Plan: | Natuurbegraafplaats Uteringsweg Grolloo |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1680.BUINBPGRO-OB01 |
De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de beoogde ontwikkeling van een natuurbegraafplaats ten zuiden van Grolloo nabij de Uteringsweg. Het natuurbegraven is een vrij nieuw fenomeen in Nederland. Sinds enkele jaren is het aan een gestage opmars begonnen. In de provincie Drenthe zijn reeds enkele natuurbegraafplaatsen gerealiseerd.
De initiatiefnemer is in het bezit gekomen van een perceel met acaciabos, aangelegd voor de productie van Europees hardhout. Dit productiebos bleek echter niet rendabel en is daarom verkocht. Het is de bedoeling het voormalige productiebos om te vormen naar een natuurbegraafplaats.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze heeft op 28 januari 2014 uitgesproken in beginsel positief te staan tegenover het initiatief en de locatie.
Het omvormen van het voormalige productiebos tot natuurbegraafplaats heeft een wezenlijke meerwaarde op het gebied van landschap en natuur. Bovendien biedt het ruimte aan een nieuwe manier van begraven waaraan een groeiende behoefte bestaat. Uitgangspunt is een gefaseerde ontwikkeling waarbij de natuurbegraafplaats in een periode van circa 30 jaar ontwikkeld wordt.
In het onderhavige bestemmingsplan wordt de ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het perceel beschreven en planologisch vastgelegd.
De locatie is gelegen ten zuiden van Grolloo. Het bosje grenst aan de Uteringsweg. Het plangebied is omringd door landbouwgronden. Aan de oostzijde (op de hoek van de Uteringsweg en de Schoonloërstraat) ligt een perceel met een bestaande woning, bedrijvigheid, enkele bijgebouwen en een dobbe, een kenmerkend Drents landschapselement.
Het plangebied volgt de kadastrale grenzen van de gronden die door de initiatiefnemer verworven zijn. Het plangebied is circa 9 hectare groot.
De begrenzing van het plangebied is op de onderstaande luchtfoto aangegeven.
Plangebied (rood omrand)
In het gebied geldt de Beheersverordening Buitengebied, vastgesteld op 26 juni 2013. Hierin is geregeld dat, ter plaatse van het onderhavige plangebied, de regels gelden van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rolde' (met enkele aanvullingen en uitzonderingen).
Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Buitengebied Rolde' (plangebied gearceerd)
De gronden hebben in het bestemmingsplan 'Buitengebied Rolde' de bestemming 'agrarisch gebied'.
De bestemming richt zich op behoud en herstel van landschappelijke waarden en behoud van de natuurlijke waarden. Op de gronden zijn onder andere de uitoefening van het agrarisch bedrijf, bosbouw en dagrecreatie toegestaan. De verschillende doeleinden hebben elk een eigen bebouwingsregeling.
Op het perceel is een hoofdgastransportleiding aangeduid. Een strook met een breedte van 5 meter ter weerszijden van de lijn 'hoofdgastransportleiding' is mede bestemd voor een hoofdgastransportleiding.
Gebruik als begraafplaats past niet binnnen de vigerende planologische regeling. Daarom wordt voor de beoogde ontwikkeling een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Het bestemmingsplan zal specifiek worden opgesteld voor de onderhavige percelen. Het is daarom niet nodig de percelen te betrekken bij de toekomstige herziening van het bestemmingsplan Buitengebied.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
De geomorfologische grondslag is gelegd in de voorlaatste ijstijd. De ijskap en het smeltende ijs hebben een reliëfrijk landschap achtergelaten met zandruggen en beekdalen.
Kenmerkend voor deze omgeving is de aanwezigheid van een laag keileem in de ondergrond die gedurende de laatste ijstijd is bedekt door een decimeters tot meters dikke deken van dekzand.
Het plangebied ligt op de overgang van de hoger gelegen zandrug naar het lager gelegen droogdal dat uitmondt in het beekdal van de Drentsche Aa.
In de afgelopen eeuwen hebben zich door menselijk toedoen immense heidegebieden gevormd en een stelsel van menselijke occupatie met akkers, essen en kleine dorpskernen. Waar de heide lange tijd de overhand had, zijn als gevolg van de heideontginning en verstedelijking de afgelopen honderd jaar de verhoudingen wezenlijk veranderd. Het landschap is nu overwegend agrarisch, met hier en daar een restant van het heidegebied, vaak voor een groot deel bebost.
Historische ontwikkeling
Het plangebied is aan het einde van de negentiende tot en met het begin van de twintigste eeuw stapsgewijs ontgonnen. De aanvankelijk fijnmazige ontginningsstructuur is in de decennia daarna steeds grootschaliger geworden, wat overeenkomt met de landelijke trend. Het acaciabosje is in feite een vreemde gast. De bomen zijn aangeplant in de jaren negentig in een poging om te voorzien in Europees hardhout.
Een opvallend verschijnsel op de zandgronden van Drenthe is het grote aantal ronde vennetjes. Deels zijn dit pingoruïnes wat rudimenten zijn van de ijsvorming in de laatste ijstijd. Deels zijn dit dobbes wat natuurlijke en/of door mensenhanden gegraven laagtes zijn. Een deel van de ronde vennetjes is verland en begroeid met heide of bos. De vorm is dan echter vaak nog goed herkenbaar. Direct ten oosten van de locatie bevindt zich een dergelijke dobbe.
Het ontwerp voor de natuurbegraafplaats gaat door op de genoemde patronen. Zie hiervoor hoofdstuk 4.1 van dit bestemmingsplan.
De omgeving wordt gekenmerkt door een afwisseling van landbouwgronden, bosgebieden en heide.
Aan de oostzijde ligt de hoger gelegen bosrijke zandrug. Aan de noordwestelijke zijde is het stroomdal van de Drentsche Aa herkenbaar. Aan de zuidwestelijke zijde ligt het aaneengesloten bosgebied van de boswachterij Grolloo. Het plangebied loopt af in de richting van het droogdal aan de westzijde van de locatie. Het totale hoogteverschil bedraagt meer dan 1,5 meter.
De directe omgeving bestaat overwegend uit landbouwgronden. Het plangebied zelf bestaat geheel uit (voormalig) productiebos van acacia. Het productiebos is in een vrij matige staat en bevindt zich in de stakenfase. Door het overwegend eenzijdig en uitheems bomenbestand is de natuurwaarde over het algemeen laag. Met enige inspanning biedt de locatie wel kwaliteiten die blootgelegd kunnen worden en in een nieuw licht kunnen komen te staan dankzij de beoogde herinrichting.
De Schoonloërstraat is de doorgaande route in de omgeving. De Uteringsweg is een agrarische ontsluitingsroute die hierop aantakt. Aan deze weg ligt de toegang van de natuurbegraafplaats. Het perceel wordt aan de noord- en westzijde omsloten door watergangen.
Op het terrein ligt het tracé van een aardgasleiding van Gasunie die vrijgehouden moet worden. Het tracé is herkenbaar door een afwijkende begroeiing.
Uteringsweg ter hoogte van het plangebied
Productiebos, acacia
Dit hoofdstuk bevat een korte samenvatting van de voor het bestemmingsplan van belang zijnde nota's en studies. Het milieubeleid, dat is vastgelegd in diverse wetten en waarvoor specifiek onderzoek moet worden uitgevoerd, is opgenomen in hoofdstuk 5 (Uitvoerbaarheid).
Op 13 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen. De Structuurvisie gaat diverse beleidsnota's vervangen, waaronder de Nota Ruimte.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte drie Rijksdoelen geformuleerd:
Voor het Verbeteren van de milieukwaliteit gaat de nota uit van de (internationaal) geldende normen. Verder gaat de nota uit van ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. Het gaat daarbij om de (herijkte) Ecologische hoofdstructuur (EHS) c.q. Nationaal Natuur Netwerk (NNN) en Natura2000 gebieden. Bij de recente herijking van de EHS is de realisatie van de EHS nadrukkelijker een verantwoordelijkheid van de provincies geworden. Voor de relatie met de EHS wordt verwezen naar paragraaf 3.3.1 (omgevingsvisie Drenthe) van deze toelichting.
Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio’s leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen :
In het onderhavige geval is er geen sprake van verstedelijking. Het plan voorziet in de ontwikkeling van een natuurlijke waarde die past bij de landschappelijke/cultuurhistorische karakteristiek van de omgeving. De beoogde ontwikkeling sluit goed aan bij uitgangspunten van het Rijksbeleid.
Er zijn op deze locatie geen specifieke nationale belangen aan de orde.
Ten behoeve van de bescherming van de in de SVIR genoemde nationale belangen, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente. In het Barro worden de kaderstellende uitspraken uit de SVIR bevestigd. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro.
Doel van het Barro is om onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, danwel te beschermen. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen:
Met het onderhavige bestemmingsplan zijn de onderwerpen uit het Barro/Rarro niet in het geding.
(Voor een toelichting ten aanzien van de op het terrein aanwezige buisleiding zie hoofdstuk 5.9 van dit bestemmingsplan).
Er zijn 20 Nationale Landschappen in Nederland. De twintig Nationale Landschappen hebben elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen en vertellen daarmee het verhaal van het Nederlandse landschap. Ze kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
Nationale Landschappen zijn gebieden waar mensen gewoon wonen, werken, ondernemen en recreëren. Omdat het platteland onder druk staat, vooral door verstedelijking en de uittocht van boeren, heeft de Tweede Kamer bij de behandeling van de Nota Ruimte (voorjaar 2006) aangegeven het landschap te willen behouden en 'ontwikkelen met kwaliteit'. Binnen een Nationaal Landschap is ruimte voor sociaal-economische ontwikkelingen, mits de bijzondere kwaliteiten van het gebied behouden blijven en liefst nog worden versterkt.
Begrenzing Nationaal landschap Drentsche Aa en begrenzing Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa (Nationaal Park, voorzover gelegen binnen de gemeente Aa en Hunze) bron: voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied, gemeente Aa en Hunze
Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Drentsche Aa. Het stroomgebied van de Drentsche Aa vormt een cultuurhistorisch en landschappelijk zeer waardevol en nog redelijk gaaf gebied. Nergens in Nederland is een beeksysteem van deze omvang zo ongeschonden door de decennia van ruilverkaveling en normalisatie gekomen. Ook de samenhang van het beeksysteem met het omliggende esdorpenlandschap is nog aanwezig op een schaal die in Nederland heel bijzonder is.
Binnen Nationale Landschappen is daarom 'behoud door vernieuwing' het uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid. In de Landschapsvisie is het motto 'behoud door vernieuwing' uitgewerkt. Het bestaande landschap is het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen en de cultuurhistorie is daarbij inspiratiebron. Ontwikkelingen moeten zo gestuurd worden dat ze de kwaliteit van het landschap niet aantasten maar versterken. Eenvoud is daarbij het uitgangspunt.
Het onderhavige plan voegt zich in de bestaande landschappelijk structuur. Daarbij wordt zorgvuldig omgegaan met de historische gelaagdheid van de omgeving, waaronder de geologische oorsprong, de archeologische waarden en kenmerkende landschapselementen. Door de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats wordt de aanleg en het beheer van natuur en landschap mogelijk gemaakt. Een typisch voorbeeld van 'behoud door vernieuwing'. Dit is in overeenstemming met het beleid voor het nationaal landschap.
