direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Bestemmingsplan buitengebied partiële herziening Koppelboerweg 18 te De Lutte
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0168.001BP0005PH10-0401

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, met dien verstande dat hieronder het behoud en/of herstel van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken wordt begrepen:
    • 1. erven met erfbeplanting;
    • 2. de kleinschalige en onregelmatige verkaveling;
    • 3. de perceelsafscheidingen in de vorm van houtwallen, singels en waterlopen;
    • 4. de bestaande zandwegen;
    • 5. het reliëf en de bolle ligging van de essen;
  • c. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  • d. extensieve dagrecreatie;

met daarbij behorende nutsvoorzieningen;

  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. bestaande landbouwwegen, alsmede voet- en fietspaden en overige infrastructurele voorzieningen;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, tot een maximale oppervlakte van 50 m² per gebouw. De bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m.

3.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken mag ten hoogste 2 m bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1: en worden toegestaan dat gebouwen, in de functie van schuilgelegenheden voor dieren, worden gebouwd, mits:
    • 1. het gebouw wordt geplaatst op de rand van een solitair gelegen weiland met een minimale oppervlakte van 3 ha;
    • 2. de oppervlakte ten hoogste 50 m² zal bedragen;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 3 m zal bedragen;
    • 4. de goothoogte ten minste 1 m en ten hoogste 2 m zal bedragen;
    • 5. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast en er geen afbreuk wordt gedaan aan natuurlijke waarden, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 6. de noodzaak in het kader van dierenwelzijn kan worden aangetoond.
  • b. lid 3.2.1: en worden toegestaan dat gebouwen, in de functie van beheergebouwen, worden gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m2;
    • 2. de noodzaak in het kader van de bedrijfsvoering kan worden aangetoond;
    • 3. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast en er geen afbreuk wordt gedaan aan natuurlijke waarden, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden ten behoeve van boom- en sierteelt;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van mest, veevoer en materialen;
  • c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas in de vorm van eenrijige beplanting of houtwallen, langs landbouwgronden of schuilgelegenheid voor vee, niet zijnde bomen en/of houtgewas onderdeel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt en voorzover niet geregeld volgens de Boswet of krachtens een op grond van de Boswet vastgestelde verordening;
    • 2. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van bosaanplant tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1 ha;
    • 3. het inrichten van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1 ha;
    • 4. het diepploegen, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
    • 5. het aanleggen van drainage, uitgezonderd herdrainage;
    • 6. het dempen, verdiepen en/of graven van sloten, poelen en/of andere watergangen en/of - partijen;
    • 7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van extensieve dagrecreatie;
    • 8. het aanleggen en/of verharden van paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van:
      • het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van percelen en veldschuren; en
      • het aanbrengen van verhardingen tot ten hoogste 5 m rondom en aansluitend op veldschuren ten behoeve van het gebruik van veldschuren;
    • 9. het aanleggen en verharden van paden op gronden ten behoeve van het gebruik door kwekerijen;
    • 10. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of –leidingen;
    • 11. het uitvoeren van exploitatieboringen.
  • b. Het in lid 4.6, sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik (ten behoeve van natuurbeheer) betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
    • 3. dienen ter uitvoering en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur, ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde - Natuur en landschap.
  • c. De in lid 3.5, sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden. De aanleg van een ecologische verbindingszone moet passen binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur, dan wel deze moet betrekking hebben op particulier natuurbeheer.
  • d. Indien de vergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming van gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Natuur en landschap' wordt gewijzigd in de bestemming 'Natuur';