Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Pas Afferden
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0225.BPaffDePas-1403

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan
De gemeente Druten heeft een aantal jaar geleden gronden aangekocht rond de monumentale boerderij aan de Pas te Afferden met als voornemen hier circa 17 woningen te realiseren. Dit om enerzijds zorg te dragen voor het behoud van de boerderij en anderzijds om op termijn rondom de boerderij woningbouw te realiseren op ruime kavels. Op deze wijze wordt Afferden aan de noordzijde van de kern op een min of meer logische wijze afgerond. Dit voornemen is inmiddels losgelaten.
 
Momenteel is er een aantal gegadigden voor delen van de gronden en is de monumentale boerderij verkocht. Om hier adequaat op te reageren is er allereerst een stedenbouwkundige verkenning gedaan, gebaseerd op behoud van de monumentale boerderij met een royale kavel en een achttal vrije kavels. Nadat deze verkenning positief was ontvangen is een stedenbouwkundig plan opgesteld waarin bepaald is hoe woningbouw op deze locatie op een ruimtelijk verantwoorde wijze gerealiseerd kan worden. Om het plan daadwerkelijk tot uitvoering te kunnen brengen wordt tot slot voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan dient als ruimtelijk toetsingskader voor de nog af te geven omgevingsvergunningen.
 
Parallel aan dit traject heeft zich een initiatief aangediend voor de van Heemstraweg 38 te Afferden. Deze ruimtelijke ontwikkeling staat geheel los van de ontwikkeling van De Pas. Uit puur pragmatische overwegingen is deze ontwikkeling opgenomen in dit bestemmingsplan. Door het 'meeliften' met dit bestemmingsplan kan eenvoudig tot een actueel planologisch kader gekomen worden. Om het verschil in plannen eenduidig te houden is een afzonderlijke ruimtelijke onderbouwing opgesteld welke als bijlage aan dit plan is toegevoegd. De overige paragraven beschrijven de ontwikkelingen aan de Van Heemstraweg 38 dan ook niet. Hiervoor wordt verwezen naar de bijlage.
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied ligt direct ten noorden van de kern Afferden in de gemeente Druten en bestrijkt een oppervlakte van circa 3 hectace. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Van Heemstraweg en aan de oostzijde door De Pas. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de bestaande kavels voor een deel gelegen aan de Koningstraat. Aan de westzijde van het plangebied vormt een aantal agrarische percelen de begrenzing. De volgende afbeeldingen tonen de ligging en de begrenzing van het plangebied.
 
Ligging plangebied
 
Begrenzing van het plangebied
 
1.3 Opbouw bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
 
Zoals eerder opgemerkt is voor de Van Heemstraweg 38 een afzonderlijke onderbouwing opgesteld.
 
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Indien bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bijvoorbeeld bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken omtrent Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012).
 
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en, vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2008/2012. En bij het handboek digitale planregels gemeente Druten.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
2 Het initiatief
2.1 Analyse plangebied
Ontwikkeling Afferden
Afferden is een klein dorp dat onderdeel uitmaakt van het stedelijk gebied van de gemeente Druten. De ontwikkeling van Afferden vindt zijn oorsprong in de bodemopbouw en het daaraan verbonden vroegere bodemgebruik. De ligging op een oeverwal biedt het gebied een geschikte locatie voor agrarisch gebruik. Vooral de fruitteelt, naast akkerbouw, vormt hierin een belangrijk aandeel. Richting het zuiden naar de komgronden overheersen meer de graslanden. De combinatie van de kleinschalige verkaveling, de oude huizen en typische T-boerderijen maakt Afferden tot een karakteristiek en historie ademend dorp. De kern van Afferden is door de jaren heen verplaatst van het Hoog naar de bebouwing langs de Koningstraat. De verplaatsing van de kern wordt op kaarten uit 1932 duidelijker zichtbaar door de locatie van de school en de bouw van de parochiekerk St. Victor en Gezellen uit 1890-1891. Op deze kaarten is ook het voornemen te zien om de Van Heemstraweg aan te leggen. Op kaarten uit 1957 is deze Van Heemstraweg inmiddels aangelegd en is de oude kern verder ontsloten door de aanleg van de Langeslag als aanlsuiting op de Schriksestraat. De bebouwing blijft zich daarna ontwikkelen langs de Koningstraat en tussen de twee verschillende kernen. De Kerkweg tussen de twee oude kernen wordt daarom uitgebreid met de St. Victorstraat. In het zuiden van Afferden wordt de verbinding van Het Hoog naar de Schrikstraat juist losgekoppeld. De bebouwing aan de Koningstraat staat op een opgeslibte oeverwal en karakteriseert door de strokenverkaling met woningen op de kop van de kavels. Rondom Het Hoog en langs de Koningstraat staat nog veel cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. De laatste grote ruimtelijk ontwikkeling is de Tolboom in het zuiden van Afferden, waarbij de Wethouder Kuiperstraat is doorgetrokken naar de Schriksestraat.
 
Verkeer en parkeren
Het plangebied wordt deels ontsloten door De Pas, een doodlopende lintweg die haaks is aangesloten op de Koningstraat. De Pas heeft een relatief smal profiel wat bijdraagt aan het landelijke en kleinschalige karakter van het gebied. De percelen aan De Pas hebben allen een eigen aansluiting en parkeren vindt in de meeste gevallen plaats op eigen terrein. Ten noorden van het plangebied ligt de Van Heemstraweg. De Van Heemstraweg wordt in de nieuwe ontwikkeling gebruikt voor de ontsluiting van het plangebied. De nieuw te ontwikkelen woningen vormen daarmee geen extra verkeersbelasting voor de Koningstraat, waar het huidige verkeer van De Pas op ontsluit.
 
Bebouwing
Het bebouwingsbeeld langs De Pas is kleinschalig en divers. De afstand tussen de weg en de voorgevelrooilijnen varieert per perceel sterk en ligt tussen de 2 en de 10 meter. De oudere bebouwing ligt in veel gevallen dichter op de weg dan de recentere woningen. Bij- en bedrijfsgebouwen liggen bij de recentere bebouwing in principe achter het hoofdgebouw. De hoofdgebouwen bestaan voornamelijk uit één laag met zadelkap in veel gevallen uitgevoerd met een wolfseind. Historische T-boerderijen en enkele nieuwbouwwoningen vormen hierop een uitzondering. In het plangebied zelf en in de nabijheid staan twee monumentale boerderijen. Deze twee monumenten bepalen samen met de T-boerderij en manege op de hoek van de Koningstraat en De Pas het karakter van de omgeving. Alle bebouwing rondom het plangebied is op De Pas of op de Koningstraat georiënteerd.
 
Groen en water
Het plangebied bestaat over het algemeen uit grasland. In het oostelijke plandeel is aan de rand opgaande beplanting aanwezig in de vorm van een meidoornhaag. In het zuidwesten van het plangebied is een oude fruitboomgaard aanwezig met zo’n 15 fruitbomen. Bij de inrichting van het plangebied dient aangesloten te worden met een passende groenstructuur op basis van inheemse plant- en boomsoorten.
 
