REGELS

TAM-omgevingsplan

Sint Jacobstraat 1 Sluis

 

Pre-ambule

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Aanvullende begripsbepalingen

Artikel 3 Toepassingsbereik

Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 5 Aanvraag vereisten

Artikel 6 Algemeen gebruiksverbod

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 7 Wonen

Artikel 8 Waarde - Archeologie 1A

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Algemene bouwregels

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht

 

 

 

 


 

Pre-ambule

 

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van afwijkend gebruik van bestaande bebouwing op het perceel op de hoek van de Sint Jacobstraat en de Zuiddijkstraat in Sluis en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22a) van het omgevingsplan van de gemeente Sluis. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, lid 2 Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

 

De weergegeven hoofdstukken in dit op www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22a van het omgevingsplan van de gemeente Sluis. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22a.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22a.' gelezen worden.

 

 

 

 

 

 


 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

 

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in onderstaande wet en algemene maatregelen van bestuur zijn van toepassing op dit TAM-omgevingsplan:

·        de bijlage bij de Omgevingswet;

·        bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving;

·        bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

·        bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

·        bijlage I bij het Omgevingsbesluit;

·        bijlage I bij de Omgevingsregeling;

·        bijlage I bij het Omgevingsplan Sluis.

 

 

Artikel 2 Aanvullende begripsbepalingen

 

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden aanvullend de volgende begripsbepalingen:

2.1.       TAM-omgevingsplan
TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Sint Jacobstraat 1;

2.2.       Omgevingsplan
het omgevingsplan van de gemeente Sluis;

2.3.       archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door een gecertificeerde dienst, bedrijf of instelling zoals bedoeld in de Erfgoedwet 2016 en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) dan wel, na vaststelling ervan door de Minister van OCW, de normen zoals opgesteld door het Centraal College van Deskundigen Archeologie (CCvD).

2.4.       archeologische waarde

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context. Zowel grote complexen / structuren zoals nederzettingsterreinen, als afzonderlijke vondsten kunnen met deze term worden aangeduid.

2.5.       bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen;

2.6.       beroep aan huis

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

2.7.       escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;

2.8.       huishouden

een samenlevingsverband dat wordt gevormd door een persoon of meerdere personen die hetzij eerstegraads familie van elkaar zijn, aangevuld met ten hoogste twee individuele personen hetzij een woongroep (continu een eenheid) vormen, bestaande uit ten hoogste 4 personen;

2.9.       opgraven/opgraving

de ontsluiting van een vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen

2.10.    tweede woning

een woning die beschikbaar is ten behoeve van de eigenaar(s) en diens huishouden alsmede eerstegraadsfamilieleden zonder dat deze zijn/haar/hun hoofdverblijf in deze woning heeft/hebben;

2.11.    verbeelding

de verbeelding van het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Sint Jacobstraat 1;

2.12.    wonen

het gehuisvest zijn in een woning;

2.13.    woning

een (gedeelte van een) gebouw bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

 

 

Artikel 3 Toepassingsbereik

 

1.        Het besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder g, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid, is niet van toepassing;

2.        De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie ‘Sint Jacobstraat 1 in Sluis’, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1714.tamstJacobstr1-ON01.

 

 

Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen

 

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m² of m³ zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in onderhavig artikel 4.

 

4.1.       afstand

van gebouwen onderling alsmede afstanden van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.

4.2.       de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

4.3.       de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

4.4.       de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

4.5.       breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren, met dien verstande dat wanneer de betreffende gevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat.

4.6.       de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

4.7.       de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

4.8.       het bebouwde oppervlak

optellen van de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar, tenzij in deze regels anders is bepaald.

4.9.       Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftopbouwen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, overstekende daken en goten buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

 

 

Artikel 5 Aanvraag vereisten

 

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het Omgevingsplan Sluis, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit deel.

 

 

Artikel 6 Algemeen gebruiksverbod

 

Het is verboden om gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies.

 

 

 

 

 

 

 

 


 

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

 

 

Artikel 7 Wonen

 

 

7.1 Toepassingsbereik

 

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Wonen.

 

7.2 Functieomschrijving

 

Een als Wonen aangewezen locatie heeft de volgende functies:

a.        het wonen;

 

met daaraan ondergeschikt:

b.       tweedewoninggebruik;

c.        aan huis verbonden beroepen;

 

met de daarbij behorende:

d.       tuinen en erven;

e.        paden en verhardingen;

f.          parkeervoorzieningen;

g.        groenvoorzieningen;

h.        waterhuishoudkundige voorzieningen;

i.          nutsvoorzieningen.

 

7.3 Beoordelingsregels bouwactiviteit

 

7.3.1 Hoofdgebouwen

a.        Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven ‘bouwvlak’ worden opgericht.

b.       De goothoogte en bouwhoogte bedragen niet meer dan op de verbeelding is aangegeven met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';

c.        bij toepassing van hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling minimaal 35 graden en maximaal 50 graden;

d.       Per bouwperceel is maximaal één woning toegestaan.

