Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Nooitgedacht - Hof van Saksen
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1680.ROLHofvanSaksen-OW01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De eigenaar van het recreatiepark Hof van Saksen heeft de afgelopen periode veel geïnvesteerd om de algemene uitstraling van het recreatiepark te verbeteren. Zo is het onderhoudsniveau van de buitenruimte naar een hoger niveau gebracht, is nieuw meubilair geplaatst en zijn er verschillende nieuwe speeltuinen voor kinderen gerealiseerd.
 
Het doel van dit bestemmingsplan is om alle bij het recreatiepark betrokken gronden in één actueel bestemmingsplan op te nemen. Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan voor aantal plannen ontwikkelingsruimte geboden. Dit betekent zowel een kwalitatieve versterking van het recreatiepark als een verbreding van het (recreatieve) aanbod.
 

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De Hof van Saksen ligt in het westelijke deel van de gemeente Aa en Hunze, circa 2 kilometer ten zuiden van Rolde in het buurtschap Nooitgedacht. Het plangebied bestaat alle bij het recreatiepark Hof van Saksen betrokken gronden. Daarnaast is een het perceel Veldweg 20 meegenomen in het bestemmingsplan.
 
Ligging van het plangebied ten zuiden van Rolde.
 
Aan de noordzijde wordt het begrensd door de Veldweg en aan de oostzijde door de Borgerderstraat. Ten westen en zuiden grenst het plangebied aan agrarische gebied. Tussen de bebouwde kom van Rolde en het recreatiepark ligt de N33, een hoofdverkeersweg tussen de A28 bij Assen en Delfzijl.
Het plangebied bestaat uit de volgende kadastrale percelen:
  • RDE00X 00076G000
  • RDE00X 00077G000
  • RDE00X 00474G000
  • RDE00X 00736G000
  • RDE00X 00737G000
  • RDE00X 00738G000
  • RDE00X 00740G000
  • RDE00X 00742G000
  • RDE00X 00743G000
  • RDE00X 00745G000
  • RDE00X 00746G000
  • RDE00X 00752G000
  • RDE00X 00753G000
  • RDE00X 00755G000
  • RDE00X 00756G000
  • RDE00X 00757G000
  • RDE00X 00758G000
Deze percelen zijn in het bezit van de eigenaar van het park. Daarnaast zijn de percelen RDE00X 00738G000 en RDE00X 00742G000 gesplitst in kleinere kavels. Deze kavels en de daarop gebouwde recreatiewoningen zijn niet in eigendom van de huidige eigenaar van het park. De van perceel RDE00X 00742G000 afgesplitste percelen zijn weer teruggekocht en de woningen die daarop stonden zijn gesloopt. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 63,2 hectare.
 

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt de beheersverordening Buitengebied van 12 november 2013. In deze beheersverordening zijn de bestemmingen en regels van de daarvoor geldende bestemmingsplannen overgenomen. Voor het plangebied betekent dat de voorschriften van het bestemmingsplan Buitengebied Rolde gelden. In dit bestemmingsplan, en dus in de beheersverordening, gelden voor het plangebied de bestemmingen ‘Verblijfsrecreatie’ (Rv) en ‘Agrarisch gebied’ (A).
In de voorschriften van de bestemming ‘Verblijfsrecreatie’ kunnen maximaal 800 recreatiewoningen worden gerealiseerd. Daarnaast is het toegestaan om op verblijfsrecreatieterreinen tot een oppervlakte tot 5 hectare ten hoogste 3% te bebouwen met beheersvoorzieningen; indien een terrein groter is mag voor iedere hectare 1% meer worden bebouwd. Voor recreatieve voorzieningen is geen maximum oppervlakte opgenomen.
De bestemming ‘Agrarisch gebied’ is hoofdzakelijk bedoeld voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Daarnaast kunnen ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen parkeerterreinen worden gerealiseerd. Met deze actualisatie wordt de bestemming 'Agrarisch gebied' binnen het plangebied gewijzigd in 'Verblijfsrecreatie'.
Verder gelden voor het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6'. Deze bestemmingen zijn bedoeld om eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het geactualiseerde bestemmingsplan worden deze dubbelbestemmingen overgenomen.
 
In 2006 is er voor het gebruik als parkeerterrein voor het deel van het plangebied dat langs de Borgerderstraat ligt een vrijstelling ex artikel 19 lid 1 WRO verleend.

1.4 Opzet van de toelichting

Het tweede hoofdstuk van deze toelichting geeft een beschrijving van de bestaande situatie. In het derde hoofdstuk wordt beschreven op welke manier de uitbreiding van de werkplaats en de herbouw van de woning worden gerealiseerd. In hoofdstuk vier en vijf wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan respectievelijk het relevante ruimtelijk beleid en milieu- en omgevingswaarden. Hoofdstuk zes bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk zeven en acht komen achtereenvolgens de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan aan de orde.

2 Beschrijving van de huidige situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aan de hand van het landschap, de stedenbouwkundige structuur en de omliggende bebouwing de huidige situatie beschreven.

2.2 Landschap

Het landschap in de directe omgeving van de Hof van Saksen heeft hoofdzakelijk een agrarisch karakter. Het gebied kent een rechte blokverkaveling. Bebouwing komt voornamelijk voor langs doorgaande wegen als Rolderstraat en Borgerderstraat en landbouwwegen als de Veldweg en de Hogeveldweg. De landschap heeft een vrij open karakter, beplanting komt voornamelijk voor langs hoofdwegen en rondom erven. Verspreid in het gebied komen enkele grotere bospercelen voor.
 
Circa 2 kilometer ten oosten van het recreatiegebied heeft het landschap een veel natuurlijker karakter. Hier ligt het kleinschalige landschap van het stroomgebied van het Andersche Diep en verderop het de boscomplexen van het Gasselter- en Drouwenerveld.

2.3 Omliggende bebouwing

De bebouwing rondom het recreatiepark is divers. Agrarische bedrijven worden afgewisseld met niet-agrarische bedrijfspercelen en woningen. De meest nabije bebouwing bestaat uit enkele woningen langs de Veldweg, een agrarisch bedrijf aan het Rolderveld (op de hoek met de Veldweg) en een agrarisch bedrijf en een woning aan de Borgerderstraat. Aan de Rolderstraat, ten zuiden van de kruising met de Veldweg staan een aantal woningen al dan niet met een aan huis verbonden bedrijf. Dit cluster met bebouwing is in zijn geheel omgeven door een houtsingel.
 
Ten noorden van het recreatiepark aan de overzijde van de Veldweg ligt bebouwing van de zorginstelling De Trans. In dit gebied worden zorgwoningen afgewisseld met reguliere woningen. In 2009 is door de gemeente Aa en Hunze een bestemmingsplan vastgesteld waarin dit is vastgelegd.

2.4 Plangebied

Verspreid over het recreatiepark staan 685 recreatiewoningen. Daarnaast staan er twee gebouwen waarin beheers- en recreatievoorzieningen zijn gevestigd: de Havezate en De Brink. Centraal in het recreatiepark ligt een recreatiemeer omgeven door strandjes, waarin gezwommen kan worden. Aan de randen van het terrein langs de Borgerderstraat en de Veldweg zijn een aantal grote en kleinere parkeerterreinen ingericht met in totaal 933 parkeerplaatsen (inclusief 65 parkeerplaatsen op eigen terrein van de oude bungalows), zodat auto's zo min mogelijk bij de recreatiewoningen geparkeerd worden.
 
Het recreatiepark wordt ontsloten door een aantal toegangen. Het park heeft twee hoofdingangen, de eerste ligt aan de Veldweg en de tweede aan de Borgerderstraat. Van hieruit lopen met bomen omzoomde lanen naar het Havezategebouw. Bij de hoofdingang aan de Borgerderstraat zijn tevens een aantal grotere parkeerterreinen aangelegd. Daarnaast ligt er aan de Veldweg een ingang die toegang geeft tot een parkeerterreinen. Tot slot ligt er ten zuiden van het recreatiemeer een toegang tot het recreatiepark aan de Rolderveld.
Vanuit de parkeerterreinen loopt er een rondweg over het park die de verschillende deelgebieden met elkaar verbindt. Vanuit de rondweg worden de velden met recreatiewoningen ontsloten door een weg/pad. De recreatiewoningen staan losjes gegroepeerd rondom deze weg/pad. De meeste recreatiewoningen worden ontsloten door een voetpad. Het recreatiepark is aan alle zijden omgeven door een brede houtsingel met bomen en onderbegroeiing.
 
Plattegrond van de Hof van Saksen.   
Het recreatiepark is in twee fasen tot stand gekomen. Rond 1995 zijn 65 recreatiewoningen met elk minimaal één parkeerplaats op eigen terrein ten noorden van de recreatievijver, tussen de Havezate en De Brink, gebouwd. Hiervan zijn er 60 in particulier bezit. Ook het gebouw De Brink stamt uit deze periode.
In de periode na 1995 is het park overgegaan naar een andere eigenaar. Deze heeft tussen 2005 en 2007 de overige 620 recreatiewoningen gerealiseerd, de Havezate gebouwd en de buiteninrichting van het park (de wegen, het groen, het strand) aangelegd. In deze fase is de luxueuze uitstraling van het recreatiepark tot stand gekomen, op basis waarvan met dit bestemmingsplan door de huidige eigenaar nieuwe investeringen gedaan gaan worden.

2.4.1 Functies

Het plangebied heeft een hoofdzakelijk verblijfsrecreatieve functie, met daarbij enkele dagrecreatieve functies zoals het recreatiemeer, het zwembad, de restaurants en het indoorspeelparadijs. Daarnaast zijn er met name in de Havezate en De Brink een aantal functies ten behoeve van het beheer en de recreatie gevestigd die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering van het recreatiepark en een aanvulling zijn voor het verblijfsrecreatieve gebruik van het park. In de Havezate zijn de volgende functies ondergebracht:
- receptie;
- Business Centre;
- restaurants;
- zwembad;
- spa en wellness;
- winkel;
- kantoren.
 