Het wettelijk kader voor begraven wordt gevormd door de wet op de lijkbezorging uit 1991 en het besluit op de lijkbezorging uit 1997. In de wet op de lijkbezorging worden 'bijzondere begraafplaatsen' mogelijk gemaakt, die worden aangelegd en in stand gehouden door een persoon of organisatie, anders dan de gemeente. Dit mag alleen op grond die daartoe is aangewezen door de gemeente. B&W kunnen daarbij maatregelen voorschrijven die de grond geschikt moeten maken om als begraafplaats te dienen.
Het besluit op de lijkbezorging geeft voorts randvoorwaarden aan voor de ligging van de graven ten opzichte van elkaar en ten opzichte van maaiveld en de grondwaterstand. De graven moeten minimaal 30 centimeter uit elkaar liggen. Er mogen maximaal drie graven boven elkaar komen, met daartussen minstens 30 centimeter grond. Boven het bovenste omhulsel dient minimaal 65 centimeter grond te komen. Het onderste graf moet zich minimaal 30 centimeter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand bevinden. De graven moeten zich op minimaal één meter van de erfscheiding van de begraafplaats bevinden. In het Besluit is aangegeven dat het lijk niet noodzakelijk in een kist begraven hoeft te worden. Dit mag ook een ander omhulsel zijn, afhankelijk van het type begrafenis.
De Omgevingsvisie Drenthe is een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:
Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is op 20 augustus 2014 in werking getreden.
Uitgangspunt is ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is.
In de visie worden zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de ruimtelijke kwaliteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur. Zorgvuldig ruimtegebruik, milieu en leefomgevingskwaliteit vormen de andere aspecten van ruimtelijke kwaliteit.
Het beleid is gericht op een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaal economische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem.
Visiekaart omgevingsvisie Drenthe, Visiekaart 2020
PEHS
Voor het plangebied ligt de opgave met name in de ontwikkeling van een robuust natuursysteem. Het plangebied maakt geen deel uit van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), maar in de directe omgeving is wel PEHS aanwezig. Het gaat om de Boswachterij Grolloo, het Grolloërveld en een verbinding daartussen.
De groene lijn op de visiekaart duidt op een ecologische multifunctionele verbinding door de provincie. Het doel van deze verbindingen is het natuurnetwerk extra te versterken, door ze op te nemen in een gebiedsontwikkeling of door ze te verbinden aan een (economisch-sociale) ontwikkelopgave. Het gaat om het verbinden van bestaande natuurgebieden en het opheffen van barrières.
De verbindingen zijn van belang voor de samenhang van de EHS. Deze verbindingen wil de provincie completeren als ecologisch/multifunctionele verbindingen. De provincie wil dat doen met met minder middelen, zo veel mogelijk in samenhang met andere opgaven in het gebied. De ecologische functionaliteit staat daarbij centraal.
De ontwikkeling van de natuurbegraafplaats past uitstekend binnen deze strategie. Het is een particulier initiatief dat een bijdrage zal leveren aan de natuurwaarde in de omgeving. De natuurbegraafplaats biedt ruimte aan een maatschappelijke behoefte, een nieuwe manier van begraven, en levert op een passende en bescheiden wijze een economische drager voor behoud en ontwikkeling van natuur en landschap.
Aardkundige Waarden
Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog gewaardeerd wordt. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. Het provinciaal aardkundig erfgoed is de enige informatiebron over de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van Drenthe. Net als archeologische waarden zijn aardkundige waarden voor het merendeel onzichtbaar, onvervangbaar en niet te compenseren. Ze zijn per definitie kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen die met bodemingrepen gepaard gaan. De provincie wil aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale gebruik te belemmeren.
De geomorfologische grondslag is gelegd in de voorlaatste ijstijd. De ijskap en het smeltende ijs hebben een reliëfrijk landschap achtergelaten met zandruggen en beekdalen. Kenmerkend de aanwezigheid van een laag keileem in de ondergrond die gedurende de laatste ijstijd is bedekt door een decimeters tot meters dikke deken van dekzand. Het plangebied ligt op de overgang van de hoger gelegen zandrug naar het lager gelegen droogdal dat uitmondt in het beekdal van de Drentsche Aa.
Omgevingsvisie Drenthe 2014, uitsnede kaart 2d. Kernkwaliteit Aardkundige waarden
(bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Voor aardkundige waarden onderscheidt de provincie drie beschermingsniveaus die verschillen in de mate van inzet van de provincie. Het gebied heeft deels een generiek, deels een middelhoog en deels een hoog beschermingsniveau. De aanwezige waarden (dekzandrug, keileemrug en droogdal) hebben een robuust karakter. De schaal van het plan en de ingrepen zijn niet zodanig dat de waarden noemenswaardig worden aangetast.
Conclusie
De ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Drenthe.
De provinciale belangen zoals genoemd in de Omgevingsvisie zijn in de Omgevingsverordening vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.
De omgevingsvisie 2014 van de provincie Drenthe is nog niet ‘vertaald’ in de Provinciale Omgevingsverordening (POV). In de POV (geconsolideerde versie, geldend vanaf 28-8-2014) wordt nog uitgegaan van: de Omgevingsvisie Drenthe, zoals vastgesteld door Provinciale Staten op 2 juni 2010 en gepubliceerd op 11 augustus 2010, inclusief bijbehorend kaartmateriaal (waarvan de visiekaart op 7 juli 2010 door Provinciale Staten bij besluit 2010-441-1 met een aanpassing gewijzigd is vastgesteld).
Op dit moment vigeert de Provinciale omgevingsverordening Drenthe, vastgesteld 9 maart 2011.
Eén van de kernkwaliteiten die de omgevingsverordening beooogt te beschermen zijn cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden. In dit verband is het archeologisch monument van belang dat deels samenvalt met het onderhavige plangebied. Het betreft een terrein van archeologische waarde (AMKnr. 14305). Daarom is nader onderzoek gedaan, zie hiervoor hoofdstuk 5.4 van dit bestemmingsplan.
Uit dit onderzoek is gebleken dat het archeologisch monument grotendeels is verstoord. De plekken waar mogelijk nog archeologische resten aanwezig zijn in de bodem worden in dit bestemmingsplan beschermd. Hiervoor is in het juridische deel van dit bestemmingsplan (verbeelding en regels) een regeling opgenomen.
Daarmee wordt voldaan aan de vereisten van de omgevingsverordening.
Op 16 december 2009 is de Strategische Toekomstvisie 2020 'Aa en Hunze Buitengewoon' door de raad vastgesteld. De toekomstvisie zet een strategische koers uit voor de gemeente Aa en Hunze. Met deze toekomstvisie stelt de gemeente de bestaande kwaliteiten en waarden veilig voor de toekomst.
De missie voor 2020 luidt als volgt:
Aa en Hunze Buitengewoon!
De gemeente Aa en Hunze is een aantrekkelijke woongemeente waar het buitengewoon goed leven en recreëren is, met een levendige en zorgzame samenleving in een robuust landschap. Aa en Hunze is hèt recreatiegebied van Noord-Drenthe. Aa en Hunze Buitengewoon!
De Toekomstvisie 2020 wil een wenkend perspectief bieden aan de bewoners, bedrijven en maatschappelijke instanties om samen verder vorm te geven aan de ontwikkeling van Aa en Hunze Buitengewoon!
Vier hoofdkeuzen
Op grond van de missie worden vier belangrijke hoofdkeuzes voor de toekomst gemaakt:
De ontwikkeling van de natuurbegraafplaats raakt vooral aan het vierde punt, een robuust landschap. Leidend beginsel voor de verdere ontwikkeling is de landschappelijke kwaliteit.
Wel wil de gemeente ruimte bieden voor ontwikkeling en kwalitatieve verbeteringen aanbrengen. Door nieuw landschap wordt het er mooier en robuuster op.
Robuuste landschappen kunnen tegen een stootje en bieden ruimte voor ontwikkeling zonder dat het de ruimtelijke kwaliteit teniet doet. De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk nieuw project – klein of groot – bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. De kwaliteit, diversiteit en robuustheid van ons landschap wint hierdoor aan kracht. Als basis gelden actuele gebiedskenmerken zoals we ze nu kennen: de grootschalige, open Veenkoloniën en de kleinschalige Hondsrug en het Drents Plateau. De visie gaat uit van een principe van wederkerigheid, van ‘voor wat, hoort wat’, waarbij de realisatie van publieke doelen meelift op de dynamiek van particuliere initiatieven.
De beoogde ontwikkeling van de natuurbegraafplaats is in overeenstemming met dit principe en geeft op een bescheiden wijze invulling aan de strategische toekomstvisie.
Kenmerkend voor de natuurbegraafplaats is de ondergeschikte rol van het graf en de grafmarkeringen. De boventoon wordt gevoerd door de natuur en het landschap. Het natuurbegraven voorziet in een groeiende behoefte aan een vrijere, meer persoonlijke en meer natuurlijke vorm van begraven. Het is duurzamer en vraagt bovendien niet of nauwelijks zorg van de nabestaanden.
De bakermat van het natuurbegraven ligt in het Verenigd Koninkrijk. Daar zijn in de afgelopen decennia zo'n 250 natuurbegraafplaatsen gerealiseerd. De diversiteit in omvang, aanleg en organisatie is zeer groot. Sommige zijn bijzonder fraai en spreken tot de verbeelding dankzij een zorgvuldige landschappelijke inpassing, een hoge natuurwaarde en zeer subtiel geïntegreerde begraafplaatsen en routing. Uit deze voorbeelden blijkt dat een natuurbegraafplaats vrij te vormen is en af te stemmen op lokale behoeftes, ruimtelijke condities en de specifieke kwaliteiten van natuur en landschap.
In Nederland is natuurbegraven aan een gestage opmars begonnen. Voorbeelden van natuurbegraafplaatsen in het noordelijk deel van Nederland zijn de natuurbegraafplaats Reiderwolde, in de provincie Groningen nabij Winschoten en natuurbegraafplaats Hillig Meer, in de gemeente Aa en Hunze.
Referentie natuurbegraven
De meeste natuurbegraafplaatsen in Nederland zijn te typeren als bosbegraafplaatsen. Dit is echter geen verplichting of noodzaak. De natuurbegraafplaats is vormvrij en kan naar believen worden ingepast in elke soort natuurlijk landschap, mits de condities juist zijn om te begraven.
Bij een natuurbegraafplaats staat de natuurwaarde voorop. Niet alleen wordt er zorgvuldig rekening gehouden met de al aanwezige natuurwaarden. Daarnaast wordt het productiebos omgevormd naar een inheems bos met een hogere natuur- en belevingswaarde. Dit gaat niet in één keer, maar stapsgewijs. In elke fase worden de mooiste bomen vrij gezet, paden aangelegd en inheemse bomen en onderbegroeiing aangeplant.
Het ontwerp voor de natuurbegraafplaats is geïnspireerd op het aanwezige landschap en diens ontstaansgeschiedenis. (Zie hiervoor hoofdstuk 2.1). Op onderstaande foto zijn de kenmerkende patronen aangegeven.
