direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Glane 2016 partiële herziening Gronausestraat 467 - 471 Glane
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0168.0013PH01-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2014 is seksclub El Dorado in Glane op last van de burgemeester gesloten. Het pand is daarna niet meer in gebruik geweest.

De raad van de gemeente Losser heeft op 7 januari 2020 voor de Gronausestraat 467- 469, een voorbereidingsbesluit genomen. De raad heeft bepaald dat in het gebied waarvoor dit voorbereidingsbesluit geldt het verboden is om het gebruik van gronden en bouwwerken of een deel daarvan te wijzigen in een andere vorm van gebruik dan aanwezig is op de dag van inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit.

Het voorbereidingsbesluit is op 8 januari 2020 bekend gemaakt en in werking getreden. Voorafgaand hieraan is een aantal keren gecontroleerd op het gebruik van het pand, laatstelijk op 7 januari in de avond en op 8 januari in de ochtend. Telkens is geconstateerd dat het pand niet in gebruik is.

Briedé Cassese Advocaten heeft namens Twentsvast BV bezwaar gemaakt tegen het voorbereidingsbesluit. Dat bezwaar is niet ontvankelijk verklaard.

Het voorbereidingsbesluit is als Bijlage 1 bijgevoegd.

De voorbereidingsbescherming van een voorbereidingsbesluit geldt maximaal één jaar. Daarna treedt het geldende planologische regime weer in werking, tenzij voor het verstrijken van de werkingsduur van het voorbereidingsbesluit een nieuw bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd waarmee de voorheen geldende bestemming is gewijzigd in een bestemming, die tevens in lijn is met het gestelde in de Structuurvisie.

Om te voorkomen dat het geldende planologisch regime weer in werking treedt is dit bestemmingsplan opgesteld.

Er is besloten de bestemming 'Horeca' en 'Detailhandel' gelijk het vigerende bestemmingsplan over te nemen in onderliggend nieuw bestemmingsplan. De aanduiding 'seksinrichting' wordt verwijderd.

In de Structuurvisie is aangegeven dat om de leefbaarheid van Glane een belangrijke stimulans te geven de locatie 'Gronausestraat 467 - 471' her ontwikkeld kan worden, waardoor gestalte kan worden gegeven aan het creëren van een nieuwe entree van het dorp Glane. Deze herontwikkeling heeft zelfs de grootste prioriteit.

Uitbreiding van de lintbebouwing' aan Gronausestraat en Glanegrensweg moet vermeden worden. Vervanging van een bestaande woning is natuurlijk mogelijk, verdichting op een bestaand perceel moet per situatie bezien worden.

Op grond van het voorbereidingsbesluit is niet mogelijk om het gebruik van het pand Gronausestraat 467-469 als seksinrichting te hervatten. Gelet op het gestelde in de Structuurvisie is het niet wenselijk dat het pand opnieuw als seksinrichting kan worden gebruikt. Van een herontwikkeling als bedoeld in de Structuurvisie staat op dit moment niet vast dat deze haalbaar is. Met het voorliggend bestemmingsplan wordt de eerste aanzet gegeven om te komen tot de in de Structuurvisie geformuleerde opgave om te komen tot verbetering van de leefbaarheid en uitstraling van Glane.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen op de percelen Gronauseweg 467, 469 en 471 aan de zuidzijde van Glane nabij de duitse grens.afbeelding "i_NL.IMRO.0168.0013PH01-0301_0001.jpg"

Ligging plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied aan de Gronausestraat 467 - 471 is gelegen tegenover de Engweg, zie navolgende luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.0013PH01-0301_0002.jpg"

Luchtfoto plangebied

Kadastrale gegevens

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.0013PH01-0301_0003.jpg"

Uitsnede kadastralekaart

Kadastrale gemeente : Losser

Sectie : I

Nummer : 8021

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het vigerende bestemmingsplan 'Glane 2016' van toepassing. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 4 april 2017. Voor het plangebied gelden de bestemmingen 'Detailhandel' en 'Horeca', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en de functieaanduiding 'seksinrichting'. De maximum goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 6,5 en 11 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.0013PH01-0301_0004.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Om de seksinrichting niet meer mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Glane 2016 partiële herziening Gronausestraat 467 - 471 Glane' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek.no. NL.IMRO.0168.0013PH01-0301;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en bouwwerken aangegeven. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de beschrijving van de planopzet zijn vermeld.

