direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Overdinkel 2014, herziening Invalsweg naast 8a
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is voornemens om op een perceel aan de zuidzijde van Invalsweg 8a te Overdinkel één vrijstaande woning te realiseren. De woning zal worden gebouwd als een nultreden woning. In de huidige situatie is het perceel in gebruik voor agrarische doeleinden en is het perceel is in het bestemmingsplan 'Overdinkel 2014' tevens als zodanig bestemd. Op basis van deze bestemming is de realisatie van de beoogde woning niet toegestaan.

Naast de realisatie van de woning hebben de eigenaren van de percelen Invalsweg 8a en Vosbultkamp 25 en 39 een stuk grond grenzend aan de woonpercelen gekocht en ingericht als tuin. Deze gronden hebben in het vigerende bestemmingsplan 'Overdinkel 2014' nog geen woonbestemming waardoor een discrepantie is ontstaan tussen de feitelijke en de bestemde situatie. Middels onderhavig bestemmingsplan wordt deze discrepantie opgeheven door aan deze percelen een passende bestemming toe te kennen.


Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de realisatie van de vrijstaande woning juridisch planologisch mogelijk te maken. In dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat de bouw van deze woning vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is. Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan een juiste planologische regeling getroffen voor de uitbreiding van de woonpercelen aan de Invalsweg 8a en Vosbultkamp 25 en 39.

Om het voornemen juridisch-planologisch te borgen is het noodzakelijk een zelfstandige buitenplanse procedure te volgen. Ten behoeve van onderhavig plan is gekozen om een procedure te doorlopen in de vorm van een bestemmingsplan herziening. Onderhavig plan voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Onderhavig plangebied is gelegen aan de oostzijde van de woonplaats Overdinkel en bestaat uit de volgende drie separaat van elkaar gelegen delen:

  • 1. locatie beoogde nieuwe woning en tuin Vosbultkamp 39;
  • 2. tuin Invalsweg 8a;
  • 3. tuin Vosbultkamp 25.

Afbeelding 1.1 geeft de ligging en de globale begrenzing van het plangebied weer.

Deelgebied 1: locatie beoogde nieuwe woning en tuin Vosbultkamp 39

Deelgebied 1 ligt aan de zuidzijde van het woonperceel aan Invalsweg 8a en staat kadastraal bekend als (kadastrale) gemeente Losser, sectie K, nummers 5884 en 6026 (gedeeltelijk).


Deelgebied 2: tuin Invalsweg 8a

Deelgebied 2 grenst direct aan de westzijde aan het woonperceel Invalsweg 8a. Dit perceel staat kadastraal bekend als (kadastrale) gemeente Losser, sectie K, nummer 6026 (gedeeltelijk).

Deelgebied 3: tuin Vosbultkamp 25

Deelgebied 3 grenst direct aan de noordzijde aan het woonperceel Vosbultkamp 25. Dit perceel staat kadastraal bekend als (kadastrale) gemeente Losser, sectie K, nummer 6027.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging en globale begrenzing plangebied (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Overdinkel 2014' (vastgesteld op 21 oktober 2014). De gronden binnen het plangebied hebben de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Groen'. Afbeelding 1.2 geeft een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0002.png"

Afbeelding 1.2: Vigerend bestemmingsplan + plangebied (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Onderdelen van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Overdinkel 2014, herziening Invalsweg naast 8a" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • regels;
  • verbeelding.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.

1.5 Opbouw van de toelichting

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken en enkele bijlagen. De opbouw van de hoofd-stukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 vormt de 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de toekomstige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Omgeving van het plangebied

Het plangebied ligt aan de noordoostzijde van Overdinkel in een overgangsgebied tussen het dorp en het buitengebied. Aan deze zijde van het dorp is de omgeving van het plangebied het laatste deel ten westen van de Invalsweg dat niet bij het dorp betrokken is en vormt een groene vinger in Overdinkel. Aan de west- en zuidzijde bevinden zich de woongebieden van Overdinkel en aan de noordzijde wordt de 'groene vinger' begrenst door het sportpark van voetbalvereniging Sportclub Overdinkel. Aan de overzijde van de Invalsweg ligt het beekdal van de Ruhenbergerbeek.