In de oude situatie zijn er opstallen in het plangebied aanwezig in de vorm van de monumentale T-boerderij en een tweetal schuren. Het totale bebouwde oppervlak bedraagt ca. 950 m2. Deze opstallen worden gerenoveerd en opgenomen in de nieuwe stedenbouwkundige situatie.
2.2 Stedenbouwkundig plan
Stedenbouwkundig plan (bestemmingsplan wijkt op onderdelen hiervan af)
 
Concept
Het stedenbouwkundig concept gaat uit van een hoofdstructuur gebaseerd op een lint tussen de van Heemstraweg en de Koningstraat. Deze structuur zal in fasen worden gerealiseerd en sluit aan bij de reeds aanwezig lintstructuur waarmee deze verder wordt versterkt, op onderdelen wijkt het bestemmingsplan, en daarmee de uiteindelijke invulling, af van dit concept. Voor dit plan wordt uitgegaan van een informele ontsluiting op de van Heemstraweg. De monumentale boerderij aan De Pas krijgt rondom een royale kavel en wordt in volle glorie hersteld. Ten oosten en ten westen van het nieuwe lint kunnen royale woonkavels worden gerealiseerd welke enerzijds meer op de Van Heemstraweg dan wel op het lint georiënteerd zijn afhankelijk van hun positie. Een zone direct ten zuiden van de Van Heemstraweg blijft onbebouwd. Dit in verband met het verkeerlawaai en de ligging deels in het buitengebied. In de hiernavolgende paragrafen wordt het stedenbouwkundig plan per aspect verder toegelicht.
 
Bebouwing
De nieuwe woonbebouwing gaat uit van royale woonkavels nagenoeg allen gelegen aan het lint. De monumentale boerderij zal in ere worden hersteld en krijgt met name aan de noordzijde een royale kavel. Ten westen van de boerderij worden twee eveneens ruime kavels voorgesteld. Deze woningen liggen achterop de kavel en vallen zodoende binnen bestaand stedelijk gebied. Door de situering van deze woningen wordt tegelijkertijd enige afstand gecreëerd tussen de woonfunctie en de van Heemstraweg. Hiermee is een prettig woonmilieu gewaarborgd. Beide woningen worden direct vanaf de Van Heemstraweg ontsloten. Door de beoogde ruime opzet ontstaat de gewenste afwisseling van bebouwde kavels en open groene ruimten.
Ten zuiden van de drie grote woonkavels is ruimte voor 6 kleinere woonkavels met vrijstaande woningen. De woonbebouwing is georiënteerd op het lint en bestaat, evenals de 3 grote kavels, uit 1 á 1,5 laag met een kap. Hiermee sluit het beeld goed aan bij de aanwezige bebouwing, wordt de nieuwe bebouwing opgenomen tussen de (erf)beplanting en blijft het groene karakter van het gebied behouden.
 
Groen en water
Het gebied bestaat nu uit overwegend (agrarisch) grasland dat een open beeld oplevert. De zone direct ten zuiden van de Van Heemstraweg wordt landelijk ingericht met een paardenbak die landschappelijk wordt ingepast. Een paardenbak is op deze locatie passend vanwege het te behouden agrarische karakter van deze zone. Zo ontstaat een goed passend beeld, in aansluiting op de bestaande situatie, en wordt voldaan aan de eisen vanuit enerzijds akoestiek en anderzijds de grens van het buitengebied.
De woonkavels zullen overwegend, naast hun woonbebouwing, een groene kavelinrichting krijgen. Royale (bebouwingsvrije) voortuinen, direct gelegen aan de ontsluitingsweg met groene bermen, dragen bij aan dit beeld.
 
Het watersysteem in het plangebied wordt op enkele punten aangepast en verbeterd. Aan de westzijde van het plangebied wordt een nieuwe watergang voorgesteld. Deze maakt de verbinding tussen de bestaande westelijk gelegen noord-zuidwatergang en de bestaande oostwest-watergang. Hiermee wordt enerzijds een verbeterde doorstroming bereikt en wordt anderzijds extra ruimte voor water gemaakt noodzakelijk voor de toename van verharding.
 
Verkeer en parkeren
Het plangebied wordt ontsloten via de Van Heemstraweg. Aan het einde van het lint, aan de zuidzijde, is ruimte om te keren. Dit is noodzakelijk in verband met bedienend verkeer.
De kavels worden zoveel als mogelijk met hun inritten gekoppeld op het lint ontsloten. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Het bezoekersparkeren maakt hier eveneens onderdeel van uit. Zo blijft het overwegend landschappelijke beeld maximaal gehandhaafd.
2.3 Beeldkwaliteit
In aanvulling op het stedenbouwkundig plan zijn richtlijnen voor de beeldkwaliteit opgesteld. Deze richtlijnen hebben tot doel een kader te bieden waarbinnen de gewenste stedenbouwkundige, landschappelijk en architectonische uitwerking en planbeoordeling kan plaatsvinden. Dit om de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van de locatie te bevorderen. Hierbij gaat het om richtlijnen ten aanzien van stedenbouw, landschap, architectuur en de inrichting van het openbaar gebied.
 
Algemeen
  • Respecteren van de landschappelijke en cultuurhistorische identiteit en waarde van het agrarische landschap als geheel;
  • Respecteren van de karakteristieke openheid van het landschap;
  • Handhaven van de bestaande oriëntatiemogelijkheden en doorzichten langs de landschappelijke hoofdstructuren;
  • (Vervangende) nieuwbouw vormgeven in relatie tot het omliggende landschap.
Plaatsing/Situering
  • Respecteren van het bestaande gespreide bebouwingspatroon;
  • Respecteren van de bestaande omliggende bebouwing en het ensemble van gebouwen op het erf als geheel bij (vervangende) nieuwbouw;
  • Het ruimtelijk karakter moet gebaseerd zijn op kleinschaligheid en diversiteit; een open straatbeeld is het uitgangspunt;
  • De woningen zijn vrijstaand, individueel en afwisselend;
  • Voorgevelrooilijn minimaal 6 meter vanaf de kavelgrens. De kavels aan de Van Heemstraweg vormen hierop een uitzondering. Zij dienen zoveel als mogelijk rondom evenwichtig vrij op de kavel te staan;
  • Woningen met entreegebied en/of met voordeur georiënteerd op de openbare ruimte.
Massa/vorm
  • De hoofdvormen bestaan uit enkelvoudige, stevige, kloeke massa’s met duidelijke kappen. Bij samengestelde bouwmassa’s moet de hoofdvorm duidelijk herkenbaar blijven;
  • De silhouetwerking van de kappen in het landschap is een belangrijk uitgangspunt; hoge nokken, lage zijgoten en veel aandacht aan de uitdrukking van de kopgevels;
  • Elke bouwmassa heeft zijn eigen karakteristiek maar past bij de andere bouwmassa’s op het erf en in de omgeving;
  • De bouwmassa bestaat uit 1 tot 1,5 laag met kap;
  • De kapvorm bestaat uit een zadeldak, schildkap of een mansarde kap. Andere kapvormen zoals een spitsboogdak, lessenaarsdak of wolfseinden zijn niet gewenst;
  • Bij eventuele toevoegingen aan de hoofdvorm zoals dakkapellen of erkers blijft de hoofdvorm altijd duidelijk herkenbaar;
  • Wisselende nokrichtingen, evenwijdig of parallel aan de openbare ruimte.
Openbare ruimte 
De voorgestelde uitbreiding aan De Pas vormt een bijzondere uitbreiding van het dorp Afferden. Het bijzondere karakter van dit gebied zit met name in de ruime landelijke opzet van het woongebied. De inrichting van het openbaar gebied moet dit karakter verder versterken. De openbare ruimte wordt daarom sober en informeel vormgegeven.
De aanwezige openbare ruimte bestaat voornamelijk uit een ontsluitingsweg. Verder is er ruimte gereserveerd voor de noodzakelijke watercompensatie.
 