Landschappelijke analyse en planthematiek (cirkels: dobbes en pingoruïnes, lijnen: verkavelingsstructuur)
Het ontwerp voor de natuurbegraafplaats gaat door op deze patronen. Het pakt de verkavelingspatronen op in zijn padenstelsel en enkele greppels. Daarnaast worden drie dobbes gegraven die niet alleen zorgen voor een betere afvoer van het water, maar ook fraaie, verstilde plekken vormen in het bos. Het worden de focuspunten van de natuurbegraafplaats. Ze vormen een verrijking voor de flora en fauna (o.a. amfibieën). De dobbes worden omgeven door een bomenweide. De locatie wordt doorsneden door een open strook. Hier bevindt zich een gasleiding die vrijgehouden moet worden. Om van de nood een deugd te maken wordt deze strook getransformeerd naar een open, bloemrijke ruimte die fungeert als entreegebied.
Een begraafplaats is gehouden aan de wetgeving zoals vastgelegd in de Wet op de Lijkbezorging. Een belangrijke randvoorwaarde is het creëren van voldoende drooglegging. Dit leidt ertoe dat tussen maaiveld en grondwater ca. 1,35 m. moet zitten. Dit is in de huidige situatie niet overal het geval, maar het ontwerp is zodanig dat dit euvel wordt verholpen. Er is daarbij zorgvuldig rekening gehouden met de specifieke ligging en ondergrond. (Zie hiervoor onderdeel 5.1 van dit bestemmingsplan).
Inrichtingsplan Natuurbegraafplaats Drenthe
Het bos zal geleidelijk getransformeerd worden naar een gevarieerd eikenbos. Daarbij zullen wel enkele van de fraaiere Robinia’s behouden blijven. Gedacht wordt aan de toevoeging van onder andere eik, beuk, haagbeuk, veldesdoorn, berk, lariks en den. Verder wordt een struiklaag aangebracht ter verfraaiing van het bos en verdichting van bosranden en de prehistorische urnenvelden. Onder andere hazelaar, hulst, liguster, sleedoorn, meidoorn en Gelderse roos kunnen daar worden toegepast.
Verder verrijking kan komen van klimplanten (bosrank, kamperfoelie), kruidlagen met varens en verwilderingsbollen (boshyacint, bosanemoon) en incidenteel de toepassing van zoete kers en meelbes.
Een aandachtspunt zijn de vele brandnetels die nu op de locatie groeien. De Robinia’s slaan stikstof op in de bodem, waardoor deze beplanting flink woekert. Dankzij de bostransformatie zal dit echter afnemen. Aanvullend zal de bodem waar mogelijk verschraald worden, bijvoorbeeld door de armere zandlagen meer naar boven te brengen en zal er in het beheer werk worden gemaakt van het verwijderen van het onkruid. Dit vraagt een wat intensiever beheer dan gebruikelijk in reguliere natuurgebieden.
Rond de dobbes wordt een bomenweide gerealiseerd, waarbij solitairen het aanzicht kunnen verfraaien. In principe zullen daarbij dezelfde soorten worden aangeplant als elders in het bos. Dicht bij het water kunnen voorts soorten als elzen en wilgen worden aangeplant.
Het aanzicht van de randen rond de open plekken kan verfraaid worden met bloeiende en besdragende struiken. Bijvoorbeeld wordt gedacht aan krentenboompje, gele kornoelje, kardinaalsmuts en vlier.
Een beperkt deel van het terrein heeft een hoge verwachting op het aantreffen van resten van een urnenveld uit de Bronstijd-IJzertijd. Zie hiervoor onderdeel 5.4 van dit bestemmingsplan.
Of binnen het plangebied nog resten van een urnenveld liggen (dwz. de voortzetting van het urnenveld dat ten noorden van de Uteringsweg ligt) kon met het booronderzoek niet aangetoond worden, maar de trefkans daarop blijft voor enkele delen van de natuurbegraafplaats aanwezig. Daarom hebben deze zones een hoge archeologische verwachting gekregen.
In het deel van het terrein dat een hoge archeologische verwachting kent, mag in beginsel geen grondverstoring plaatsvinden die dieper gaat dan 30 cm. Ter plekke van een de gebieden met archeologische verwachting zijn dan ook geen begravingen mogelijk, een uitzondering wordt gemaakt voor het begraven van urnen. Voor het urnenbegraven is het uitgangspunt om 500 tot 1000 urnbegravingen (20x20 centimeter, twee spaden diep) mogelijk te maken in de komende decennia. Hetgeen neerkomt op een totale oppervlakte van 20-40 m2.
Door urnbegravingen mogelijk te maken herhaalt de geschiedenis zich. De urnenvelden zijn mede bepalend voor de ruimtelijke compositie, onder andere voor de ligging van de nieuw te graven waterelementen. De velden zullen gemarkeerd worden met robiniapaaltjes. Dit maakt de historie afleesbaar aan de bezoeker en voorkomt eventuele misverstanden in de praktijk van het begraven.
Omdat de delen binnen de paaltjes minder dynamiek kennen, zal het robiniabos daar behouden blijven. Buiten de urnenvelden zal stapsgewijs de transformatie naar gemengd inheems bos worden doorgevoerd, hand in hand met het natuurbegraven. Ook hierdoor zal het prehistorische urnenveld zich met de jaren steeds duidelijker gaan aftekenen.
In het geval van een parkeerplaats zal een deel van de benodigde fundering en toplaag boven het huidige maaiveld worden gerealiseerd, zodat er geen kans is op verstoring van de archeologische waarden.
Dwars over de locatie loopt een buisleiding. Deze moet toegankelijk blijven voor beheer en onderhoud, waardoor er op en langs het tracé geen bomen mogen groeien. In het ontwerp voor de natuurbegraafplaats wordt dit tracé ingericht als een fraai open entreegebied. De strook wordt ingezaaid met passende bloemenmengsels of akkerkruiden. Zo ontstaat een markante hoofdas die tevens een doorzicht biedt naar het landschap achter het bos.
Voor een natuurbegraafplaats zijn weinig voorzieningen nodig. Dat wat benodigd is, wordt uitgevoerd in natuurlijk ogend hout. De ceremoniële buitenruimte wordt gemaakt van zitstammen, sommige liggend, andere staand. De toegang aan de Uteringsweg wordt voorzien van een houten poort. Op deze poort kan tevens de naam van de begraafplaats worden aangegeven.
Referenties houten elementen
Langs de Uteringsweg is enige afscherming gewenst. Hier worden takkenrillen voorgesteld, gemaakt van het aanwezige hakhout. Hiermee wordt de locatie afgebakend en krijgt het een natuurlijk ogende erfafscheiding. Tevens zorgen de takkenrillen voor enige visuele afscherming, wat zowel voor passanten op de Uteringsweg als voor bezoekers van de natuurbegraafplaats wenselijk is.
De takkenril is 1.00 tot 1.50 m. hoog gedacht, wat voldoende is om het afschermde effect te bereiken zonder het zicht te blokkeren. De takkenrillen bieden een schuilplaats voor vogels en klein wild en helpen daarmee de natuurwaarde verder te vergroten.
Er wordt een klein toiletgebouwtje gebouwd van 5 tot 10 m2, voorzien van een eco-wc. Dit gebouwtje wordt uitgevoerd in natuurlijk ogend hout en biedt naast een toilet ook enige opslagruimte voor materieel.
In de beginjaren zal er verder geen bouwwerk worden aangebracht op de natuurbegraafplaats. Wel wordt ermee rekening gehouden dat het in een latere fase wenselijk kan blijken om een bouwwerk te realiseren waar afscheid ceremonies overdekt kunnen plaatsvinden. Het streefbeeld daarbij is een open constructie die wel enige bescherming biedt tegen neerslag en wind, maar die het zicht op het omliggende bos verder weinig belemmert.
Er wordt zo min mogelijk verharding aangebracht. Waar mogelijk worden de paden uitgevoerd als zandpad. In lagere delen kan het wenselijk blijken om de paden te verharden, zodat deze in alle seizoenen goed toegankelijk blijven. Eventuele verharding wordt dan uitgevoerd met een granulaat en een fijnere toplaag. Op den duur zal dit begroeid raken met gras.
Referentiebeelden zandpaden en halfverharde paden
De hoofdroute vanuit de omgeving is de Schoonloërstraat. De ontsluiting van de beoogde natuurbegraafplaats verloopt via de Uteringsweg.
Voor de toename van het verkeer wordt uitgegaan van een extensief gebruik van de natuurbegraafplaats. De beoogde ontwikkeling van de natuurbegraafplaats heeft een beperkte vergroting van de verkeersintensiteit tot gevolg. De toename van de verkeerintensiteit zal zich 'geconcentreerd' voordoen. Op het moment dat er een begrafenis is, zullen circa 30 auto's zich in een rustig tempo naar de ingang van de natuurbegraafplaats begeven. De begrafenissen vinden doorgaans plaats buiten de spitstijden van het verkeer.
De Uteringsweg is een agrarische ontsluitingsroute. Deze kan het verkeer van en naar de natuurbegraafplaats goed aan. Het is wel van belang dat er geen hinder optreedt voor het agrarisch verkeer. Daarom is er voldoende parkeerruimte nodig op het eigen terrein van de natuurbegraafplaats.
De entree van de beoogde natuurbegraafplaats ligt aan de Uteringsweg. De entree is gedacht aan de noordoostelijke zijde van het perceel.
Parkeren van de auto's van bezoekers zal gebeuren op eigen terrein van de natuurbegraafplaats. Het is de bedoeling een parkeerkoffer te realiseren in de noordoosthoek van de locatie. De toegangsweg sluit aan op de Uteringsweg en wordt uitgevoerd als een eenvoudig karrenspoor. Dankzij de excentrische ligging van het parkeren wordt de begraafplaats zo min mogelijk verstoord. De parkeerkoffer heeft een groene inrichting en is afgebakend met takkenrillen. De verharding wordt uitgevoerd in een granulaat met een fijnere toplaag die op den duur begroeid zal raken met gras.
Op het terrein wordt een parkeerplaats aangelegd met 30 plekken.
Volgens de CROW-richtlijnen dient een begraafplaats in 'niet stedelijk gebied' voorzien te zijn van 30 parkeerplaatsen per 'gelijktijdige begrafenis'.
Bij het natuurbegraven is er maximaal één begrafenis tegelijkertijd. Er wordt dus voldoende parkeergelegenheid geboden, parkeeroverlast valt hierdoor niet te verwachten.
Referentiebeeld inpassing toegangsweg en parkereervoorziening
Gezien het extensieve gebruik van de natuurbegraafplaats is er een zeer beperkte toename van verkeer in de omgeving. De huidige ontsluiting is voldoende geschikt voor de beoogde functie. Op het perceel van de natuurbegraafplaats is voldoende ruimte om de benodigde parkeervoorziening te realiseren.
Vanuit verkeerskundig perspectief is de natuurbegraafplaats goed inpasbaar.
Na aankomst op de begraafplaats komt de stoet bij een ceremoniële buitenruimte, aan de rand van één van de dobbes. Hier kan in alle rust een afscheidsceremonie plaatsvinden, zonder enige tijdsdruk. Na de plechtigheid kan de begrafenis plaatsvinden op de daartoe uitgekozen plek.