1.5 Leeswijzer

De planbeschrijving is opgenomen in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het geldende beleid. Alle milieu- en omgevingsaspecten komen aan de orde in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op de regels gegeven. Een beschouwing over de economische uitvoerbaarheid is beschreven in hoofdstuk 6, en tot slot komt de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde in hoofdstuk 7

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

De kern Glane is een lintdorp met ongeveer 500 inwoners. Bijna alle bebouwing staat aan de oostzijde van de noord-zuid lopende Gronausestraat.

De historische ontwikkeling van Glane als wegdorp is nog steeds bepalend voor de lintstructuur van het dorp. Hoewel in de loop der tijd verdichting heeft plaatsgevonden langs het lint van de Gronausestraat en het dorp zich heeft uitgebreid langs de Weertstraat en de Meulderinkses, zijn de oorspronkelijke kenmerken nog steeds herkenbaar. De voormalige R.K. Kerk is nog steeds een beeldbepalend element in het straatbeeld door zijn situering ten opzichte van de overige bebouwing en zijn verschijningsvorm. De overige bebouwing heeft voornamelijk een woonfunctie en kenmerkt zich door hoofdzakelijk vrijstaande woningen met een grote verscheidenheid in bouwstijl en bouwhoogtes. De nokrichting van de woning is dan ook wisselend. De samenhang wordt bepaald door het toepassen van overwegend traditionele materialen als bakstenen in de kleuren rood en geel en het toepassen van dakpannen. Het onderscheid tussen oudere en nieuwe woningen is herkenbaar doordat de kleurstelling van de toegepaste materialen van de nieuwere woningen over het algemeen lichter is. De bebouwing is met de representatieve zijde gericht op de openbare ruimte. De achterzijden hebben een informeler karakter, waardoor de erven geleidelijk overgaan in het omringende ontginningenlandschap.

Het pand Gronausestraat 467-469-471 is gesplitst in drie appartementen. Op de foto zijn de drie appartementen geel omkaderd. Huisnummer 467 is de benedenverdieping van de voormalige seksinrichting (linksonder op de foto), 471 is een winkel (rechtsonder op de foto) en 469 tenslotte is de tweede bouwlaag met kap boven de huisnummers 467 en 471.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.0013PH01-0301_0005.jpg"

Seksclub ‘El Dorado’ was gevestigd in het linkerdeel van het gebouw (de platte aanbouw en een deel van het oorspronkelijke gebouw). Het betreft appartementsrecht I en III (deels). Sinds de sluiting in 2014 is dit deel van het gebouw niet meer in gebruik geweest. In het overige deel van het gebouw (appartementsrecht II) is al sinds jaar en dag een particuliere kringloopwinkel annex curiosazaak gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.0013PH01-0301_0006.jpg"

2.2 Toekomstige situatie

Dit bestemmingsplan regelt het wegbestemmen van de seksinrichting. De 'Horeca' en 'Detailhandel' blijven gehandhaafd.

Daarnaast wordt in navolging van de Structuurvisie Losser alvast een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het gehele plangebied naar grondgebonden woningen, zodat er een eerste aanzet mogelijk wordt gemaakt voor de in de structuurvisie geformuleerde opgave om te komen tot verbetering van de leefbaarheid en uitstraling van Glane.