In De Brink zijn de volgende functies ondergebracht:
- indoorspeelparadijs (incl. bowlingbaan);
- academieplein en edutainmentbalie;
- trampolinehal;
- fietsenverhuur;
- supermarkt;
- terras;
- kantoren en opslag.
Verder staan er verspreid over het terrein nog enkele kleinere gebouwen met een beheers- en/of recreatiefunctie. Op het noordelijke deel van het strand bij het recreatiemeer staat een beachhouse. Ter hoogte van de hoofdingang aan de Veldweg staat een gebouw dat wordt gebruikt als restaurant, de culinaire boerderij. De gezamenlijke oppervlakte van deze gebouwen komt overeen met 2,2% van het oppervlak van het als verblijfsrecreatie te bestemmen deel van het plangebied.   
Het deel van het park ten noorden/oosten van de Havezate is niet bebouwd. Oorspronkelijk stonden op dit deel van het plangebied circa 80 oude recreatiewoningen, deze zijn gesloopt. Er is door de gemeente een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van circa 40 nieuwe recreatiewoningen. 
Dit deel van het terrein wordt gebruik voor buitenactiviteiten voor de gasten en is ingericht als speel-, sport- en evenemententerrein, boogschietbaan en terreinen voor de bouw- en archeologieacademie. Tot slot zijn er verspreid over het park, langs de randen en tussen de recreatiewoningen, speeltuinen aangelegd.
 

3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven en wordt beschreven op welke punten de ontwikkelingen afwijken van het geldende beheersverordening Buitengebied.

3.2 Ontwikkelingen

Het doel van dit bestemmingsplan is de huidige planologische regeling te actualiseren en waar nodig ruimte te creëren voor nieuwe ontwikkelingen. De eigenaar van het recreatiepark wil hiermee nieuwe faciliteiten en attracties toevoegen en zo het park aantrekkelijker maken voor een bredere doelgroep. Het recreatiepark is van oorsprong luxueus van opzet en de aanwezige voorzieningen zijn vooral gericht op volwassenen. De ontwikkeling van nieuwe voorzieningen op het park zijn dan ook vooral gericht op het aantrekkerlijker maken van het park voor kinderen en daarmee voor gezinnen.
 
De eigenaar wil op de korte tot middellange termijn een aantal ontwikkelingen realiseren. Op korte termijn worden een parkeerterrein aan de zuidzijde van het park en een uitbreiding van het zwembad met een glijbaantoren en vier glijbanen met een hoogteverval van 16 - 17 meter en een skim-out ruimte gerealiseerd. De hoogte van de glijbaantoren zal circa 20 meter bedragen. Daarnaast worden aan het Havezategebouw extra overdekte ruimtes toegevoegd, zodat de functionaliteit van het gebouw het jaarrond toeneemt.
In het gebouw De Brink worden nieuwe speelvoorzieningen gerealiseerd, zoals een trampolinehal. Omdat hierdoor een deel van de huidige opslag verdwijnt wordt er in de directe omgeving van De Brink nieuwe opslagruimte gerealiseerd. Tot slot worden speeltoestellen met een bouwhoogte van maximaal 14 meter rondom het centrale deel van het meer en het onbebouwde deel van het recreatiepark ten oosten van het Havezategebouw geplaatst.
 
De prioriteit voor deze ontwikkelingen liggen vooral bij het realiseren van het parkeerterrein, de glijbaantoren en de daarbij behorende skim-out ruimte. Deze ontwikkelingen dragen op meest concrete wijze bij aan de doelstellingen van de eigenaar om het park interessanter te maken voor een bredere doelgroep.
 
Naast deze ontwikkelingen bestaat er een nog niet uitgewerkt plan om een deel van de nog te bouwen recreatiewoningen uit te voeren als appartementen geclusterd in één of meerdere gebouwen van maximaal drie bouwlagen en een kap. De appartementengebouwen worden zo veel mogelijk midden op het recreatiepark geplaatst, in de directe nabijheid van de Havezate. De zichtbaarheid van deze gebouwen van buiten het plangebied wordt op deze manier geminimaliseerd. Daarnaast kan worden geprofiteerd van de in het Havezategebouw aanwezige faciliteiten. Met de recreatieappartementen kan een nieuw segment van de recreatieve markt worden aangeboord voor gasten die op zoek zijn naar meer comfort, met de zelfstandigheid van een recreatiewoningen en het serviceniveau van een hotel.

3.3 Gevolgen nieuw bestemmingsplan

De gewenste ontwikkelingen zoals beschreven in paragraaf 3.2 passen allen binnen de huidige bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Verblijfsrecreatie' uit de beheersverordening Buitengebied. De strijdigheid met de beheersverordening bestaat met name uit de grotere gewenste maximum bouwhoogte van de glijbaantoren en de speeltoestellen. In dit bestemmingsplan worden concreet gebieden aangewezen waar deze maximum bouwhoogte wordt vergroot. Op de overige delen van het terrein blijft de maximum bouwhoogte uit de beheersverordening Buitengebied gehandhaafd.
 
Met de nieuwe ontwikkelingen wordt de oppervlakte voor gebouwen ten behoeve van de beheers- en recreatievoorzieningen vergroot met circa 2.500 m². Het totale oppervlakte zal dan 16.201 m² bedragen, dit komt overeen met 2,6% van het als verblijfsrecreatie te bestemmen deel van het plangebied.
 
Ten behoeve van het appartementengebouw is ten noordoosten van het Havezategebouw een bouwaanduidingsvlak opgenomen. Dit oppervlak biedt de ruimte voor appartementengebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van 5.000 m², goed voor de realisatie van ongeveer 80 recreatieappartementen.
 
Het deel van het plangebied waarvoor in 2006 ten behoeve van de realisatie van parkeerterreinen een vrijstelling is verleend wordt met dit bestemmingsplan bestemd voor verblijfsrecreatie. Ook de locatie van het nieuw te realiseren parkeerterrein aan de zuidzijde van het recreatiepark wordt als zodanig bestemd.

3.4 Landschappelijke inpassing

Hoewel in de architectuur van de recreatiewoningen en het Havezathegebouw is getracht de sfeer van een Drents brinkdorp te realiseren, is het recreatiepark landschappelijk gezien een gebied op zich. Het gehele terrein is omgeven met een forse, hoopopgaande en dichtbeplante houtsingel. De bebouwing op het terrein is hierdoor van buitenaf niet zichtbaar. Tussen het recreatiepark en het omliggende agrarische gebied bestaan geen landschappelijke en/of visuele relaties.
De nieuwe ontwikkelingen vinden in hoofdzaak plaats in het centrale deel van het recreatiepark. Zo wordt de glijbaantoren direct ten noorden van het Havezategebouw gerealiseerd, wordt rondom het deel van het meer dat direct grenst aan het Havezategebouw de bouwhoogte voor speeltoestellen verhoogd en wordt een hogere bouwhoogte voor het appartementengebouw voorgesteld. De enige plek waar de bouwhoogte voor speeltoestellen wordt verhoogd en die langs de rand van het plangebied ligt is het meest oostelijke deel van het plangebied. Doordat een afstand van 40 meter tot de kant van de Borgerderstraat is aangehouden en dit deel van het plangebied wordt aan randen van het plangebied wordt omgeven door een houtsingel en bosvlak, is de zichtbaarheid van de speeltoestellen minimaal.

4 Relevant ruimtelijk beleid

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.2 Europees beleid

4.2.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit

In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 5.5 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.

4.2.2 Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 5.6.

4.2.3 Natura 2000

Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. Deze zijn opgenomen in de Flora- en faunawet.
In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. Activiteiten uitvoeren zonder vergunning is strafbaar. In paragraaf 5.7 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.

4.2.4 Verdrag van Malta

Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In paragraaf 5.8.1 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.3 Rijksbeleid

4.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten meer ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het motto van deze structuurvisie is 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Dit is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
- concurrentiekracht verbeteren;
- bereikbaarheid verbeteren;
- leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden.
 
De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:
- kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten);
- financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds);
- kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).
 
In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.

4.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid. Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd.

4.3.3 Realisatieparagraaf National Ruimtelijk Beleid

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen,
aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.

4.3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ daaraan toegevoegd. Overheden dienen op grond van het gewijzigde Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen.
4.3.4.1 Wettelijk kader
De ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ is verankerd in artikel 3.1.6 van het Bro. In artikel 1.1.1 Bro worden de relevante begrippen ‘stedelijke ontwikkelingen’ en ‘bestaand stedelijk gebied’ gedefinieerd:
  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
 
In de toelichting op de wijziging van artikel 3.1.6. Bro is de wijziging gemotiveerd: ‘Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Daarom voegt artikel II van dit besluit een tweetal nieuwe leden toe aan artikel 3.1.6 van het Bro, op grond waarvan overheden - indien zij een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk willen maken - standaard een aantal stappen dienen te zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen zijn geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen. Dat zou voorbij gaan aan de specifieke lokale omstandigheden, die van invloed zijn op de inpassing van ruimte vragende functies en het regionale maatwerk dat de overheden moeten kunnen leveren. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt’.
4.3.4.2 Werking van de Ladder
De ladder voor duurzame verstedelijking bestaat drie treden. Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Dit betreft wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. Kort gezegd is de vraag is gelijk aan de behoefte minus het aanbod (in plannen én in de bestaande voorraad met eenzelfde kwaliteit als de gevraagde kwaliteit). Met de regionale ruimtevraag in beeld kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde.
Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte ‘in te vullen’, een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden. De motivering vraagt om te inventariseren wat de potentiële ontwikkelingslocaties zijn waar in de behoefte kan worden voorzien en om een inschatting van de (financiële) haalbaarheid daarvan.
Kan de vraag volledig opgevangen worden binnen bestaand gebied dan is de ladder succesvol doorlopen en is de motivering na de afronding van deze stap klaar. Wanneer de regionale ruimtevraag niet of niet geheel binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, is trede 3 aan de orde. Trede 3 vraagt om een locatie te zoeken die multimodaal ontsloten wordt af kan worden.
4.3.4.3 Uitwerking
Dit bestemmingsplan betreft de actualisatie van een bestaand recreatiepark. Conform de Actualisatie Omgevingsvisie 2014 van de provincie Drenthe is toepassing van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' niet van belang (zie paragraaf 4.4.2).

4.3.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale ruimtelijke belangen en voldoet aan de criteria van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.4 Provinciaal beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Drenthe 2010

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie kent een duidelijke relatie met bestaande programma’s en plannen. In deze Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:
- de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
- het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
- het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
- het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer. 
 