Straatprofielen
De inrichting van het ontsluitingspad is eenvoudig en passend bij het beeld van het aanwezige landschap. Alle weggebruikers maken hier gebruik van. De midden- en zijbermen worden in gras uitgevoerd. Hoogteverschillen in het profiel worden zoveel mogelijk voorkomen. Een eventuele greppel om het oppervlakte water vanaf het ontsluitingspad en de kavels af te wateren kan tussen de zijbermen en de kavels worden ingepast. De zijbermen gaan direct over in de privékavels en worden gescheiden door een natuurlijk hekwerk dan wel een groene scheiding in de vorm van een haag. Gebouwde erfafscheidingen zijn niet gewenst. Het straatprofiel wordt verder niet voorzien van boombeplanting. Dit om het landschappelijke karakter zoveel als mogelijk te behouden. Bovendien zal de groene inrichting van de kavels meer het beeld bepalen. Aan het einde van het ontsluitingspad wordt een keerlus voorgesteld. Deze kan zo mogelijk als volledig verhard worden voorgesteld.
   
Groen en water
Het ontsluitingspad krijgt een sobere maar overwegend groene inrichting. De percelen direct gelegen aan de Van Heemstraweg hebben allen een voorzone van ca. 50 meter welke als agrarisch gebied gebruikt mag worden. Het geniet de voorkeur om deze voorzone streekeigen in te richten en het agrarische karakter te behouden. Daarbij moet worden gedacht een landschappelijk goed ingepaste paardenbak of een ingerichte tuin passend in de landelijke setting. Daarbij dienen natuurlijke materialen en inheemse plant- en boomsoorten nadrukkelijk het uitgangspunt te zijn.
Het toe te voegen water, noodzakelijk voor de watercompensatie, wordt uitgevoerd als een watergang zoals voorkomend in het gebied, met een minimale breedte van 5 meter. Daar waar de watergang grenst aan de woonpercelen vormt een natuurlijke oever de overgang.
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen moet toenemen.
 
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 juridisch verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorziene ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking dient allereerst gekeken te worden of er vraag is naar een bepaalde ontwikkeling. Op basis van het provinciaal en met name het gemeentelijk beleid  is deze vraag aangetoond (zie paragraaf 3.3.2). Daarnaast is er geen bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing aanwezig voor de ontwikkeling. De nieuwbouw zal derhalve zo optimaal mogelijk moeten worden ingepast. Om hieraan uitwerking te geven is een stedenbouwkundig plan voor de locatie opgesteld. Er ontstaat derhalve geen strijdigheid met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
 
In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
In het Barro worden zes onderwerpen beschreven:
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en Waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.  
Op 1 oktober 2012 is een 1e aanvulling op het Barro in werking getreden. Het Barro is met deze aanvulling uitgebreid met de volgende negen onderwerpen:
  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Veiligheid rond rijksvaarwegen;
  • Verstedelijking in het IJsselmeer;
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Structuurvisie Gelderland 2005
Op 29 juni 2005 stelden Provinciale Staten van Gelderland het Streekplan Gelderland 2005 vast. Op grond van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is het streekplan, dat onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) tot stand is gekomen, gelijkgesteld aan een structuurvisie onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro). Dit betekent dat de inhoud van het streekplan/structuurvisie voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
 
De structuurvisie geeft het beleidskader aan voor de ruimtelijke ontwikkeling in de komende tien jaar. De structuurvisie is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten versterken en men zuinig en zorgvuldig met de ruimte omgaat.
 
De structuurvisie verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden:
  • het rode raamwerk;
  • het groen-blauwe raamwerk;
  • het multifunctiole gebied.
De Beleidskaart ruimtelijke structuur geeft de verschillende gebieden weer.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de Beleidskaart ruimtelijke structuur.
 
Beleidskaart ruimtelijke structuur
 
Het plangebied ligt op de beleidkaart in het 'multifunctioneel gebied'. Dit gebied omvat het bebouwd gebied buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het multifunctioneel gebied is ruimte voor meervoudig ruimtegebruik (verweven functies) in dorpen, steden en landelijk gebied. Een nadere uitwerking wordt voor dit gebied niet gegeven in de structuurvisie. Echter, de toevoeging van acht woningen aan dit gebied is, gezien het multifunctionele karakter van het gebied, goed passend. Het plan is derhalve in overeenstemming met de Structuurvisie Gelderland 2005.
3.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op 15 december 2010 stelden Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vast. Omdat de RVG aangepast moest worden aan de Spoedwet Wro stelden Gedeputeerde Staten op 27 juni 2012 de eerste herziening van de RVG vast.
 
De regels in de RVG kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplannen op deze regels afstemmen. De onderwerpen die in de RVG aan de orde komen en waarvoor regels zijn opgenomen, zijn:
  • verstedelijking;
  • wonen;
  • bedrijventerreinen;
  • recreatiewoningen/ -parken;
  • glastuinbouw;
  • waterwingebied;
  • grondwaterbeschermingsgebied;
  • oppervlaktewater ten behoeve van drinkwatervoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • waardevol open gebied;
  • nationaal landschap;
  • molenbiotoop;
  • detailhandel.
Plangebied
Op het plangebied van dit bestemmingsplan zijn met name de onderwerpen verstelijking en wonen van toepassing.  
Verstedelijking
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Verstedelijking' van de RVG.
 
Kaart Verstedelijking RVG
 
Het grootste gedeelte van het plangebied ligt in een gebied aangemerkt als 'nieuwe bebouwing toegestaan zoekzones wonen en werken'. De zoekzones zijn bedoeld als ruimtelijke reservering voor de behoefte aan stedelijke functies (wonen, werken, winkels, sportvelden en -accommodaties, sociaal-culturele voorzieningen, scholen, kerken etc.). De realisatie van acht woningen binnen de zoekzone is derhalve in overeenstemming met de RVG.
 
Daarnaast ligt een gedeelte van het plangebied in een gebied aangemerkt als 'nieuwe bebouwing onder voorwaarden toegestaan'. In dit gebied zullen echter geen nieuwe woningen gerealiseerd worden.
 
