.1      Algemene afwijkingen

41.1.1   Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

 

a.    het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;

b.    het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens door:

1.    erkers, balkons en bordessen en ingangspartijen tot maximaal 1,5 meter, mits de overschrijding van erkers, balkons en bordessen niet meer bedraagt dan 50% van de diepte  van de gronden met de aanduiding ‘erf’;

c.    afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%;

d.    overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;

e.    de toegestane hoogtematen voor woningen tot een bouwhoogte van maximaal 6 hoger dan de toegestane goothoogte, tenzij de verhoging leidt tot aantasting van de ruimtelijk-stedenbouwkundige kwaliteit van het pand en van de omgeving.

 

41.1.2   Voorwaarde

Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verleend indien:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

c.    dit niet leidt tot afwijking van de op de verbeelding aangegeven bestemming.

 

 

Artikel 42

Algemene wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen ten behoeve van geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van een bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3 meter en vergroting van het bestemmingsvlak met maximaal 10% toelaatbaar.

 

 

Hoofdstuk 4

Overgangs- en slotregels

Artikel 43

Overgangsrecht

43.1      Overgangsrecht bouwwerken

a.    Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning tot bouwen artikel 2.1, lid 1, sub a Wabo, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1.    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.    na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning tot bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

b.    het bevoegd gezag kan éénmalig via een omgevingsvergunning afwijken van lid 43.1, sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 43.1, sub a met maximaal 10%;

c.    lid 43.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

43.2      Overgangsrecht gebruik

a.    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

b.    het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 43.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

c.    indien het gebruik, bedoeld in lid 43.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

d.    lid 43.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

43.3      Afwijking

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen, kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht via omgevingsvergunning afwijken.

 

Artikel 44

Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Kleine kernen Sluis’.