Regels
Inhoudsopgave
Hoofdstuk
1
Inleidende regels 1
Artikel 1
Begrippen
1
Artikel 2
Wijze van meten 6
Hoofdstuk
2
Bestemmingsregels 7
Artikel 3
Wonen
7
Artikel 4
Waarde - Archeologie 13
Hoofdstuk
3
Algemene regels 16
Artikel 5
Anti-dubbeltelregel 16
Artikel 6
Algemene bouwregels 17
Artikel 7
Algemene gebruiksregels 18
Artikel 8
Algemene afwijkingsregels 19
Hoofdstuk
4
Overgangs- en slotregels 21
Artikel 9
Overgangsrecht 21
Artikel 10
Slotregel
22
Artikel 1
Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan " Kasteellaan 118" met
identificatienummer NL.IMRO.0296.OOSTKASTEELLAAN116.OW01 van de gemeente
Wijchen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende
regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het
gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan
huis verbonden bedrijfsactiviteiten
het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het
uitoefenen van ambachtelijke/kunstzinnige - geheel of overwegend door middel
van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de omvang en uitstraling
zodanig zijn dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende
bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.6 aan
huis verbonden beroep
een beroep, waarvan de activiteiten niet publiekgericht
zijn, en dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de
woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende
beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is
met de woonfunctie ter plaatse;
1.7 aan- of
uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die deel uitmaakt
van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of
afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet
met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is,
toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een
reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;
1.8 achtererf
het gedeelte van het bouwperceel voor zover gelegen achter
(het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw;
1.9 achtergevelrooilijn
denkbeeldige lijn in de achtergevel van het oorspronkelijke
hoofdgebouw of het verlengde daarvan tot aan de grenzen van het bouwperceel;
1.10 afhankelijke
woonruimte
een (gedeelte van een) bijgebouw dat dient voor de
huisvesting van een gedeelte van een huishouden uit een oogpunt van mantelzorg;
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.12 bebouwingspercentage
het percentage van het bouwperceel voor zover gelegen binnen
het bouwvlak dat met gebouwen mag worden bebouwd;
de gronden onder het oorspronkelijke hoofdgebouw binnen de
bestemming “Wonen” daarbij niet meegerekend;
1.13 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig
voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van
goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
1.14 begane
grondbouwlaag
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde
ondergrondse ruimten;
1.15 bestaand
bij gebruik en bouwwerken: aanwezig op het moment van inwerkingtreding van
het plan;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijbehorend
bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een
zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet
tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.19 bijgebouw:
een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, zonder
directe verbinding met dat hoofdgebouw, dat door zijn situering en/of
afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen
hoofdgebouw (zoals een garage, bergruimte of hobbyruimte);
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwlaag
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw,
dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of
balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met
uitsluiting van kelder en zolder;
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels
een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen
gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en
duurzaam met de aarde is verbonden;
1.27 carport
een overdekte stallingsruimte van lichte constructie die
dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of
deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of
ondersteuningen van het dak;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de
uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen
die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de
uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom
en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder
niet begrepen;
1.29 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon
die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie
aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
1.30 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte,
geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 gevellijn
een als zodanig op de verbeelding aangegeven begrenzing van het
bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd;
1.32 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat
noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige
bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel
aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.33 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op
het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch
verband;
1.34 ondergeschikte
bouwdelen:
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen,
bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels,
balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte
(dak)opbouwen;
1.35 ondergronds
beneden peil;
1.36 oorspronkelijk
hoofdgebouw
het hoofdgebouw zoals dat in eerste instantie is
gerealiseerd;
1.37 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde,
die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.38 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en
bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de
aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.39 peil
• de bovenkant van de
afgewerkte begane grondvloer van een gebouw;
• voor overige
bouwwerken geldt de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende
terrein;
1.40 plat dak
bovenste afdekking van een gebouw, waarbij de dakhelling
maximaal 20° bedraagt;
1.41 prostitutiebedrijf
een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling
doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe
kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice;
1.42 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin
bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele
handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard
plaatsvinden, met dien verstande dat onder seksinrichting in elk geval wordt
verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, een
prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet
in combinatie met elkaar;
1.43 voorgevel
de meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw,
doorgaans gekeerd naar de weg of het openbaar gebied;
1.44 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting
van een huishouden:
• onder een vrijstaande
woning wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een
aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;
• onder een dubbele
woning wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een
blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen
(twee-onder-één-kap);
1.45 zijerf
het gedeelte van het bouwperceel voor zover gelegen naast de
zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan.