In de Structuurvisie Losser heeft de herontwikkeling van de locatie El Dorado aan de zuidzijde van Glane de hoogste prioriteit. Hierdoor kan gestalte gegeven worden aan het creëren van een nieuwe entree van Glane.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.0013PH01-0301_0007.jpg"

Uitsnede Structuurvisie Losser (rode ster = versterking dorpsentree)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.1.1.1 Doorwerking plangebied

In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

3.1.2.1 Doorwerking plangebied

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarmee nationale belangen gemoeid zijn die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.6, lid 2) opgenomen.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

3.1.3.1 Doorwerking plangebied

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' betekent voor de beoogde wijziging geen belemmering, omdat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet van toepassing op dit plan.

Indien gebruikt wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid om de bestemmingen te wijzigen naar 'Wonen' is nog steeds geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is de ladder niet van toepassing. Er kunnen op deze locatie maximaal 6 grondgebonden woningen worden gerealiseerd.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving wordt omschreven in de Omgevingsvisie Overijssel. In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren. De Omgevingsvisie Overijssel is op 1 juli 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van een evaluatie is op 3 juli 2013 een actualisatie van de Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening vastgesteld die op 1 september 2013 in werking is getreden.

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie gemeente Losser 2025

De toekomstvisie van de gemeente Losser ‘Samen schatbewaarders van de gemeente Losser’ is tot stand gekomen doordat de gemeente Losser samen met de partners uit de gemeente Losser na is gaan denken over hoe de gemeente er in 2025 uit moet zien. Hierbij werd onder andere gedacht over voorzieningen en het bestuur van de gemeente. De toekomstvisie wijst de weg en helpt bij het maken van keuzes op grond van de wensen en behoeften die hierin worden benoemd.

Bij het in kaart brengen van de ontwikkelingen voor de toekomst en de opgaven die zullen gaan spelen onderscheidt de gemeente Losser vier thema’s, waarin elk thema een strategische doelstelling heeft. Het gaat hierbij om:

  • 1. Natuur en Ruimte, dit thema gaat over landschap, wonen, wegen, verkeer en bouwen.
  • 2. Zorg en Welzijn, hieronder vallen onderwijs, sport, cultuur, participatie en volksgezondheid.
  • 3. Recreatie, Toerisme en Economie, hier horen ondernemerschap, werkgelegenheid en inkomen bij.
  • 4. Bestuur en Dienstverlening, dit thema draait om communicatie, veiligheid, toezicht en handhaving.

De toekomstvisie gemeente Losser 2025 noopt tot grensoverschrijdend en integraal denken en nieuw ondernemerschap. De gemeente wil werken aan een toekomstbestendige gemeente Losser door het starten van grote en kleine projecten.

Onderhavig bestemmingsplan levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit en beleving van Glane.

3.3.2 Structuurvisie Losser

In oktober 2018 is de structuurvisie losser vastgesteld. De structuurvisie Losser geeft een actueel beeld van het ruimtelijk ordeningsbeleid van de gemeente. Met de totstandkoming van de visie beschikt de gemeente over een samenhangend beleidsdocument dat leidend is voor de ruimtelijke ordening en ontwikkelingen voor de komende jaren.

De structuurvisie geeft richting aan de wijze waarop ruimtelijke kwaliteiten binnen de gemeente kunnen worden behouden en versterkt. In de visie wordt bepaald wat de essentiële en gebiedsspecifieke kwaliteiten zijn, waar kansen liggen en hoe ontwikkelingen op deze kwaliteiten en kansen kunnen inspelen.

De visie voor Glane is:

  • In de kern Glane worden in principe geen nieuwe woningbouwontwikkelingen voorzien.
  • Binnen de kern Glane is geen ruimte voor nieuwe bedrijvenlocaties in de vorm van een ‘traditioneel’ bedrijventerrein.

