artikel 2.13 Agrarisch gebied van ecologische betekenis

1. In een bestemmingsplan wordt voor het op kaart 9, behorende bij deze verordening, aangegeven gebied met de aanduiding Agrarisch gebied van ecologische betekenis, naast de agrarische bestemming, tevens de ecologische waarde in de bestemmingsomschrijving tot uitdrukking gebracht.
2. Bestaand gebruik en bestaande bebouwing mogen positief worden bestemd.
3. De wezenlijke kenmerken en waarden van de op kaart 9 aangegeven gebieden met de aanduiding Agrarisch gebied van ecologische betekenis zijn vermeld in het Natuurbeheerplan Zeeland 2011 zoals dat luidt op de datum van vaststelling van deze verordening.
4. In een bestemmingsplan worden geen bestemmingen aangewezen of regels gesteld die, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, mogelijk maken dat de wezenlijke kenmerken of waarden van de op kaart 9 aangegeven gebieden met de aanduiding Agrarisch gebied van ecologische betekenis per saldo significant worden aangetast. In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, nieuwe bebouwing of nieuwe vormen van grondgebruik worden toegelaten wordt aannemelijk gemaakt dat de in de vorige volzin bedoelde aantasting zich niet voordoet.
5. In een bestemmingsplan waarin bestemmingen worden aangewezen dan wel regels worden gegeven voor de in het eerste lid bedoelde gebieden wordt de regel gesteld dat het zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders verboden is in het bestemmingsplan nader te omschrijven werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren die een nadelig effect kunnen hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarbij wordt de regel gesteld dat de in de vorige volzin bedoelde omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien de wezenlijke kenmerken en waarden per saldo niet significant worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet worden verkleind.
6. Het eerste, vierde en vijfde lid zijn niet van toepassing op het aanwijzen van bestemmingen of het geven van regels waarbij:
a. sprake is van een groot openbaar belang en
b. er geen reƫle andere mogelijkheden zijn en
c. de negatieve effecten op de in het derde lid bedoelde wezenlijke kenmerken en waarden worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd volgens de in bijlage 4 beschreven voorwaarden.
7.   Tot een groot openbaar belang wordt in ieder geval gerekend de      
veiligheid, de drinkwatervoorziening, inrichtingen voor de opwekking van elektriciteit met behulp van windenergie of de plaatsing van installaties voor de opsporing, winning, opslag of het transport van olie en gas.