Missie
De missie voor het omgevingsplan luidt: 'Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten'. Als kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, naoberschap, menselijke maat en veiligheid benoemd. Onder een ‘bruisend Drenthe’ wordt een provincie verstaan waarin het goed wonen en werken is en waar voldoende te doen is voor jong en oud. De missie laat zien dat wordt gestreefd naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en bestaande kwaliteiten in samenhang te bezien.
 
Economische ontwikkeling en werkgelegenheid
Het regionale economische vestigingsklimaat is van provinciaal belang. Gestreefd wordt naar voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties. Ook wil men in het landelijk gebied voldoende ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor landbouw, recreatie en toerisme en bedrijvigheid. De landbouw moet in de provincie voldoende mogelijkheden hebben voor schaalvergroting en voor de productie van energie. Drenthe moet aantrekkelijk blijven voor recreanten en toeristen. Van provinciaal belang is daarom het verbeteren en vernieuwen van het bestaande aanbod van verblijfs- en dagrecreatie en van de toeristisch recreatieve infrastructuur. Zowel de landbouw- als de toeristisch/recreatieve sector spelen een belangrijke rol bij het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten.
 
Robuuste systemen
Er zijn vier ‘systemen’ die de dragers zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe:
  • Sociaal-economische systeem;
  • Watersysteem;
  • Natuursysteem;
  • Landbouwsysteem.
Voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe moeten deze vier systemen ‘robuust’ zijn. Een systeem is robuust als een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren ervan. Binnen de robuuste systemen staat de ontwikkeling van de betreffende hoofdfunctie (wonen, werken, water, natuur of landbouw) voorop. Dit betekent dat de ontwikkeling van andere functies geen significante negatieve invloed mag hebben op het functioneren van de hoofdfunctie. Voor alle ontwikkelingen, dus ook die van de hoofdfunctie, geldt dat de ruimtelijke kwaliteit er door moet worden versterkt.
 
Landschap
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan het aantrekkelijke milieu om te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen. De ambitie is het behouden en versterken van de verscheidenheid, de kwaliteit, de identiteit en de beleefbaarheid van het landschap. Van provinciaal belang is het behouden van landschapskenmerken en de onderlinge samenhang en het versterken van de verschillende landschapstypen. Op de Kernkwaliteitenkaart is aangegeven welke landschappen en onderdelen daarvan van provinciaal belang zijn.
 
Vitaal platteland
In het verleden had het platteland vooral een productiefunctie voor voedsel. Tegenwoordig krijgt het steeds meer andere economische functies. Hoewel de landbouw nog steeds een belangrijke pijler van de plattelandseconomie is, wordt het ‘medegebruik’ van het platteland door de gehele samenleving groter. Voorbeelden zijn toerisme en recreatie, educatie, genieten van natuur, ruimte en stilte en authentieke voedingsproducten. Op deze manier wordt het platteland als het ware een producent van belevenissen. Ten slotte heeft het platteland zich in de loop der jaren ook bewezen als (innovatieve) kraamkamer voor het midden en kleinbedrijf en kunst en cultuur. Om het platteland vitaal te houden wordt ingezet, naast de focus op een robuuste landbouw, op het versterken en verbreden van niet-agrarische economische activiteiten. Het groene karakter van Drenthe met haar natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke diversiteit biedt immers uitstekende potenties voor toeristisch-recreatieve ontwikkelingen en activiteiten in de sfeer van gezondheid, wellness en leisure.
 
Robuust en klimaatbestendig watersysteem
Gestreefd wordt naar een robuust watersysteem dat voldoende schoon grond- en oppervlaktewater biedt voor alle waterafhankelijke functies. Het watersysteem moet in staat zijn om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen, waardoor wateroverlast en watertekort tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau beperkt blijven. Ook moet het watersysteem voldoen aan de kwaliteitseisen die voortvloeien uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De beekdalen vormen, met de kanalen en de grondwaterlichamen, de kern van het Drentse watersysteem. De beekdalen verzorgen de waterafvoer van het Drents Plateau en bepalen de grondwatervoorraad onder dit plateau. Ook zijn de beekdalen van grote waarde voor de natuur en bepalen ze in belangrijke mate de landschappelijke kwaliteit van Drenthe.
 
Recreatie en toerisme
Drenthe wil een topspeler zijn op de (binnenlandse) toeristische markt. Hiervoor is het van belang dat Drenthe in haar diversiteit een totaalproduct aanbiedt dat onderscheidend en van hoogwaardig niveau is. Het is van belang om in dat toeristische totaalproduct Drenthe te investeren. Het bestaande aanbod van verblijfs- en dagrecreatie en de huidige toeristisch-recreatieve infrastructuur dient kwalitatief te worden verbeterd en vernieuwd. De focus ligt op de diversiteit en de kwaliteit van het toeristische product. Niet méér van hetzelfde, maar juist het creëren van toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande toeristische product. De markt wordt uitgedaagd uit om nieuwe, aansprekende concepten te ontwikkelen die passen bij de kernkwaliteiten van Drenthe.

4.4.2 Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014

De Omgevingsvisie Drenthe 2014 is een beperkte inhoudelijke actualisatie van de Omgevingsvisie 2010. De Omgevingsvisie Drenthe is voor de provincie een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
Inhoudelijk voorziet de Actualisatie 2014 in een beperkte inhoudelijke bijstelling van de teksten en kaarten. Belangrijkste verandering in het document is geweest om het aspect van bedrijvigheid, beter in de visie te verwerken. Met de Actualisatie is het document tot slot digitaal beter ontsloten, waardoor het gemakkelijker en gerichter te raadplegen is voor iedereen. De volgende thema’s zijn inhoudelijk geactualiseerd:
  1. Kernwaarde bedrijvigheid;
  2. Beekdalenvisie;
  3. Ruimte-voor-ruimte regeling;
  4. SER-ladder / leegstand;
  5. Natuur;
  6. Benadering agrarische bouwvlakken;
  7. Windenergie;
  8. Kernkwaliteiten;
  9. Vrijetijdseconomie;
  10. Omgevingswet;
  11. Zonne-ladder.
Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inwerking getreden op 20 augustus 2014.
 
Vrijetijdseconomie
Ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan is met name het thema Vrijetijdseconomie van belang. In de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014 is hierover het volgende beschreven.
De vrijetijdssector vervult een belangrijke economische functie voor Drenthe. Nu al komt ongeveer 1 op de 10 banen in Drenthe voort uit de toeristisch-recreatieve bestedingen. In 2012 hebben Nederlanders 1,8 miljoen toeristische vakanties in Drenthe doorgebracht; een stijging van 30% binnenlandse vakanties ten opzichte van 2003. Gelet op het economisch belang van de vrijetijdssector voor Drenthe wil de provincie deze economische kansen optimaal benutten. Drenthe moet hiervoor in haar diversiteit een totaalproduct aanbieden dat onderscheidend en van hoogwaardig niveau is. Dit is mede afhankelijk van investeringen van andere partijen. Het is een gezamenlijk belang om het bestaande aanbod van verblijfs-en dagrecreatie en de huidige toeristisch-recreatieve infrastructuur kwalitatief te verbeteren en te vernieuwen.
 
In dat toeristische totaalproduct Drenthe moet geïnvesteerd worden. Het bestaande aanbod van verblijfs-en dagrecreatie en de huidige toeristisch-recreatieve infrastructuur moet kwalitatief verbeterd en vernieuwd worden. De focus moet komen te liggen op de diversiteit en de kwaliteit van het toeristische product. Niet méér van hetzelfde, maar juist het creëren van toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande toeristische product is het doel.
 
Verblijfs- en dagrecreatie
De kwaliteit van de verblijfsaccommodaties in Drenthe staat onder druk. De provincie wil de bestaande bedrijven in samenhang met de omgeving versterken en vernieuwen. Daarbij wordt gezocht naar alternatieve instrumenten (bijvoorbeeld uitfaseren) om vitalisering van verblijfsrecreatie te stimuleren. Dat geeft een kwaliteitsimpuls en biedt mogelijk oplossingen voor bedrijven zonder toekomstperspectief. Bij nieuwvestiging moet de systematiek van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking worden toegepast (zie paragraaf 4.3).  
De provincie streeft verder naar het versterken van het aanbod aan dagrecreatieve voorzieningen, vooral kwalitatief. Nieuwvestiging van grootschalige dagrecreatie wordt in belangrijke mate bepaald en gestuurd door de potentie van de locatie en haar omgeving.  

4.4.3 Actualisatie Provinciale Omgevingsverordening 2014

Momenteel werkt de provincie aan de Actualisatie Provinciale Omgevingsverordening. In de omgevingsverordening worden de uitgangspunten van het provinciaal ruimtelijk beleid geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de nieuwe taakverdeling zoals deze is vastgelegd in de nieuwe Wet ruimtelijk ordening. Met de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft.

4.4.4 Conclusie

De ontwikkelingen die met deze actualisatie van het bestemmingsplan voor het recreatiepark mogelijk worden gemaakt passen binnen geactualiseerde Omgevingsvisie Drenthe 2014 en de Provinciale Omgevingsverordening.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Collegeprogramma Aa en Hunze 2014-2018

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze presenteert het collegeprogramma 2014 – 2018 met de titel ‘Verbindend, levendig en zorgzaam in Aa en Hunze’. In het collegeprogramma vormen de nieuwe taken in het sociale domein, burgerparticipatie en leefbaarheid de belangrijkste speerpunten van het collegebeleid voor de periode 2014 tot 2018. Rekening houdend met een veranderende samenleving, economische ontwikkelingen en rijkstaken die de gemeente moet gaan uitvoeren, maakt het college beleidsmatige keuzes in het collegeprogramma 2014 - 2018. Het beleid dat op hoofdlijnen uiteen is gezet, is voor een belangrijk deel een voortzetting van het beleid van de vorige bestuursperiode, waarbij op een aantal onderdelen het beleid is aangescherpt/vernieuwd. De volgende onderwerpen staan centraal in het collegeprogramma:
- de drie decentralisaties Jeugdzorg, AWBZ en Participatiewet;
- leefbaarheid;
- wonen;
- economie, toerisme en recreatie;
- duurzaamheid.
 