 

7.3.2 Aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen

a.        Bijgebouwen, overkappingen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak en ter plaatse van de functieaanduiding 'erf';

b.       de maximale goothoogte van bijgebouwen en van aan- en uitbouwen bedraagt 3,30 meter;

c.        de maximale bouwhoogte van bijgebouwen en van aan- en uitbouwen bedraagt 5,50 meter;

d.       bij toepassing van hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling maximaal 55 graden;

e.        de maximale bouwhoogte van overkappingen bedraagt 3 meter;

f.          de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

g.        de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

h.        ter plaatse van de functieaanduiding 'erf' mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met een maximum van 60 m².

 

7.3.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

a.        De bouwhoogte van antennes bedraagt maximaal 5 meter.

b.       De bouwhoogte van licht- en overige masten bedraagt maximaal 10 meter.

c.        De bouwhoogte van sport-, spel- en speelvoorzieningen bedraagt maximaal 3 meter.

d.       De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

 

 

7.4 Specifieke functieregels

 

7.4.1 Aan huis verbonden beroepen

Het gebruik van de woning voor beroep aan huis is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.        het vloeroppervlak ten behoeve van aan huis verbonden beroepen bedraagt niet meer dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m²;

b.       het beroep is uitsluitend toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

c.        ten behoeve van het aan huis verbonden beroep wordt in voldoende parkeergelegenheid voorzien;

d.       er wordt geen afbreuk gedaan aan het karakter van het centrumgebied;

e.        degene die de activiteiten in de woning uitvoert is tevens bewoner van de woning;

f.          verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte, zijn niet toegestaan;

g.        er vindt geen verstoring plaats in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 8 Waarde - Archeologie 1A

 

 

8.1 Toepassingsbereik

 

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde – Archeologie 1A.

 

8.2 Functieomschrijving

 

Een als Waarde – Archeologie 1A aangewezen locatie heeft de volgende functies:

a.        het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden

 

met daaraan ondergeschikt:

b.       de overige op de locatie aangewezen functies.

 

 

8.3 Omgevingsvergunningplicht

 

8.3.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Ter plaatse van de als Waarde – Archeologie 1A aangewezen locatie is het niet toegestaan om zonder omgevingsvergunning de volgende bouwactiviteiten of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a.        het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend afgraven, diep woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage met kettingtechniek;

b.       het ophogen van de bodem met meer dan 2,00 meter waartoe wordt gerekend het aanleggen van tijdelijke gronddepots;

c.        het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d.       het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

e.        het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;

f.          het slopen van bestaande bebouwing;

g.        het verlagen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;

h.        het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

i.          het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

8.3.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 8.3.1 vervatte verbod  is niet van toepassing op bouwactiviteiten of werkzaamheden welke:

a.        een te verstoren oppervlak onder 0,40 meter beneden het maaiveld van het plangebied beslaan van ten hoogste 50 m²;

b.       het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

c.        reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

d.       ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;

e.        betrekking hebben op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

f.          noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in artikel 8.3.3 en 8.3.4 in acht is genomen.

 

8.4 Beoordeling omgevingsvergunning

 

8.4.1 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

a.        een rapport waarin de archeologische waarde van het te verstoren gebied is vastgesteld.

 

8.4.2 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1 wordt slechts verleend indien:

a.        door de bouwactiviteiten of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en

b.       vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:

1.        de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

2.        er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

3.        de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

c.        het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.

 

8.4.3 Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Aan het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1 kan het bevoegd gezag één of een combinatie van de volgende regels verbinden:

a.        de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.       de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.        de verplichting de bouwactiviteit of de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

 

 

 

 

 

 

 


 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

 

Artikel 9 Algemene bouwregels

 

9.1 Bestaande maten

 

9.1.1 Bestaande afstanden

Indien afstanden op de datum van de inwerkingtreding van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 van dit deel is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.

 

9.1.2 Bestaande maten en hoeveelheden

In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de datum van de inwerkingtreding van dit plan meer of minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 van dit deel is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.

 

9.1.3 Herbouw

In geval van herbouw is het bepaalde in lid 9.1.1 en 9.1.2 slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats of binnen het geldende bouwvlak plaatsvindt.

 

9.2 Parkeren

 

9.2.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een nieuw bouwwerk of een verandering van een bouwwerk te realiseren dan wel het gebruik van een bouwwerk (anders dan rechtstreeks toegestaan) of van gronden - al dan niet gecombineerd – zodanig te veranderen dat op het bouwperceel niet in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden.

 

9.2.2 Uitzonderingsregel

In het geval van verbouw, vervangende nieuwbouw of een functiewijziging van een bestaand pand waarbij de parkeerbehoefte maximaal met 2,0 parkeergelegenheden toeneemt is het niet nodig dat in deze extra parkeergelegenheid wordt voorzien.