Wonen
Wanneer in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties worden opgenomen dienen deze locaties en de daar te bouwen woningen te passen in het geldende, door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen. In paragraaf 3.2.3 van dit bestemmingsplan wordt derhalve nader ingegaan op dit Kwalitatief Woonprogramma.
3.2.3 Kwalitatief woonprogramma 2010-2019
Het Kwalitatief Woonprogramma (KWP) is door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgesteld op 12 januari 2010. In het KWP zijn afspraken vastgelegd over de ontwikkeling van het woningaanbod in Gelderland voor de periode 2010-2019. Het KWP heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het KWP beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio. De gemeenten en de woningcorporaties hebben de taak, in regionaal verband, de regionale woonopgave te realiseren. De regionale afstemming van de lokale woonprogramma’s, met het provinciale referentiekader voor de regio als richtpunt, heeft plaatsgevonden in het kader van het KWP.
 
Planspecifiek
In het KWP is onder andere afgesproken dat gemeenten per regio een binnenregionale verdeling (spreiding) en fasering maken. De gemeente Druten heeft hieraan uitwerking gegeven door het opstellen van het rapport 'Faseren en Doseren: integrale afweging'. In paragraaf 3.3.2 wordt hier nader op ingegaan.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Druten
De gemeenteraad van de gemeente Druten heeft op 16 februari 2012 de Structuurvisie Druten vastgesteld. De structuurvisie vormt voor de gemeente Druten het kader waarbinnen de gemeente, samen met anderen, ontwikkelingen initieert en projecten (van anderen) beoordeelt. Het beleid, zoals opgenomen in de structuurvisie, wordt op termijn doorvertaald naar de verschillende bestemmingsplannen.
 
Planspecifiek
Op de volgende afbeelding is de kaart, behorende bij de structuurvisie, weergegeven.
 
Structuurvisie Druten
 
Op de kaart van de structuurvisie is het plangebied aangewezen als 'uitbreiding woningbouw/herontwikkeling'. In de structuurvisie wordt aangegeven dat op deze locatie aan de Pas ruimte is voor 17 woningen. Op basis van nieuwe inzichten is echter gebleken dat de realisatie van 17 woningen op deze locatie niet realistisch is. Er is derhalve besloten om op deze locatie acht woningen te realiseren. Dit blijft in lijn met het gestelde in de structuurvisie waarin staat dat bij het realiseren van woningen de aandacht meer uit moet gaan naar de kwaliteit van de te bouwen woningen dan de kwantiteit. Doordat er minder woningen gerealiseerd worden, wordt meer ingezet op de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Het plan is derhalve in overeenstemming met de Structuurvisie Druten.
3.3.2 Woonvisie Afferden
De Woonvisie Afferden is opgesteld in augustus 2009 en is een afspiegeling van de zoektocht naar de meest geschikte locatie die geschikt zijn voor woningbouwontwikkeling in Afferden. Uitgangspunt hierbij is de centrale gedachte die ervan uitgaat dat de keuzes die gemaakt zijn zoveel mogelijk recht moeten doen aan het specifieke karakter van het dorp Afferden.
 
In de visie wordt een ruimtelijk streefbeeld beschreven die gebruik maakt van de aanwezige ruimtelijke karakteristieken van Afferden. Voor zover de historische structuren nog herkenbaar zijn, worden deze zoveel mogelijk behouden en zo mogelijk versterkt. Als wenselijke ontwikkelingsrichting wordt uitgegaan van de ruimtelijke drager in de vorm van een 'T' (Koningstraat en Schriksestraat) die de basis vormt voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in Afferden. Het dorp Afferden kan volgens het streefbeeld in de zuidoostelijke oksel van de T-vorm uitbreiden en er kunnen nieuwe lintjes ontstaan die dwars op de Koningstraat liggen.
 
Planspecifiek
Aan de noordzijde van de Koningstraat, ter plaatse van het plangebied (locatie 1 op de volgende afbeelding), wordt in de woonvisie Afferden uitbreiding mogelijk geacht voor circa 17 woningen op de korte termijn.
 
Woningbouwlocaties Woonvisie Afferden
 
Op de lange termijn kan dit worden uitgebreid met grotere volumes en een bouwtempo van 8-10 woningen per jaar. Dit dient op een stedenbouwkundig verantwoorde wijze te gebeuren met inachtneming van de bestaande structuren (dwarslinten op de Koningstraat) en op architectonische passende wijze. 
 
De realisatie van 8 woningen in het plangebied aan de Pas is passend binnen de woningaantallen die voor deze locatie worden voorgesteld. Daarnaast is in het stedenbouwkundig plan aansluiting gezocht bij de bestaande structuren van dwarslinten op de Koningstraat.
3.3.3 Faseren en doseren
Op 8 maart 2011 heeft de raad van de gemeente Druten de rapportage 'Faseren en Doseren: integrale afweging' vastgesteld. De rapportage gaat in op het woningbouwprogramma in relatie tot de gewijzigde marktomstandigheden. Gebleken is dat de voorgenomen woningbouwprogrammering in Druten in de komende jaren niet aansluit bij de vraag in de markt. Dit werd al duidelijk in het woningmarktonderzoek dat de gemeente in 2008 in samenwerking met Woningstichting Alphons Ariëns en Waterborgh Wonen liet uitvoeren. De omvang van de beoogde woningbouwproductie oversteeg ruimschoots de te verwachten woningbehoefte.
 
De gemeente Druten is in september 2010 gestart met het traject 'Faseren en doseren'. De uitkomsten van het woningmarktonderzoek 2008 werden geactualiseerd, mede in het licht van het verslechterde economische perspectief. Tevens werden alle bouwplannen in samenwerking met de ontwikkelaars geïnventariseerd en beoordeeld, aan de hand van volkshuisvestelijke en planologische criteria. Dit leidde tot een prioritering, maar slechts een prioritering op basis van volkshuisvestelijke en planologische criteria.
 
In december 2010 heeft de gemeente besloten om alle plannen, in aanvulling op de volkshuisvestelijke en planologische beoordeling, ook op juridische en financiële aspecten te beoordelen. Het doel hiervan was om de gemeentelijke positie op juridische en financiële aspecten duidelijk te krijgen. Uiteindelijk hebben alle aspecten geleid tot een prioritering van de verschillende initiatieven.
 