Artikel 2
Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a.
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot
enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
b.
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
c.
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het
boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
d.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig
bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen;
e.
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en
dakkapellen;
f.
de breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren;
g.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
h.
het peil:
de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang van een gebouw of, indien
de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de door het bevoegd gezag
vastgestelde hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij
voltooiing van de bouw.
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
Artikel
3 Wonen
3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a.
woondoeleinden;
b.
de uitoefening van een aan huis verbonden beroep,
met bijbehorende bouwwerken, voorzieningen, tuinen, erven en
overige (on)bebouwde gronden.
3.2
Bouwregels
3.2.1
Bouwregels voor hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen
geldt dat:
a.
het aantal woningen in het plangebied niet meer mag bedragen dan 2;
b.
uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan;
c.
deze binnen de bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat
ondergeschikte bouwdelen tevens buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
d.
de horizontale diepte de achtergevelrooilijn niet mag overschrijden, met
dien verstande dat bij (nog) niet bestaande woningen de achtergevelrooilijn
evenwijdig aan en op een afstand van 15 meter van de aanduiding “gevellijn”
ligt;
e.
de afstand tot de zijdelingse grenzen van het bouwperceel minimaal 3 m
bedraagt, met dien verstande dat deze afstand 0 m mag bedragen aan die zijde
waar dat noodzakelijk is voor de bouw van dubbele woningen;
f.
de dakhelling minimaal 30° en maximaal 65° bedraagt, tenzij de bestaande
woning een plat dak heeft;
g.
ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” mag de
goot- en bouwhoogte ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen.
3.2.2
Bouwregels voor bouwen voor de gevellijn zonder overkapping
Voor ondergeschikte aan- en/of
uitbouwen, alsmede bijgebouwen vóór de gevellijn, geldt dat:
a.
deze uitsluitend aan de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden
gebouwd;
b.
de horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
c.
de breedte maximaal 60 % bedraagt van de breedte van de voorgevel van het
hoofdgebouw;
d.
de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het
hoofdgebouw bedraagt vermeerderd met 0,5 m en met een maximum van 4 m;
e.
de gezamenlijke oppervlakte maximaal 8 m² bedraagt;
f.
de afstand tot het openbaar gebied minimaal 2 m bedraagt.
3.2.3
Bouwregels voor bouwen voor de gevellijn in combinatie met een
overkapping
In afwijking van het bepaalde in
artikel 3.2.2. mogen aan- en/of uitbouwen vóór de gevellijn tezamen met een
overkapping/luifel worden opgericht, waarbij geldt dat:
a.
deze uitsluitend aan de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden
gebouwd;
b.
de horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
c.
de gezamenlijke breedte van aan- en/of uitbouwen en
overkappingen/luifels maximaal 75 % bedraagt van de breedte van de voorgevel
van het hoofdgebouw;
d.
de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het
hoofdgebouw bedraagt vermeerderd met 0,5 m en met een maximum van 4 m;
e.
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en/of uitbouwen maximaal 8 m²
bedraagt;
f.
de oppervlakte van de overkapping/luifel maximaal 4 m² bedraagt;
g.
de oppervlakte van aan- en/of uitbouwen en overkapping/luifel
gezamenlijk maximaal 10 m² bedraagt;
h.
de afstand tot het openbaar gebied minimaal 2 m bedraagt.
3.2.4
Bouwregels voor bouwen achter de gevellijn
Voor aan- en/of uitbouwen alsmede bijgebouwen achter de
gevellijn geldt dat;
a.
deze binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
b.
aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen minimaal 2,5 m achter de
voorgevel en de lijn in het verlengde daarvan worden gebouwd;
c.
aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen tegen de achtergevel en één
zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan mogen worden gebouwd;
d.
de overschrijding van de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw
en de lijn in het verlengde daarvan (achtergevelrooilijn) met aan- en uitbouwen
en aangebouwde bijgebouwen maximaal 100% van de diepte van het hoofdgebouw
bedraagt, met dien verstande, dat de afstand tot de achterste grens van het
bouwperceel minimaal 2 m bedraagt;
e.
in afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.4.d is een overschrijding
van meer dan 100% en/of een kortere afstand tot de achterste grens van het
bouwperceel toegestaan met dien verstande dat:
1.
hiervan slechts sprake mag zijn indien een aan- of uitbouw wordt
gecombineerd met een bestaand vrijstaand bijgebouw dat is gesitueerd op een
afstand van maximaal 3,5 m uit de oorspronkelijke achtergevel van het
hoofdgebouw;
2.
indien hierdoor niet wordt voldaan aan de bepaling ten aanzien van de
minimale afstand tot de achterste grens van het bouwperceel, voor de hierdoor
nieuw ontstane aan- of uitbouw de bestaande afstand van deze aan- of uitbouw
als minimale afstand geldt;
f.
de breedte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen maximaal 5 m
bedraagt, tenzij de aan- of uitbouw tegen de oorspronkelijke achtergevel van
het hoofdgebouw en tussen het verlengde van de zijgevels wordt gebouwd;
g.
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen
maximaal 110 m² per bouwperceel bedraagt, met dien verstande dat voor
bouwpercelen die groter zijn dan 1.000 m² geldt, dat de gezamenlijke
oppervlakte maximaal 125 m² per bouwperceel mag bedragen;
h.
de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen maximaal 50 m²
bedraagt;
i.
het bebouwingspercentage maximaal 50 bedraagt;
j.
de bouwhoogte maximaal 4,5 m bedraagt, met dien verstande dat ter
plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” de bouwhoogte ten hoogste
de aangegeven hoogte mag bedragen;
k.
de goothoogte maximaal bedraagt:
1.
de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,5
m en met een maximum van 4 m;
2.
uitsluitend voor vrijstaande bijgebouwen 3 m.
3.2.5
Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt
dat:
a.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de gevellijn of
het verlengde daarvan niet meer mag bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de
bouwhoogte van terreinafscheidingen maximaal 1 m mag bedragen;
b.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de gevellijn
of het verlengde daarvan niet meer mag bedragen dan 2 m, met dien verstande dat
ter plaatse van de aanduiding “maximale hoogte (m)” de bouwhoogte ten hoogste
de aangegeven hoogte mag bedragen;
c.
de bouwhoogte van speeltoestellen en vlaggenmasten niet meer mag
bedragen dan respectievelijk 3 m en 8 m;
d.
de bouwhoogte van pergola’s niet meer mag bedragen dan 2,50 m;
e.
voor carports en overkappingen anders dan bedoeld in artikel 3.2.3,
geldt dat:
1.
deze 1 m voor of minimaal 0,5 m achter de voorgevel worden gebouwd;
2.
de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen;
3.
de oppervlakte maximaal 30 m² mag bedragen.
3.2.6
Bouwregels voor zwembaden
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.5 geldt voor
zwembaden, niet zijnde een gebouw, dat:
a.
deze uitsluitend op het zij- en/of achtererf worden gebouwd;
b.
de bouwhoogte maximaal 1 m bedraagt;
c.
de afstand tot de grens van het bouwperceel minimaal 2 m bedraagt;
d.
de oppervlakte maximaal 50 m² bedraagt;
e.
de gezamenlijke oppervlakte van de alle bouwwerken op het zij- en
achtererf maximaal 50% van de oppervlakte van dat zij- en achtererf bedraagt.
3.3 Afwijking
van de bouwregels
Het bevoegd gezag is bevoegd op grond van het bepaalde in
artikel 3.6.1.c van de Wet ruimtelijke ordening, bij omgevingsvergunning af te
wijken van het bepaalde in:
a.
artikel 3.2.1.e teneinde de horizontale diepte van het hoofdgebouw te
vergroten tot maximaal 60% van de grootste diepte van het bouwperceel met een
maximum van 15 m, en met dien verstande, dat de afstand tot de achterste grens
van het bouwperceel minimaal 3 m bedraagt, met inachtneming van de volgende
voorwaarden:
1.
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden
niet onevenredig geschaad;
2.
