1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels
wordt verstaan onder:
1.1
plan
het
bestemmingsplan 'Pas Afferden' van de Gemeente Druten
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch
bepaalde planobjecten als vervat in het
GML-bestand NL.IMRO.0225.0225BPaffDePas-1302 met de
bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3
aanduiding
een geometrisch
bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden.
1.4
aanduidingsgrens
de grens van een
aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5
aaneengebouwd
bebouwing waarbij
de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met
dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in
de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.
1.6 achtergevellijn
de lijn waarin de
achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde
daarvan.
1.7
afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat
qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een
gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest
is.
1.8 archeologisch onderzoek
diverse vormen
van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied,
uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse
Archeologie.
1.9
archeologisch rapport
in rapportvorm
vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep
gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan
een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van
archeologische waarden.
1.10
archeologische verwachting
de aan een gebied
toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van
archeologische resten.
1.11
archeologische waarde
de waarde die een
gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige archeologische resten.
1.12
bebouwing
één
of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13
bebouwingsgrens
de grens van een
bestemmingsvlak.
1.14 bebouwingspercentage
een in de regels
aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het
bouwperceel dan wel bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.15 bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig
verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke
bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan
de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een
woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de
woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.
1.16 bedrijfswoning
een woning in of
bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden
van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het
gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
1.17 beroepsmatige activiteiten
een beroep of het
beroepsmatig verlenen van diensten (niet zijnde vrije beroepen),
waarvan de omvang van de activiteiten in een woning en de daarbij
behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden
uitgeoefend.
1.18
bestaande situatie
- ten aanzien van
bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de
ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel mag
worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde
omgevingsvergunning;
- ten aanzien van
gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het
tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.
1.19
bestemmingsgrens
de grens van een
bestemmingsvlak.
1.20
bestemmingsvlak
een geometrisch
bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21
bijbehorend bouwwerk
een met een
hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand bouwwerk, dat door zijn
ligging, constructie of afmeting ondergeschikt is aan het hoofdgebouw,
met dien verstande dat ook via een doorbraak op de eerste verdieping
sprake mag zijn van een verbinding met het hoofdgebouw.
1.22 bouwen
het plaatsen, het
geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.23
bouwgrens
de grens van een
bouwvlak.
1.24
bouwlaag
een doorlopend
gedeelte van een gebouw dat door, op gelijke of bij benadering gelijke
hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd met inbegrip van de
begane grond en met uitzondering van een onderbouw of kap.
1.25 bouwperceel
een
aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige,
bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26
bouwperceelgrens
de grens
van een bouwperceel.
1.27
bouwvlak
een geometrisch
bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.28
bouwwerk
elke constructie
van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die
het-zij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct
hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
1.29
dakkapel
een uitspringend
gedeelte op een hellend dak waarin een raamkozijn is opgenomen en die
voorzien is van zijwanden.
1.30
deskundige
een door het
college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke
deskundige of commissie van deskundigen inzake een bepaalde
vakdiscipline.
1.31
detailhandel
het bedrijfsmatig
te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop,
verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die die goederen kopen
voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in uitoefening van
bedrijfs- of beroepsactiviteiten.
1.32 dienstverlening
economische en
maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen
kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar aard
daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met
uitzondering van een garagebedrijf en prostitutie.
1.33 eerste bouwlaag
de onderste
bouwlaag, waarvan de vloer boven maaiveld is gelegen.
1.34
erker
een uitbouw van
de woning bestemd als verblijfseenheid.
1.35 escortbedrijf
een natuurlijk
persoon, groep van personen of rechtspersonen, die bedrijfsmatig of in
de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, aanbiedt om prostitutie te
verrichten, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte worden
uitgeoefend, onder andere escortservice en bemiddelingsbureaus.
1.36 evenementen
periodieke en/of
incidentele manifestaties zoals kermissen, sportmanifestaties,
concerten, bijeenkomsten, (straat)voorstellingen, tentoonstellingen,
shows, thematische beurzen en thematische markten.
1.37
garagebedrijf
een bedrijf dat
uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en
reparatie van motorvoertuigen alsmede voor de verkoop van
motorvoertuigonderdelen en bijbehorende artikelen, met uitzondering van
een verkooppunt voor motorbrandstoffen.
1.38 gebouw
elk bouwwerk dat
een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt.
1.39
geschakeld
bebouwing waarbij
het hoofdgebouw niet grenst aan een ander hoofdgebouw maar waarbij het
hoofdgebouw door een bijbehorend bouwwerk is geschakeld aan een ander
hoofdgebouw.
1.40 gestapeld
bebouwing waarbij
woningen geheel of gedeeltelijk boven/onder/naast andere woningen zijn
gelegen.
1.41 hoofdgebouw
een gebouw dat op
een bouwperceel door zijn ligging, constructie of afmetingen, als het
belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.42 hoofdfunctie
een functie
waarvoor het gebouw hoofdzakelijk mag worden gebruikt.