Planspecifiek
In de rapportage Faseren en Doseren worden alle bouwplannen in de gemeente Druten genoemd. Eén van de plannen die in de rapportage wordt genoemd is de realisatie van 17 woningen aan de Pas in Afferden. Dit betreft een plan met een score 1 op juridische binding. Dat wil zeggen dat het een plan is met een zeer hoge prioriteit/mate van gebondenheid. Echter, als alle plannen met een score 1 op juridische binding worden geselecteerd, levert dit een capaciteit op van 693 woningen, terwijl de benodigde plancapaciteit voor de periode 2013-2019 588 woningen is. Om deze reden worden de verschillende plannen nog door de volgende zeven gehaald:
  • faseren Druten-Oost;
  • toevoegen van de plannen met een hoge mate van gewekte verwachtingen (juridische binding score 2);
  • plannen met de hoogste score op volkshuisvestelijke en planologische criteria voor zover de capaciteit per kern al niet wordt overschreden.
Nadat de plannen door deze zeven zijn gehaald blijft er een plancapaciteit over van 582 woningen. Dit is passend binnen de benodigde plancapaciteit van de gemeente Druten voor de periode 2013-2019. Omdat bij het zeven van de verschillende plannen het plan voor de realisatie van 17 woningen aan de Pas in Afferden steeds overeind is gebleven, is het op basis van de rapportage Faseren en Doseren mogelijk om maximaal 17 woningen aan de Pas in Afferden te realiseren. De realisatie van 8 woningen in het plangebied aan de Pas in Afferden is derhalve in overeenstemming met de rapportage Faseren en Doseren.
3.3.4 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan
Het doel van het GVVP is om aan te sluiten op de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van de gemeente. In het GVVP zijn zowel de bestaande situatie als de gevolgen van diverse toekomstige ontwikkelingen in beeld gebracht.
In het GVVP zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
  • Bereikbaarheid is een voorwaarde voor het functioneren van de gemeente. Ontwikkelingen in mogelijk toenemende intensiteit verdienen nader onderzoek;
  • Het verkeers- en vervoerbeleid ondersteunt de ruimtelijke en economische ontwikkelingen in de gemeente. De ontsluiting bij nieuwe woningbouw en bedrijventerreinen moet uiteraard goed geregeld zijn;
  • Het verkeers- en vervoerbeleid draagt bij aan de realisatie van een aantal projecten;
  • Verbeteren van de leefbaarheid in het algemeen. Bij leefbaarheid gaat het om een veilige fysieke ruimte, maar ook om een geluidarme en schone leefruimte;
  • Koesteren van de landelijke fijnmazige structuur van netwerken voor fiets, wandelen en auto. Geen grote doorgaande wegen, behalve de N322 en haar ontsluitingswegen;
  • De gemeente is aantrekkelijk voor toerisme en recreatie. Dit punt benadrukken door wandel- en fietspadenstructuur en inrichting te verbeteren.
Voor alle wegen wordt een inrichting conform de wegcategorisering van Duurzaam Veilig voorgestaan. Het wegennet van de gemeente Druten is verdeeld in drie wegcategorieën: stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Op stroomwegen staat het doorstromen van verkeer centraal. Ook de kruispunten op stroomwegen zijn zodanig ingericht dat het verkeer zo min mogelijk vertraging ondervindt van het kruispunt. De provinciale Maas en Waalweg (N322) is de enige stroomweg op het grondgebied van Druten.
 
Planspecifiek
In het plangebied wordt één erftoegangsweg aangelegd voor de ontsluiting van de verschillende woningen. Deze erftoegangsweg zal aantakken op de Van Heemstraweg. De capaciteit van de Van Heemstraweg is voldoende om de geringe toename aan verkeersbewegingen, die door de bouw van de nieuwe woningen ontstaat, op te vangen. De bereikbaarheid van de woningen in het plangebied is daardoor niet in het geding. Het plan is derhalve in overeenstemming met de Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan.
   
3.3.5 Nota Parkeernormen
Op 10 februari 2011 is de Nota Parkeernormen vastgesteld door de raad van de gemeente Druten. De Nota Parkeernormen is de leidraad voor de verkeerskundige toetsing van nieuwe plannen en heeft als doel het totale gemeentelijke parkeerareaal in evenwicht te houden en de bereikbaarheid en leefbaarheid binnen de gemeente te waarborgen. Voor de verschillende functies wordt de parkeereis gegeven. Uitgangspunt is dat benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.
 
Planspecifiek
Op basis van de Nota Parkeernormen moeten in het plangebied 2 parkeerplaatsen per woning gerealiseerd worden. Deze parkeerplaatsen zullen allemaal op het eigen terrein rondom de woningen gerealiseerd worden. Het plan is derhalve in overeenstemming met de Nota Parkeernormen.   
3.3.6 Welstandsnota
Welstandstoezicht werd ooit ingesteld om te voorkomen dat bouwwerken de openbare ruimte zouden ontsieren. Nog steeds wordt bij iedere aanvraag voor een omgevingsvergunning beoordeeld of het betreffende bouwwerk niet in strijd is met 'redelijke eisen van welstand'. Om de inhoudelijke kennis aan juridisch houdbare criteria en efficiënte procedures te koppelen is door de raad van de gemeente Druten de Welstandsnota vastgesteld. Voor de inwoners van Druten biedt de nota meer inzicht in de toetsing door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en meer zekerheid vooraf over de haalbaarheid van bouwplannen.
 
Planspecifiek
In de Welstandsnota is de gemeente Druten onderverdeeld in verschillende gebiedscategorieën. Op de volgende afbeelding is een kaart weergegeven met daarop deze verschillende gebiedscategorieën.
 
Uitsnede welstandskaart gemeente Druten.
 
Het plangebied ligt in de gebiedscategorie 'Agrarisch landschap'. In de Welstandnota is dit landschap geheel aangemerkt als een niveau 3-gebied (regulier welstandsgebied). Dit houdt in dat bij ruimtelijke ingrepen de basiskwaliteit van het gebied als uitgangspunt gehandhaafd dient te worden. Verder is het welstandsbeleid er op gericht de open ruimte en het karakter van het landschap te handhaven. Hierin hebben de komgronden een extensieve vorm van ruimtegebruik terwijl op de stroomruggen een meer intensievere vorm thuishoort. Nieuwbouw dient qua bebouwingshoogte en -massa vormgegeven te worden in relatie tot het omliggende landschap. Kleuren die sterk contrasteren met de omgeving zijn uitgesloten. Hoofdzakelijk gebruik van beton, golfplaat, kunststof en/of metalen beplatingsmateriaal zijn eveneens niet toegestaan.
3.3.7 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt in het planologische regime van het bestemmingsplan 'Kom Afferden'. Dit bestemmingsplan is op 16 februari 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente Druten. De volgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
 
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan
 
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast heeft een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en een deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De bestaande boerderij in het plangebied heeft de functieaanduiding 'bedrijfswoning' en de specifieke bouwaanduiding 'gemeentelijk monument'. Een gedeelte van het plangebied is aangeduid als 'wro-zone - wijzigingsgebied 4. Met gebruikmaking van deze bevoegdheid kan het plan gewijzigd worden ten behoeve van de toevoeging van één woning. Binnen de bestemming Agrarisch is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om, indien een bedrijf beïndigd wordt, de bestemming onder voorwaarden te wijzigen in een woonbestemming. Dit houdt in dat B&W bevoegd zijn, onder voorwaarden, ter plaatse het plan te wijzigen ten behoeve van de burgerwoning, indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Onderhavig plan voldoet echter niet aan de genoemde voorwaarden. Derhalve wordt voor de locatie voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan omvat de ontwikkeling van acht woningen aan de Pas te Afferden. Een dergelijk plan wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r. (categorie D11.2, stedelijk ontwikkelingsproject). Er wordt echter niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. Omdat het in dit geval slecht om acht woningen gaat, is een m.e.r.-beoordeling niet vereist.
In dit bestemmingsplan worden de belangrijkste milieuaspecten waaronder verkeer, flora- en fauna, geluid en luchtkwaliteit in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit volgt uit de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij herinrichtingssituaties is doorgaans een bodemonderzoek noodzakelijk in het kader van de Woningwet. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Op het perceel is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd1. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat het matig puinhoudende bovengrondmonster van boring B28A (MM5) licht verontreinigd is met barium, lood en zink. De overige boven- en ondergrondmonsters zijn niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters. Het grondwater is niet (noemenswaardig) verontreinigd met de onderzochte parameters. De uitvoering van een aanvullend of nader onderzoek is niet zinvol. Tegen de bebouwing van de locatie zijn geen zwaarwegende milieuhygiënische bezwaren aan te voeren.
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De realisatie van acht woningen kan, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant wordt 'wonen' in het Besluit gevoelige bestemmingen niet gezien als een gevoelige bestemming. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) echter wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en romdom het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de achtergrondconcentraties over 2010 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weegegeven. Uit deze afbeeldingen blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatste 'vrij matig' tot 'redelijk' is.
 
