De voor Wonen aangewezen gronden
zijn bestemd voor:
a.
het wonen met aan - huis - gebonden beroepen en
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
b.
bij deze bestemming behorende voorzieningen,
zoals erven, tuinen, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
Op deze gronden mag worden
gebouwd en gelden de volgende regels:
a.
op deze gronden mogen hoofdgebouwen (woningen) met
bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, worden gebouwd;
b.
per
bestemmingsvlak is ten
hoogste één woning
toegestaan;
c.
op
bestemmingsvlakken waar tevens een
bouwvlak
is aangegeven worden gebouwen en overkappingen binnen bouwvlakken
gebouwd;
d.
per woning is ten hoogste één paardenbak en/of
stapmolen toegestaan;
e.
de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
f.
indien gebouwen op een bouwperceel niet aaneen
worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van tenminste 3 m;
g.
de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of
inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:
Bouwwerk |
goothoogte |
bouwhoogte |
oppervlakte/inhoud |
hoofdgebouw (inclusief aan- en uitbouwen) |
6 m |
10 m |
ten hoogste 40% van het bouwperceel met een maximum van 375
m² |
bijgebouwen en overkappingen bij de woning |
4 m |
8 m |
ten hoogste 40% van het zij- en achtererf met een maximum
van 60 m² |
paardenbak en/of stapmolen |
|
2 m |
ten hoogste 1.200 m² |
erfafscheidingen voor de voorgevel |
|
1 m |
|
erfafscheidingen elders |
|
2 m |
|
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde |
|
3 m |
|
h.
bijgebouwen mogen uitsluitend achter de
voorgevelrooilijn worden gebouwd;
i.
de goothoogte van woningen mag worden
overschreden door dakkapellen, indien:
1.
de afstand tot de dakvoet, de nok en de
zijkanten van het dakvlak tenminste 0,5 m bedraagt;
2.
de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de
voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt;
3.
de breedte van dakkapellen aan de voor- of
zijkant van de woning ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
4.
de breedte van dakkapellen aan de achterkant van
de woning ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt;
j.
de goothoogte, de bouwhoogte, het grondoppervlak
en de dakhelling van de molen op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische
waarden' mogen ten hoogste gelijk zijn aan de goothoogte, de bouwhoogte, het
grondoppervlak en de dakhelling zoals deze aanwezig zijn op de dag van
terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder g voor het
vergroten van de maximaal toelaatbare oppervlakte bijgebouwen ten behoeve van
het stallen van (klein)vee of de opslag van materieel ten behoeve van het
onderhoud van het perceel tot een gezamenlijk
oppervlakte van de
bijgebouwen van ten hoogste 120
m², onder de voorwaarde dat de omgevingsvergunning
alleen kan worden verleend voor bouwpercelen met een omvang van meer dan 3.500
m².
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder e voor de bouw
van een aan- of uitbouw of bijgebouw op een kleinere afstand tot of in de
zijdelingse perceelsgrens, mits verlening van de
omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en
ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
Met betrekking tot het gebruik
gelden de volgende regels:
a. de
vloeroppervlakte ten behoeve van aan - huis - gebonden beroepen en
kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten bedraagt ten
hoogste 25% van
de vloeroppervlakte van de
betrokken woning met een maximum van 50 m²;
b. het
aanbieden van meer dan 3 kamers ten behoeve van logies met ontbijt per woning
is niet toegestaan;
c. het
gebruiken van een deel van de woning, of een aan- of uitbouw van de woning ten
behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is toegestaan;
d. de
opslag van caravans, boten en inboedels is uitsluitend binnen de bestaande
gebouwen toegestaan;
e. bij
een paardenbak en/of stapmolen is het gebruik van een geluidsinstallatie, of
verlichting door middel van lichtmasten die niet zijn voorzien van bovenafdekking, niet toegestaan.
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor een NED, met
inachtneming van het volgende:
a. de
omgevingsvergunning wordt verleend voor:
1.
een NED die voorkomt in de positieve lijst
Nieuwe Economische Dragers zoals opgenomen in bijlage 1, met dien verstande dat
verblijfsrecreatie (groepsaccommodatie, appartementenverhuur en
hotelaccommodatie) zoals genoemd in bijlage 1 niet is toegestaan;
2.
overige bedrijfsactiviteiten, die naar aard en
omvang gelijk te stellen zijn met de NED's zoals
vermeld in bijlage 1;
b. de
oppervlakte van een NED bedraagt ten hoogste de in bijlage 1 genoemde omvang;
c. de
NED vindt plaats in bestaande gebouwen op het bestemmingsvlak;
d. de
NED, of alle NED's tezamen op een bestemmingsvlak,
wordt of worden uitgeoefend in een kleinschalige omvang, hetgeen blijkt uit:
1.
de ruimtelijke uitstraling;
2.
de verkeersaantrekkende
werking, waarbij verlening van de omgevingsvergunning niet tot een onevenredige
toename leidt van de automobiliteit;
3.
de categorie uit de Staat van
Bedrijfsactiviteiten waartoe de activiteit behoort, waarbij geldt dat:
·
de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie
2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten behoort;
·
de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie
3 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten behoort, mits is aangetoond dat
daardoor geen milieuhinder voor aangrenzende percelen ontstaat; alvorens de
omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk
advies van de milieudeskundige;
e. de
verkeersveiligheid wordt niet negatief beïnvloed;
f. op
eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
g. opslag
van goederen ten behoeve van de NED buiten gebouwen is niet toegestaan;
h. nieuwe bouwwerken,
geen gebouwen zijnde,
lichtmasten en lichtbakken
voor reclamedoeleinden daaronder begrepen zijn niet toegestaan;
i. ter
plaatse wordt voorzien in een adequate landschappelijke inpassing die bestaat
uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag
van voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van tenminste
10 m; op basis van een landschapsplan, opgesteld door een gecertificeerde
landschapsarchitect of goedgekeurd door de landschaps- en natuurdeskundige, kan
volstaan worden met een landschappelijke inpassing met een gemiddelde breedte
van 5 m;
j. verlening
van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks-
en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
k. de
omgevingsvergunning wordt slechts verleend als zorg wordt gedragen voor
ruimtelijke kwaliteitswinst in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of
het verbeteren van de inrichting van het erf;
l. medewerking wordt
slechts verleend indien
een privaatrechtelijke overeenkomst
wordt
m. gesloten
over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing
en de ruimtelijke kwaliteitswinst.