Recreatie en toerisme
De recreatiesector is een belangrijke economische pijler met sterke kansen voor verdere, duurzame ontwikkeling. Middels voorwaardenscheppend beleid wordt de recreatieondernemer perspectief geboden. Het profiel als recreatiegemeente moet worden versterkt, er zal sprake moeten zijn van innovatie, samenhang en kwaliteit. De recreatieondernemers hebben in deze visie ook zelf een belangrijke rol bij de ambitie om Aa en Hunze tot hét recreatiegebied van Noord-Drenthe te maken. Kernwoorden hierbij zijn: verbreding en verdieping van het aanbod, diversificatie en samenwerking in regionaal verband. Ingezet wordt op de verbetering van het wandel- en fietspadennet, omdat dit in hoge mate bijdraagt aan de recreatiemogelijkheden in de gemeente Aa en Hunze.
 
Ingezet wordt op:
  1. Het duurzaam ontwikkelen en versterken van de toeristische en recreatieve sector;
  2. Uitvoering geven aan de ontwikkelingen in en rondom het Gasselterveld;
  3. In stand houden recreatieve infrastructuur van Staatsbosbeheer.
 
De gemeente gaat het volgende doen:
  1. Verbinden van de verschillende beleidsterreinen ter versterking van recreatie en toerisme. Opstellen beleidsplan Recreatie en toerisme in 2015 en hieraan uitvoering geven. Samen met sector en toeristisch regisseur inzetten op marketing en promotie van de regio en het toeristisch product ‘Aa en Hunze’.
  2. Uitwerken van de visie op de ontwikkeling van het Gasselterveld. Actieve rol vervullen om het wildpark Zodiac Zoo mogelijk te maken.
  3. Verlenen van een bijdrage aan het in stand houden van de wandel-, fiets- en ruiterpaden van Staatsbosbeheer.
  

4.5.2 Conclusie

Het college zet de komende periode in op de ontwikkeling van de recreatiesector in de gemeente. De voorgenomen ontwikkelingen op de Hof van Saksen die gedeeltelijk met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen dit programma.

5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven. De uitgangspunten voor de in dit hoofdstuk beschreven milieu- en omgevingsaspecten zijn dat het maximum aantal recreatiewoningen in vergelijking met de beheersverordening Buitengebied niet toeneemt en dat de oppervlakte van beheers- en recreatievoorzieningen worden beperkt.

5.2 Bodem

   

5.2.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan betreft voor een actualisatie van de bestaande planologische regeling voor het recreatiepark. Daarnaast worden er met dit bestemmingsplan enkele toekomstige ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zonder dat daarvoor concrete bouwplannen zijn opgesteld.
 
Indien als gevolg van toekomstige graaf- of bouwwerkzaamheden grond vrijkomt voor hergebruik elders, dan dient de afvoer daarvan uitgevoerd te worden volgens de richtlijnen uit het Besluit bodemkwaliteit (Bbk).

5.2.2 Conclusie

In het kader van dit bestemmingsplan is geen verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd.

5.3 Verkeer en parkeren

5.3.1 Verkeer

Het Hof van Saksen heeft verkeerskundig een gunstige ligging. Via de Borgerderstraat en de Rolderstraat is het park goed verbonden met de N33 en A28, waardoor het vanuit noordelijke en zuidelijke richting uitstekend bereikbaar is.
 
Met dit bestemmingsplan wordt het maximum aantal recreatiewoningen niet vergroot. Eén van de doelstellingen van de met dit bestemmingsplan mogelijk te maken ontwikkelingen is een bredere doelgroep aan spreken. Hierdoor zal in de toekomst de gemiddelde bezetting toenemen. Deze toename is echter van dien aard dat er geen sprake is van een significante toename van het verkeer op omliggende wegen als gevolg waarvan er maatregelen genomen moeten worden om de doorstroming en de veiligheid van het verkeer te waarborgen. 
5.3.1.1 Conclusie verkeer
De huidige ontsluitings- en verkeersstructuur voldoet ook nadat de ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden zijn uitgevoerd.

5.3.2 Parkeren

In het plangebied zijn in de huidige situatie verscheidene parkeerterreinen aanwezig waar 868 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Daarnaast beschikken de 65 oude recreatiewoningen elk over één parkeerplaats op eigen terrein. Totaal zijn er 933 parkeerplaatsen in het recreatiepark aanwezig.
Het CROW hanteert voor bungalowparken in het buitengebied parkeerkencijfers van minimaal 2,0 en maximaal 2,2 parkeerplaats per recreatiewoning. In de huidige situatie staan er op het park 685 recreatiewoningen. Dit betekent dat er in de huidige situatie 1,4 parkeerplaats per recreatiewoning beschikbaar is.
 
Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van 144 extra parkeerplaatsen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat er in de toekomstige situatie 1.077 parkeerplaatsen beschikbaar. Dat betekent dat er 1,6 parkeerplaats per recreatiewoning beschikbaar is.
 
Bovenstaande berekeningen gaan ervan uit dat het park altijd volledig bezet is. In de praktijk geldt er een gemiddelde bezetten van circa 70%. Dat betekent dat er 480 recreatiewoningen bezet zijn. Na realisatie van het nieuwe parkeerterrein zijn 2,2 parkeerplaatsen per recreatiewoning aanwezig. Overigens blijkt uit de praktijk dat het aantal parkeerplaatsen na realisatie van het nieuwste parkeerterrein dat er ruim voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn op het recreatiepark.
5.3.2.1 Conclusie parkeren
Wanneer het recreatiepark volledig bezet is er 1,6 parkeerplaats per recreatiewoning beschikbaar. Dit minder dan het door het CROW gehanteerde kencijfer van minimaal 2,0. In de praktijk is circa 70% van de recreatiewoningen bezet. In dat geval is er 2,2 parkeerplaats per recreatiewoning beschikbaar. Hiermee wordt voldaan aan het door het CROW gehanteerde kencijfer van minimaal 2,0.

5.4 Wegverkeerslawaai

 

5.4.1 Beoordelingskader

Met de nieuwbouw van de woning wordt er een geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd aan de omgeving. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat langs wegen geluidszones liggen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Het plangebied ligt in buitenstedelijk gebied. De breedte van de geluidszones is als volgt:
  • één of twee rijstroken: 250 meter;
  • drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • vijf of meer rijstroken: 600 meter.
De afstand wordt gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook van de weg tot de gevel van het gebouw.
 
De maatgevende weg voor het bepalen van de geluidsbelasting is de Borgerderstraat. Voor deze weg geldt een geluidszone van 250 meter. De reeds gerealiseerde recreatiewoningen liggen binnen de geluidszone van deze weg.

5.4.2 Onderzoek

In het kader van dit bestemmingsplan is geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hoewel het bestemmingsplan dat wel mogelijk maakt, bestaan er op dit moment geen uitgewerkte plannen om de resterende 115 recreatiewoningen te realiseren. 
 
De maatgevende weg voor het bepalen van de geluidsbelasting is de Borgerderstraat. Voor deze weg geldt een geluidszone van 250 meter. Langs de weg ligt op de grond van het recreatiepark een geluidswal met een hoogte van circa 3,5 a 4 meter. De reeds gerealiseerde recreatiewoningen liggen gedeeltelijk binnen de geluidszone van deze weg.

5.4.3 Conclusie

Wanneer de resterende recreatiewoningen worden gerealiseerd dan dient te worden voldaan aan de maximale gevelbelasting als gevolg van het wegverkeerslawaai zoals die is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). De verwachting is dat als gevolg van de geluidswal langs de Borgerderstraat dit geen beperking op zal leveren voor de bouw van de overige mogelijk te realiseren recreatiewoningen.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
 
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
 
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³.
 
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
 
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
- CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
- NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
- ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
- ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).
 

5.5.2 Onderzoek

De provincie Drenthe kent geen knelpunten ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Gesteld kan dus worden dat de luchtkwaliteit over het algemeen goed is. Met dit bestemmingsplan worden ten opzichte van het de beheersverordening Buitengebied geen extra bebouwingsmogelijkheden mogelijk gemaakt. Dat wil zeggen dat onder de huidige planologische regeling al 800 recreatiewoningen zijn toegestaan. Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan het oppervlak van gebouwen ten behoeve van beheer- en recreatievoorzieningen beperkt. Hiermee kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkelingen past binnen de regeling NIBM.

5.5.3 Conclusie

Omdat het plangebied ligt in een gebied waar sprake is van een goede luchtkwaliteit en de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regeling NIBM is een onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit niet noodzakelijk.

5.6 Watertoets

Het doel van de watertoets is om in vroeg stadium in overleg te treden met het waterschap over de voorgenomen ontwikkelingen. De watertoets is voor dit bestemmingsplan op 16 december 2014 uitgevoerd op www.dewatertoets.nl. Op basis hiervan heeft het waterschap Hunze en Aa's een wateradvies uitgebracht. Op basis van de ingevoerde gegevens dient de 'normale procedure van de watertoets' te worden doorlopen. Een samenvatting van het voorlopige wateradvies is in de waterparagraaf opgenomen. Het volledige wateradvies is als bijlage aan de toelichting toegevoegd.

5.6.1 Waterparagraaf

Bij het opstellen van de waterparagraaf zijn ruimtelijk relevante criteria te onderscheiden in criteria die betrekking hebben op de locatiekeuze en in criteria die betrekking hebben op de inrichting van een ruimtelijk plan. In de waterparagraaf van het bestemmingsplan dienen zowel de huidige- als toekomstige relevante thema's te worden beschreven. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de thema's die in deze waterparagraaf zijn meegenomen:
- wateroverlast;
- afvalwater en riolering;
- grondwater en ontwatering;
- oppervlaktewaterpeilen en drooglegging;
- inrichting watersysteem;
- natuur en ecologie.
 
Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving worden afgewenteld. Het waterschap streeft er naar om de ingrepen binnen een peilgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die met een specifiek instrument geregeld kunnen worden, worden in de watertoets wel gesignaleerd maar niet geregeld. In het afgegeven advies wordt wel verwezen naar de regelstellende instrumenten zoals, de Keur van het waterschap, Activiteitenbesluit, Besluit lozen buiten inrichtingen, Besluit bodemkwaliteit, peilbesluit, gemeentelijke verordening, watervergunning.
 