1.43
horeca
het bedrijfsmatig
voor gebruik ter plaatse verstrekken van dranken en van in dezelfde
onderneming bereide maaltijden en andere etenswaren al dan niet in
combinatie met het exploiteren van zaalaccommodatie en het
bedrijfsmatig verstrekken van overnachtingsmogelijkheden. Het
exploiteren van een snackbar wordt eveneens onder een horecabedrijf
begrepen. Het exploiteren van een prostitutiebedrijf wordt niet onder
horeca begrepen.
een bedrijf dat
in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan
niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter
plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van
alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in
combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur,
zoals een (hotel-) restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en
pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum.
een bedrijf dat
in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter
plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie zowel
ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van
dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom en ijssalon.
een bedrijf dat
in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend
alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in
combinatie met kleine etenswaren, zoals een café.
een bedrijf dat
in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot
dansen dan wel tot het uitoefenen van een kans- en behendigheidsspel al
dan niet in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende en
niet-alcoholhoudende dranken, zoals een dancing of discotheek.
1.44 kantoor
een ruimte welke
door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in
hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve,
medische en/of ontwerptechnische arbeid.
1.45
kunstobject
een bouwwerk,
geen gebouw zijnde, met artistieke waarde.
1.46
kunstwerk
civieltechnisch
bouwwerk.
1.47
luifel
een bouwwerk,
geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met
ten hoogste één wand.
1.48 maatschappelijke voorzieningen
educatieve,
(para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze,
onderwijsvoorzieningen, zorgvoorzieningen, gebouwde
sportvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare
dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca in
combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.
1.49 mantelzorg
langdurige zorg
die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan
een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij
zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de
gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
1.50 onzelfstandige horeca
het qua aard en
omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter
plaatse als ondergeschikte functie in verband met andere ter plaatse
toegestane hoofdfuncties (niet zijnde horeca).
1.51 overkapping
een bouwwerk, al
dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit
een gesloten bovenbeëindiging en ten hoogste drie al dan niet tot
de overkapping behorende scheidingsconstructies;
1.52
peil
- voor gebouwen,
waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van
die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere
gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte
maaiveld.
1.53
prostitutiebedrijf
een persoon, een
groep van personen of een rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, zich via openlijke of besloten
prostitutie beschikbaar stelt of aanbiedt om tegen een vergoeding
seksuele of erotische handelingen te verrichten.
1.54 stedenbouwkundige kwaliteit
de aan een gebied
toe te kennen waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals
de aanwezige en/of geprojecteerde infrastructuur, waaronder
groenelementen, ligging, maatvoering, functie en karakter van
bouwwerken in dat gebied.
1.55 theetuin
het bij woningen
bedrijfsmatig verstrekken van niet-alcoholische dranken en aan de
bedrijfsactiviteiten of toeristische omgeving gerelateerde
consumpties/versnaperingen voor gebtuik ter plaatse en in samenhang met
kleinschalige dagrecreatie, met dien verstande dat reguliere horeca,
hieronder inbegrepen exploitatie van een zaalaccommodatie,
uitdrukkelijk niet is toegestaan.
1.56 twee-aaneen
bebouwing waarbij
de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse
perceelsgrens zijn gebouwd, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in
geschakelde hoofdgebouwen en twee aaneengebouwde hoofdgebouwen.
1.57 verbouw ten behoeve van mantelzorg
het zodanig
aanpassen van een aanbouw, uitbouw, of bijgebouw, dat aan de eisen die
gesteld worden voor mantelzorg kan worden voldaan.
1.58 voorgevellijn
de lijn waarin de
voorgevel van het gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
1.59
voorgevelrooilijn
de naar de weg
toegekeerde grens van het bouwvlak.
1.60 vrij beroep
het uitoefenen
van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten waaronder
wordt begrepen tand- en dierenarts, fysiotherapeut, advocaat,
accountant, notaris en makelaar door de gebruiker van de woning. Het
exploiteren van een prostitutiebedrijf wordt niet onder een vrij beroep
begrepen.
1.61 vrijstaand
bebouwing waarbij
de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn
gebouwd.
1.62 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die
nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer,
waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen,
inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van
hemelwater.
1.63 woning
een (gedeelte van
een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.
1.64 woonunit
een te
verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één
bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag-, of
bewoning door één of meer personen, waaronder ook een
stacaravan wordt verstaan.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing
van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
tussen de
zijdelingse grenzen van een bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar
die afstand het kortst is.
2.2 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk
tussen de
buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke
scheidingsmuren.
2.3 dakhelling
langs het dakvlak
ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil
tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of
een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de
onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en
dakkapellen.
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil
tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen,
zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de
buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 de vloeroppervlakte van een gebouw
de
som van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, gemeten op
vloerniveau tussen de begrensde opgaande scheidingsconstructie van de
afzonderlijke daartoe behorende ruimte(n), inclusief onderbouw en
zolderruimte. De oppervlakte van een trapgat, een liftschacht en een
toegankelijke leidingschacht moet op elke bouwlaag tot de
vloeroppervlakte van een gebouw worden gerekend.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor
‘Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- grondgebonden
agrarische bedrijven;
- hobbymatig
agrarisch gebruik;'
- maximaal
één paardenbak van maximaal 20 bij 60 meter ter plaatse
van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak';
- een paardenstal
ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - paardenstal';
- voorzieningen
voor langzaam verkeer;
- tuinen, erven en
verhardingen;
- groenvoorzieningen;
- watergangen;
- water en
waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2
Bouwregels
3.2.1
Gebouwen
Voor het bouwen
van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- Een paardenstal
mag uitsluitend ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding -
paardenstal' worden gebouwd;
- De goothoogte
mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
- De bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan 5 meter;
- Het oppervlak
per paardenstal mag niet meer bedragen dan 120 m2.