De belangrijkste opgaven zijn:

  • Met de herontwikkeling van de locatie El Dorado aan de zuidzijde en de locatie van het tankstation aan de noordzijde wordt een belangrijke stimulans gegeven aan de leefbaarheid van Glane. Voorwaarden zijn een beperkt programma en een landschappelijke benadering. Hierdoor kan gestalte worden gegeven een het creëren van nieuwe entrees van het dorp. De herontwikkeling van El Dorado heeft de hoogste prioriteit.
  • Uitbreiding van de lintbebouwing aan Gronausestraat en Glanegrensweg moet vermeden worden. Vervanging van een bestaande woning is natuurlijk mogelijk, verdichting op een bestaand perceel moet per situatie bezien worden.
  • De bijzondere ligging aan het rivierdal en de overgangen naar het buitengebied kunnen beter benut worden: samenbrengen van kwaliteiten. De kwetsbare ligging vraagt ook voortdurend aandacht voor de verbetering van de landschappelijke inrichting. Routes naar het buitengebied versterken.

Dit bestemmingsplan is de eerste aanzet voor de in de structuurvisie geformuleerde opgave om te komen tot verbetering van de leefbaarheid en uitstraling van Glane.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Voor de beoordeling wordt gekeken naar de mate waarin belangen van de bewoners en/of eigenaren van de aangrenzende gronden door de verandering kunnen worden geschaad. Gekeken wordt hierbij naar de verkeerssituatie, natuur en landschap, milieutechnische aspecten en water.

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Algemeen

Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.

De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • het betreft gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en rustig buitengebied’;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten kunnen deze activiteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.0013PH01-0301_0008.png"

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

4.1.2 Onderzoek / conclusie

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die in hun bedrijfsvoering worden gehinderd door het verwijderen van de aanduiding 'seksinrichting'.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied worden gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.
4.2.2 Onderzoek / conclusie

Het feit dat de aanduiding 'seksinrichting' voor het plan is verwijderd is niet van invloed op het aspect geluid. Een onderzoek is niet noodzakelijk.

4.3 Bodem

4.3.1 Algemeen

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

4.3.2 Onderzoek / conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan maakt niet direct nieuwe ruimtelijke ingrepen mogelijk. Een onderzoek naar de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem is daarom niet noodzakelijk.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.
4.4.2 Onderzoek / conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen  

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.5.1 Onderzoek / conclusie

De kans op risico's ten gevolge van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en/of het transport ervan zal door het verwijderen van de aanduiding 'seksinrichting' niet toenemen.

4.6 Water

4.6.1 Algemeen

Beleid

Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan (NPW) bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid voor de komende jaren en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid.

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelf bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofd-watersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kader stellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.

In het NPW staan de volgende vijf ambities centraal:

  • 1. Nederland blijft de veiligste delta in de wereld.
  • 2. Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater.
  • 3. Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  • 4. Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement.
  • 5. Nederlanders leven waterbewust.

Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van de wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het ‘Waterbeheerplan 2016-2021’ vastgesteld. In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema’s waterveiligheid, voldoende water ,schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
4.6.2 Onderzoek / conclusie

Zoals in voorgaande paragraaf uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Dit bestemmingsplan regelt de verwijdering van een aanduiding. De oppervlakte aan bebouwing en bestrating blijft gelijk. Er zijn dus geen waterbelangen in het geding. Dit aspect is dus geen belemmering voor dit plan.

4.7 Erfgoed en archeologie

4.7.1 Algemeen

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van archeologisch erfgoed (het verdarg van Valetta, kortweg Malta genoemd) is in 1992 door twintig Europese staten, waaronder Nederland, getekend en werd in 1998 met een goedkeuringswet bekrachtigd. Vervolgens werd het verdrag op 1 september 2007 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het verdrag van Valleta gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf (in situ). De achterliggende gedachte is dat de bodem nog steeds als de beste bewaarplaats bewezen heeft. Een andere gedachte, die hierbij speelt, is dat latere generaties mogelijk over betere technieken van opgraven kunnen beschikken. malta wil verder bevorderen dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. tenslotte gaat het verdrag uit van het beginsel 'de veroorzaker betaald'. dat wil zeggen dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en de eventuele opgraving zelf moet betalen.

4.7.2 Onderzoek / conclusie

Het plangebied heeft volgens het geldende bestemmingsplan voor een klein deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Dit houdt in dat bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,3 meter er een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Aangezien onderhavig bestemmingsplan niet tot gevolg heeft dat er bodemingrepen plaatsvinden is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk en vormt dit aspect dus geen belemmering voor dit plan.