Wateroverlast
Het waterschap zorgt voor het functioneren van het watersysteem. Het watersysteem moet nu, maar ook op de lange termijn, goed functioneren. Het watersysteem moet zodanig zijn dat de inundatienormen niet worden overschreden bij toekomstige veranderingen zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Dit is gebaseerd op het principe van niet-afwentelen, zowel bestuurlijk, financieel en geografisch, in de tijd op elk schaalniveau. Er zijn landelijke werknormen (Nationaal Bestuursakkoord Water) opgesteld voor wateroverlast. Het gaat hierbij om wateroverlast, die ontstaat door inundatie vanuit oppervlaktewater als gevolg van lokale neerslag. De normen zijn uitgedrukt in de kans dat het peil van het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt.
 
GrondgebruikstypeMaaiveldcriteriumInundatienorm (1/jaar)
Grasland5% 
Akkerbouw1% 
Hoogwaardige land- en tuinbouw1% 
Glastuinbouwgebied1% 
Bebouwd gebied0% 
 
Bij stedelijke uitbreidingen of herstructureringen mag een toename van het verhard oppervlak niet resulteren in een extra belasting van het watersysteem, er moet waterneutraal gebouwd worden. Dit houdt in dat de initiatiefnemer voldoende maatregelen neemt om de versnelde waterafvoer, te compenseren. De initiatiefnemers van de uitbreiding van het verhard oppervlak moeten ervoor zorgen dat ze voldoende compenserende maatregelen nemen.
 
Als vuistregel hanteert het waterschap dat per m² toename verhard oppervlak 80 liter extra waterberging gerealiseerd moet worden in het plangebied. In het definitieve wateradvies van het waterschap wordt een maatwerkberekening opgenomen voor de benodigde extra berging.
 
Afvalwater en riolering
Samenwerking in de waterketen leidt tot een grotere doelmatigheid en verdergaande kwaliteitsverbetering van het oppervlaktewater. In een groot deel van het bestaand stedelijk gebied wordt het hemelwater en het afvalwater verzameld in een gemengd rioolstelsel. Via het gemengde stelsel wordt dit afvalwater getransporteerd naar de RWZI, waar het na zuivering geloosd wordt op het oppervlaktewater. Door het hemelwater gescheiden te houden van het afvalwater wordt het hemelwater niet vervuild en kan dit schone water behouden blijven voor het watersysteem. Ook is een vermindering van het volume afvalwater gunstig voor de capaciteit van de bestaande riolering, transportvoorzieningen en de RWZI. Het vrijkomende hemelwater na afkoppeling mag niet resulteren in een versnelde afvoer en het hemelwater mag in principe niet door diffuse bronnen zijn verontreinigd voordat het in het oppervlaktewatersysteem terechtkomt.
 
Lozing van hemelwater op het oppervlaktewaterlichaam mag niet leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van dat oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast moet de lozing van hemelwater passen binnen de te bereiken waterkwaliteitsdoelstellingen voor het oppervlaktewaterlichaam of de functies van het gebied.
 
Grondwater en ontwatering
Ten aanzien van grondwater zijn de taken en verantwoordelijkheden verdeeld tussen burger, gemeente en waterschap. Perceeleigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen tegen grondwateroverlast op hun eigen perceel, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van de buur (overheid of particulier). Het waterschap is beheerder van het freatisch (ondiep) grondwater. Het beheer bestaat vooral uit toetsing, advies en vergunningverlening voor kleine onttrekkingen.
 
Een te hoge grondwaterstand kan grondwateroverlast veroorzaken, bijvoorbeeld in de vorm van water in de kruipruimte. Te lage grondwaterstanden daarentegen resulteren in verdroging. Het verlagen van grondwaterstanden in bestaande bebouwde gebieden kan problemen geven wanneer er sprake is van houten funderingen en funderingen op klei op veen. Zijn die aanwezig dan mogen de gemiddeld laagste grondwaterstanden (GLG) niet verder worden overschreden (niet nog lager worden). Tevens kunnen natuurgebieden in en rond het plangebied negatief beïnvloed worden wanneer het hydrologisch systeem veranderd.
 
Bij een gewenste grondwatersituatie is er geen sprake van overlast en zijn de volgende ontwateringseisen richtinggevend. Voor verschillende typen grondgebruik gelden bij een halve maatgevende afvoer (een afvoer die 10 a 15 keer per jaar wordt overschreden) de volgende ontwateringsadviezen.
Advies ontwateringsdiepte grondgebruik:
  • Woningen met kruipruimte: 0,7 meter onder onderkant vloer;
  • woning zonder kruipruimte: 0,3 meter onder onderkant vloer;
  • drijvende woningen: geen ontwateringseis;
  • woningen op (houten) palen: Er mag geen verdroging optreden, grondwaterstand mag niet verlagen en de paalkoppen moeten onder de gemiddeld laagste grondwaterstanden blijven;
  • gangbare wegen (met grof zand cunet) primair: 1,0 meter onder as van de weg;
  • gangbare wegen (met grof zand cunet) secondair: 0,7 meter onder as van de weg;
  • gangbare wegen (met grof zand cunet) weg op polystyreen-hardschuim: circa 0,3 meter onder as van de weg;
  • gangbare tuin/plantsoen: 0,5 meter onder maaiveld;
  • industrieterreinen: 0,7 meter onder maaiveld.
Om grondwateroverlast in woningen te voorkomen is een minimale ontwatering van 0,7 meter minus het maaiveld nodig. In het plangebied Actualisatie bestemmingsplan Hof van Saksen in Rolde, gemeente Aa en Hunze is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (plaatselijk) hoger dan op basis van deze ontwateringsnorm gewenst is. Woningbouw op deze plekken is zonder aanvullende maatregelen niet gewenst en zal resulteren in grondwateroverlast. Nader onderzoek naar de drooglegging en ontwatering is gewenst. De inrichting van dit gebied en de benodigde aanvullende maatregelen moeten afgestemd worden op dit nadere onderzoek.
 
In het plangebied wordt de grondwaterstand lokaal beïnvloed door een neerwaartse grondwaterstroming (> 0,75 millimeter). Deze gebieden zijn meestal voldoende diep ontwaterd en bieden mogelijkheden om hemelwater in de bodem te infiltreren, mits er geen sprake is van ondiepe slecht doorlatende lagen.
 
In het plangebied komen ondiepe slecht doorlatende bodemlagen voor. Dit kan resulteren in een schijngrondwaterspiegels waardoor hoge grondwaterstanden kunnen voorkomen. Door de aanleg van verticale drainage (bijvoorbeeld zand- of grondpalen) door de slechtdoorlatende laag kan het overtollige ondiepe grondwater wegstromen naar de diepe ondergrond. Dit zal per situatie onderzocht moeten worden. Wellicht is infiltratie mogelijk door grondverbetering toe te passen en/of de slecht doorlatende laag te doorbreken. Hierbij moet echter wel beoordeeld worden dat deze maatregelen geen nadelige effecten hebben op omliggende terreinen en functies.
 
Oppervlaktewaterpeilen en drooglegging
Het uitgangspunt voor het operationele peilbeheer is het streven naar de gewenste grondwaterstand voor de verschillende functies en belangen. Het waterschap stelt voor het gehele beheersgebied peilbesluiten op waarin de te hanteren oppervlaktewater peilen worden vastgelegd. Een wijziging van een functie kan een reden zijn het peil te wijzigen, uitgangspunt hierbij is dat de peilwijziging niet mag resulteren in nadelige gevolgen voor andere gebieden als gevolg van de door de peilwijziging opgetreden wijziging in de grondwaterstand. Het wijzigen van een peil moet vastgelegd worden in een peilbesluit.
 
Inrichting watersysteem
Het eigendom, beheer en onderhoud van alle oppervlaktewater en de bijbehorende infrastructuur ligt bij waterschap, gemeente of derden. Het waterschap Hunze en Aa's streeft ernaar om het hoofdsysteem welke een belangrijke functie vervult in de aan- en afvoer van water in eigendom, beheer en onderhoud te hebben.
Naast het stelsel van hoofdwatergangen zijn er ook sloten aangewezen als schouwsloot. Schouwsloten vervullen een belangrijke functie in de detailwaterbeheersing en zijn meestal in eigendom bij gemeente en/of derden. Schouwsloten vallen onder de schouwverordening van het waterschap en moeten jaarlijks in november worden geschoond.
Met het dempen van sloten/watergangen neemt de potentiële bergingsruimte van oppervlaktewater af. Het dempen van sloten veroorzaakt hogere grondwaterstanden. In dit kader is een beleidsregel vastgesteld die het dempen van hoofdwatergangen, schouwsloten en overige sloten verbiedt. Het is onder andere verboden het profiel van hoofdwatergangen en schouwsloten te veranderen. Het dempen van sloten is alleen mogelijk onder de voorwaarden die zijn opgenomen in de beleidsregel Dempingen. 
 
Natuur en ecologie
Bij de inrichting van het watersysteem dient er aandacht te zijn voor waterkwaliteit en ecologie. Van groot belang is het voorkomen van stilstaand water. In wateren met onvoldoende doorstroom mogelijkheden kunnen waterkwaliteitsproblemen ontstaan als vissterfte, blauwalg en de opeenhoping van drijfvuil. Bij het ontwerp dient rekening gehouden te worden met doorspoelmogelijkheden en moeten stilstaand water in watergangen voorkomen worden. Tevens is een goede waterkwaliteit sterk afhankelijk van de mogelijkheid of water- en oeverplanten zich in voldoende mate kunnen vestigen en ontwikkelen. Naast de inrichting is ook het beheer en onderhoud van invloed op het te behalen resultaat voor de natuur. Tijdens de voorbereiding van plannen moet ook nagedacht moeten worden over het uit te voeren toekomstig onderhoud en de daarbij behorende voorzieningen.

5.6.2 Conclusie

Hieronder wordt per thema op welke wijze in dit bestemmingsplan wordt omgegaan met het water.
 