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving
aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische en archeologische waarden;
3.
het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
4.
voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder
5.
het bebouwingspercentage als bedoeld in artikel 3.2.4.i niet in het
geding komt;
b.
van het bepaalde in artikel 3.2.4.a teneinde aan- en/of uitbouwen
alsmede bijgebouwen buiten het bouwvlak te bouwen, met inachtneming van de
volgende voorwaarden:
1.
deze uitsluitend mogen worden opgericht als zijdelingse aan- of uitbouw
of vrijstaand bijgebouw gelegen op het zijerf;
2.
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden
niet onevenredig geschaad;
3.
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving
aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische en archeologische waarden;
4.
het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
5.
voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
6.
er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige
inrichting en vormgeving;
7.
voorts wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.2.4 onder b, f, g, h,
j en k;
c.
van het bepaalde in artikel 3.2.1.g teneinde een andere dakhelling toe
te staan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1.
de verandering mag niet leiden tot een aantasting van het bebouwde
karakter in de directe omgeving; er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde
stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
2.
er vindt geen toename plaats van het aantal woningen op het bouwperceel;
3.
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden
niet onevenredig geschaad;
4.
het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
d.
van het bepaalde in artikel 3.2.1.h teneinde de goot- en/of de
bouwhoogte van het hoofdgebouw te vergroten met maximaal 15% en met in
achtneming van de volgende voorwaarden:
1.
er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige
inrichting en vormgeving;
2.
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden
niet onevenredig geschaad;
3.
het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
e.
van het bepaalde in artikel 3.2.4.i voor het toestaan van een
gezamenlijke oppervlakte van aan- en/of uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen
tot maximaal 75 m², uitsluitend in verband met het gebruik van de aan-
en/of uitbouw of het aangebouwde bijgebouw als afhankelijke woonruimte in
verband waarmee tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.2 dient
te worden verleend; of
f.
van het bepaalde in artikel 3.2.4.j voor het toestaan van een
gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen bij woningen tot maximaal
75 m², uitsluitend in verband met het gebruik van het vrijstaande bijgebouw als
afhankelijke woonruimte in verband waarmee tevens een omgevingsvergunning als
bedoeld in artikel 7.2 dient te worden verleend.
3.4 Specifieke
gebruiksregels
3.4.1
Beroepsuitoefening aan huis
Gebruik van een deel van de woning en/of de bijgebouwen ten behoeve
van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep is toegestaan, mits wordt
voldaan aan de volgende voorwaarden:
a.
het (mede) ten behoeve van een aan huis verbonden beroep in gebruik te
nemen vloeroppervlak maximaal 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning en/of
de bijgebouwen mag bedragen met een maximum van 50 m²;
b.
degene die de activiteiten in de woning en/of de bijgebouwen uitoefent,
dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
c.
de activiteit mag niet leiden tot gebruik van extra parkeerruimte binnen
het openbaar gebied;
d.
er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden; hieronder worden
niet begrepen handelsactiviteiten via het internet;
e.
aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten niet zijn toegestaan, behoudens
met toepassing van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.5.1;
f.
vanaf de openbare weg zichtbare excessieve reclame-uitingen niet zijn
toegestaan;
3.5 Afwijken
van de gebruiksregels
3.5.1
Aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten
Het bevoegd gezag is bevoegd op grond van het bepaalde in
artikel 3.6.1.c van de Wet ruimtelijke ordening, bij omgevingsvergunning af te
wijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 voor de uitoefening van een aan huis
gebonden bedrijfsactiviteit, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a.
het ten behoeve van de aan huis gebonden bedrijfsactiviteit in gebruik
te nemen vloeroppervlak bedraagt maximaal 1/3 van de vloeroppervlakte van de
woning en/of de bijgebouwen met een maximum van 50 m²;
b.
degene die de activiteiten in de woning en/of de bijgebouwen uitoefent,
dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
c.
de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden
gesitueerd, tenzij wordt aangetoond dat geen onevenredige parkeerdruk ontstaat
in het openbaar gebied;
d.
het bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in
een woonomgeving;
e.
de activiteit mag niet milieuvergunningplichtig zijn;
f.
er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een
beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan
huis verbonden activiteit alsmede handelsactiviteiten via het internet;
g.
vanaf de openbare weg zichtbare excessieve reclame-uitingen zijn niet
toegestaan;
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding als "Waarde - Archeologie"
aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud van de aanwezige
archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in
artikel 4.1 omschreven doeleinden, tenzij:
a.