4.8 Ecologie

4.8.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.8.2 Onderzoek / conclusie

Het verwijderen van de aanduiding 'seksinrichting' heeft geen gevolgen voor flora&fauna, aangezien er geen sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd en een geen struiken en/of bomen worden verwijderd.

4.9 Verkeer en parkeren

Het verwijderen van de aanduiding 'seksinrichting' heeft geen gevolgen voor de verkeersintensiteiten en het parkeren.

4.10 Besluit milieueffectrapportage

Gelet op de uiterst beperkte impact van de bestemmingswijziging op de omgeving is opstelling van een afzonderlijk milieueffectenrapportage (MER) niet noodzakelijk. Drempelwaarden of -criteria uit de Wet milieubeheer die opstelling van een MER noodzakelijk maken worden niet overschreden. Ook verder is er geen aanleiding om een aparte MER op te stellen. Met deze toelichting zijn de milieueffecten voldoende inzichtelijk gemaakt en is geconstateerd dat de inperking van de gebruiksmogelijkheden niet leidt tot negatieve effecten op de omgeving.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld.

De planregels

De planregels geven inhoud aan de gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

De bij dit plan behorende planregels zijn, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP), onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Conform de SVBP zijn ze in de hoofdstukken 3 en 4 ondergebracht.

5.2 Nadere toelichting op de bestemmingen

In de bestemmingsomschrijving van de in het plangebied voorkomende bestemmingen worden de gebruiksmogelijkheden genoemd en in de bouwregels wordt aangegeven wat de bouwmogelijkheden zijn.

Onderstaand worden de bestemmingen nader toegelicht.

5.2.1 Detailhandel

De bestaande detailhandel in het zuiden van het plangebied is als zodanig bestemd. Er is boven de winkel gelegenheid tot wonen. Via een afwijking kan ook op de begane grond worden gewoond.

5.2.2 Horeca

Horeca is toegestaan in de aangegeven categorieën. Hiervoor is een bijlage horecalijst opgenomen bij de regels. De maximum goothoogte bedraagt 6,5 meter en de maximum bouwhoogte bedraagt 11 meter. In dit plan is de functieaanduiding 'seksinrichting' verwijderd.

5.2.3 Waarde Archeologie 2

Deze bestemming is bedoeld om de daar voorkomende archeologische waarden te behouden.

5.2.4 Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.

5.2.5 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning mag geen automatisme zijn. Het bevoegd gezag zal het verlenen van die vergunning zorgvuldig moeten afwegen en motiveren.

5.2.6 Algemene wijzigingsregels

In de algemene regels is geregeld dat Burgemeester en wethouders de bestemming 'Detailhandel' en 'Horeca' mogen wijzigen ten behoeve van maximaal zes grondgebonden woningen.

5.2.7 Overgangsregels

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening.

Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.

Indien het strijdig gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De raad stelt elk jaar middelen beschikbaar voor bestemmingsplannen waarvan de kosten niet verhaalbaar zijn. In het geval dit budget ontoereikend is stelt de raad uit de algemene middelen aanvullende middelen beschikbaar.

De kosten die gemaakt worden voor het verwijderen van de aanduiding 'seksinrichting' worden uit bovenbedoelde middelen betaald, waardoor de uitvoerbaarheid van dit plan gedekt is. 

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Dit bestemmingsplan raakt geen provinciale belangen. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met de provincie.

Waterschap Vechtstromen

Dit bestemmingsplan betreft een verwijdering van een functie. De verharding zal hierdoor niet toe- of afnemen. Er is daarom geen sprake van een waterschapsbelang en is nader vooroverleg niet noodzakelijk.

7.2 Zienswijzen

De gemeente Losser heeft besloten het onderhavige bestemmingsplan als ontwerpbestemmingsplan ter visie te leggen. Deze paragraaf wordt na de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan ingevuld.

7.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen naar voren brengen op het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.

7.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlagen toelichting