|
||||
|
|
|
||
artikel 2 Wijze van meten |
|
|||
|
|
|
||
|
|
|
||
Bij
de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten: |
|
|||
|
|
|
||
1.
de dakhelling: |
langs
het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; |
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
2.
de goothoogte van een
bouwwerk: |
vanaf
het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord,
of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; |
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
3.
de inhoud van een bouwwerk: |
tussen
de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of
het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; |
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
4.
de bouwhoogte van een
bouwwerk: |
vanaf
het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, liftkokers, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen; |
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
5.
de oppervlakte van een
bouwwerk: |
tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de
scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het
afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; |
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
6.
de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens: |
tussen
de (zijdelingse) grenzen van een perceel en enig punt van het opdat perceel
voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is. |
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
Bij
de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden
ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen,
gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten,
luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten,
mits de overschrijding van bouw-, c.q.
bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt. |
|
|||
|
|
|
||
|
|
|
||