In deze regels wordt
verstaan onder:
1.
plan:
het bestemmingsplan ‘Nieuwstraat 79 Sluis’ van de gemeente Sluis;
2.
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1714.bpnst11_ON01 met de bijbehorende regels;
3.
kaart:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.1714.bpnst11_ON01;
4.
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of
het bebouwen van deze gronden;
5.
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
6.
aan-huis-gebonden beroep: het
beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch,
kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan
wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch
gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de
daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend;
7.
aan- of uitbouw:
een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van
een hoofdgebouw dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk
te worden gebruikt ten behoeve van het hoofdgebouw;
8.
Awb:
de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de
inwerkingtreding van dit plan;
9.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
10.
bebouwingspercentage:
een op de kaart of in de regels aangeduid percentage, dat de grootte van het
deel van een maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal
mag worden bebouwd;
11.
bestaand:
aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
12.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
13.
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
14.
bijgebouw:
een aan het hoofdgebouw gebouwd of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste
staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, functie, constructie of
afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
15.
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en
het vergroten van een bouwwerk;
16.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
17.
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
18.
bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel;
19.
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
20.
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal
die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond;
21.
erf:
al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen
bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van
het gebruik van dat hoofdgebouw;
22.
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
23.
hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel
gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
24.
kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten:
het in een woning door de bewoner op een beroepsmatig wijze uitoefenen van
activiteiten anders dan een aan-huis-gebonden beroep en/het op bedrijfsmatige
wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunninglicht op
grond van het Inrichten- en vergunningenbeluit
milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een
woning worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden
en herkenbaar blijft;
25.
maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
een bepaalde maatvoering geldt;
26.
nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
27.
overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;
28.
peil:
§ de
kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg
minder dan
§ bij
ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
§ in
andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte
bouwterrein;
29.
samenhangend straat- en
bebouwingsbeeld:
§ een
goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
§ een
goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
§ een
samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op
elkaar georiënteerd is;
§ de
cultuurhistorische samenhang
30.
tuin-/erfafscheiding:
bouwwerk geen gebouw zijnde, ter afbakening van eigendommen;
31.
vrijstaand:
een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander gebouw;
32.
Wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de
inwerkingtreding van dit plan;
33.
Wed:
de Wet op de economische delicten, zoals die luidde ten tijde van de
inwerkingtreding van dit plan;
34.
weg:
weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b,
35.
Wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de
inwerkingtreding van dit plan
36.
woning:
een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen;
37.
Wro:
de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding
van dit plan.
Bij het toepassen van deze regels
wordt als volgt gemeten:
1.
afstanden
van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de
bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
2.
de afstand van een gebouw tot de
zijdelingse bouwperceelsgrens: vanaf het
dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de
bouwperceelsgrens;
3.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
4.
de breedte en diepte van een
bouwwerk: tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of tot het hart
5.
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
6.
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord
of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
7.
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en
dakkapellen;
8.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart
van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van
het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
9.
het bebouwde oppervlak:
van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten
van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de
regels anders is bepaald;
10. het
bewoonbaar vloeroppervlak: binnen de afgewerkte omtrekwanden
(in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte
inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en
kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en
verwarmingslichamen; vloeroppervlak waarboven minder dan
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Bestemming
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a. beplantingen,
water, waterberging en overige voorzieningen ten behoeve van de
waterhuishouding in het plangebied, zoals waterinfiltratie en
-transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins;
b. bij deze doeleinden
behorende voorzieningen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, bermen en
bermsloten, nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling;
3.1.2 Toelaatbare
bebouwing
Op deze gronden
mogen, met inachtneming
a.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming
a. de oppervlakte
van een nutsvoorziening mag niet meer bedragen dan
b. de bouwhoogte
van de onder a bedoelde gebouwen mag ten hoogste
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Bestemming
De
voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
tuinen
behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
4.1.2 Toelaatbare
bebouwing
Op deze gronden
mogen, met inachtneming
b.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming
a.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:
-
antennes:
-
speeltoestellen:
-
openbare nutsvoorzieningen:
-
lichtmasten en overige masten:
-
pergola’s en overkappingen
-
muren en terreinafscheidingen voor
de voorgevel
van
een hoofdgebouw
-
overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde:
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het
bepaalde in:
a.
lid
4.2.2, sub a tot een hoogte van maximaal
4.3.2 De
in lid 4.3.1 genoemde afwijking bij omgevingsvergunning kan slechts worden
verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1.
de samenhang in het straat- en
bebouwingsbeeld;
2.
de gebruiksmogelijkheden
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Bestemming
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a.
de huisvesting van personen en in
samenhangen daarmee voor aan-huis-gebonden beroepen;
b.
tuinen, erven, paden, verhardingen,
parkeervoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste
5.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden
mogen, met inachtneming
a.
hoofdgebouwen;
b.
aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
c.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen
Met betrekking
tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a.
de hoofdgebouwen mogen uitsluitend
binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b.
ter plaatse van de bouwvlakken met
de aanduiding ‘vrijstaand’: mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden
gebouwd;
c.
de afstand tussen de hoofdgebouwen
en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken
met de aanduiding ‘vrijstaand’
d.
de goot- en bouwhoogte
e.
de onderlinge afstand van niet-aaneengebouwde gebouwen op hetzelfde bouwperceel dient ten
minste
f.
het bouwperceel mag maximaal 35%
worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.
g.
ter plaatse van de aanduiding
‘maximum aantal wooneenheden’ mogen niet meer hoofdgebouwen worden gebouwd dan
het aangegeven aantal.
