Bouwkavel nr. 21 en nr. 23 e.o. Bedrijventerrein Voederheil II, Zeeland

Status: ontwerp
Identificatie: NL.IMRO.1685.bpzee2014bedrijven-OW01
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Inhoudsopgave

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Artikel 5 Algemene bouwregels

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

Artikel 7 Algemene procedureregels

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

Artikel 9 Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

Artikel 11 Slotregel

 

 

 

 

Bijlage: Staat van bedrijfsactiviteiten

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Bouwkavel nr. 21 en nr. 23 e.o. Bedrijventerrein Voederheil II, Zeeland' met identificatienummer NL.IMRO.1685.bpzee2014bedrijven-OW01 van de gemeente Landerd.

 

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.

 

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels

worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.5 bebouwing:

eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

1.6 bebouwingspercentage:

een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogst mag worden bebouwd.

 

1.7 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huisverbonden beroepen niet daaronder begrepen.

 

1.8 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

 

 

 

1.9 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

 

1.10 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht..

 

1.11 bestaand:

legaal gerealiseerde of legaal te realiseren bebouwing of legaal gerealiseerd of legaal te realiseren gebruik ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

 

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

 

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.17 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

 

1.19 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

1.20 coffeeshop:

een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.

 

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen resp. huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.23 geluidzoneringsplichtige inrichting:

inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken en worden aangewezen in artikel 2.4. van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer.

 

1.24 gevellijn:

de bouwgrens die nagenoeg gelijk loopt aan de as van de weg waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg(en) grenzende perceelsgrens.

 

1.25 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;

enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

1.26 maaiveld:

bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

 

1.27 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

 

1.28 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

 

1.29 peil:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.

 

1.30 risicovolle inrichting:

een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.

 

1.31 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

1.32 volumineuze detailhandel:

detailhandel in goederen, die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, woning- en tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair.

 

1.33 voorgevel:

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.

 

1.34 wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

 

 

 

1.35 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

 

1.36 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

 

1.37 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 afstand tot de zijdelingse (bouw)perceelgrens:

de kortste afstand van de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend vergunningplichtige bouwwerk.

 

2.2 bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

 

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.5 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.6 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

 

2.7 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.

 

2.8 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten, en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de bestemmingsgrens met niet meer dan 0,50 m wordt overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouw- en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1,00 m mag worden overschreden.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Bedrijf

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven, voor zover deze voorkomen in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten in de volgende milieucategorieën:

  1. milieucategorie 2, 3.1 en 3.2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3';

  2. milieucategorie 1 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 1';

  1. kantoren behorende bij en ondergeschikt aan de bedrijven bedoeld onder a;

  2. showrooms behorende bij en ondergeschikt aan de bedrijven bedoeld onder a;

  3. productiegebonden detailhandel;

  4. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  5. parkeervoorzieningen;

  6. groenvoorzieningen;

  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgdende regels:

  1. Op de in artikel 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingsomschrijving worden gebouwd.

  2. Per aanduiding 'bedrijfswoning' mag maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd.

  3. De oppervlakte van een bouwperceel mag niet minder bedragen dan 1.000 m2.

  4. De oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 5.000 m².

  5. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste bouwperceelsgrens bedraagt minimaal 3 m.

  6. In afwijking van het bepaalde onder e mag de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste bouwperceelsgrens ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'specifieke bouwaanduiding - 1' niet minder bedragen dan 1,5 m;

  2. 'bedrijfswoning' 0 m bedragen.

 

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  1. Bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

  2. De voorgevel dient te worden georiënteerd op het openbaar gebied.

  3. Voor hoekpercelen geldt dat de zijgevel ook naar het openbaar gebied georiënteerd dient te worden.

  4. De bouwhoogte mag niet minder bedragen dan 4 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)'.

  6. Voor bouwpercelen die kleiner zijn dan 2.000 m2 geldt dat het bebouwingspercentage per bouwperceel:

  1. niet minder mag bedragen dan 50%; tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'minimum bebouwingspercentage (%)';

  2. niet meer mag bedragen dan 80%.