3.2.2
Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- De bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
- De bouwhoogte
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen
dan 4 m.
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor
‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- maatschappelijke
voorzieningen;
- onzelfstandige
horeca;
- één
bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding
‘bedrijfswoning';
- tuinen, erven en
verhardingen;
- parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen.
- watergangen;
- water en
waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2
Bouwregels
4.2.1
Gebouwen
Voor het bouwen
van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- Gebouwen mogen
uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
- De goothoogte
mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
- De bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
4.2.2
Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen
van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- Bijbehorende
bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden
gebouwd.
- Bijbehorende
bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 1,5 m achter de
voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd. Indien de
bestaande afstand minder bedraagt dan 1,5 m, dan betreft de bestaande
afstand de minimale afstand achter de voorgevellijn.
- De afstand tot
de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 1 m, tenzij
het bijbehorende bouwwerk in de zijdelingse perceelsgrens
wordt gebouwd.
- De gezamenlijke
oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, voor zover gesitueerd buiten
het bouwvlak, en binnen het bouwvlak op gronden waar ingevolge deze
regels geen hoofdgebouw mag worden opgericht, mag niet meer bedragen
dan 100 m².
- Buiten het
bouwvlak dient ten minste 30 m² onbebouwd te blijven. Indien de
oppervlakte van het bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m² dient
ten minste 50 m² onbebouwd te blijven.
- De goothoogte
mag niet meer bedragen dan 3,2 m.
- De bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
4.2.3
Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- De bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met
dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen
vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
- De bouwhoogte
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen
dan 3 m.
- De bouwhoogte
van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.
Artikel 5 Verkeer
5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor
‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- voorzieningen
voor verkeer en verblijf;
- parkeervoorzieningen;
- abri's;
- afvalcontainers;
- groenvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- watergangen;
- water en
waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2
Bouwregels
5.2.1
Gebouwen
Op of in deze
gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
5.2.2
Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- De bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
- De bouwhoogte
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen
dan 12 m.
Artikel 6 Water
6.1
Bestemmingsomschrijving
De voor
‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- water en
waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor
waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en
waterpartijen;
- groenvoorzieningen;
- voorzieningen
voor verkeer en verblijf, waaronder bruggen, duikers en gelijksoortige
voorzieningen;
- nutsvoorzieningen.
6.2.1
Gebouwen
Op of in deze
gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
6.2.2
Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- De bouwhoogte
van bruggen mag niet meer bedragen dan 2,75 m.
- De bouwhoogte
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen
dan 2 m.
Artikel 7 Wonen - 1
7.1
Bestemmingsomschrijving
De voor
‘Wonen - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen;
- vrije beroepen;
- tuinen, erven en
verhardingen;
- parkeervoorzieningen;
- water en
waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2
Bouwregels
7.2.1
Hoofdgebouwen
Voor het bouwen
van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- Hoofdgebouwen
mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
- Uitsluitend
vrijstaande woningen mogen worden gebouwd.
- Het aantal
woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan op de verbeelding
aangeduid met 'maximum aantal wooneenheden';
- De voorgevel
moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn.
- De goothoogte
mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
- De bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
- De inhoud van
een woning mag niet meer bedragen dan 800 m3 dan wel de
bestaande inhoud indien deze meer bedraagt.
- De afstand tot
de zijdelingse perceelsgrenzen voor:
- vrijstaande
woningen mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 2,5 m;
- Dakterrassen
zijn toegestaan, met dien verstande dat de ter plaatse van de
aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogtes niet mogen
worden overschreden, waarbij een dakterras als volledige bouwlaag wordt
beschouwd.
7.2.2
Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen
van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- Bijbehorende
bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden
gebouwd.
- Bijbehorende
bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 1,5 m achter de
voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd. Indien de
bestaande afstand minder bedraagt dan 1,5 m, dan betreft de bestaande
afstand de minimale afstand achter de voorgevellijn.
- De afstand tot
de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 1 m, tenzij
het bijbehorende bouwwerk in de zijdelingse perceelsgrens
wordt gebouwd.
- De gezamenlijke
oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, voor zover gesitueerd buiten
het bouwvlak, en binnen het bouwvlak op gronden waar ingevolge deze
regels geen hoofdgebouw mag worden opgericht, mag niet meer bedragen
dan 70 m².
- In afwijking van
het bepaalde in artikel
7 lid 2.2 sub d mag de gezamenlijke oppervlakte aan
bijbehorende bouwwerken, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, en
binnen het bouwvlak op gronden waar ingevolge deze regels geen
hoofdgebouw mag worden opgericht, indien de oppervlakte van het
bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m² niet meer bedragen dan 100
m².
- Buiten het
bouwvlak dient ten minste 30 m² onbebouwd te blijven. Indien de
oppervlakte van het bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m² dient
ten minste 50 m² onbebouwd te blijven.
- De goothoogte
mag niet meer bedragen dan 3,2 m.
- De bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
7.2.3
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
- De bouwhoogte
van pergola's mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
- De bouwhoogte
van kinderspeelwerktuigen mag niet meer bedragen dan 3 m.