 

9.2.3 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.2.1 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

a.        een berekening op basis van het vastgestelde 'beleid parkeernormen' (Bijlage 3).

 

9.2.4 Beoordelingsregel omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 9.2.1 wordt slechts verleend indien:

a.        vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een berekening op basis van het vastgestelde 'beleid parkeernormen' (Bijlage 3) is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat op eigen terrein voorzien kan worden in de benodigde parkeergelegenheid, of;

b.       vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning duidelijk is gemaakt dat het voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein uit ruimtelijk oogpunt niet gewenst is, op basis van het vastgestelde 'beleid parkeernormen' inzichtelijk is gemaakt wat de parkeerdruk in de omliggende openbare ruimte is en met een berekening is aangetoond dat parkeren kan worden opgevangen door benutting van bestaande parkeergelegenheid in de openbare ruimte binnen acceptabele loopafstanden, of;

c.        vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning duidelijk is gemaakt dat het voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein uit ruimtelijk oogpunt niet gewenst is, op basis van het vastgestelde 'beleid parkeernormen' inzichtelijk is gemaakt wat de parkeerdruk in de omliggende openbare ruimte is en met een berekening is aangetoond dat parkeren niet kan worden opgevangen door benutting van bestaande maar wel door de aanleg van extra parkeergelegenheid in de openbare ruimte binnen acceptabele loopafstanden, of;

d.       vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning duidelijk is gemaakt dat het voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein uit ruimtelijk oogpunt niet gewenst is, op basis van het vastgestelde 'beleid parkeernormen' (Bijlage 3)  inzichtelijk is gemaakt wat de parkeerdruk in de omliggende openbare ruimte is en daaruit blijkt dat binnen acceptabele loopafstand onvoldoende parkeergelegenheid in de openbare ruimte aanwezig is of te realiseren is, maar gemotiveerd wordt dat met behulp van mobiliteitsalternatieven minder parkeerplaatsen nodig zijn dan het vastgestelde 'beleid parkeernormen' voorschrijft, of;

e.        vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning duidelijk is gemaakt dat het voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein uit ruimtelijk oogpunt niet gewenst is, op basis van het vastgestelde 'beleid parkeernormen' (Bijlage 3)  inzichtelijk is gemaakt wat de parkeerdruk in de omliggende openbare ruimte is en daaruit blijkt dat binnen acceptabele loopafstand onvoldoende parkeergelegenheid in de openbare ruimte aanwezig is of te realiseren is, maar gemotiveerd wordt dat de ontwikkeling van groot openbaar belang is met aantoonbare bijzondere omstandigheden waardoor minder parkeerplaatsen nodig zijn dan het vastgestelde 'beleid parkeernormen' voorschrijft, of

f.          vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning duidelijk is gemaakt dat het voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein uit ruimtelijk oogpunt niet gewenst is, op basis van het vastgestelde 'beleid parkeernormen' (Bijlage 3)  inzichtelijk is gemaakt wat de parkeerdruk in de omliggende openbare ruimte is en daaruit blijkt dat binnen acceptabele loopafstand onvoldoende parkeergelegenheid in de openbare ruimte aanwezig is of te realiseren is, maar het parkeren op gebiedsniveau wel kan worden verbeterd.

 

9.2.5 Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Aan het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1 kan het bevoegd gezag één of een combinatie van de volgende regels verbinden:

a.        de verplichting tot (het bekostigen van) de aanleg van extra parkeerplaatsen in de openbare ruimte binnen acceptabele loopafstanden;

b.       de waarborg voor de instandhouding van mobiliteitsalternatieven;

c.        de verplichting tot het leveren van een financiële bijdrage voor aanleg en verbetering van parkeervoorzieningen elders.

 

 

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

 

10.1 Strijdig gebruik

Tot gebruik, strijdig met dit deel, wordt in ieder geval gerekend:

a.        het doen of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken, ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;

b.       het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de opslag en/of stalling van (motor)voertuigen, vaartuigen, caravans en/of overige zaken, anders dan ten dienste van de functie;

c.        het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, waaronder bagger en specie, anders dan ten dienste van de functie;

d.       het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en/of bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

e.        Het gebruiken van bouwwerken op locaties met een woonfunctie voor de handel en distributie van goederen en voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten;

f.          het niet in stand laten van een parkeervoorziening op eigen terrein welke is opgenomen in een verleende omgevingsvergunning ten behoeve van het realiseren van het op hetzelfde terrein gelegen hoofdgebouw.

 

 

 

 

 

 

 

 


 

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht

 

Artikel 11 Overgangsrecht

 

11.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a.        gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.       na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan;

c.        het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

11.2 Gebruik

 

11.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

11.2.2 Verandering gebruik

Het is verboden het met dit hoofdstuk strijdige gebruik, bedoeld in artikel 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

11.2.3 Voorwaarde

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

11.2.4 Uitzondering

artikel 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.