  1. Voor bouwpercelen die groter zijn dan 2.000 m2 geldt dat het bebouwingspercentage per bouwperceel:

  1. niet minder mag bedragen dan 40%, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'minimum bebouwingspercentage (%)';

  2. niet meer mag bedragen dan 70%.

 

3.2.3 Bedrijfswoning

Met betrekking tot de bedrijfswoning zoals bedoeld in artikel 3.2.1 onder b, gelden de volgende regels:

  1. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.

  2. Bijgebouwen bij de bedrijfswoningen zijn eveneens uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

  3. De inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 750 m³ bedragen, inclusief aangebouwde bijgebouwen; een bijgebouw dat door middel van een tussenlid met een lengte en breedte van maximaal 3 m en een bouwhoogte van maximaal 2,75 m is gekoppeld aan het hoofdgebouw, geldt als vrijstaand bijgebouw.

  4. Indien de bestaande inhoud van een bedrijfswoning meer bedraagt dan 750 m³, mag de inhoud van de bedrijfswoning niet meer bedragen dan de bestaande inhoud.

 

3.2.4 Maatvoering en situering bedrijfswoning en bijgebouwen bij bedrijfswoning

Met betrekking tot de maatvoering en situering van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning dient aan het volgende te worden voldaan:

 

Bedrijfswoning

Min.

Max.

goothoogte, de maximale goothoogte geldt voor minimaal 60% van de lengte van de goot

n.v.t.

6 m, tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt, dan geldt de bestaande goothoogte als maximum. 

bouwhoogte

n.v.t.

9 m, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt, dan geldt de bestaande bouwhoogte als maximum.  

dakhelling

n.v.t.

60o

 

Bijgebouwen bij bedrijfswoning

Min.

Max.

gezamenlijke oppervlakte vrijstaande bijgebouwen per bedrijfswoning

n.v.t.

80 m2

goothoogte

n.v.t.

3 m

bouwhoogte

n.v.t.

6 m

afstand vrijstaande bijgebouwen tot bedrijfswoning

n.v.t.

15 m, tenzij de bestaande afstand meer bedraagt, dan geldt de bestaande afstand als maximum

dakhelling

n.v.t.

45o

 

 

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;

  2. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de bouwhoogte van een zendmast mag niet meer bedragen dan 40 m;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

3.3 Nadere eisen

 

3.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;

  2. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;

  3. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;

  4. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.

 

3.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 3.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  1. het ruimtelijk beeld;

  2. de verkeerssituatie;

  3. de milieusituatie;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 3.2.1 onder e voor het toestaan van een gebouw dat in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. Aan weerszijden van de perceelsgrens wordt aaneengesloten gebouwd.

  2. De afstand van gebouwen tot de andere zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 6 m.

  3. De afwijking is stedenbouwkundig-ruimtelijk aanvaardbaar.

  1. lid 3.2.2 onder f of g voor het toestaan van een lager bebouwingspercentage, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. De gronden behoren tot een bedrijf dat gelet op zijn aard en omvang meer buitenstalling en opslag nodig heeft en minder bedrijfsgebouwen.

  2. De gronden horen bij een direct aan het plangebied grenzend bedrijf.

  3. Er is sprake van zuinig ruimtegebruik.

  4. De afwijking is stedenbouwkundig-ruimtelijk aanvaardbaar.

  1. lid 3.2.5 onder a voor het toestaan van een hogere hoogte van erfafscheidingen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. De hoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens mag maximaal 2 meter bedragen.

  2. De hoogte van erfafscheidingen achter de naar de weg gekeerde bouwgrens mag maximaal 3 meter bedragen.

  3. De verkeersveiligheid mag niet in het geding komen.

  4. De afwijking is stedenbouwkundig-ruimtelijk aanvaardbaar.

 

3.5 Specifieke gebruiksregels

 

3.5.1 Gebruiksregels

  1. Per bouwperceel is niet meer dan 1 bedrijf toegestaan.

  2. Kantoren en showrooms dienen te worden gesitueerd aan de straatzijde.

  3. De oppervlakte in gebruik voor productiegebonden detailhandel mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 200 m².