5.2.2 Aan-
en uitbouwen en bijgebouwen
Bij hoofdgebouwen
mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming
a.
aan- en uitbouwen en bijgebouwen
mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b.
de goothoogte van aan- en uitbouwen
en bijgebouwen mag maximaal
5.2.3 Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Bij hoofdgebouwen
mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming
a.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:
-
antennes:
-
speeltoestellen:
-
lichtmasten en overige masten:
-
pergola’s en overkappingen
-
muren en terreinafscheidingen voor
de voorgevel
van
een hoofdgebouw
-
overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde:
5.3 Afwijken van de gebruiksregels
5.3.1 Afwijkingen
bij omgevingsvergunning m.b.
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde
in lid 5.1.1:
a.
voor de uitoefening van kleinschalige
beroepsmatig en/of bedrijfsmatig activiteiten in een woning en/of bij de woning
behorende bijgebouwen, met inachtneming van de volgende regels:
1.
de woonfunctie dient in overwegende
mate behouden en herkenbaar te blijven;
2.
het vloeroppervlak in gebruik voor
de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten mag ten hoogste 25m² van het
vloeroppervlak van hoofdgebouwen en de daarbij behorende aan- en uitbouwen
bedragen;
3.
het beroep of de activiteit dient
door de bewoner te worden uitgeoefend;
4.
het gebruik mag geen zodanige
verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een
onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
5.
er mag geen detailhandel plaatsvinden,
uitgezonderd een beperkte verkoop die verband houdt met de beroeps- of
bedrijfsmatige activiteiten;
6.
er kan niet bij omgevingsvergunning
worden afgeweken voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van
de Wet milieubeheer valt;
7.
er kan alleen bij
omgevingsvergunning worden afgeweken indien daarvoor geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
Grond die eenmaal in aanmerking is
genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of
alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen
buiten beschouwing.
7.2 Bestaande
afstanden en andere maten
7.1.1 Indien
afstanden op de datum van de inwerkingtreding van dit plan meer dan wel minder
bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden
als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.
7.1.2 In
die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande
bouwwerken op de dag van de inwerkingtreding van dit plan meer of minder
bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en
hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.
8.1 Verboden gebruik
8.1.1 Tot
het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:
a.
Het gebruiken of te doen of laten
gebruiken van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden op een wijze of tot
een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.
8.2 Afwijking
8.2.1 Burgemeester
en wethouders wijken bij omgevingsvergunning af van het bepaalde in lid 8.1.1:
a.
indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
9.1.1 Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken
a.
het bouwen van niet voor bewoning
bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van geringe afmetingen
ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal
b.
afwijkingen van maten (waaronder
percentages) met ten hoogste 15 %;
c.
het overschrijden
-
erkers, balkons en bordessen tot
maximaal
-
ingangspartijen tot maximaal
d.
geringe afwijkingen, die in het
belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van
bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van
het terrein. Hierbij zijn verschuivingen
e.
het oprichten van antennes en masten
tot een bouwhoogte van
9.1.2 Een
afwijking bij omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien:
a.
de samenhang in het straat- en
bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
b.
de gebruiksmogelijkheden
c.
dit niet leidt tot wijziging
10.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd,
met inachtneming van het bepaalde in de Wro, de
regels te wijzigen voor:
a.
het bouwen van gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van geringe afmetingen ten dienste van het
openbaar nut met een oppervlakte van maximaal
b.
het overschrijden van de naar de weg
gekeerde bouwgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse
bouwperceelsgrens bepaalde minimumafstand door:
-
erkers, balkons en bordessen tot
maximaal
-
ingangspartijen tot maximaal
c.
geringe afwijkingen, die in het
belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van
bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van
het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal
Deze regels zijn
van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze leiden tot
wijziging van bestemmingen.
11.1 Overgangsrecht bouwwerken:
a.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel
gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en
afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt
vergroot,
1.
gedeeltelijk worden vernieuwd of
veranderd;
2.
na het teniet gaan ten gevolge van
een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de
omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag
waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.
Burgemeester en wethouders kunnen
éénmalig in afwijking van lid 11.1, sub a een
omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een
bouwwerk als bedoeld in lid 11.1, sub a met maximaal 10%;
c.
Lid 11.1, sub a is niet van
toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd
met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat
plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik:
a.
Het gebruik van grond en bouwwerken
dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en
hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b.
Het is verboden het met het
bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2, sub a, te veranderen of
te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door
deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c.
Indien het gebruik, bedoeld in lid
11.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan
een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of
te laten hervatten;
d.
Lid 11.2, sub a is niet van
toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende
bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
bestemmingsplan ‘Nieuwstraat 79 Sluis’.