Er komt geen blijvende markering bij een graf. Wel mogen er bloemen en een beperkt aantal andere vergankelijke zaken worden gelegd bij de graven. De graven zelf zullen in de eerste jaren nog herkenbaar zijn, maar uiteindelijk zal het graf geheel opgaan in de natuur. De positie van de graven is daarbij uiteraard wel zorgvuldig vastgelegd en altijd goed terug te vinden.
Voor hen die een begraafplaats zoeken, heeft dit afwisselend geheel veel te bieden. Een geborgen plek onder een boom, een verstild plekje aan de dobbe of eentje met ruim zicht over de akkers.
Voor de natuurbegraafplaats wordt uitgegaan van 100 graven per hectare, wat laag is vergeleken met reguliere begraafplaatsen. De locatie is circa 9 hectare groot. Als totaal aantal graven wordt derhalve uitgegaan van 900. Daarbij wordt opgemerkt dat deze in het veld nooit allemaal herkenbaar zullen zijn, omdat de plekken al na enkele jaren volledig zijn opgegaan in de natuurlijke omgeving.
Aanvullend op het begraven wordt ook urnbegraven mogelijk gemaakt. Voorwaarde is dat een urn wordt gebruikt die vergankelijk is en niet vervuilend. Asverstrooiing hoort niet thuis op een natuurbegraafplaats omdat dit de bodem verrijkt en daarmee het natuurlijk evenwicht verstoort.
Er zijn plekken waar niet begraven kan worden op de natuurbegraafplaats, zoals ter plaatse van de dobbes en de leidingstrook. Dankzij de inrichting is er echter nog genoeg te kiezen. Er zijn plekken in de bomenweides rond de dobbes, in het inheemse bos, aan de open randen van het terrein met zicht over de akkers of aan de rand van een historisch urnenveld. Elke plek heeft zijn eigen kwaliteit. Wat de plekken bindt is de verbondenheid met de natuur, met de historie en met het landschap.
Vanaf 1 november 2003 is de watertoets van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het Waterschap Hunze en Aa's. In het kader van de watertoets wordt over dit bestemmingsplan overleg gevoerd met de waterbeheerder.
Voor een natuurbegraafplaats is met name voldoende drooglegging van belang. Daarom is in een aparte notitie de beoogde waterhuishoudkundige situatie in beeld gebracht (Notitie Waterhuishouding Natuurbegraafplaats Drenthe. Deze notitie is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting van het bestemmingsplan.
In de notitie wordt ingegaan op de wettelijke normering die voor ontwateringsdiepte en begraven is voorgeschreven. In de notitie zijn enkele principeoplossingen geschetst.
Op 30-5-2014 heeft het waterschap Hunze en Aa's een wateradvies uitgebracht. Het wateradvies (inclusief een aanvullende e-mail d.d. 5 -8-2014) is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting van het bestemmingsplan.
In het wateradvies wordt aangegeven dat het beoogde principe voor de waterhuishouding van de natuurbegraafplaats (afvoeren van water naar het lager gelegen deel, bufferen en infiltreren) mooi aansluit op de landschappelijke gegevenheden en biedt aanknopingspunten voor de inrichting van de begraafplaats.
Uit de gegevens van het waterschap kan verder worden afgeleid dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) in een belangrijk deel van het plangebied te hoog is. Er is dus extra aandacht nodig om effectieve maatregelen in het plan op te nemen die voor voldoende ontwateringsdiepte zorgen.
Op basis van de resultaten van de watertoets is de onderstaande waterparagraaf opgesteld, waarin wordt ingegaan op de verschillende wateraspecten.
Oppervlaktewater
In het plangebied wordt in de huidige situatie ontwaterd door een aantal sloten langs het terrein. Door het terrein zelf lopen geen watergangen.
Het perceel ligt in twee peilvakken:
Aan de noord- en oostzijde bedraagt het peil (zomer en winter) 16,29 + NAP.
Aan de zuid- en westzijde bedraagt het zomerpeil 15,25 en het winterpeil 15,10.
Ligging plangebied (rood omrand) ten opzichte van watergangen en peilvakken
Watergangen langs noordrand plangebied (links) en westrand plangebied (rechts)
Grondwater
Uit de informatie van het waterschap blijkt (op basis van modellering) een gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te verwachten tussen 0,2 –maaiveld (in de laagste delen) en 1,4 – maaiveld (in de hoger gelegen delen).
Meting van de grondwaterstand (januari 2014) en bevindingen uit het archeologisch rapport (roestvlekken) wijzen uit dat delen van de hoger gelegen gedeeltes van het plangebied redelijk goed ontwaterd zijn, en dat er in de lager gelegen delen sprake is van relatief nattere omstandigheden.
Het verschil tussen slootpeil en maaiveld bedraagt in de laagste delen circa 1 meter en in de hoger gelegen delen circa 1,60 meter. Omdat er in de bodem sprake is van een keileemlaag is de bodem slecht doorlatend en stagneert het infiltrerende regenwater op het leempakket. Ook het lemige zand in de lager gelegen delen is veel minder waterdoorlatend. Daarom ontstaat een schijngrondwaterstand die, in de natte periodes, dichter tegen het maaiveld ligt dan je op grond van de aanliggende waterpeilen zou verwachten.
Schijngrondwaterspiegel
Benodigde ontwateringsdiepte
Voor het begraven is er 1,35 meter ruimte (ontwateringsdiepte) nodig tussen grondwater en maaiveld.
Om in Grolloo de benodigde ontwatering te behalen worden de volgende maatregelen voorgesteld:
Er is dus geen aanpassing van de waterpeilen in aanliggende sloten.
Principe ontwatering
Door de ondoorlatende laag in de bodem ligt de GHG veel dichter tegen het maaiveld ligt dan je op grond van de aanliggende waterpeilen zou verwachten. Daarom is gezocht naar een principe om het gebied te ontwateren en de schijngrondwaterspiegel weg te nemen:
Dit principe gaat uit van:
Vertaling in inrichtingsplan
Voor het inrichtingsplan is de waterhuishouding een bepalende factor geweest. De benodigde waterhuishoudkundige maatregelen zijn zorgvuldig ingepast in het ontwerp, hierbij is aangesloten op het kenmerkende Drense landschap.
In het ontwerp zijn de volgende elementen opgenomen:
Waterhuishoudkundige maatregelen in het inrichtingsplan
1 dobbes
In de laagste delen van het terrein worden nieuwe dobbes gegraven, waarin het water uit het plangebied wordt verzameld. Globaal loopt het terrein af van noordoost naar zuidwest. De grootste dobbe ligt daarom langs de westrand van het terrein. Hierin wordt het grootste deel van het water verzameld.
Aanvullend zijn twee kleinere dobbes toegevoegd. Door de aanwezigheid van de gasleiding en enkele archeologisch beschermde gebieden is het niet mogelijk om overal sloten/drains aan te leggen naar de grote dobbe. Daarom wordt op een tweetal andere lage plekken een kleinere dobbe toegevoegd.
De dobbes staan in verbinding met de onderliggende, goed doorlatende zandlaag zodat het water kan infiltreren in de bodem.
2/3 drainage en sloten
Het water zal naar de dobbes toegeleid worden door een stelsel van drainagebuizen onder een deel van de padenstructuur (2) en enkele sloten (3).
Dankzij de genoemde maatregelen kan de schijngrondwaterstand worden weggenomen. Uitgaande van de aanwezige maaiveldhoogtes en waterpeilen zal, door een vlotte afvoer van het water naar de buffers, het grondwater beneden de noodzakelijke 1,35 m. onder het maaiveld blijven.
Indien het in delen van het terrein toch noodzakelijk blijkt, kunnen greppels worden gemaakt in de delen tussen de paden (4). In deze natuurlijk ogende laagtes kan in de natte periodes overtollig water worden opgevangen. De leemlaag wordt ter plaatse dan doorgeprikt. De greppels zullen in verbinding worden gebracht met de onderliggende goed doorlatende zandlaag, zodat het water kan infiltreren.
De zandgrond die vrijkomt met het graven van de greppels en de dobbes kan benut worden voor het maken van hogere glooiingen in het terrein.
Dobbe buiten het plangebied
Juist buiten het plangebied is er een bestaande dobbe aanwezig. Gedurende de planvorming zijn twee vragen gerezen:
Daarom is verder gekeken naar de bestaande dobbe. De dobbe zit vol met veen. Het waterpeil is uitzonderlijk hoog (ca. 30 cm beneden maaiveld). Aangezien het grondwaterpeil in de directe omgeving van de dobbe (dichtsbijzijnde peilbuis op het terrein van de natuurbegraafplaats op ca. 40 meter afstand van de rand van de dobbe) een grondwaterstand had van 2,60 meter beneden maaiveld, kan ervan worden uitgegaan dat er een dichte leemlaag langs en onder het ven ligt, waarin het water blijft staan.
Hierdoor zal het effect op het waterpeil in de dobbe t.g.v. ontwatering van de natuurbegraafplaats verwaarloosbaar zijn. Aangezien de dobbe niet in verbinding staat met de onderliggende doorlatende lagen kan de dobbe geen 'natuurlijk alternatief' zijn voor de boogde nieuw te graven dobbe in het noordoostelijk deel van het plangebied.
Daarom wordt de bestaande dobbe niet betrokken bij het watersysteem van de natuurbegraafplaats.
Verharding
In de huidige situatie is er geen verhard oppervlak. Het gehele terrein bestaat uit (voormalig) productiebos. In de nieuwe situatie is de oppervlakte aan verharding minimaal. De toegangsweg, parkeervoorzieningen en hoofdstructuur van paden worden uitgevoerd in halfverharding, asfaltgranulaat. De overige paden zijn onverhard.
Hemelwater dat op wegen en paden valt zijgt in de bodem. De aanleg van wegen en paden heeft geen invloed op het bufferend vermogen van het gebied. De oppervlakte aan bebouwing is zeer gering. Uitgegaan wordt van de realisatie van een kleine toiletvoorziening. Mogelijk wordt ruimte geboden voor een eventuele gebouwde ceremoniële ruimte. Deze zal maximaal 200 m2 beslaan en uitgevoerd worden in een passende natuurlijke vormgeving en materialisering. De toename van verhard oppervlak is, zeker in relatie tot de grootte van het terrein, te verwaarlozen.
Waterkwaliteit
Uit het Alterra-rapport 'Terug naar de Natuur' uit 2009 blijkt dat natuurbegraven niet zal leiden tot overschrijdingen van de milieunormen voor bodem, grond- en oppervlaktewater.
De Wet c.q. het besluit op de lijkbezorging voorziet afdoende in maatregelen om significante milieueffecten te voorkomen of te beperken.
Het besluit op de lijkbezorging regelt onder meer de wijze van begraven en de inrichting van het graf. Zo regelt dit besluit dat bij het begraven geen gebruik mag worden gemaakt van kunststof of metalen omhulsel. Dit sluit aan bij het natuurbegraven, waarbij gebruik gemaakt wordt van materialen die makkelijk afbreken in de bodem. Het besluit op de lijkbezorging is afgestemd op reguliere vormen van begraven. Bij natuurbegraven wordt uitgegaan van een veel lagere grafdichtheid. Effecten op de waterkwaliteit zullen daarom verwaarloosbaar zijn.