- De bouwhoogte
van vlaggenstokken, lampen en masten mag niet meer bedragen dan 5 m.
- De bouwhoogte
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen
dan 2 m.
7.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag
kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
- van het bepaalde
in artikel
7 lid 2.1 sub d voor het situeren van de voorgevel van het
hoofdgebouw op een afstand van niet meer dan 3 m achter de
voorgevelrooilijn, mits het stedenbouwkundig beeld hierdoor niet
onevenredig wordt aangetast;
- van het bepaalde
in artikel
7 lid 2.2 sub b ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen
tot in de voorgevelrooilijn, mits het stedenbouwkundig beeld hierdoor
niet onevenredig wordt aangetast;
- van het bepaalde
in artikel
7 lid 2.2 sub d en artikel
7 lid 2.2 sub e ten behoeve van het bouwen van een grotere
gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen, waarbij de volgende
voorwaarden gelden:
- De
oppervlakte van het bouwperceel mag niet minder bedragen dan 2.500
m².
- De
gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 200 m².
- De grotere
gezamenlijke oppervlakte dient ruimtelijk inpasbaar te zijn.
7.4
Specifieke gebruiksregels
Binnen de
bestemming ‘Wonen - 1’ is de uitoefening van een vrij
beroep toegestaan tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m² van
het hoofdgebouw en daarmee verbonden bijbehorende bouwwerken.
7.5
Afwijken van de gebruiksregels
7.5.1
Afwijken bedrijfsmatige en beroepsmatige activiteiten
Het bevoegd gezag
kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in
artikel
7 lid 4 ten behoeve van bedrijfsmatige en beroepsmatige
activiteiten, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- De oppervlakte
mag niet meer bedragen dan 80% van het begane grondoppervlak van het
hoofdgebouw en daarmee verbonden bijgebouwen, met een oppervlakte van
niet meer dan 50 m². Indien de woning slechts één
bouwlaag heeft geldt een percentage van niet meer dan 40% met een
oppervlakte van niet meer dan 25 m².
- De gebruiker van
de woning deze activiteit uitoefent.
- Een bedrijf dat
vergunningplichtig is in het kader van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht is niet toegestaan.
- Er dient
voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of
in de directe omgeving.
7.6
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
7.6.1
Werken en werkzaamheden
Het is binnen
deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren
of te laten uitvoeren:
- het rooien van
beplanting,
- het veranderen
van de perceelsindeling;
- het dempen van
poelen, sloten en greppels;
- het omzetten van
grasland in bouwland.
7.6.2
Uitzonderingen
Het in
artikel
7 lid 6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en
werkzaamheden welke:
- het normale
onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis
zijn;
- reeds in
uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen
worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit
plan.
7.6.3
Toelaatbaarheid
- De in artikel
7 lid 6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden
verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de
instandhouding en het beheer van de biotoop van de steenuil;
- Alvorens over de
aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen
waaruit blijkt dat door de geplande werken of werkzaamheden de
biotoop van de steenuil naar het oordeel van het bevoegd gezag niet
onevenredig wordt aangetast.
Artikel 8 Wonen - 2
8.1
Bestemmingsomschrijving
De voor
‘Wonen - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen;
- vrije beroepen;
- tuinen, erven en
verhardingen;
- parkeervoorzieningen;
- water en
waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede
voor:
- de
instandhouding en bescherming van gemeentelijke monumenten ter plaatse
van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk
monument';
- één
paardenbak van maximaal 20 bij 60 meter ten behoeve van de bestaande
monumentale woning.
8.2
Bouwregels
8.2.1
Hoofdgebouwen
Voor het bouwen
van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- Hoofdgebouwen
mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
- Uitsluitend
vrijstaande woningen mogen worden gebouwd.
- Het aantal
woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan op de verbeelding
aangeduid met 'maximum aantal wooneenheden';
- De voorgevel
moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn.
- De goothoogte
mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
- De bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
- De inhoud van
een woning mag niet meer bedragen dan de bestaande inhoud.
- De afstand tot
de zijdelingse perceelsgrenzen voor:
- vrijstaande
woningen mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 2,5 m;
- Dakterrassen
zijn toegestaan, met dien verstande dat de ter plaatse van de
aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogtes niet mogen
worden overschreden, waarbij een dakterras als volledige bouwlaag wordt
beschouwd.
8.2.2
Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen
van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- Bijbehorende
bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak als ter
plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd.
- Bijbehorende
bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 1,5 m achter de
voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd. Indien de
bestaande afstand minder bedraagt dan 1,5 m, dan betreft de bestaande
afstand de minimale afstand achter de voorgevellijn.
- De afstand tot
de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 1 m, tenzij
het bijbehorende bouwwerk in de zijdelingse perceelsgrens
wordt gebouwd.
- De gezamenlijke
oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, voor zover gesitueerd buiten
het bouwvlak, en binnen het bouwvlak op gronden waar ingevolge deze
regels geen hoofdgebouw mag worden opgericht, mag niet meer bedragen
dan 70 m².