Achtergrondconcentratie fijnstof
  
  
Achtergrondconcentratie stikstofdioxide
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Het plangebied ligt net ten zuiden van de Van Heemstraweg. Langs deze weg ligt een planologisch aandachtsgebied (zone). Binnen deze zone biedt de Wet geluidhinder in een aantal situaties bescherming aan geluidsgevoelige bestemmingen. Het basisbeschermingsniveau of de voorkeursgrenswaarde is 48 dB.
 
Omdat in het plangebied een geluidsgevoelige bestemming (wonen) mogelijk wordt gemaakt is de ligging van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bepaalt2. Deze ligging is op de volgende afbeelding weergegeven.
 
Ligging 48 dB-contour
 
De nieuwe woningen zijn in zijn geheel gelegen buiten de 48 dB-contour. Het wegverkeerslawaai van de Van Heemstraweg vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling. Daarnaast zijn langs de overige wegen in de omgeving van het plangebied geen geluidszones aanwezig. Er is geen Hogere Waarde –procedure nodig. Extra eisen voor geluid zijn niet aan de orde. 
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied is een aantal bedrijven gelegen die van belang kunnen zijn voor de ontwikkeling van de locatie. Het gaat hier om de volgende bedrijven:
  • grondverzet- en sierbestratingbedrijf aan de Pas 3a;
  • paardenhouderij aan de Koningstraat 51.
Grondverzet- en sierbestratingsbedrijf
Volgens het geldende bestemmingsplan wordt dit bedrijf in het kader van bedrijven en milieuzonering aangemerkt als een bedrijf met milieucategorie 1 en 2. Daarnaast is een aanvullende aanduiding 'stenenhandel' en 'machineservicebedrijf' opgenomen. Het gebied is aan te merken als een gemengd gebied. De afstand tot de meest maatgevende woning, het bestaande monumentale pand, is circa 30 meter. Uitgaande van een Gemengd gebied zou ook in geval van een categorie 3 bedrijf er geen probleem ontstaan. Opgemerkt moet worden dat de bedrijfsvoering ontsloten wordt via de Van Heemstraweg. 
 
Paardenhouderij
Voor een paardenhouderij is het milieuaspect geur dominant. Indien de paardenhouderij vergelijkbaar is met een manege, in casu is hiervan geen sprake, volgt uit de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG dat de categorie 3.1 is en dat de grootste richtafstand 50 meter bedraagt . Nu het geen paardenhouderij betreft welke in omvang gelijk te stellen is met een manege kan gemotiveerd afgeweken worden van de richtlijnen van de VNG.
 
Voor nieuwbouw van geurgevoelige objecten moet de gemeente kunnen garanderen dat sprake zal zijn van een goed woon- en verblijfklimaat. Wanneer de 50 meter uit de VNG richtlijn in acht wordt genomen is hier per definitie sprake van. Andersom impliceert dit niet dat bij een kleinere afstand geen sprake kan zijn van een goed woon- en verblijfklimaat. Voor de mate van geurhinder geeft de landelijk wetgever geen waarden of bandbreedten. Het is het bevoegd gezag die beoordeelt of de geurhinder past bij de doelstellingen voor het gebied en of zij de mate van geurhinder acceptabel acht. 
 
Dat de geurhinder op een acceptabel laag niveau zal liggen is op deze locatie zeer aannemelijk:
  • de afgelopen jaren is er door de bestaande bewoners geen overlast ervaren van geur vanuit de naburige paardenhouderij;
  • de nieuwe geurgevoelige objecten worden op een grotere afstand gesitueerd dan de bestaande woningen.
 
Op de volgende afbeelding zijn deze afstanden weergegeven.
 
Richtafstanden paardenhouderij Koningstraat 51
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat de woningen niet zijn gelegen binnen een afstand van 25 meter vanaf de paardenhouderij. De geurverordening van de gemeente Druten gaat voor het buitengebied uit van een minimale afstand van 25 meter. Binnen deze afstand is er nog sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De nieuwe gevoelige objecten zijn gelegen op een grotere afstand dan 25 meter. De paardenhouderij is in schaal en omvang niet vergelijkbaar met een reguliere manege derhalve kan gemotiveerd afgeweken worden van de VNG richtlijn en wordt voldoet het initiatief aan een goede ruimtelijke ordening.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR)
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de circulaire Rnvgs is dit beleid nader uitgewerkt. In de nota en circulaire Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor. Deze normen hebben echter geen wettelijke status.
 
Het voornemen van het kabinet is een aantal categorieën van routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en bijbehorende plafonds aan te wijzen. Dit moet leiden tot een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit Basisnet geeft de relatie aan tussen de ruimtelijke ordening en de vervoersrisico’s. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in een gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. Om het Basisnet wettelijke grondslag te geven zal bestaande wetgeving aangepast en nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten worden. Derhalve wordt een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) opgesteld om de regels voor de ruimtelijke ordening van het Basisnet vast te leggen: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Vanuit het Btev moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) opgenomen worden en moet een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied mogelijke risico's aanwezig zijn is de risicokaart externe veiligheid geraadpleegd. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
 
Uitsnede risicokaart
 
De uitsnede van de risicokaart toont de aanwezigheid van de volgende risicobronnen:
  • Een LPG-vulpunt, -reservoir en -afleverinstallatie bij  een tankstation (van Heemstraweg 40) op circa 300 meter van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het tankstation.
  • Een LPG-vulpunt, -reservoir en -afleverinstallatie bij een tankstation (Maas en Waalweg 2) op circa 1000 meter van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het tankstation.
Geen van de risicobronnen heeft een contour die over het plangebied ligt. Daarnaast is er in de omgeving van het plangebied ook geen sprake van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zeven vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 
 
Beleid Waterschap Rivierenland
Het speerpunt van het beleid van het Waterschap Rivierenland is 'duurzaam en klimaatbewust'. Om een duurzaam en klimaatbewust waterbeheer te kunnen realiseren, beschikt het waterschap over een klimaatneutraal kantoor, koopt men duurzaam materiaal in, levert het duurzaam terreinbeheer en duurzame energiemaatregelen. Het Waterschap Rivierenland is het eerste waterschap in Nederland dat is toe getreden tot het klimaatverbond. Dit instituut verenigt Nederlandse overheidsorganisaties die daadkrachtig werken aan het verankeren van een beter klimaatbeleid en de uitvoering ervan op lokaal niveau. Het lidmaatschap moet zorgen voor nieuwe inspiratie voor de ingeslagen weg van duurzaamheid.
 