Aan de hand van het wateradvies en overleg ex artikel 3.1.1 BRO is afgestemd met het Waterschap over de uitwerking van de waterhuishoudkundige maatregelen.
De inrichting en waterhuishouding van het plan zijn gebaseerd op de gegevens zoals die zijn aangereikt door het waterschap (peilhoogtes, peilvakken, modelberekening GHG), aangevuld met enkele andere relevante gegevens (hoogteligging maaiveld volgens Algemene Hoogtekaart Nederland, bodemopbouw, etc.).
In het inrichtingsplan (dat gekoppeld is aan het bestemmingsplan) zijn maatregelen opgenomen om, met het oog het natste jaargetijde, tot een betere ontwatering te komen.
Beoogd wordt een relatief fijnmazige structuur van watergangen/drains/greppels die het water afvoeren naar nieuw aan te leggen 'dobbes' in het plangebied. Uit afstemming met het waterschap komt naar voren dat het met de voorgestelde maatregelen mogelijk moet zijn om (in het grootste deel van het plangebied) tot een voldoende ontwateringsdiepte te komen.
Ter onderbouwing van de beoogde inrichting/waterhuishouding vraagt het waterschap een eenvoudige hydrologische berekening uit te laten voeren. Het doel hiervan is om te bepalen hoe fijnmazig de waterstructuur moet zijn om het water voldoende vlot af te voeren, en te voldoen aan de ontwateringsdiepte die geldt voor een (natuur)begraafplaats.
Deze berekening wordt uitgevoerd en afgestemd met het waterschap. De resultaten worden toegevoegd aan het bestemmingsplan.
Geconcludeerd wordt dat met enkele maatregelen om de ontwatering te verbeteren, de locatie geschikt gemaakt kan worden als natuurbegraafplaats. Het beoogde watersysteem biedt voldoende zicht op een voldoende ontwateringsdiepte voor de beoogde functie. Het waterschap wordt betrokken bij de verdere uitwerking/onderbouwing. Dit wordt meegenomen in het vervolg van de bestemmingsplanprocedure.
De waterkwaliteit wordt door de aanleg van de natuurbegraafplaats niet significant beïnvloed, zeker omdat het gebruik van een natuurbegraafplaats zeer extensief is. Het aspect waterhuishouding staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Wetgeving met betrekking tot de bescherming van de natuur richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming) en de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming). De instrumenten die deze bescherming mogelijk maken, zijn op Europees niveau vertaald in Natura 2000. De Europese wetgeving ten aanzien van de soortbescherming is in Nederland vertaald in de Flora- en faunawet. De gebiedsbescherming is vastgelegd in de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. Hiermee heeft Nederland de Europese wetgeving in de nationale wetgeving verankerd.
Om alle natuurgebieden met elkaar te verbinden en om uitwisseling en verspreiding van soorten mogelijk te maken, wordt er in Nederland gewerkt aan de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Verder worden diverse Rode lijsten van bedreigde soorten gehanteerd bij beoordelingen voor de aanwijzing van bescherming en compensatie.
Altenbug & Wymenga heeft in het kader van de bestemmingswijziging een beoordeling uitgevoerd (Ecologische beoordeling van beoogde natuurbegraafplaats bij Grolloo, Altenburg & Wymenga, 20-02-2015). Er is onderzoek verricht naar de te verwachten soorten in het gebied en de invloed die de beoogde ontwikkeling heeft op de omgeving. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 3 bij deze toelichting van het bestemmingsplan.
In het rapport is op een rij gezet welke wettelijk beschermde natuurwaarden in de omgeving van het plangebied en/of (mogelijk) in het plangebied voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven of de betreffende natuurwaarden kunnen worden beïnvloed door de uitvoering van de beoogde plannen en daardoor relevant zijn voor het vervolg van de onderhavige beoordeling. Voor deze natuurwaarden (gebieden en soorten) wordt in het onderzoek bepaald welke effecten zij (kunnen) ondervinden en wordt beoordeeld hoe dit zich verhoudt tot de ecologische wet- en regelgeving.
Effectbeoordeling beschermde gebieden
Natura 2000
Het plangebied ligt niet binnen een gebied dat beschermd is volgens de Natuurbeschermingswet. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn 'Drentsche Aa-gebied', 'Elperstroomgebied' en 'Drouwenerzand', die respectievelijk op een afstand van 4, 3 en 8 km van het plangebied liggen.
Overige Natura 2000-gebieden liggen op een afstand van 10 km of meer van het plangebied en zijn daarom niet van belang voor onderhavige beoordeling. Natura 2000-gebieden zijn aangewezen voor habitattypen en soorten, waarvoor in de aanwijzingsbesluiten instandhoudingsdoelen zijn opgesteld. De afstand tussen het plangebied en de omliggende Natura 2000-gebiedenis relatief groot. Bovendien zijn de uitstralende effecten van het beoogde initiatief gering door de beperkte aard en omvang. Het is daarom onwaarschijnlijk dat de invloedssfeer van de aanleg en het gebruik van de natuurbegraafplaats zal reiken tot de omliggende Natura 2000-gebieden. Ook bestaat er geen ecologische relatie tussen het plangebied en de Natura 2000-gebieden, zoals het geval is bij bijvoorbeeld ganzen die rusten binnen de begrenzing van een Natura 2000-gebied en daarbuiten foerageren. Om deze redenen is het uitgesloten dat negatieve effecten optreden op de omliggende Natura 2000-gebieden en de aangewezen natuurwaarden daarvan.
NNN/PEHS
Het plangebied maakt geen deel uit van het Nederlands Natuurnetwerk (NNN), voorheen bekend als de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). In de directe omgeving is wel NNN/PEHS aanwezig. Het gaat om de Boswachterij Grolloo, het Grolloërveld en een verbinding daartussen. De kortste afstand tussen het plangebied en NNN/PEHS is ongeveer 200 m.
Gezien de aard van de plannen wordt verwacht dat de uitvoering ervan geen invloed zal hebben op de wezenlijke waarden van het NNN/de omliggende PEHS-gebieden. Daarom stuiten de plannen niet op een bezwaar vanuit de regelgeving omtrent NNN/PEHS.
De provincie Drenthe heeft in verband met het NNN gevraagd of het in algemene zin wenselijk is om de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse te wijzigen ten behoeve van het natuurbegraven. In dit kader kunnen we stellen dat er maar een beperkte aanpassing van de waterhuishouding aan de orde is.
Op de natuurbegraafplaats wordt een relatief fijnmazig stelsel van watergangen (sloten/drainage aangelegd dat op een natuurlijke wijze het water afvoert naar nieuw aan te leggen dobbes in de lager gelegen terreindelen van de natuurbegraafplaats zelf. Dit systeem wordt eventueel aangevuld met greppels waarin hemelwater verzamelt en infiltreeft in de onderliggende (diepere) zandlaag. Zie hiervoor onderdeel 5.1.3. van het bestemmingsplan.
Door maatregelen op de natuurbegraafplaats zelf wordt, met het oog op de natste perioden, een fijnmaziger waterstructuur aanggebracht waarmee de pieken (hoogste grondwaterstanden in de natste perioden) afgevlakt. Samen met licht ophogen met gebiedseigen grond is dat voldoende om tot de benodigde ontwateringsdiepte te komen.
De slootpeilen van de bestaande watergangen blijven ongewijzigd. De waterstand in het aangrenzende/omliggende systeem wordt dus niet verlaagd.
Het afvoeren van het water naar het lager gelegen deel, bufferen en infiltreren mooi aan op de landschappelijke gegevenheden. De maatregelen zijn heel subtiel toegepast en gericht op de natuurbegraafplaats zelf. Op het schaalniveau van het NNN zal dit geen effect hebben.
Overige gebiedsbescherming
Naast de Natuurbeschermingswet en Ecologische Hoofdstructuur kunnen gebieden ook beschermd zijn volgens andere regelgeving, zoals verordeningen (gebieden van openheid en rust en Ganzenfoerageergebied). In de omgeving van het plangebied liggen geen gebieden die op een andere wijze worden beschermd ten aanzien van natuurwaarden dan de hierboven beschreven regelgeving.
De plannen stuiten daarom niet op bezwaren vanuit overige regelgeving ten aanzien van gebiedsbescherming met betrekking tot natuurwaarden.
Effectbeoordeling beschermde soorten
Soortbescherming is in Nederland vastgelegd in de Flora- en faunawet, waaraan drie lijsten met soorten en hun beschermingsregime zijn gekoppeld (licht beschermde, middelzwaar beschermde en zwaar beschermde soorten). Het is niet op voorhand uit te sluiten dat in het plangebied wettelijk beschermde soorten voorkomen. Hieronder is per soortgroep besproken welke daarvan (mogelijk) van het plangebied gebruikmaken.
Naast de resultaten van het veldbezoek aan het plangebied, zijn gegevens ontleend aan een aantal standaardwerken op het gebied van soortverspreiding. Daarnaast zijn enkele websites met verspreidingsgegevens geraadpleegd.
De omstandigheden voor de aanwezigheid van beschermde soorten zijn in het plangebied over het algemeen niet gunstig. Om deze reden stelt de rapportage dat de natuurbegraafplaats niet conflicteert met de Flora- en faunawet ten aanzien van planten, ongewervelde diersoorten, vissen en reptielen.
Amfibieën
Uit verspreidingsgegevens van amfibieën blijkt dat in de omgeving van het plangebied enkele zwaar beschermde kikkers en padden voorkomen en enkele licht beschermde amfibieënsoorten.
Door het ontbreken van geschikt oppervlaktewater zijn in het plangebied geen voortplantingsplaatsen van amfibieën aanwezig. Naast het plangebied ligt een grotendeels dichtgegroeide dobbe. Omdat deze grotendeels is dichtgegroeid, worden de bovengenoemde amfibieënsoorten hier niet verwacht. Omdat de overige omliggende percelen een agrarische functie hebben, is het onwaarschijnlijk dat de genoemde zwaar beschermde amfibieënsoorten in het plangebied voorkomen. Wel is het mogelijk dat een aantal licht beschermde amfibieënsoorten die zich in de omgeving voortplanten gebruik maken van het plangebied als landbiotoop en/of overwinteringsplaats. Door de realisatie van de natuurbegraafplaats gaat mogelijk een deel van het leefgebied van licht beschermde amfibieën tijdelijk verloren. Bij projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling geldt voor licht beschermde soorten een vrijstelling van enkele verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Om deze redenen veroorzaakt de realisatie van de natuurbegraafplaats geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van amfibieën.
Vogels
Broedvogels algemeen
Het plangebied bestaat uit bos, zodat er veel mogelijkheden tot nestelen zijn voor broedvogels. Tijdens het veldbezoek werden verschillende soorten broedvogels waargenomen: Matkop, Merel, Pimpelmees, Koolmees, Vink, Zanglijster, Houtsnip, Houtduif en Winterkoning.
Bij werkzaamheden moet volgens de Flora- en faunawet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het gaat erom of er een broedgeval is, dat verstoord kan worden. Verstoring van broedgevallen is niet toegestaan vanuit de Flora- en faunawet en hiervoor wordt in principe ook geen ontheffing verleend.