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken
locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
b.
het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken,
waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt
benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
c.
gebouwen volledig binnen een zone van maximaal 2,5 m uit de bestaande
fundering worden opgericht, of;
d.
het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 100 m²
4.3 Afwijking
van de bouwregels
a.
Het bevoegd gezag is bevoegd op grond van het bepaalde in artikel
3.6.1.c van de Wet ruimtelijke ordening, bij omgevingsvergunning af te wijken
van het bepaalde in artikel 4.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve
van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van
archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de
bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Aan de
omgevingsvergunning kunnen in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
1.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor
(ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem
worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van
kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen
die op dit doel zijn gericht;
2.
de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
3.
de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te
laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de
vergunning te stellen kwalificaties.
b.
Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een
omgevingsvergunning als bedoeld artikel 4.3.a winnen zij schriftelijk advies in
bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de
omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de
archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden
gesteld.
c.
Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een
omgevingsvergunning als bedoeld artikel 4.3.a kunnen zij voorwaarden stellen
dat een rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein,
dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van
burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
4.4 Nadere
eisen
Het bevoegd gezag is bevoegd op grond van het bepaalde in
artikel 3.6.1.d van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd nadere eisen te stellen
ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van
gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en
beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De
nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in
de grond worden behouden.
4.5 Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
4.5.1
Vergunningplicht
Het is verboden op of in de in eerste stelling bedoelde
gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren
van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren, te doen of
te laten uitvoeren:
a.
het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
b.
grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen,
egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen
of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
c.
bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van
bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
d.
het verlagen van het waterpeil;
e.
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en
pompputten;
f.
het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de
bodem;
g.
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden
verwijderd;
h.
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of
rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere
oppervlakteverhardingen;
i.
het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of
telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur.
4.5.2
Uitzonderingen
Het in artikel 4.5.1 vervatte verbod geldt niet:
a.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30
cm onder het bestaande maaiveld;
b.
voor zover het uitsluitend werkzaamheden in de bodem betreft over een
maximale oppervlakte van 100 m²;
c.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die volledig worden
uitgevoerd binnen een zone van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van
een bestaand bouwwerk;
d.
indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de
archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
e.
indien het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat
conservering in de bodem is gewaarborgd;
f.
indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met
inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen
en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen en bij
vervanging van rioleringen, voor zover de hiermee gepaard gaande vergravingen
zich beperken tot de reeds geroerde grond;
g.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van
het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit
kader is verleend;
h.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen
met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in artikel 4.3;
i.
voor het graven van een sleuf van maximaal 30 cm breed voor de aanleg
van leidingen.
4.5.3
Procedure
Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.5.1, kunnen zij de voorwaarde
stellen dat een rapport wordt overlegd waarin wordt aangetoond dat de aanwezige
archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van artikel
3.6.1.a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen teneinde de
dubbelbestemming “Waarde - Archeologie”
geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of
definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen
archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer
archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Hoofdstuk 3
Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is
genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of
alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen
buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene
bouwregels
6.1 Aangrenzende
percelen
Het is verboden op een terrein of bouwperceel zodanig te
bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein of bouwperceel een toestand zou
ontstaan, die ter plaatse niet meer met de regels zou overeenstemmen, of voor
zover al daar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bouwen, dat deze
afwijking nog zou worden vergroot.
6.2 Bestaande
afmetingen, afstanden en percentages
6.2.1
Afmetingen en afstanden
In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling,
oppervlakte, inhoud en/of de afstand tot enige op de verbeelding aangegeven
lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met een omgevingsvergunning tot
stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van
het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze
regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte,
bouwhoogte, dakhelling, oppervlakte, inhoud en/of de afstand in afwijking
daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
6.2.2
Bebouwingspercentage
In die gevallen dat een bebouwingspercentage, dat in
overeenstemming met een omgevingsvergunning tot stand is gekomen, op het
tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in
de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat
bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
6.3 Ondergronds
bouwen
De regels inzake situering van bouwwerken als bedoeld in
hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan gelden, voor zover van toepassing, ook in
geval van ondergronds bouwen en met dien verstande, dat:
a.
alleen ondergronds mag worden gebouwd waar bovengrondse bebouwing
aanwezig is;
b.
de verticale diepte maximaal 5 m mag bedragen;
c.
in afwijking van het bepaalde in artikel 6.3.a mag, waar geen
bovengrondse bebouwing aanwezig is, maximaal 25 m² ondergronds worden gebouwd
in aansluiting op de in artikel 6.3.a bedoelde ondergrondse bebouwing.