Wateroverlast
De toename aan verharding wordt grotendeels gerealiseerd als gevolg van de uitbreiding van het Havezathegebouw, circa 2.000 m². Rondom dit gebouw is tijdens de realisatie een ringleiding gelegd, waarin het hemelwater van de verschillende dakvlakken wordt verzameld. De ringleiding voert het hemelwater af naar de recreatiemeer, die ten zuiden van het Havezathegebouw, binnen de grenzen van het plangebied, ligt. De recreatiemeer heeft een oppervlakte van circa 43.000 m². Op basis van de vuistregel wordt uitgegaan van een te bergen hoeveelheid hemelwater van circa 160 m³. Dit betekent een stijging van het waterpeil in de recreatiemeer van nauwelijks één centimeter.
De overige toename aan verharding (circa 500 m²) wordt gerealiseerd in verschillende kleinere bouwwerken. De termijn waarop deze worden gerealiseerd en de locatie van deze gebouwen is op dit moment niet concreet. Te zijner tijd zal per vergunningsaanvraag worden bekeken op welke wijze met het hemelwater wordt omgegaan. Binnen het plangebied is voldoende ruimte en voldoende oppervlakte water aanwezig om een passende oplossing te vinden.
 
Afvalwater en riolering
Om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen wordt aangesloten bij de in het voorlopige wateradvies beschreven preventieve maatregelen. Bij de lozing van het hemelwater wordt ervan uitgegaan dat zoveel mogelijk wordt geïnfiltreerd en/of geborgen wordt in het aanwezige oppervlakte water (het recreatiemeer) in het plangebied. Dit meer valt onder categorie 'kwetsbaar water'. De daken bestaat uit niet uitloogbaar materiaal, zodat van vervuiling van het oppervlakte water geen sprake is. De Hof van Saksen valt niet onder het Activiteitenbesluit, zodat er geen meldingsplicht geldt bij het waterschap.
Ten aanzien van het afvalwater dat er geen sprake is van een toename. Het voorontwerpbestemmingsplan maakt ten opzichte van de geldende beheersverordening Buitengebied van 12 november 2013 geen extra recreatiewoningen mogelijk. Wel wordt met dit voorbestemmingsplan het oppervlak beheers- en recreatievoorzieningen vergroot met 2.500 m². Hiermee worden geen nieuwe voorzieningen gecreëerd met een toename aan afvalwater als gevolg.
 
Grondwater en ontwatering
Voor het plangebied wordt door het waterschap een zomer- en winterpeil van respectievelijk 11,20 en 11,35 m +NAP gehanteerd. De maaiveldhoogte van het plangebied varieert volgens Actueel Hoogtebestand Nederland grofweg tussen de 13,50 en 16,50 m +NAP. Dit betekent dat er sprake is van een drooglegging van ruim 2,00 m. Hiermee kan over het algemeen worden voldaan aan de normen voor de ontwateringsdiepte. Echter, in dit stadium zijn de bouwplannen nog niet uitgewerkt, met dit bestemmingsplan worden enkel een aantal nieuwe initiatieven planologisch mogelijk gemaakt. Bij de verdere uitwerking van de bouwplannen wordt per bouwplan bepaald op welke wijze er om gegaan wordt met het grondwater en de ontwatering.
 
Oppervlaktewaterpeilen en drooglegging
Als gevolg van de door dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte bouwplannen is er geen sprake van het wijzigen van een mogelijke beperkte stijging van het oppervlaktewaterpeil. Rondom het Havezathegebouw is tijdens de realisatie een ringleiding gelegd, waarin het hemelwater van de verschillende dakvlakken wordt verzameld. De ringleiding voert het hemelwater af naar het recreatiemeer. Het recreatiemeer heeft een oppervlakte van circa 43.000 m². Uitgaande van een te bergen hoeveelheid hemelwater van circa 160 m³ betekent dat een stijging van het waterpeil in de recreatiemeer van nauwelijks één centimeter. Verder zijn in dit stadium zijn de bouwplannen nog niet concreet, met dit bestemmingsplan worden enkel een aantal nieuwe initiatieven planologisch mogelijk gemaakt.
Voor het plangebied wordt door het waterschap een zomer- en winterpeil van respectievelijk 11,20 en 11,35 m +NAP gehanteerd. De maaiveldhoogte van het plangebied varieert volgens Actueel Hoogtebestand Nederland grofweg tussen de 13,50 en 16,50 m +NAP. Dit betekent dat er sprake is van een drooglegging van ruim 2,00 m. Hiermee kan over het algemeen worden voldaan aan de normen voor de ontwateringsdiepte.
In dit bestemmingsplan is er geen sprake van een wijziging van het gebruik van het plangebied. Wijziging het peilbesluit als gevolg van dit bestemmingsplan is dan ook niet aan de orde. Bij de verdere uitwerking van de bouwplannen wordt per bouwplan bepaald op welke wordt omgegaan met de oppervlaktewaterpeilen en de drooglegging.
 
Inrichting watersysteem
Met dit bestemmingsplan worden enkele initiatieven planologisch mogelijk gemaakt. Deze initiatieven worden uitgewerkt in concrete bouwplannen, maar zullen geenszins het verloop en de ligging van hoofdwatergangen, schouwsloten en duikers van het waterschap raken.
 
Natuur en ecologie
Met dit bestemmingsplan worden enkele initiatieven planologisch mogelijk gemaakt. Deze initiatieven worden uitgewerkt in concrete bouwplannen, maar zullen niet de inrichting van het watersysteem in het plangebied betreffen waardoor natuurlijke en ecologische waarden in het geding komen.
 
 
 

5.7 Flora en fauna

5.7.1 Beoordelingskader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en aan het Provinciaal natuurbeleid. De Flora- en faunawet verplicht een ieder die ruimtelijke ingrepen of andere activiteiten wil ontplooien, na te gaan of deze negatieve effecten kunnen hebben op planten- en diersoorten. Optredende negatieve effecten dienen zo veel mogelijk vermeden of geminimaliseerd te worden.
In de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en Natuurmonumenten ondergebracht. Op voorhand dient beoordeeld te worden of activiteiten of ingrepen in of in de nabijheid van deze gebieden significant negatieve effecten kunnen hebben op de beschermde waarden van deze gebieden.
Onder het Provinciaal natuurbeleid valt onder meer de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) zoals deze in het Besluit Algemene regels ruimtelijke ordening is vastgelegd. Voor de EHS geldt het ‘nee, tenzij’-regime en zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan. Daarnaast beschermen provincies via hun omgevingsvisie, streekplan of dergelijke ook ‘natuur buiten de EHS’, zoals weidevogel- en ganzenfoerageergebieden.

5.7.2 Beschermde flora en fauna

Het plangebied is al voor een langere periode bestemd als recreatieterrein. Circa tien jaar geleden zijn op basis van het toen geldende bestemmingsplan Buitengebied Rolde nieuwe recreatiewoningen met bij behorende voorzieningen en terreininrichtingen aangelegd. Hiervoor is nagenoeg het gehele plangebied aangepakt. Daarnaast is het gebruik van het recreatiepark is in de loop van de tijd aanzienlijk geïntensiveerd. Als gevolg hiervan kan worden gesteld dat:
  • in het plangebied geen beschermde en bedreigde plantensoorten worden verwacht;
  • er vaste verblijfplaatsen en potentiële vliegroutes van vleermuizen aanwezig zijn in het plangebied. Het plangebied wordt vermoedelijk gebruikt als foerageergebied door enkele vleermuizen;
  • verspreid in het plangebied (in beperkte mate) vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten zoals Rosse woelmuis, Veldmuis, Bosspitsmuis spec., Huisspitsmuis, Egel, Mol en Bosmuis zijn te verwachten.
  • in het plangebied locaties aanwezig zijn die geschikt zijn als broedlocatie voor broedvogels met jaarrond beschermde nesten.
  • permanent oppervlaktewater in het plangebied aanwezig is waardoor vissen aanwezig zijn en voortplanting van amfibieën kan plaatsvinden. Overwintering van laag beschermde, algemene amfibieën zoals Kleine watersalamander, Gewone pad en Bruine kikker wordt in het plangebied alleen in ruigten, onder hout- en steenstapels en in de strooisellaag onder begroeiing verwacht;
  • verblijfplaatsen van zwaar beschermde amfibieën, reptielen, libellen, dagvlinders en andere ongewervelden worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens niet in het plangebied verwacht.

5.7.3 Gebiedsgerichte natuurbescherming

Op circa 1.500 meter ten oosten en circa 2.500 meter ten zuidwesten van het plangebied ligt het Natura 2000 gebied Drentse Aa. Het effect van de ontwikkelingen leidt niet tot een significante verhoging van de uitstralende effecten van het recreatiepark. Het initiatief leidt dan ook niet tot een significante verstoring van beschermde waarden van het Natura 2000-gebied Drentse Aa. Voor het aspect stikstof geldt dat het gebruik van de nieuwe ontwikkelingen in het plangebied niet leidt tot een toename van depositie binnen het Natura 2000-gebied, indien de afstand tot de grens van het Natura 2000-gebied minimaal 25 meter is.

5.7.4 Provinciaal natuurbeleid

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Op circa 500 en 800 meter ten zuiden van het plangebied liggen respectievelijk het Rolderveld en Landgoed Mariahoeve. Deze gebieden zijn onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. Op basis van de aard van de ruimtelijke ingrepen in relatie tot het huidige intensieve gebruik en de afstand tot deze gebieden geldt dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige gebieden van de Ecologische hoofdstructuur (EHS).
 
Natuur buiten de EHS
In de nabijheid van het plangebied liggen geen gebieden die zijn aangewezen als 'natuur buiten de EHS'.