In het kader van de speerpunten van het beleid is het waterschap verantwoordelijk voor, en werkt het voortvarend aan, een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar Rivierenland. Hierbij heeft het een visie die bestaat uit een missie, een aantal kernwaarden en een toekomstbeeld. De kerntaak is het waterbeheer in Rivierenland. Wederom is het aspect veiligheid een belangrijk onderdeel. Het uitvoeren van de taken doet het waterschap door middel van het inzetten van technische middelen en bijzondere capaciteiten, te weten: dijkbeheer, muskusrattenbestrijding, beheer van watersystemen, waterzuivering, vaarwegenbeheer en grondwaterbeheer. Het waterschap draagt de verantwoordelijkheid bij het inzetten van de middelen en beschikt over de noodzakelijke kennis om tot een juiste inzet te komen.
 
Waterbeheerplan 2010-2015
Vanaf 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 van kracht. Het beheerplan gaat in op het waterbeheer in het hele plangebied en omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Het nieuwe plan bouwt voort op het bestaande beleid uit de voorgaande waterbeheerplannen. In het plan worden ook nieuwe onderwerpen aangehaald, te weten:
  • Maatregelen voor zwemwater;
  • Maatregelen voor de natuur:
    • in Natura-2000 gebieden, beschermd vanuit de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn;
    • in TOP-lijstgebieden, waar verdroging met voorrang aangepakt wordt;
    • in waterparels, door de provincie aangewezen beschermde natte natuur;
  • Normen studies aan de hand van de nieuwe klimaatscenario's;
  • Actualisatie van de 36 stedelijke waterplannen en de uitvoering daarvan.
De nieuwe doelstellingen sluiten aan bij de opgave waar het waterschap de komende planperiode voor staat. Zo wil het waterschap het beheergebied in 2015 klimaatbestendig hebben. Om dit te bereiken moeten de primaire waterkeringen worden aangepakt en het bergend vermogen van het watersysteem van het landelijk gebied worden vergroot. Een andere doelstelling en onderdeel van de opgave, is om in 2027 de KRW-doelstellingen voor waterkwaliteit te halen. Hiertoe zullen er in de planperiode een groot aantal maatregelen worden getroffen om vooral de ecologische waterkwaliteit te verbeteren. Daarnaast zal ook binnen het stedelijk gebied het waterbergend vermogen worden vergroot en de waterkwaliteit worden verbeterd. Als laatste heeft het waterschap de ambitie om de watercondities en de waterkwaliteit voor de natte natuur te verbeteren.
 
Waterplan Druten
Het Waterplan Druten is opgesteld door de gemeente Druten en het Waterschap Rivierenland (februari 2007). Het doel van dit plan is het vormen van beleid rondom het thema water, dat gezamenlijk gedragen wordt en bruikbaar is. Het waterplan kent geen wettelijk kader, maar is een functioneel beleidsdocument. Het is een beleidsdocument dat door de integrale benadering van water een basis vormt voor het streven naar een duurzaam beheer van het gemeentelijk watersysteem. Het waterplan is een sectoraal plan dat integraal is opgesteld. Het biedt het beleidskader bij sectorale plannen en bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Doel van het waterplan is het vormen van een beleid rondom het thema water dat:
  • gezamenlijk gedragen wordt,
  • bruikbaar is.
In het waterplan zijn knelpunten en aandachtspunten benoemd binnen het watersysteem van Druten. Zo is er sprake van kwelwater bij hoge rivierstanden. Dit heeft hoge grondwaterstanden tot gevolg, waardoor er wateroverlast kan ontstaan. Binnen het stedelijk gebied is er een tekort aan berging voor water bij hevige regenval. Dit wordt vooral veroorzaakt door de afwezigheid van oppervlaktewater binnen deze gebieden. Het laatste punt is de verbetering van de waterkwaliteit. Probleem hierbij zijn de gemengde rioleringsstelsels.
 
Planspecifiek
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
 
Huidige situatie
Het plangebied bestaat voor het grootste deel uit grasland, met op enkele plekken opgaande beplanting en bomen. Met uitzondering van de monumentale T-boerderij en een tweetal schuren met een gezamenlijk oppervlak van circa 950 m2, zijn in het plangebied geen opstallen aanwezig. Rondom de boerderij en schuren is enige vorm van verharding aanwezig. De totale verharding bedraagt circa 990 m2.
 
Toekomstige situatie
In het plangebied worden 8 nieuwe royale woonkavels gerealiseerd. De woonkavels zullen allen een groene kavelinrichting krijgen. Voor de ontsluiting van de woningen zal een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd worden. Aan de zuidwestrand van het plangebied zal, aansluitend op reeds bestaande watergangen buiten het plangebied, een watergang gerealiseerd worden. De reeds aanwezige monumentale T-boerderij en schuren zullen gerenoveerd worden.
 
Watercompensatie
Het waterbergend vermogen van de bodem mag bij nieuwe planontwikkeling niet verloren gaan. Een toename aan verharding dient in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd. Bij de berekening van de benodigde compensatie zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
  • 5% van het gebied wordt als verharding gerekend;
  • de bouwvlakken, zoals weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan, worden volledig als verharding gerekend;
  • het gebied met, op de verbeelding van dit bestemmingsplan, de aanduiding 'paardenstal' wordt als volledig verhard gerekend;
  • de weg wordt verhard gerekend (alleen de sporen);
  • de keerlus wordt als volledig verhard gerekend;
  • de benodigde watercompensatie is 15% van de toename aan verharding.
De paardenbak aan de zijde van de Van Heemstraweg telt niet mee in de nieuwe verharding, mits de ondergrond niet verhard is. Deze ondergrond moet bestaan uit gras of zand en – zo dit niet aanwezig is – uit milieuvriendelijk materiaal.
Ten behoeve van de berekening zijn in de volgende tabel de huidige en toekomstige oppervlakten weergegeven. Omdat er op het perceel van de reeds aanwezige monumentale T-boerderij geen veranderingen zijn voorzien is dit perceel niet in de tabel en berekening meegenomen. 
 
 Bestaande situatie Toekomstige situatie 
Verhard990 m2 5.615 m
Water230 m1.065 m2
Groen 17.925 m12.465 m2
Totaal 19.145 m2 19.145 m2
 
Met de gegevens uit voorgaande tabel is de toename aan verharding te berekenen. Deze bedraagt 5.615 m2 - 990 m2 = 4.625 m(dit is incl. 5% verharding berekend over het gehele plangebied). Op de hoeveelheid verharding kan 500 m2 vrijstelling voor het stedelijk gebied in mindering wordt gebracht. Als basis voor de berekening wordt uitgegaan van 4.125 m2. Compensatie is 436m3 per ha (voor een bui T=10 +10%) 436 x 0.4125 = 180 m3 en 664 m3 per hectare verharding bij een bui T=100 +10% = 273,9 m3.
  