Artikel 7 Algemene
gebruiksregels
7.1 Strijdig
gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
a. een gebruik van
gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering
van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en
onderhoud;
b.
een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of
meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met
uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte
gebruik en onderhoud;
c.
een gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, met
uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan ingevolge
deze regels;
d.
een gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca, met uitzondering van
een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan ingevolge deze regels;
e.
een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel
een escortbedrijf.
7.2 Mantelzorg
a.
Het bevoegd gezag is bevoegd op grond van het bepaalde in artikel
3.6.1.c van de Wet ruimtelijke ordening, bij omgevingsvergunning af te wijken
van het bepaalde in artikel 7.1 voor het toestaan van het gebruik van aan-
uit- of bijgebouwen bij woningen, als afhankelijke woonruimte, mits:
1.
een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van
mantelzorg;
2.
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde
belangen, waaronder die van omwonenden en bedrijven.
b.
Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 7.2.a in, indien de ten tijde van het verlenen van de omgevingsvergunning
bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
Artikel 8 Algemene
afwijkingsregels
8.1 Afwijkingsregel
voor 10% afwijken van maten, afmetingen en percentages
a.
Het bevoegd gezag is bevoegd op grond van het bepaalde in artikel
3.6.1.c van de Wet ruimtelijke ordening, bij omgevingsvergunning af te wijken
van de voorgeschreven goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en afstand
van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met
overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10%
van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden.
b.
In afwijking van het in artikel 8.1.a bepaalde dit op de bouwhoogte van
aan- uit- en bijgebouwen uitsluitend van toepassing is indien aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
1.
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden
niet onevenredig geschaad;
2.
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving
aanwezige stedenbouwkundige en/of architectonische waarden;
8.2 Afwijkingsregel
bij uitmeting van het terrein
Het bevoegd gezag is bevoegd op grond van het bepaalde in
artikel 3.6.1.c van de Wet ruimtelijke ordening, om bij de uitvoering van het
plan bij omgevingsvergunning af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen
en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en
voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het
terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten,
mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet
meer dan 2,5 m bedraagt;
8.3 Afwijkingsregel
in verband met meest doelmatig gebruik
Het bevoegd gezag is bevoegd op grond van het bepaalde in
artikel 3.6.1.c van de Wet ruimtelijke ordening, om bij de uitvoering van het
plan bij omgevingsvergunning af te wijken van bouwgrenzen en overige
aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, niet zijnde
bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een
oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van
hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt.
8.4 Afwijkingsregel
voor mobiele telecommunicatie
Het bevoegd gezag is bevoegd op grond van het bepaalde in
artikel 3.6.1.c van de Wet ruimtelijke ordening, bij omgevingsvergunning af te
wijken van het plan ten behoeve van het plaatsen van een antenne-opstelpunt ten
behoeve van de mobiele telecommunicatie, met inachtneming van de volgende
voorwaarden:
a.
het antenne-opstelpunt wordt geplaatst op of aan een als zodanig op de verbeelding
aangeduide antennemast, dan wel op of aan een bouwwerk, niet zijnde een woning;
b.
het antenne-opstelpunt is aantoonbaar noodzakelijk voor een adequaat
dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie;
c.
de bouwhoogte van de antennespriet bedraagt niet meer dan 6 m.
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
9.1
Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk
dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in
uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning
voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
omvang niet wordt vergroot:
1.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2.
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden
vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het
bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet
gegaan;
b.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van artikel 9.1.a een
omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk
als bedoeld in artikel 9.1.a met maximaal 10%.
c.
Artikel 9.1.a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan
op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder
vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
9.2
Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van
gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld
in artikel 9.2.a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met
dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard
en omvang wordt verkleind.
c.
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 9.2.a, na de inwerkingtreding van
het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het
verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d.
Artikel 9.2.a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd
was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
"Regels van het bestemmingsplan Kasteellaan 118 ".