Er zijn verschillende mogelijkheden om overtreding van de Flora- en faunawet ten aanzien van broedende vogels te voorkomen. Werkzaamheden buiten het broedseizoen uitvoeren is een afdoende optie. Een alternatief is om verstorende werkzaamheden voor aanvang van het broedseizoen te beginnen, zodat broedpogingen in het werkgebied achterwege blijven. Mochten er toch vogels tot broeden komen en worden verstoord door de werkzaamheden, dan ontstaat een conflict met de Flora- en faunawet en moeten de werkzaamheden worden gestaakt tot na de broedperiode.
Jaarrond beschermde nestplaatsen
Buiten het broedseizoen vallen de meeste nestplaatsen niet onder de bescherming van de Flora- en faunawet, maar een aantal vogelsoorten maakt gedurende het gehele jaar gebruik van de nestplaats of keert jaarlijks terug op dezelfde plaats. Hun nesten en de functionele leefomgeving daarvan worden daarom het gehele jaar beschermd. Vanaf 26 augustus 2009 geldt een aangepaste lijst van soorten met jaarrond beschermde nestplaatsen, die indicatief is en niet uitputtend. Hoewel het plangebied voor een aantal van deze soorten in potentie geschikt is als broedbiotoop, zijn tijdens het veldbezoek van de soorten die op deze lijst staan geen nestplaatsen aangetroffen in het plangebied. De plannen veroorzaken geen negatieve effecten op de functionaliteit van eventueel aanwezige jaarrond beschermde nestplaatsen in de omgeving van het plangebied. Op korte termijn veroorzaakt de realisatie van de natuurbegraafplaats geen conflict met de Flora- en faunawet, maar als er werkzaamheden worden uitgevoerd na het broedseizoen van 2015, dan dient opnieuw geïnventariseerd te worden of er zich in het gebied vogels hebben gevestigd waarvan de nestplaatsen jaarrond zijn beschermd.
Samenvattend
De realisatie van de natuurbegraafplaats veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van broedvogels, mits broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten niet verstoord worden en als vestiging van vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen uitblijft.
Vleermuizen
Alle in Nederland voorkomende vleermuissoorten zijn zwaar beschermd door de Flora- en faunawet en zijn vermeld in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Hierdoor gelden voor deze soorten striktere beoordelingscriteria bij ontheffingsaanvragen dan bij soorten die niet zijn vermeld in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Vanwege deze specifieke aandacht wordt aan vleermuizen een aparte paragraaf besteed.
In de omgeving van het plangebied komt een aantal vleermuissoorten voor, namelijk Gewone baardvleermuis, Franjestaart, Watervleermuis, Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Gewone grootoorvleermuis en Laatvlieger. Voor vleermuizen zijn drie onderdelen van het leefgebied te onderscheiden die van groot belang zijn voor de functionaliteit van het leefgebied. Deze zijn: verblijfplaatsen, foerageergebieden en vliegroutes.
Verblijfplaatsen
In de zomerperiode hebben vleermuizen in Nederland hun verblijfplaatsen voornamelijk in gebouwen en bomen. Tijdens de winter verblijven zij onder andere in gebouwen, bomen, bunkers en kelders. Binnen het plangebied staan geen gebouwen. De bomen in het plangebied zijn relatief jong en te dun om verblijfplaatsen van vleermuizen te herbergen. De realisatie van de natuurbegraafplaats veroorzaakt om deze redenen geen directe effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen.
Vliegroutes
Bij verplaatsingen tussen verblijfplaats en foerageergebied maken vleermuizen gebruik van lijnvormige landschapselementen om zich te oriënteren. Hoewel de randen van het plangebied in principe dienst kunnen doen als onderdeel van dergelijke vliegroutes, is het met uitzondering van de begroeiing langs de Uteringsweg, onwaarschijnlijk dat in en langs het plangebied essentiële vliegroutes van vleermuizen liggen. Omdat aan de structuur van de Uteringsweg niets wordt veranderd, blijft deze weg geschikt als vliegroute van vleermuizen. Om deze reden wordt geconcludeerd, dat de functionaliteit van de in de omgeving aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen ten aanzien van vliegroutes blijft gewaarborgd.
Foerageergebied
Het plangebied of de directe omgeving ervan kunnen deel uitmaken van het foerageergebied van enkele van de bovengenoemde vleermuissoorten. De kwaliteit van dit foerageergebied zal ongewijzigd blijven, of mogelijk iets toenemen, omdat er meer openheid in het gebied zal ontstaan. Voor de betreffende soorten is in de omgeving bovendien voldoende alternatief foerageergebied voorhanden. Om deze redenen wordt geconcludeerd, dat de functionaliteit van de in de omgeving aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen ten aanzien van foerageergebied blijft gewaarborgd.
Conclusie vleermuizen
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd, dat de realisatie van de natuurbegraafplaats geen conflict veroorzaakt met de Flora- en faunawet ten aanzien van vleermuizen.
Overige zoogdiersoorten
In de omgeving van het plangebied komen zoogdieren voor uit alle drie beschermingscategorieën van de Flora- en faunawet. Hieronder zijn deze per categorie besproken.
Licht beschermde zoogdiersoorten
Volgens de verspreidingsgegevens van zoogdieren komt in de omgeving van het plangebied een aantal licht beschermde zoogdiersoorten voor, zoals Haas, Egel, Mol, Bunzing, Hermelijn, Vos en verschillende (spits)muizensoorten. Het is te verwachten dat voor een aantal van de genoemde soorten het plangebied deel uitmaakt van het leefgebied. Voor licht beschermde zoogdiersoorten geldt een vrijstelling van enkele verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet bij projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Om deze reden veroorzaakt de realisatie van de natuurbegraafplaats geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van licht beschermde zoogdiersoorten.
Middelzwaar beschermde zoogdiersoorten
In de omgeving van het plangebied komen de middelzwaar beschermde Eekhoorn en Steenmarter voor. Eekhoorns komen voor in loof-, naald- en gemengde bossen, zodat het plangebied in principe leefgebied kan zijn voor deze soort. Het bosperceel bestaat echter voornamelijk uit aanplant van Acacia, dat geen voedselbron is voor Eekhoorn. Daarom is het onwaarschijnlijk dat de Eekhoorn vaste rust- en verblijfplaatsen heeft in het gebied of dat het gebied essentieel foerageergebied vormt. Tijdens het veldbezoek zijn bovendien geen nesten en of sporen van Eekhoorn aangetroffen. Om deze reden veroorzaakt de realisatie van de natuurbegraafplaats geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van de Eekhoorn.
Het plangebied kan onderdeel uitmaken van het leefgebied van de Steenmarter. Deze soort kan binnen een territorium tientallen schuilplaatsen hebben in takkenhopen, boomholtes, dichte struwelen, op zolders en in kruipruimten, waarvan er slechts enkele regelmatig gebruikt worden (Lange et al. 2003). De begroeiing in het plangebied is vrij open door de systematische aanplant van Acacia en de ijle ondergroei van voornamelijk Grote brandnetel. In het gebied zijn geen takkenhopen, dood hout en oude bomen met gaten of grote wortelkluiten aanwezig. Om deze redenen is de aanwezigheid van verblijfplaatsen van Steenmarter onwaarschijnlijk. Het plangebied vormt mogelijk wel onderdeel van het foerageergebied van Steenmarter. Door de realisatie van de natuurbegraafplaats gaat mogelijk een beperkt deel van het foerageergebied van de middelzwaar beschermde Steenmarter tijdelijk verloren. Er is in de omgeving echter ruim voldoende alternatief foerageergebied voorhanden en na realisatie kan het gebied weer fungeren als foerageergebied. Hierdoor blijft de functionaliteit van eventueel in de omgeving aanwezige verblijfplaatsen van deze soort gewaarborgd. Om deze reden veroorzaakt de realisatie van de natuurbegraafplaats geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van de Steenmarter.
Zwaar beschermde zoogdiersoorten
Van de zwaarste beschermingscategorie van de Flora- en faunawet komen alleen de zoogdieren Boommarter en Das voor in de omgeving van het plangebied (exclusief vleermuizen).
Voor Boommarter geldt dat de aanwezigheid van verblijfplaatsen onwaarschijnlijk is, maar dat niet is uitgesloten dat het plangebied deel uitmaakt van het foerageergebied van deze soort. Door de realisatie van de natuurbegraafplaats gaat mogelijk een beperkt deel van het foerageergebied van de zwaar beschermde Boommarter tijdelijk verloren. Er is in de omgeving echter ruim voldoende alternatief foerageergebied voorhanden en na realisatie kan het gebied weer fungeren als foerageergebied. Hierdoor blijft de functionaliteit van eventueel in de omgeving aanwezige verblijfplaatsen van deze soort gewaarborgd. Om deze reden veroorzaakt de realisatie van de natuurbegraafplaats geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van de Boommarter.
De Das komt voor in de omgeving van het plangebied. Tijdens het veldbezoek zijn aan het prikkeldraad van het hek aan de oostzijde van het plangebied haren aangetroffen. Deze bleken van de Das. Langs het hek is een wissel van deze soort aanwezig. Ook werden hier en daar graafsporen waargenomen die mogelijk aan Das zijn toe te schrijven. Tijdens het veldbezoek zijn geen burchten, vluchtpijpen of sterk belopen wissels aangetroffen. Omdat het veldbezoek niet specifiek was gericht op Dassen, maar op een algemeen beeld van de aanwezige natuurwaarden, is echter niet geheel duidelijk geworden welke functie het plangebied heeft voor deze soort.
Omdat niet precies bekend is welke functie het plangebied heeft voor de Das, is aanvullend onderzoek hiernaar noodzakelijk om te bepalen hoe de realisatie van de natuurbegraafplaats zich verhoudt tot de Flora- en faunawet ten aanzien van Das. Dit nader onderzoek kan het best worden uitgevoerd op basis van het op te stellen inrichtingsplan. Mogelijk worden bij het onderzoek burchten aangetroffen in het plangebied die kunnen worden verstoord door de realisatie of het gebruik van de natuurbegraafplaats. In dat geval zijn er waarschijnlijk voldoende mogelijkheden om randvoorwaarden te stellen aan de uitvoering van de plannen (mitigatie), waardoor negatieve effecten ten aanzien van Das kunnen worden tegengegaan. Indien de mitigerende maatregelen worden opgenomen in de plannen, kan hoogstwaarschijnlijk een conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van Das worden voorkomen. Om deze reden worden voor de uitvoering van de plannen geen onoverkomelijke bezwaren vanuit de Flora- en faunawet ten aanzien van Das verwacht.
Gebiedsbescherming
De beoogde realisatie van de natuurbegraafplaats veroorzaakt geen conflict met de ecologische wet- en regelgeving ten aanzien van gebiedsbescherming (regelgeving betreffende de Ecologische Hoofdstructuur, Natuurbeschermingswet 1998 en overige vormen van gebiedsbescherming).
Soortbescherming
Om te bepalen hoe de realisatie van de natuurbegraafplaats zich verhoudt tot de Flora- en faunawet ten aanzien van de Das, wordt aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de functie van het plangebied voor deze soort.