180 m3 / 0,3 (max peilsteiging) = 600 m2  (of 913 m2 bij T=100+10%) wateroppervlak op zomerpeil. Dit is naast de reeds aanwezig wateroppervlak te realiseren. In totaal wordt 1.065  m2 aan water gemaakt. Het plan voorziet dus in 200 m2 'teveel' aan water. Ten behoeve van het onderhoud van de sloot is aan beide zijden van de sloot een strook van 1 meter gereserveerd.
   
Waterafvoer
De vuilwaterafvoer van het plan zal aangesloten worden op het openbaar riool grenzend aan het plangebied. Het hemelwater vanaf de nieuwbouw (daken) zal zoveel als mogelijk afgekoppeld worden van het riool. Het regenwater vanaf de bestrating zal 'gewoon' via de berm/tuin infiltreren in de bodem.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Door Laneco is een ecologische quickscan uitgevoerd. De uitkomsten van deze quickscan zijn als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd. In het plangebied komen de jaarrond beschermde vogelsoorten steenuil en kerkuil voor. Het onderzoeksgebied wordt, gezien de sporen, gebruikt als foerageergebied. Het foerageergebied zal door de bebouwing deels worden aangetast. De kleine te slopen stal vormt een roestplaats voor de kerkuil en de perenboom achterop het erf is een roest- of nestplaats voor de steenuil.
Van de kerkuil wordt in de oude boerderij ruïne een broedplaats verwacht. Deze locatie wordt niet aangetast als onderdeel van de bestemmingsplanwijziging.
Hoewel het onderzoeksgebied geschikt is als foerageergebied voor vleermuizen, worden er in het onderzoeksgebied geen verblijfplaatsen, vliegroutes of belangrijke onderdelen van foerageergebieden verwacht. De ruïne van de boerderij kan wel een verblijfplaats vormen.
 
Door de bebouwing zal een deel van foerageergebied van de jaarrond beschermde soorten kerkuil een steenuil (tabel 3 Flora- en faunawet en Vogelrichtlijn) worden aangetast. Aangezien ook de hoogstamperenboomgaard wordt gekapt of tussen de bebouwing komt te liggen, zal voor de steenuil de aantasting zodanig zijn dat zonder maatregelen zijn nestplaats indirect zal worden aangetast. Om effecten, en daarmee procedurele gevolgen in het kader van de Flora- en faunawet te voorkomen, dienen alle weidegronden (steen)uil vriendelijk te worden ingericht, en dienen de instandhouding en het beheer ervan juridisch te worden verankerd. Deze maatregelen moeten gerealiseerd zijn voordat het huidige foerageergebied wordt verkleind door de nieuwbouw.
4.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Planspecifiek
Door Archeodienst is een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.  Op grond van de resultaten van het onderzoek acht Archeodienst een archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk in de noordelijke helft van het plangebied wanneer de geplande graafwerkzaamheden dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld. Archeodienst acht een waarderend proefsleuvenonderzoek voor de hele noordelijke helft van het plangebied in dit geval een te grote inzet, omdat rekening moet worden gehouden met het feit dat de vondst mogelijk verspoeld is en niet op een vindplaats duidt. Het voorstel is om in te zetten op een gefaseerd proefsleuvenonderzoek, waarbij eerst 2 à 3 sleuven ter plaatse van/rondom de vondst worden aangelegd. Als daar geen vindplaats wordt aangetroffen, kan het plangebied alsnog worden vrijgegeven m.b.t. archeologie. Mochten er wel archeologische resten aanwezig zijn, dan kan het onderzoek worden uitgebreid over de rest van het terrein.
In de zuidelijke helft van het plangebied worden op basis van het onderzoek geen archeologische resten verwacht.
Op grond van de uitkomsten van het onderzoek wordt de archeologische dubbelbestemming gehandhaafd. Vooruitlopend op de bouw van de woningen zal voor het noordelijke plandeel aanvullend proefsleuven onderzoek moeten plaatsvinden. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek kan het bevoegd gezag het plangebied al dan niet vrijgeven.   
4.6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De betreffende gronden zijn in eigendom van de gemeente Druten. De planvorming vindt dat ook voor eigen risico en kosten plaats. Het verhaal van plankosten ligt vervolgens besloten in de verkoop van de betreffende woonkavels. Het opstellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.
  
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2008/2012 (SVBP 2008/2012).     
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.   
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2008/2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
 
Agrarisch
Deze bestemming is opgenomen voor de reeds agrarische gronden langs de Van Heemstraweg. Binnen deze bestemming is het mogelijk om, ter plaatse van de aanduiding 'paardenstal', een paardenstal te realiseren. Voor de te realiseren paardenbak is eveneens een aanduiding opgenomen.
 
Maatschappelijk
Deze bestemming is opgenomen voor de locatie aan de Van Heemstraweg 38. De bestemming sluit aan op de gangbare maatschappelijke bestemming binnen de gemeente Druten. Specifiek voor de bedrijfswoning is een aanduiding opgenomen. Dit maakt één bedrijfswoning binnen het bouwvlak mogelijk.
  
Verkeer
Voor de nieuwe ontsluiting van het gebied en voor de keerlus is de bestemming 'Verkeer' opgenomen. 
 
Water
Deze bestemming is opgenomen voor het bestaande en het nieuw aan te leggen water in het plangebied.  
 
Wonen 1 en 2
Deze bestemmingen zijn opgenomen voor de bestaande en de nieuw te realiseren woningen, erven en bijbehorende bouwwerken. Binnen de, op de verbeelding aangegeven, bouwvlakken is het mogelijk om, naast de bestaande karakteristieke woning, 8 nieuwe woningen te realiseren.
 
Voor de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing welke herbestemd wordt tot wonen is de gangbare regeling binnen de gemeente Druten op maat gemaakt. Om dit goed inzichtelijk te maken zijn hiervoor twee verschillende bestemmingen 'Wonen' opgenomen. Voor de hoeveelheid erfbebouwing is aangesloten op het geldende beleid. Als uitzondering hierop is voor de bestaande monumentale boerderij geregeld dat naast de reguliere erfbebouwingsregeling het toegestaan is de bestaande bebouwing, welke op de verbeelding is aangeduid, in stand te houden.
   
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 
6.2 Verslag inspraak en artikel 3.1.1 Bro overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan ‘Pas Afferden’ heeft in het kader van de inspraakprocedure met ingang van 15 augustus 2013 voor een periode van zes weken, tot en met 25 september 2013, ter inzage heeft gelegen. Tijdens deze inzagetermijn zijn er 3 inspraakreacties ingediend. Deze inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota inspraak en vooroverleg. Deze nota is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
6.3 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Pas Afferden’ heeft op grond van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van 12 december 2013 voor een periode van zes weken, tot en met 22 januari 2014, ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn er drie zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in
de Nota zienswijzen. Deze nota is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan.
  • 1. Verkennend bodemonderzoek Pas 6 te Afferden, NIPA milieutechniek b.v., Project: 09.11552, 12 januari 2010
  • 2. Notitie woningbouw Afferden, Weel geluidadvies