5.7.5 Conclusie

Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet en EHS-beleid is niet noodzakelijk. Bij de voorgenomen en herinrichting van het plangebied zijn geen negatieve effecten op vaste verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden voor vleermuizen te verwachten. Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het plangebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Voor aanwezige en te verwachten laag beschermde zoogdier- en amfibieënsoorten geldt, bij ruimtelijke ingrepen, vrijstelling van de verbodsartikelen van de Flora- en faunawet. Het nemen van verplichte vervolgstappen is voor deze soorten in deze situatie dan ook niet aan de orde.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie

5.8.1.1 Beleid
De gemeente Aa en Hunze heeft het beleid ten aanzien van archeologie vastgelegd in een archeologische beleidsadvieskaart. Dit beleid is vastgesteld op 27 mei 2011. De beleidsadvieskaart is opgenomen in de beheersverordening Buitengebied. Ter plekke van het plangebied gelden een hoge archeologische verwachting en een middelhoge archeologische verwachting. Aan deze verwachtingswaarden zijn beleidsmaatregelen gekoppeld. Het beleid voor de hoge archeologische verwachtingswaarde is dat bij bodemingrepen groter 500 m² en dieper 30 centimeter bij aanwezigheid van de bouwvoor een verkennend booronderzoek noodzakelijk is. Voor de middelhoge archeologische verwachtingswaarde geldt dat een verkennend booronderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 centimeter. 
5.8.1.2 Ontwikkelingen
Met dit bestemmingsplan worden, ten opzichte van de beheersverordening Buitengebied, geen nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt die eventuele archeologische waarden kunnen schaden. De in hoofdstuk 3 beschreven ontwikkelingen zijn een uitwerking van bouwmogelijkheden die al eerder mogelijk waren.
5.8.1.3 Beoordelingskader
In de beheersverordening is aan de hand van de beleidsadvieskaart een vergunningenstelsel opgezet, die is uitgewerkt in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1 t/m 6'. In deze dubbelbestemmingen is vastgelegd dat de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen vergezeld dient te gaan van een rapport waarin is aangeven welke archeologische waarden er als gevolg van de bouwactiviteiten in het geding zijn en, indien dat het geval is, op welke wijze deze waarden behouden kunnen worden. Voor het plangebied gelden als gevolg van hierboven beschreven verwachtingswaarden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6'. Deze dubbelbestemmingen zijn overgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
5.8.1.4 Uitgevoerde onderzoeken
In 2006 heeft het archeologisch onderzoeksbureau De Steekproef een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd in het noordelijk deel van het plangebied, het deel dat momenteel bestemd is als 'Agrarisch gebied' (rapportnummer: 2006-02/19; datum: februari 2006). Dit onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van de procedure artikel 19 WRO voor de realisatie van het parkeerterrein. Conform de toen geldende Indicatieve Archeologisch Waardenkaart gold voor dit gebied een hoge kans op het aantreffen van archeologische resten uit de prehistorie.
 
De resultaten van het onderzoek zijn dat de oorspronkelijke veldpodzolbodem door grondbewerking volledig verloren is gegaan en dat tijdens het booronderzoek en de veldkartering zijn geen indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van archeologische resten. Op basis van deze resultaten is geconcludeerd dat er geen aanleiding is om archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren en dat het onderzoeksgebied kon worden vrijgegeven voor de toen voorgenomen ontwikkeling.
5.8.1.5 Conclusie
In het kader van deze actualisatie van het geldende bestemmingsplan is geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. Er wordt met dit bestemmingsplan ten opzichte van de geldende planologische regeling immers geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt wordt. Daarnaast wordt in het onderzoek van 2006 geconcludeerd dat er sprake is van een geroerde ondergrond, waardoor de hoge archeologische verwachting niet waargemaakt kan worden. Dit geldt niet alleen voor het deel van het plangebied waarvoor indertijd het onderzoek is uitgevoerd, maar voor het gehele plangebied.
 
Om eventueel aanwezige archeologische resten te beschermen zijn de relevante dubbelbestemmingen uit de beheersverordening Buitengebied in zijn geheel overgenomen in dit bestemmingsplan. Dat betekent dat wanneer voor een bouwplan groter dan in de dubbelbestemming genoemde oppervlakten een omgevingsvergunning aangevraagd wordt een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

5.8.2 Cultuurhistorie

5.8.2.1 Aanwezige cultuurhistorische waarden
In het plangebied en in de directe omgeving komen geen monumenten en/of cultuurhistorisch waardevolle gebouwen of structuren voor. De voorgenomen ontwikkelingen op de Hof van Saksen hebben geen gevolgen voor eventueel aanwezige overige cultuurhistorische waarden.
5.8.2.2 Conclusie
Een nader onderzoek naar het aspect cultuurhistorie is niet noodzakelijk.

5.9 Bedrijven en milieuzonering

5.9.1 Beoordelingskader

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de (recreatie)woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.
 
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

5.9.2 Bedrijven

In de omgeving van het plangebied komen geen bedrijven voor waarvoor als gevolg van de VNG-brochure hinderafstanden gelden.
 
De Hof van Saksen valt onder de SBI-2008 nummer 553 Kampeerterreinen, vakantieparken, e.d. (met keuken). Voor de categorie geldt een minimale afstand tot een gevoelige functie van 50 meter als gevolg van geluid. Binnen deze afstand tot het recreatiepark liggen aan de Veldweg en het Rolderveld drie woningen.

5.9.3 Overweging

De afstand moet worden gemeten tussen de bestemmingsgrens die het belastende gebruik mogelijk maakt en de uiterste situering van de gevel van de gevoelige functie. De genoemde afstand is een richtafstand en geen harde afstandseis.
 
Het plangebied heeft al zeer geruime tijd een verblijfsrecreatieve bestemming. Vanaf de jaren '90 van de vorige eeuw staan er ook al recreatiewoningen in het plangebied. Hoewel het recreatieve gebruik van het plangebied het afgelopen decennium aanzienlijk geïntensiveerd is door de bouw van nieuwe recreatiewoningen en daarbij behorende voorzieningen, heeft deze intensivering vooral plaatsgevonden centraal in het plangebied rondom het centrumgebouw en ter plekke van de ingang van het recreatiepark aan de Veldweg. De afstand tussen deze voorzieningen en de woningen aan de Veldweg en het Rolderveld is groter dan de genoemde 50 meter.
In de nabijheid van de woningen aan de Veldweg en het Rolderveld zijn slechts recreatiewoningen gebouwd. Deze uitbreiding is wat betreft de geluidproductie vergelijkbaar met een woonwijk, zij het dat de dichtheid waarin de recreatiewoningen zijn gebouwd lager is dan een reguliere woonwijk.
 

5.9.4 Conclusie

In de omgeving van de Hof van Saksen komen geen bedrijven voor die hinder veroorzaken voor de recreatiefunctie van het park.
 
Daarintegen vormt het recreatiepark zelf wel een bron van hinder voor de omgeving. De functies die deze hinder veroorzaken liggen echter centraal op het terrein en bij toegang tot het terrein aan de Veldweg. De afstand van deze functies tot de meest nabijgelegen woning is groter 50 meter. De delen van het recreatiepark die dichter dan 50 meter bij de meest nabije woningen liggen zijn bebouwd met recreatiewoningen. Deze deelgebieden hebben het karakter van een woonwijk met een lage woningdichtheid. Van hinder van het recreatiepark op omliggende woningen is dan ook geen sprake.

5.10 Externe veiligheid

5.10.1 Inleiding

Ten behoeve van het aspect externe veiligheid heeft de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe een risicoanalyse uitgevoerd. Het doel van deze analyse is de risico's als gevolg van de in de omgeving aanwezige risicobronnen in kaart te brengen en te toetsen aan de geldende veiligheidsnormen. Uitgangspunt voor deze risicoanalyse is dat dit bestemmingsplan een actualisatie van de geldende beheersverordening Buitengebied betreft. Met dit plan worden ten opzichte van de beheersverordeningen geen nieuwe kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. De rapportage is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

5.10.2 Beoordelingskader

Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
- Daarnaast kunnen het Activiteitenbesluit en Vuurwerkbesluit van belang zijn.
 
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf.
In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Uitgangspunt voor deze circulaire is de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Deze circulaire heeft betrekking op het beleid van de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Veiligheid en Justitie over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi.
 
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening komen net als bij het Bevi in een regeling te staan. Deze regeling is nog niet gepubliceerd.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert om voor standaard buisleidingen met aardolieproducten de afstanden aan te houden uit het RIVM rapport Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 (augustus 2008). Voor afwijkende gevallen en andere brandbare chemische vloeistoffen zijn berekeningen nodig. Voor het berekenen van risico’s van ondergrondse gasleidingen ('hogedruk aardgastransportleidingen') is het computerprogramma CAROLA beschikbaar.
 

5.10.3 Inrichtingen

In de omgeving van het plangebied komen geen inrichtingen voor die vallen onder de werking van het Bevi en het Revi.

5.10.4 Transportroutes gevaarlijke stoffen

De rijksweg N33 is de meest nabijgelegen transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. De kortste afstand van de N33 tot het recreatiepark bedraagt circa 1.200 meter. Voor deze transportroute geldt een risicocontour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) van 0 meter.

5.10.5 Buisleidingen

Vlak ten oosten van het recreatiepark liggen verscheidene hoge druk aardgasleidingen. De minimale afstand tussen een hoge druk gasleiding en een gevoelige functie (zoals een recreatiewoning) dient 70 meter te zijn. Deze afstand is overal in acht genomen, met uitzondering van een enkele recreatiewoning in het meest noordoostelijke deel van het recreatiepark. De afstand tussen de gasleiding en de recreatiewoningen ligt hier tussen 65 en 70 meter.
  
Plaatsgebonden risico
Ten zuiden en zuidoosten van het plangebied liggen een viertal aardgastransport-leidingen van de Gasunie namelijk de N-503-01, A-501, A-502 en de A-514. Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dient rekening te worden gehouden met de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) en het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico is vastgesteld dat nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 niet zijn toegestaan. Uit de professionele risicokaart en de risicoberekening met het programma Carola blijkt dat de buisleiding A-501 in de nabijheid van het plangebied een PR 10-6 contour heeft, waarbinnen geen kwetsbare objecten bevinden. Conform de wetgeving (Besluit externe veiligheid buisleidingen) levert deze buisleiding geen knelpunt saneringsgeval) op. Het plan voldoet aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico. En op basis van een druk van 66 bar is er een belemmeringenstrook van 5 meter waarbinnen aan weerszijden van de leiding niet gebouwd mag worden.
 
Wel dient ter bescherming van de leiding een afstand van 5 meter aan weerszijden van de leiding (de zogenaamde belemmeringstrook) in acht worden genomen.
 
Groepsrisico
Voor de verantwoording van het groepsrisico en de gevolgen voor de rampbestrijding en zelfredzaamheid is het invloedsgebied van de hogedrukaardgasleiding van belang. De grens van het invloedsgebied komt overeen met de grens waar 1% van de in dat gebied aanwezige mensen overlijdt als gevolg van een ongeval met de buisleiding. De aanwezige buisleidingen hebben een invloedsgebied variërende van 315 meter tot 540 meter aan weerszijden.
 