- In afwijking van
het bepaalde in artikel
8 lid 2.2 sub d mag de gezamenlijke oppervlakte aan
bijbehorende bouwwerken, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, en
binnen het bouwvlak op gronden waar ingevolge deze regels geen
hoofdgebouw mag worden opgericht, niet meer bedragen dan het bestaande
oppervlak aan bijbehorende bouwwerken op de verbeelding nader aangeduid
als 'bijgebouwen' vermeerderd met 250 m2.
- Buiten het
bouwvlak dient ten minste 50 m² onbebouwd te blijven.
- De goothoogte
mag niet meer bedragen dan 3,2 m.
- De bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
8.2.3
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
- De bouwhoogte
van pergola's mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
- De bouwhoogte
van kinderspeelwerktuigen mag niet meer bedragen dan 3 m.
- De bouwhoogte
van vlaggenstokken, lampen en masten mag niet meer bedragen dan 5 m.
- De bouwhoogte
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen
dan 2 m.
8.3
Specifieke gebruiksregels
Binnen de
bestemming ‘Wonen - 2’ is de uitoefening van een vrij
beroep toegestaan tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m² van
het hoofdgebouw en daarmee verbonden bijbehorende bouwwerken.
8.4
Afwijken van de gebruiksregels
8.4.1
Afwijken bedrijfsmatige en beroepsmatige activiteiten
Het bevoegd gezag
kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in
artikel
7 lid 4 ten behoeve van bedrijfsmatige en beroepsmatige
activiteiten, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- De oppervlakte
mag niet meer bedragen dan 80% van het begane grondoppervlak van het
hoofdgebouw en daarmee verbonden bijgebouwen, met een oppervlakte van
niet meer dan 50 m². Indien de woning slechts één
bouwlaag heeft geldt een percentage van niet meer dan 40% met een
oppervlakte van niet meer dan 25 m².
- De gebruiker van
de woning deze activiteit uitoefent.
- Een bedrijf dat
vergunningplichtig is in het kader van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht is niet toegestaan.
- Er dient
voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of
in de directe omgeving.
8.5
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
8.5.1
Werken en werkzaamheden
Het is binnen
deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren
of te laten uitvoeren:
- het rooien van
beplanting,
- het veranderen
van de perceelsindeling;
- het dempen van
poelen, sloten en greppels;
- het omzetten van
grasland in bouwland.
8.5.2
Uitzonderingen
Het in
artikel
8 lid 5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en
werkzaamheden welke:
- het normale
onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis
zijn;
- reeds in
uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen
worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit
plan.
8.5.3
Toelaatbaarheid
- De in artikel
8 lid 5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend,
indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de instandhouding en
het beheer van de biotoop van de steenuil;
- Alvorens over de
aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen
waaruit blijkt dat door de geplande werken of werkzaamheden de biotoop
van de steenuil naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig
wordt aangetast.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 1
9.1
Bestemmingsomschrijving
De voor
‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn,
behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor
het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de
gronden.
9.2
Bouwregels
- Voor het bouwen
overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende
bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het
bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m², een
rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden
die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het
bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- Indien uit het
in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de
gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen
worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere
van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor
archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de
verplichting tot het doen van opgravingen;
- de
verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de
bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein
van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd
gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in
andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
9.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag
kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde
artikel
9 lid 2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein
in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
9.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1
Werken en werkzaamheden
Het is binnen
deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren
of te laten uitvoeren, indien de oppervlakte van deze werken en
werkzaamheden meer dan 100 m² bedraagt:
- het uitvoeren
van grondbewerkingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, zoals
afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland,
aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting,
aanbrengen van oppervlakte- verhardingen, aanleggen van drainage,
verwijderen van funderingen;
- het graven,
dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van
waterlopen, sloten en greppels;
- het aanleggen
van leidingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.
9.4.2
Uitzonderingen
Het in
artikel
9 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en
werkzaamheden welke:
- het normale
onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis
zijn;
- reeds in
uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen
worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit
plan.
9.4.3
Toelaatbaarheid
- De in artikel
9 lid 4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden
verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud
en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
- Alvorens over de
aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen
waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de
aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in
voldoende mate is vastgesteld.
- Een rapport is
niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de
archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie
afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
Artikel 10 Waarde - Archeologie 2
10.1
Bestemmingsomschrijving
De voor
‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn,
behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor
het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de
gronden.
10.2
Bouwregels
- Voor het bouwen
overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende
bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het
bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m², een
rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden
die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het
bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
-
Indien uit
het bepaalde in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische
waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning
zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag
één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan
de omgevingsvergunning:
- de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor
archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de
verplichting tot het doen van opgravingen;
- de
verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de
bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein
van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd
gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in
andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
10.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag
kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
artikel
10 lid 2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in
andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
10.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1
Werken en werkzaamheden
Het is binnen
deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren
of te laten uitvoeren, indien de oppervlakte van deze werken en
werkzaamheden meer dan 500 m² bedraagt:
- het uitvoeren
van grondbewerkingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, zoals
afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland,
aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting,
aanbrengen van oppervlakte- verhardingen, aanleggen van drainage,
verwijderen van funderingen;
- het graven,
dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van
waterlopen, sloten en greppels;
- het aanleggen
van leidingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.
10.4.2
Uitzonderingen
Het in
artikel
10 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken
en werkzaamheden welke:
- het normale
onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis
zijn;
- reeds in
uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen
worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit
plan.