  4. Buitenopslag is uitsluitend toegestaan achter de achtergevellijn, tot een hoogte van niet meer dan 6 m.

  5. Voor hoekpercelen geldt dat buitenopslag niet is toegestaan op de gronden gelegen tussen de zijgevellijn en de zijdelingse perceelsgrens die naar de weg is gekeerd.

 

3.5.2 Parkeren

  1. Op eigen terrein dient in de eigen parkeerbehoefte te worden voorzien.

  2. Parkeren is niet toegestaan op de gronden gelegen tussen de voorste perceelsgrens en de lijn gelegen 3,5 m achter de voorste perceelsgrens.

  3. Voor hoekpercelen geldt dat parkeren niet is toegestaan op de gronden gelegen tussen de zijdelingse perceelsgrens die naar de weg is gekeerd en de lijn gelegen 5 m achter deze zijdelingse perceelsgrens.

 

3.5.3 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor:

  1. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;

  2. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoning;

  3. het bewonen van bedrijfsruimte;

  4. een niet-publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis of een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

  5. een seksinrichting.

  6. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  7. risicovolle inrichtingen;

  8. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt.

 

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.6.1 Omgevingsvergunning vergelijkbare bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a ten behoeve van bedrijven die niet voorkomen in de in bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat de bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegelaten milieucategorieën.

 

3.6.2 Omgevingsvergunning bedrijfsverzamelgebouw

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5.1 onder a en een bedrijfsverzamelgebouw toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. het bedrijfsverzamelgebouw bestaat uit één gebouw of gebouwencomplex;

  2. de afwijking is stedenbouwkundig-ruimtelijk aanvaardbaar;

  3. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;

  4. op eigen terrein dient in de eigen parkeerbehoefte te worden voorzien;

  5. de afwijking mag niet leiden tot een groter aantal bedrijfswoningen.

 

3.6.3 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5.3 onder a. en toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de afhankelijke woonruimte en de bewoning daarvan noodzakelijk is uit oogpunt van mantelzorg;

  2. per woning niet meer dan één vergunning gelijktijdig kan worden verleend;

  3. aan de vergunning de voorwaarde wordt verbonden dat het bevoegd gezag de vergunning intrekken indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is;

  4. de afhankelijke woonruimte is gesitueerd binnen een straal van 10 meter van de dichtstbijzijnde zij- of achtergevel van het hoofdgebouw;

  5. de afhankelijke woonruimte niet wordt gesitueerd voor de naar de weg gekeerde bouwgrens van de woning;

  6. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer mag bedragen dan 80 m² en de woonruimte mag uit maximaal één bouwlaag bestaan;

  7. geen sprake is van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, omgevingswaarden dan wel de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

 

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

 

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 5 Algemene bouwregels

 

5.1 Algemene regeling met betrekking tot ondergronds bouwen

 

5.1.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

 

5.1.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  1. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

  2. Het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m².

  3. De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt minimaal 2,60 m en maximaal 4 m onder peil.

  4. Bij het berekenen van de blijkens de verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.

 

5.1.3 Afwijking

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaald in 5.1.2 sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 5 m onder peil onder de voorwaarde dat:

  1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;

  2. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

 

 

5.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

 

5.3 Algemene regeling over bestaande afstanden en andere maten

 

5.3.1 Maximale maatvoering

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

5.3.2 Minimale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

5.3.3 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 5.3.1 en 5.3.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

 

5.4 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige regels;

b de parkeervoorzieningen;

c de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

d de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

e het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

f de ruimte tussen bouwwerken.

 

 

 

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van

  1. de in de bestemmingsregels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;

  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;

  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;

  5. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden;

  1. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:

  • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;

  • tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten;

  1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan;

  • buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;

  • binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen en sportparken.

 

Artikel 7 Algemene procedureregels

 

7.1 Procedure nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  1. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;

  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;

  3. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;

  4. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt daarop in het besluit gemotiveerd ingegaan;

  5. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

 

 

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;

  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;

  3. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar regels in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

 

Artikel 9 Overige regels

 

9.1 (Wettelijke) regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere (wettelijke) regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

 

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 10 Overgangsrecht

 

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

  2. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan 'Bouwkavel nr. 21 en nr. 23 e.o. Bedrijventerrein Voederheil II, Zeeland'.