Met het rekenprogramma Carola is de fN-curve berekend en is de overschrijdingsfactor van de leiding inzichtelijk gemaakt. Aan de hand hiervan kan worden geconcludeerd dat het groepsrisico veroorzaakt door de A-501/503/514 laag is. De overschrijdingsfactor geeft aan hoe groot de maximale groepsrisico is ten opzichte van de oriënterende waarde van het groepsrisico en deze ligt voor alle leidingen ruim onder een factor 0,1.
 
Verantwoording groepsrisico
Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen dient in dit geval invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico GR. Het betreft in dit geval de actualisatie van het bestemmingsplan. Omdat de overschrijdingsfactor van het groepsrisico voor al de vier gasleidingen <0,1 is en toename van het groepsrisico niet aan de orde is, kan eventueel (dit geval eigenlijk niet noodzakelijk) worden volstaan met een lichte verantwoording van het groepsrisico.
 
Risico’s
In de bestaande situatie ligt het GR ruim onder de oriënterende waarde. Er is ook geen 10-6 risicocontour van de buisleiding binnen het plangebied aanwezig en is dus geen sprake van een knelpunt.
 
Milieu maatregelen ter beperking van het groepsrisico
Omdat het groepsrisico laag is en blijft, zijn gezien de toekomstige situatie geen milieumaatregelen noodzakelijk.
 
Maatregelen voor zelfredzaamheid en hulpverlening
De Veiligheidsregio Drenthe zal inhoudelijk in haar advies dit onderwerp uiteenzetten.
 
Aanwezigheid mensen binnen 100% letaliteit
De gasleidingen A-501/502/514 hebben een zogenaamde 100% letaliteitszone van maximaal 200 meter aan weerszijden van de gasleiding, waar de kans bestaat dat alle aanwezigen kunnen komen te overlijden bij een ongeval met de gasleiding. Binnen deze zone zijn kwetsbare objecten binnen deze 100% letaliteitszone gesitueerd. Het landelijk externe veiligheidsbeleid is erop gericht om in principe geen nieuwe kwetsbare objecten zodanig dichtbij een risicovol object/transportmodaliteit te situeren. 
Omdat dit bestemmingsplan een actualisatie van de bestaande en planologische situatie betreft en er geen nieuwe kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt is de aanwezigheid van deze zone niet relevant.
 
       

5.10.6 Conclusie

In het plangebied bevinden zich geen 10-6 risicocontouren van de buisleiding en dus bevinden er zich geen (beperkt) kwetsbare objecten en conform de wetgeving (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn er dus geen knelpunten (saneringsgevallen).
De ruimtelijke situatie leidt niet tot een significante toename van het groepsrisico en is en blijft nihil. Er is dus sprake van een acceptabele situatie qua hoogte groepsrisico. Er geen sprake is van toename van het aantal mensen in de te actualiseren situatie. Toch zal er aandacht moeten worden geschonken aan de zelfredzaamheid en hulpverlening. De Veiligheidsregio Drenthe zal inhoudelijk in haar advies dit onderwerp uiteenzetten.

6 Toelichting op de regels

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom
bepaalde bebouwing acceptabel is.
 
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
 
Met het bestemmingsplan Hof van Saksen wordt het geldende bestemmingsplan geactualiseerd en worden ontwikkelingen mogelijk gemaakt zodat het recreatiepark de komende jaren verder ontwikkeld kan worden. Dit bestemmingsplan is mede gebaseerd op de beheersverordening Buitengebied en het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Aa en Hunze en is opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

6.2 Opzet regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
 
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
  • artikel 1: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • artikel 2: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de verbeelding zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  • Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  • Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

6.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
  • artikel 7: de anti-dubbeltelregeling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken;
  • artikel 8: in de algemene bouwregels zijn bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsvlakken en bouwregels beschreven die zonder afwijkingsprocedure toegestaan zijn. In het verleden waren voor zulke geringe overschrijdingen wel afwijkingsprocedures nodig. Maar in de praktijk bleken de in dit artikel opgesomde overschrijdingen altijd een omgevingsvergunning te krijgen. Daarom zijn ze in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt 'bij wijze van recht'. Dat komt de helderheid vooraf ten goede en kan de proceduredruk verminderen;
  • artikel 9: in de algemene gebruiksregels is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan;
  • artikel 10: op basis van de algemene afwijkingsregels kunnen Burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer geringe afwijkingen van bouw- of bestemmingsgrenzen.
  

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4  staan de overgangs- en slotbepalingen. In artikel 11 is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De inhoud van deze regels is overgenomen uit de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). 
Artikel 12 geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer en de datum van vaststelling door de gemeenteraad.
 
 

6.3 Nadere toelichting op de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
 
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
 
In dit bestemmingsplan worden de volgende enkel- en dubbelbestemmingen onderscheiden:
  • Artikel 3 Recreatie - Verblijfsrecreatie: deze bestemming is bedoeld om de huidige situatie te actualiseren en een aantal nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. In de beheersverordening Buitengebied is vastgelegd dat op de Hof van Saksen maximaal 800 recreatiewoningen met een maximum oppervlakte van 80 m² per recreatiewoning is toegestaan. In de huidige situatie staan er op het park 683 recreatiewoningen. In dit bestemmingsplan is het maximum aantal recreatiewoningen van 800 gehandhaafd. Ten aanzien van het maximum oppervlak van een recreatiewoning is uitgegaan van een gemiddeld oppervlak van een recreatiewoning van 100 m². Dit betekent dat er gezamenlijk maximaal 80.000 m² aan recreatiewoningen gebouwd mag worden. In het provinciaal beleid is de maximum oppervlakte van een recreatiewoning vergroot van 80 m² naar 100 m². Gezien het relatief grote aantal kleinere recreatiewoningen mogen er recreatiewoningen gebouwd worden die groter zijn dan 100 m². Daarnaast zijn in de regels de begrippen groepsaccommodatie en recreatieappartement toegevoegd. Voor een groepsaccommodatie is een maximum oppervlak van 300 m² opgenomen. Ten behoeve van de recreatieappartementen is een bouwaanduidingsvlak 'gestapeld' opgenomen waar appartementengebouwen met een maximum vloeroppervlakte van 5.000 m² gerealiseerd kunnen worden. Dit vlak biedt ruimte voor circa 80 recreatieappartementen. Om uitbreiding van de huidige voorzieningen mogelijk te maken is de regeling ten behoeve van het met maximum oppervlak voor deze voorzieningen gewijzigd. In de beheersverordening is opgenomen dat van terreinen tot een oppervlakte van 5 hectare ten hoogste 3% bebouwd mag worden met beheersvoorzieningen; indien een terrein groter is mag voor iedere hectare 1% meer worden bebouwd. Voor recreatieve voorzieningen is geen maximum oppervlakte opgenomen. In dit bestemmingsplan is geregeld dat ten hoogste 5% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bebouwd mag worden met beheers- en recreatieve voorzieningen. In vergelijking met de beheersverordening vormt dit percentage een beperking, maar deze beperking is werkbaar voor het Hof van Saksen. Verder zijn er in afwijking van de beheersverordening voor concrete bouwmogelijkheden, zoals speeltoestellen en de glijbaantoren bij de Havezate, en op de verbeelding aangeduidde plekken grotere maximum bouwhoogten opgenomen. Het doel hiervan is voorzieningen mogelijk te maken die de aantrekkelijkheid van het recreatiepark te vergroten. 
  • Artikel 4 Wonen: perceel Veldweg 20 is aangekocht door het Hof van Saksen. Dit perceel heeft volgens de beheersverordening de bestemming 'Agrarisch gebied' en is aangeduid als woning. In dit bestemmingsplan is om deze reden aan dit perceel de bestemming 'Wonen' toegekend. De regels voor deze bestemming zijn overgenomen uit het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied Aa en Hunze zoals dat op 6 november 2014 ter inzage is gelegd, met dien verstande dat ze op het punt van het maximum oppervlak van een hoofdgebouw specifiek zijn gemaakt voor deze situatie.
  • Artikel 5 Waarde - Archeologie 5 en Artikel 6 Waarde - Archeologie 6: De Waarde - Archeologie bestemmingen zijn afgestemd op de beleidsadvieskaart van de gemeente Aa en Hunze die is gedateerd op 27 mei 2011. De archeologische verwachtingskaart is onderverdeeld in een aantal categorieën. Aan elke categorie zijn bepaalde beleidsadviezen gekoppeld. Deze beleidsadviezen zijn ‘vertaald’ in de waarde-archeologie bestemmingen in dit bestemmingsplan. Ter bescherming van de archeologische waarden in het plangebied zijn een aantal dubbelbestemmingen opgenomen. In grotere landschappelijke eenheden met een archeologische verwachting (Waarde - Archeologie 5) is bij bodemingrepen groter dan 500 m².een archeologisch veldonderzoek aan de orde. Bij gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde (Waarde - Archeologie 6), is pas een archeologisch onderzoek aan de orde bij een bodemingreep groter dan 1.000 m².

7 Financiële uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.

7.2 Exploitatie

De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is. De voor dit bouwplan en bestemmingsplan te maken kosten, waaronder eventuele tegemoetkoming in schade, zijn voor rekening van de betrokken grondeigenaar en initiatiefnemer.

8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).

8.2 Overleg

Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan bevoegde instanties, te weten: 
  • Ministeries van V&W, EL&I en Defensie;
  • provincie Drenthe;
  • waterschap Hunze en Aa's.
Van de provincie Drenthe en het waterschap Hunze en Aa's is een overlegreactie ontvangen. Een samenvatting van de overlegreactie en het antwoord daarop is vastgelegd in de Reactienota inspraak en overleg voorontwerpbestemmingsplan 'Nooitgedacht - Hof van Saksen'. Deze reactienota is als bijlage toegevoegd aan de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan.

8.3 Inspraak

Het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft van 15 januari 2015 tot en met 25 februari 2015 ter inzage gelegen voor inspraak op grond van de inspraakverordening Aa en Hunze. Binnen de inspraaktermijn zijn geen inspraakreacties ontvangen.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerp van dit bestemmingsplan zal te zijner tijd worden gepubliceerd, zodat eenieder een zienswijze kan indienen. Deze zienswijzen worden in deze paragraaf opgenomen en beantwoord.