10.4.3
Toelaatbaarheid
- De in artikel
10 lid 4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden
verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud
en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
- Alvorens over de
aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen
waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de
aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in
voldoende mate is vastgesteld.
- Een rapport is
niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de
archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie
afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
Artikel 11 Waterstaat - Beheerszone watergang
11.1
Bestemmingsomschrijving
De voor
‘Waterstaat - Beheerszone watergang’ aangewezen gronden
zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede
bestemd voor het beheer en onderhoud van de watergang.
11.2
Bouwregels
Uitsluitend
andere bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming met een
hoogte van maximaal 1 meter zijn toegestaan.
11.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag
kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in
artikel
11 lid 2 om het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de
andere daar voorkomende bestemming(en) toe te staan, mits hiertegen met
het oog op de bescherming van de A-watergang geen bezwaar bestaat.
Voorafgaande aan
de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt door het
bevoegd gezag advies ingewonnen bij de beheerder van de A-watergang.
11.4
Specifieke gebruiksregels
- Het is verboden
de in deze bestemming begrepen gronden en de zich daarop bevindende
opstallen te gebruiken of te doen of laten gebruiken op een wijze of
tot een doel strijdig met deze bestemming;
- Burgemeester en
wethouders verlenen een omgevingsvergunning om af te wijken van het
bepaalde in artikel
11 lid 2, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een
beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende
redenen wordt gerechtvaardigd.
3 Algemene regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal
in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de
beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene bouwregels
13.1
Overschrijding ondergeschikte bouwdelen
Bebouwingsgrenzen
en maximale bouwhoogtes mogen worden overschreden door goten,
overstekende daken, ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters,
standleidingen, funderingen, etalagekasten, erkers en koekoeken, voor
het feitelijke gevelvlak tot maximaal 1 m alsmede door liftkokers,
trappenhuizen en galerijen.
13.2
Dakhelling
- Gebouwen worden
afgedekt met hellende dakvlakken waarvan de helling niet meer mag
bedragen dan 55º. Binnen de toegestane dakvlakken mag een gebouw
ook met een plat dak worden afgedekt en mogen dakvlakken met een
helling van meer dan 55º en rechtopgaande gevelconstructies,
waaronder ook topgevels worden gerealiseerd. Voor dakkapellen,
schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte
betekenis mag de maximale hellingshoek worden overschreden.
- Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde onder a mits het stedenbouwkundig beeld niet wordt aangetast.
13.3
Bestaande afwijkende maatvoering hoofdgebouwen
Indien de op het
tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande maten van een
hoofdgebouw niet voldoen aan de bouwregels ten aanzien van de maximale
afstand tot de voorgevelrooilijn, de minimale afstand tot de
zijdelingse perceelsgrenzen, en/of de maximale goot- en bouwhoogte
en/of de maximale inhoud, dan gelden deze bestaande afwijkende maten
als maximaal danwel minimaal toelaatbaar.
13.4
Bestaande afwijkende bijgebouwen voor voorgevellijn
Bestaande
bijgebouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan
gesitueerd voor de voorgevellijn danwel op een afstand van minder dan
1,5 m achter de voorgevellijn zijn toegestaan, met dien verstande dat
deze bestaande afwijking als maximaal toelaatbaar geldt.
13.5
Ondergronds bouwen
- Tenzij in
hoofdstuk 2 anders is bepaald mag op plaatsen waar hoofd- en
bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd eveneens ondergronds
gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten
behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
- De verticale
diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
- Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere
locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw, uitsluitend daar waar
bovengronds gebouwd mag worden, mits hierdoor de in het gebied
aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.
Artikel 14 Algemene gebruiksregels
14.1
Strijdig gebruik
Onder strijdig
gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- gebruik van
gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een
seksinrichting en/of escortbedrijf, en prostitutie;
- het gebruik van
bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als
afhankelijke woonruimte.
- het gebruik van
onbebouwde grond als stort- en overslagplaats van aan het gebruik
onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten
behoeve van het normale gebruik en onderhoud.
14.2
Algemene parkeerregel
- Het is verboden
te bouwen dan wel het feitelijk gebruik van gronden en/of bestaande
bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de gestelde
eisen ten aanzien van parkeren. Indien een bouwplan daartoe aanleiding
geeft, moet ten behoeve van het parkeren van auto's in voldoende mate
ruimte zijn aangebracht op de bij het bouwplan behorende en daartoe
bestemde gronden. De parkeernormen zoals opgenomen in de bijlage Nota
parkeernormen zijn van toepassing.
- Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de
parkeernormen, indien voldaan wordt aan de voorwaarden zoals opgenomen
in de bijlage Nota Parkeernormen.
- Ruimte(n) voor
het parkeren van auto’s, voor zover de aanwezigheid van deze
ruimten krachtens de Nota Parkeernormen is geëist, dient te
allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt
aangemerkt als strijdig gebruik.
- Indien een
bouwplan daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het laden of
lossen van goederen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op de bij
het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden.