Eventuele randvoorwaarden en maatregelen worden meegenomen in het definitieve inrichtingsplan. Voor de uitvoering van de plannen worden geen onoverkomelijke bezwaren vanuit de Flora- en faunawet ten aanzien van Das verwacht. Daardoor zal de procedure voor de wijziging van het bestemmingsplan naar verwachting niet worden belemmerd door bepalingen in de Flora- en faunawet ten aanzien van Das.
De realisatie van de begraafplaats veroorzaakt ten aanzien van overige soorten geen conflict met de Flora- en faunawet, mits broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten niet verstoord worden en als vestiging van vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen uitblijft.
Bij de verkenning van de mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk. Tevens dienen de mogelijkheden en kosten om eventuele beperkingen door middel van actief bodembeheer weg te nemen te worden aangegeven.
historie
Het plangebied is bestemd als bos en was tot voor kort in gebruik als productiebos voor Europees hardhout. Daarvoor is het in gebruik geweest als agrarisch gebied. Vanuit het gebruik in het verleden is geen verdenking van bodemverontreiniging.
Om inzicht te krijgen in de bodemkwaliteit is het bodemloket geraadpleegd. Hieruit komen geen bijzonderheden naar voren.
Kaartbeeld bodemloket (bron: www.bodemloket.nl), plangebied rood omkaderd
In de vigerende Beheersverordening Buitengebied (onderdeel 3.2.5 bodem) is aangegeven dat door het langdurige gebruik van het verordeningsgebied (waarbinnen het onderhavige plangebied valt) als landbouw- en natuurgebied enige verontreiniging van de bodem uit te sluiten is.
Er kan dan ook gesteld worden dat sprake is van een onverdachte locatie ten aanzien van bodemverontreiniging.
Effect van natuurbegraven op de bodem
Uit het Alterra-rapport 'Terug naar de Natuur' uit 2009 blijkt dat het vergaan van het dode lichaam geen significant effect op de bodem en het bodemleven veroorzaakt. In dit rapport is een aantal theoretische studies beschreven waarin effecten van metalen, eutrofiërende stoffen, organische zuren en afbraakproducten, medische stoffen en stoffen als kwik op afzonderlijke milieuonderdelen onderzocht zijn. Het begraven zal niet leiden tot overschrijdingen van de milieunormen voor de bodem.
De Wet op de lijkbezorging voorziet afdoende in maatregelen om significante milieueffecten te voorkomen of te beperken. De Wet op de lijkbezorging is afgestemd op reguliere vormen van begraven.
Bij natuurbegraven wordt uitgegaan van een veel lagere grafdichtheid. Verder zal bij het natuurbegraven alleen gebruik worden gemaakt van makkelijk afbreekbare en niet schadelijke materialen voor de kist/het omhulsel. Effecten op de bodem zullen daarom verwaarloosbaar zijn.
In het kader van het bestemmingsplan is van belang in hoeverre de actuele bodemkwaliteit in overeenstemming is met de (beoogde) functie van een perceel. Gezien het actuele en voormalige gebruik van het terrein en het feit dat het perceel kan worden aangemerkt als een onverdachte locatie kan gesteld worden dat hieraan wordt voldaan. Het effect van natuurbegraven op de bodem is verwaarloosbaar. Gesteld kan worden dat het aspect 'bodem' dan ook geen belemmering vormt voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.
Op het gebied van cultuurhistorie is met name de ontwikkeling van het landschap van belang. Door een samenspel van natuurlijke factoren en menselijk handelen is het landschap geworden zoals het nu is. In hoofdstuk 2.1 (Ontstaansgeschiedenis) en 4.2 (Beoogde inrichting natuurbegraafplaats) is dit behandeld. De onderhavige ontwikkeling voegt zich binnen deze landschappelijke structuur. Bij de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats zijn geen cultuurhistorische waarden in het geding.
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.
Gemeenten zijn verplicht om bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem.
Omdat deze plannen met bodemverstorende ingrepen gepaard gaan, is er een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk. Daarom is archeologisch onderzoek uitgevoerd conform de Wet op de archeologische monumentenzorg (Gemeente Aa en Hunze Plangebied Uteringsweg te Grolloo, Inventariserend veldonderzoek (verkennende en karterende fase, BAAC Rapport V-14.0076, oktober 2014). Dit rapport is opgenomen als bijlage 4 bij deze toelichting van het bestemmingsplan.
Uit de gemeentelijke verwachtingskaart blijkt dat voor een groot gedeelte van het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt. Deze verwachting geldt met name voor het noordelijke deel van het plangebied dat binnen AMKterrein 14305 ligt. Binnen dit AMK-terrein worden bewoningssporen uit het laat-paleolithicum (Hamburg cultuur), een urnenveld uit de late bronstijd tot en met ijzertijd en/of een nederzetting uit de ijzertijd tot en met de vroege middeleeuwen verwacht. Op basis van een waarneming binnen het plangebied blijkt dat in 1949 graafwerkzaamheden binnen het AMK-terrein hebben plaatsgevonden, waardoor de kans groot is dat een deel verstoord is geraakt. Hierdoor is afgeweken van het advies uit de archeologische beleidsadvieskaart om hier direct over te gaan op een waardering van het AMK-terrein. In plaats daarvan zijn verkennende boringen geplaatst om de plaatselijke bodemverstoringen beter in beeld te kunnen brengen.
De verkennende boringen hebben uitgewezen dat circa 35 procent van de oorspronkelijke bodems nog (deels) intact aanwezig zijn. De veldpodzolbodems en moerige eerdgronden komen voor onder een circa 30 tot 75 cm dik, vlekkerig humeus, opgebracht zanddek. De veldpodzolbodems komen veelal voor in het aanwezige (verspoelde) dekzand in het oostelijke deel van het plangebied, terwijl in het westelijk gelegen ondiepe dal voornamelijk moerige eerdgronden voorkomen. Voor deze gebieden kan de hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit het laat-paleolithicum tot en met de middeleeuwen uit het bureauonderzoek gehandhaafd blijven (complextypen: jacht- en/of verzamelaarskampement; nederzetting, urnenveld; circa 3.5 ha). In 65 procent van de gevallen is de oorspronkelijke bodem tot ver in de C-horizont verstoord geraakt/afgetopt. De kans op het aantreffen van archeologische resten “in situ” wordt in deze zones klein geacht.
Het westelijke deel van AMK-terrein 14305 heeft, ondanks de bodemverstoringen ter plekke, toch een hoge verwachting toegekend gekregen, vanwege het plaatselijke karakter van deze verstoringen en de grote kans op het aantreffen van diep reikende sporen (Saksische hutkommen en (kring)greppels).
Voor de gebieden met een (gedeeltelijk) intact bodemprofiel is een aanvullend karterend booronderzoek uitgevoerd. Tijdens het karterende onderzoek werden echter geen concrete archeologische indicatoren aangetroffen, die kunnen duiden op een vondstrijke nederzetting en/of jacht-/verzamelkampement ter plekke van de zones met een intact bodemprofiel. De hoge verwachting voor deze complextypen kan dan ook naar een lage verwachting worden bijgesteld.
Echter, de hoge verwachting op het aantreffen van resten van een urnenveld met kringgreppel en/of crematieresten uit de bronstijd-ijzertijd (wnnr. 238570) blijft voor de zones met (deels) intacte podzolbodems (A(E)B(hs) C-horizonten of xB(hs)C-horizonten) wel staan. Dergelijke complextypen zijn (vrijwel) niet op te sporen middels een booronderzoek. Voor deze gebieden wordt dan ook geadviseerd een karterend proefsleuvenonderzoek uit te voeren (wanneer bodemverstoringen aan de orde zijn in het kader van het bestemmingsplan).
Het advies is in oktober 2014 overgenomen door de bevoegde overheid.
Verwachtingenkaart na karterend bodemonderzoek (roodgekleurde gebieden: hoge verwachting, geelgekleurde gebied: lage verwachting
Bij de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats wordt ervoor gekozen de gebieden met een hoge verwachtingswaarde te beschermen. In het bestemmingsplan is op de gronden met een hoge verwachting de dubbelbestemming 'waarde archeologie' gelegd.
Voor dubbelbestemming Waarde - Archeologie vanwege hoge archeologische verwachting geldt volgens de gemeentelijke beleidsadvieskaart een vrijstelling van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen < 500 m2 en dieper dan 30 cm. Dit is de algemene beleidslijn.
Voor het urnenbegraven is het uitgangspunt 500 tot 1000 urnbegravingen (20x20 centimeter, twee spaden diep) mogelijk te maken in de komende decennia. Hetgeen neerkomt op een totale oppervlakte van 20-40 m2. Dat is dus ruim onder de 500 m2.
In het geval van een parkeerplaats zal een deel van de benodigde fundering en toplaag boven het huidige maaiveld worden gerealiseerd, zodat er geen kans is op verstoring van de archeologische waarden.
Voor het overige zijn er uit oogpunt van archeologie geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering.
Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur/stof/geluid/gevaar) van een scala aan bedrijfsactiviteiten.
In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijfsactiviteit inpasbaar is in de omgeving.
De omgeving is in te delen als rustig buitengebied. Een (reguliere) begraafplaats is ingedeeld in categorie 1. In deze situatie geldt een richtafstand van 10 meter, te meten tussen de grens van de bestemming voor de begraafplaats en de dichtsbijzijnde gevel van een woning.
Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Aangezien een natuurbegraafplaats veel extensiever is dan een reguliere begraafplaats is er zeker sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Het aspect milieuzonering staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.
Tussen de luchtkwaliteitseisen van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer is een koppeling gelegd. Zo dienen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de in de Wet milieubeheer opgenomen richtwaarden en grenswaarden voor een aantal luchtvervuilende stoffen.
Wet ruimtelijke ordening
Ruimtelijke plannen die procedures doorlopen conform de Wet op de ruimtelijke ordening dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen die afgewogen dient te worden. De luchtkwaliteit moet geschikt zijn voor de beoogde functie. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteitsituatie en te bepalen of de mate van blootstelling acceptabel is.
Wet milieubeheer
Voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit van toepassing. Deze Wet, onderdeel van de Wet milieubeheer, is onder meer verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate (nibm) en de Regeling niet in betekenende mate (nibm). In het Besluit niet in betekenende mate is vastgelegd dat wanneer een ontwikkeling niet meer bijdraagt dan 3% aan de grenswaarde, deze niet hoeft getoetst te worden aan de wettelijke grenswaarden. Doorvertaald betekent dit, dat meer dan 1,2 microgram per m3 wordt aangemerkt als in betekenende mate. In de Regeling niet in betekenende mate is dit doorvertaald naar 1.500 woningen.
Nederland werkt via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) aan een goede luchtkwaliteit. Omdat Drenthe geen knelpunten kent op het gebied van luchtkwaliteit, neemt de provincie geen deel aan het NSL. Dit geldt overigens ook voor de provincies Groningen, Friesland en Zeeland.
Ook al zijn er geen knelpunten, toch heeft luchtkwaliteit voortdurend aandacht nodig. De provincie heeft in haar Omgevingsvisie aangegeven dat de luchtkwaliteit niet mag verslechteren.