-
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde onder d. Het bevoegd gezag neemt hierbij in onder andere in
overweging of:
- het bouwplan
feitelijk en/of economisch gezien redelijkerwijs zodanig kan worden
aangepast dat alsnog wordt voldaan aan de parkeerregels;
- het belang
dat met het voldoen aan de parkeerregels is gediend niet onevenredig
wordt aangetast;
- er op andere
wijze in de benodigde laad- of losruimte wordt voorzien.
14.3
Evenementen
Alle gronden zijn
tevens bestemd voor evenementen.
Artikel 15 Algemene aanduidingsregels
15.1
Milieuzone - spuitzone
- Ter plaatse van
de aanduiding 'milieuzone - spuitzone' is het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen ten behoeve van fruit- en
boomteelt niet toegestaan;
- burgemeester en
wethouders kunnen met omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde onder a indien:
- gebruik
wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen welke aantoonbaar geen
negatieve invloed heb op het woon- en leefklimaat van omliggende
gevoelige objecten.
Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
16.1
Algemene afwijkingen
Het bevoegd gezag
kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
- van deze regels
en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting
van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de
verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- van deze regels
en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien
een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- van deze regels
ten behoeve van de overschrijding van de voorgevelrooilijn voor de bouw
van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning
zijnde, met dien verstande dat:
- de
overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 m;
- de
bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag
van het hoofdgebouw;
- er geen
bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;
- van deze regels
en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van
het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de
bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee
gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
- de inhoud
per gebouwtje niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
- e bouwhoogte
niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
- van deze regels
ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, wordt vergroot:
- ten behoeve
van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
- ten behoeve
van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;
- ten behoeve
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;
- van deze regels
ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten
behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte
voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers,
liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
- de maximale
oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het
betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine
dakvlak;
- de
bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane
bouwhoogte van het betreffende gebouw.
16.2
Afwijkingsregeling mantelzorg
16.2.1
Afwijken mantelzorg
Het bevoegd gezag
kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van
artikel
14 lid 1 sub b en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw of
een tijdelijke woonunit bij een (bedrijfs-/dienst)woning gebruikt wordt
als afhankelijke woonruimte, indien voldaan wordt aan de volgende
voorwaarden:
- Er bestaat
aantoonbare behoefte aan mantelzorg, dan wel de mantelzorgbehoevende(n)
is (zijn) ouder dan 70 jaar. De behoefte aan mantelzorg kan worden
aangetoond door middel van een verklaring van een onafhankelijke
deskundige.
- Voorzieningen
die het bijgebouw geschikt maken voor bewoning mogen slechts aanwezig
zijn gedurende de periode dat mantelzorg wordt verleend en maximaal
drie maanden nadat bewoning van het bijgebouw is beëindigd.
- De tijdelijke
woonunit mag slechts aanwezig zijn gedurende de periode dat mantelzorg
wordt verleend en maximaal drie maanden nadat bewoning van de woonunit
is beëindigd
- De bouwhoogte
van de tijdelijke woonunit mag niet meer bedragen dan 3 m.
- Bewoning van het
bijgebouw of de woonunit wordt direct beëindigd nadat de
mantelzorgbehoefte is komen te vervallen, tenzij niet direct een
geschikte vervangende zelfstandige woonruimte beschikbaar is. In dat
geval mag bewoning van het bijgebouw of de woonunit maximaal 12 maanden
worden voortgezet nadat de mantelzorgbehoefte is komen te vervallen.
- Het bijgebouw is
gelegen binnen het bouwvlak dan wel de afstand tot het hoofdgebouw niet
meer bedraagt dan 20 m.
- De oppervlakte
ten behoeve van mantelzorg in een bijgebouw bedraagt niet meer dan 70
m², met dien verstande dat de maximaal toegestane oppervlakte aan
bijgebouwen niet wordt overschreden.
- De bewoning in
het kader van mantelzorg vindt niet plaats op de verdiepingen van een
bijgebouw.
- Het gebruik van
een bijgebouw of woonunit voor bewoning leidt niet tot een onevenredige
aantasting van de omgeving en belangen van derden.
- Er bestaan geen
milieuhygiënische belemmeringen tegen het gebruik van het
bijgebouw of woonunit voor bewoning, waarbij rekening moet worden
gehouden met aspecten zoals veiligheid, geluid en milieu.
- Het karakter van
de omgeving moet voor wat betreft de aanwezige landschapswaarden,
gehandhaafd blijven. Indien noodzakelijk moet hiervoor de woonunit
landschappelijk worden ingepast.
16.2.2
Intrekken omgevingsvergunning mantelzorg
Het bevoegd gezag
trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van
artikel
16 lid 2.1 in, indien de bij het verlenen van de
omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van
mantelzorg niet meer aanwezig is.
16.3
Afwijken kleinschalige logiesaccommodaties
Het bevoegd gezag
kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de
gebruiksregels ten behoeve van kleinschalige logiesaccommodaties bij
een (bedrijfs-/dienst)woning, indien voldaan wordt aan de volgende
voorwaarden:
- Ontheffing is
niet mogelijk bij (bedrijfs-/dienst)woningen binnen een
horecabestemming.
- De accommodatie
beschikt over maximaal 4 kamers met gedeelde voorzieningen of maximaal
2 logieseenheden met eigen voorzieningen en biedt ruimte aan maximaal 8
personen tegelijkertijd per nacht.
- De aanvrager is
verplicht een nachtregister bij te houden.
- Permanent
verblijf is niet toegestaan.
- Het gebouw
waarop de aanvraag betrekking heeft betreft de woning zelf of staat
vast aan de woning.
- In afwijking van
het bepaalde in artikel
16 lid 3 sub e kan ook ontheffing verleend worden voor het
gebruik van bijgebouwen als kleinschalige logiesaccommodaties, indien
het gaat om gemeentelijke of rijksmonumenten.
- De woonfunctie
in de woning blijft in overwegende mate behouden.
- Aangetoond dient
te worden dat de activiteit geen extra parkeerruimte vereist binnen het
openbaar gebied.
- De
landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van
het gebouw of complex dienen behouden te blijven. Indien aanpassingen
aan een gebouw of complex worden gedaan wordt de Commissie voor
Ruimtelijke Kwaliteit hierover om advies gevraagd.
- De
omgevingsvergunning mag geen onevenredig nadelige gevolgen hebben voor
het woon- of leefklimaat en doet geen afbreuk aan het woonkarakter van
de wijk of buurt.
- De
omgevingsvergunning heeft geen nadelige gevolgen voor de
bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven of voor woningen.
- Er bestaan geen
milieuhygiënische belemmeringen tegen het gebruik van de woning
voor kleinschalige logiesaccommodaties, waarbij rekening moet worden
gehouden met de specifieke omstandigheden, die samenhangen met de
betreffende locatie.
16.4
Afwijken theetuinen en kleinschalige dagrecreatie
Het bevoegd gezag
kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van de exploitatie van
een theetuin en kleinschalige dagrecreatie bij een
(bedrijfs/dienst)woning, indien voldaan wordt aan de volgende
voorwaarden:
- Afwijking is
niet mogelijk bij (bedrijfs-/dienst)woningen binnen de bestemming
'Horeca'.
- De omvang van
het terras, veranda e.d. ten behoeve van het gebruik van consumpties
door bezoekers mag niet meer bedragen dan 100 m².
- Er vindt geen
detailhandel plaats, uitgezonderd in ondergeschikte vorm een beperkte
verkoop in verband met de bedrijfsmatige activiteit.
- De oppervlakte
aan uitstalruimte voor verkoop ten behoeve van de theetuin bedraagt
niet meer dan 4 m².
- Ten behoeve van
slechtweervoorzieningen en/of sanitaire voorzieningen mag maximaal 40%
van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende
bijgebouwen worden gebruikt voor de bedrijfsmatige activiteiten, tot
een maximum oppervlakte van 45 m².
- De functie
waarvoor de gronden zijn bestemd blijft in overwegende mate behouden.
- Degene die de
bedrijfsactiviteit in hoofdzaak uitvoert is tevens bewoner van de
woning.
- De betreffende
activiteiten hebben niet een zodanige verkeersaantrekkende werking dat
deze leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale
afwikkeling van het verkeer.
- Aangetoond dient
te worden dat de activiteit geen extra parkeerruimte vereist binnen het
openbaar gebied.
- De
omgevingsvergunning levert geen onevenredig nadelige gevolgen op voor
het woon- of leefklimaat en doet geen afbreuk aan het woonkarakter van
de wijk of buurt.
- De
omgevingsvergunning heeft geen nadelige gevolgen voor de
bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven of voor woningen.
- Er bestaan geen
milieuhygiënische belemmeringen tegen het gebruik van de gronden
bij de woning voor een theetuin en kleinschalige dagrecreatie, waarbij
rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden, die
samenhangen met de betreffende locatie.
16.5
Afwijken carports
Het bevoegd gezag
kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van de bouw van een
carport bij een (dienst/bedrijfs-)woning, indien wordt voldaan aan de
volgende voorwaarden:
- De carport wordt
gebouwd binnen de bestemming Wonen en/of de bestemming Tuin.
- De carport mag
niet worden gebouwd vóór de voorgevel.
- De bouwhoogte
van de carport mag niet meer bedragen dan 3,2 m.
- De oppervlakte
van de carport mag niet meer bedragen dan 20 m2.
- De carport mag
geen nadelige invloed hebben op de verkeersveiligheid en dient te
passen binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving.
Artikel 17 Algemene wijzigingsregels
17.1
Wijziging Waarde - Archeologie
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd de bestemmingen 'Waarde - Archeologie
1' of 'Waarde - Archeologie 2', geheel of gedeeltelijk te
doen vervallen of toe te kennen, indien dit op basis van archeologisch
onderzoek gewenst is.
Artikel 18 Overige regels
18.1
Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften
van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van
stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9
lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de
volgende onderwerpen:
- de richtlijnen
voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- de
bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- de
bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- het bouwen bij
hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- de
parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en
- de ruimte tussen
bouwwerken.
18.2
Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan
wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de
regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging
van het ontwerp van het bestemmingsplan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
19.1
Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat
op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig
of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een
omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits
deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
- na het
teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen
wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet
gegaan.
- Burgemeester en
wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een
omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een
bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- Het bepaalde
onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op
het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd
zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan,
daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2
Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van
grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding
van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden
het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde
onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan
strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard
en omvang wordt verkleind.
- Indien het
gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar
wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of
te laten hervatten.
- Het bepaalde
onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was
met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 20 Slotregel
Deze regels
worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Pas Afferden