Bijdrage van de beoogde ontwikkeling
Op basis van de beschikbare capaciteit en de geschatte benutting ervan in de tijd zal er gemiddeld één begrafenis per twee weken zijn. Uitgaande van 15 à 30 auto's per begrafenis zijn 30 à 60 autobewegingen (aankomst en vertrek) te verwachten op één dag in de twee weken.
Door deze zeer geringe toename van het aantal verkeersbewegingen zal de luchtkwaliteit ter plekke niet verslechteren.
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
In de Wet geluidhinder zijn geluidhindernormen voor toelaatbare equivalente geluidsniveaus opgenomen. De geluidhindernormen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidszone van een weg. Een geluidszone is een aandachtsgebied aan weerszijden van een weg waarbinnen de geluidhindernormen van de Wet geluidhinder van toepassing zijn.
Een natuurbegraafplaats zelf is niet 'geluidgevoelig' in de zin van de Wet Geluidhinder. Gezien het extensieve gebruik en de geringe verkeersintensiteiten is geen geluidhinder voor de omgeving te verwachten.
Het aspect geluid staat de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats niet in de weg.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vormen de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving het beleidskader. Dit pakket van wet- en regelgeving zal worden geactualiseerd vanwege de introductie van het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Basisnet wordt naar verwachting in 2015 vastgesteld. Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Op basis van het Bevb is het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een (beperkt) kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden. Wat betreft de definitie van (beperkt) kwetsbare objecten sluit het Bevb aan op het BEVI.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of de vestiging van een (beperkt) kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, moet in de plantoelichting door het bevoegd gezag worden verantwoord hoe met de richtwaarden voor het plaatsgebonden risico rekening is gehouden en moet het groepsrisico worden verantwoord. Verder moet een ruimtelijke reservering worden opgenomen.
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.
Op de risicokaart wordt in het plangebied een buisleiding aangeduid. Het betreft hier een aardgastransportleiding van Gasunie. Voor het overige zijn er in het plangebied of de omgeving daarvan geen bijzonderheden.
Kaartbeeld risicokaart (bron: http://nederland.risicokaart.nl/)
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) houdt milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid vanuit het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Het Bevb regelt dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergegeven alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. Een dergelijke belemmeringenstrook is opgenomen in het juridische deel (regels en verbeelding) van dit bestemmingsplan.
Op basis van de betreffende definities in het Bevb c.q. Bevi is een (natuur)begraafplaats, indien er geen kantoor of werkplaats aanwezig is, geen (beperkt) kwetsbaar object. Een verantwoording ten aanzien van plaatsgebonden risico en groepsrisico is daarom niet nodig.
Het gebruik van een natuurbegraafplaats is overigens zeer extensief. Naar verwachting zal eens per één of twee weken een uitvaart plaatsvinden. Daarnaast is er het bezoek aan de natuurbegraafplaats door nabestaanden. Het gaat om kleine aantallen personen die maar af en toe aanwezig zijn. Dit brengt geen wezenlijk veiligheidsrisico met zich mee. Wel zal het bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg worden voorgelegd aan de veiligheidsdiensten.
De regelgeving ten aanzien van externe veiligheid staat de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats niet in de weg.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van kabels en leidingen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's. In de dit verband is de aanwezige buisleiding relevant.
Structuurvisie buisleidingen
De Structuurvisie Buisleidingen is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken.
De juridische doorwerking van de Structuurvisie is door het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) verzekerd. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro. In de Rarro worden voorkeurstracés voor een buisleidingenstrook aangewezen die dienen voor de aanleg van buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een overzicht van de ligging van de voorkeurstracés is opgenomen in onderstaande figuur.
Overzichtskaart met voorkeurstracés buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Rarro)
Digitaal kaartbeeld Rarro, ingezoomd op de omgeving (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
paarse lijn: voorkeurstracé buisleidingen, rode ster: planlocatie
De op het onderhavige perceel aanwezige gasleiding behoort niet tot het hoofdnetwerk van buisleidingen.
Vanuit SVIT/Barro/Rarro hoeft dus geen ruimtelijke reservering in acht genomen te worden langs de leiding. Wel vraagt het Bevb in het bestemmingsplan een belemmeringenstrook op te nemen langs de leiding. Deze bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.
In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de gasleiding door:
Op deze manier is voldoende rekening gehouden met de belangen van de aanwezige gasleiding.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied.
De plantoelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op de juridische methodiek van het bestemmingsplan en wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen.
Uitgangspunt van dit bestemmingsplan is het streven naar eenvoudige regeling, waarbinnen de natuurbegraafplaats tot ontwikkeling kan komen.
Wel is een aantal specifieke regels opgenomen om belangrijke zaken, zoals de beoogde landschaps- en natuurontwikkeling, behoud van archeologische waarden en voldoende afstand tot de bestaande gasleiding) te borgen.
Daarnaast is ook zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek en stijl van de andere en meer recentere bestemmingsplannen van de gemeente.
Nieuwe bestemmingsplannen dienen bovendien met toepassing van de wettelijk verplichte Standaard Voorschriften Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) te worden opgesteld. Deze standaarden zijn met een ministeriële regeling gekoppeld aan de Wro. Toepassing van de SVBP 2012 zorgt er voor dat nieuwe bestemmingsplannen alle dezelfde structuur en opbouw kennen. Hierdoor ontstaat er een uniform geheel, wat de rechtsgelijkheid voor burgers ten goede komt en de toetsing van aanvragen voor een bouwvergunning alsmede de handhaving van bestemmingsplannen vergemakkelijkt.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende digitale verbeelding of de analoge verbeelding (papieren plankaart) waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.
In deze paragraaf worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
Begrippen (artikel 1)
Dit artikel bevat definities van begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor worden verschillen van mening over de wijze waarop de begrippen moeten worden geïnterpreteerd zoveel mogelijk voorkomen. De begripsbepalingen staan op alfabetische volgorde. Van enkele in het ons land veel voorkomende begrippen, zijn de wettelijk in de SVBP 2012 voorgeschreven defintiebepalingen gebruikt.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten. Met dit artikel wordt verschil van mening over de wijze waarop wordt gemeten zoveel mogelijk voorkomen. Ook hier geldt dat enkele bepalingen wettelijk voorgeschreven zijn op grond van de SVBP 2012.
Hoofdstuk 2 bevat de juridische beheersregeling voor de natuurbegraafplaats.
Natuur - Natuurbegraafplaats (artikel 3)
De bestemmingsomschrijving regelt de toegestane functies en gebruiksdoelen. Deze is gericht op natuur- en landschapsontwikkeling, en maakt het mogelijk om ter plekke te begraven;
De bouwvoorschriften regelen de toegelaten bebouwing;
de 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde of werkzaamheden' stelt regels aan werkzaamheden in of aan de grond (zoals graven, ophogen, aanleggen van wegen etc.);
In de specifieke gebruiksregels is een koppeling gelegd met het inrichtingsplan voor de natuurbegraafplaats. De natuurbegraafplaats mag alleen worden gebruikt worden als het beoogde inrichtingsplan wordt uitgevoerd en in stand wordt gehouden.
Leiding - Gas (artikel 4)
In deze bestemming wordt geregeld dat in de voor de gasleiding gereserveerde zone geen werkzaamheden plaatsvinden die het beheer en onderhoud daarvan belemmeren of die schade aan de gasleiding kunnen veroorzaken.
Waarde- Archeologie (artikel 5)
In deze bestemming wordt geregeld dat in gebieden met archeologische verwachting geen werkzaamheden plaatsvinden die schade aan mogelijke archeologische resten kunnen veroorzaken.
Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels.
Anti-dubbeltelbepaling (artikel 6)
Deze regeling, waarvan de tekst overeenkomstig de landelijk vastgestelde standaard is bepaald, is bedoeld om aan te geven dat een eenmaal verleende afwijking niet nog een keer kan worden toegepast.
Algemene bouwregels (artikel 7)
In dit artikel is aangegeven dat bestemmings- en/of bouwgrenzen van gebouwen mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwonderdelen. Aangegeven is om welke ondergeschikte bouwdelen het gaat en welke maximale overschrijding is toegestaan.
Algemene gebruiksregels (artikel 8)
In artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is bepaald dat verboden is de gronden en bouwwerken te gebruiken strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend. Artikel 6 van de regels geeft daar een andere invulling aan door te bepalen wanneer daar in ieder geval sprake van is.
Hoofdstuk 4 tot slot geeft een regeling voor het overgangsrecht en de zogenoemde slotregel.
Overgangsrecht (artikel 9)
In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomstig met de regels die in dit bestemmingsplan worden gegeven. De regeling is overgenomen uit de standaardbepaling in het Bro. Artikel 3.2.1 Bro stelt regels voor bouwovergangsrecht, artikel 3.2.2 stelt regels voor gebruiksovergangsrecht.
Slotregel (artikel 10)
Dit laatste artikel van de planregels bepaalt op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Van 9 april tot en met 3 juni 2015 is aan enkele instanties ter voldoening aan artikel 3.1.1 BRO de mogelijkheid geboden binnen acht weken te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan. De termijn van 8 weken is een invulling van het begrip 'redelijke termijn' die nader bestuurlijk is overeengekomen door de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen.
Twee reacties zijn binnen deze termijn ingediend. Er zijn reacties ontvangen van Gasunie en Waterschap Hunze en Aa's.
De overlegreacties zijn beantwoord en waar nodig verwerkt in de toelichting en regels van het bestemmingsplan.
Voor de reacties en de beantwoording ervan door de gemeente Aa en Hunze wordt verwezen naar de reactienota overleg en inspraak voorontwerpbestemmingsplan 'Natuurbegraafplaats Uteringsweg Grolloo'. Deze is opgenomen als bijlage 5 bij deze toelichting van het bestemmingsplan.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft voor een ieder 6 weken ter inzage gelegen van 16 april tot en met 27 mei 2015 ter voldoening aan de gemeentelijke Inspraakverordening. Binnen deze termijn is 1 inspraakreactie ontvangen. Na afloop van de termijn zijn overigens geen andere inspraakreacties ontvangen.
De inspraakreactie is ingediend namens Landgoed Heidehof te Eext, waar de reeds bestaande Natuurbegraafplaats Hillig Meer gelegen is.
Voor de reactie en de beantwoording ervan door de gemeente Aa en Hunze wordt verwezen naar de reactienota overleg en inspraak voorontwerpbestemmingsplan 'Natuurbegraafplaats Uteringsweg Grolloo'. Deze is opgenomen als bijlage 5 bij deze toelichting van het bestemmingsplan.
De ontwikkeling van de natuurbegraafplaats betreft een particulier initiatief. De betreffende locatie is particulier eigendom. De met deze ontwikkeling samenhangende kosten komen ten laste van de initiatiefnemer. Er worden geen aanpassingen, kosten en dergelijke ten gevolge van de realisatie van de voorgestelde wijziging in het openbaar gebied gemaakt. Dit houdt in dat een exploitatieplan niet noodzakelijk is en er voor de gemeente geen financiële gevolgen zijn. Met de initiatiefnemer van het plan is een planschadeverhaalovereenkomst gesloten.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling mag worden verwacht dat de ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.