2.1.2 Het plangebied

Het plangebied betreffen drie van elkaar gelegen delen. Onderstaand wordt per perceel de huidige situatie beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0003.png"

Figuur 2.1: overzichtstekening separaat gelegen deelgebieden (nummering correspondeert met onderstaande kopjes)

Onvalsweg ongenummerd, locatie nieuwe woning (1)

De locatie ter plaatse van de beoogde woning bevindt zich tussen de woonpercelen Invalsweg 8a en Vosbultkamp 39 en bestaat momenteel uit agrarische gronden in de vorm van grasland. Het perceel grenst aan de oostzijde aan de Invalsweg en wordt tevens door deze straat ontsloten. In het recente verleden wat het terrein in gebruik voor opslag van het failliete tuincentrum Naafs. Momenteel is het in gebruik als agrarische grond in de vorm van grasland. Het oppervlak van het perceel bedraagt circa 635 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0004.png"

Figuur 2.1: huidige situatie nieuwe woonlocatie

Vosbeltkamp 39 (2)

De locatie ter plaatse van Vosbeltkamp 39 grenst direct aan de achterzijde (noordzijde) van het woonperceel. Het terrein is reeds geruime tijd als tuin bij de woning aan Vosbeltkamp 39 betrokken maakt hier functioneel en fysiek onlosmakelijk onderdeel van uit. Het oppervlak van dit deel bedraagt circa 552 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0005.png"

Figuur 2.2: huidige situatie ter plaatse van Vosbeltkamp 39

Invalsweg 8a (3)

De locatie ter plaatse van Invalsweg 8a grenst direct aan de achterzijde (westzijde) van het woonperceel. Het perceel is in de huidige situatie in gebruik als agrarische grond in de vorm van grasland. Het oppervlak van dit deel bedraagt circa 470 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0006.png"

Figuur 2.3: huidige situatie ter plaatse van Invalsweg 8a

Vosbeltkamp 25 (4)

De locatie ter plaatse van Vosbeltkamp 25 grenst direct aan de achterzijde (noordzijde) van het woonperceel. Het perceel is in de huidige situatie in gebruik als agrarische grond in de vorm van grasland. Het oppervlak van dit deel bedraagt circa 154 m². In de huidige situatie vormt het een vreemde situatie in vergelijking met de woonpercelen van de buren doordat uitsluitend op deze locatie het grasland de achterste perceelsgrenzen van de woonpercelen doorbreekt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0007.png"

Figuur 2.4: huidige situatie ter plaatse van Vosbeltkamp

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Invalsweg ongenummerd

Ter plaatse van Invalsweg (ongenummerd) wordt een nieuw woonperceel ontwikkeld dat plaats gaat bieden aan één vrijstaande woning. Het ontwerp van de woning is niet bekend. Voorliggend bestemmingsplan biedt slechts het kader waarbinnen de woning gerealiseerd dient te worden. De kaders bestaan uit de bouwmaten en situering van de woning. Tevens is bepaald dat de woning als een nultreden woning dient te worden uitgevoerd. Onder een nultreden woning wordt verstaan:

Een woning die een slaapkamer en badkamer op entreeniveau heeft of waar een huislift is geplaatst, zodanig dat de woon- en eetruimte, keuken, toilet, badkamer en ten minste één slaapkamer en het terras of balkon (indien aanwezig) geschikt zijn voor een bewoner die gebruik maakt van een rolstoel. Beugels en keukenblok worden buiten beschouwing gelaten, daar deze afgestemd moeten worden op de specifieke behoefte van de gebruiker. 

Binnen de kaders van dit bestemmingsplan heeft de initiatiefnemer ruimte om de woning naar eigen inzichten te realiseren. Aan de hand van de onderstaande uitsnede van de verbeelding wordt dit kader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0008.png"

Figuur 2.5: uitsnede van de verbeelding ter plaatse van Invalsweg ongenummerd

Het oppervlak van de woonkavel bedraagt circa 635 m². Binnen de kavel is een bouwvlak opgenomen met en oppervlak van 126 m² waarbinnen het 'hoofdgebouw' gerealiseerd dient te worden. Dit bouwvlak ligt op een afstand van circa 6,5 meter vanaf de Invalsweg. De gronden tussen dit bouwvlak en de invalsweg is, in tegenstelling tot de overige als 'Wonen' bestemde gronden, bestemd als 'tuin' waarbinnen geen gebouwen gerealiseerd mogen worden. Aan de zijden van het bouwvlak en aan de achterzijde mogen bijgebouwen worden gerealiseerd. De goot- en nokhoogte van het hoofdgebouw bedragen maximaal (respectievelijk) 4 m en 10 meter.

2.2.2 Invalsweg 8a, Vosbultkamp 25 en 39

De eigenaren van de percelen hebben de percelen (al dan niet recentelijk) verworven ten einde deze percelen bij het eigen woonperceel te betrekken zodat een grotere tuin wordt verkregen.


Bij de Invalsweg 8a wordt ter plaatse van gedeeltelijk kadastraal perceel 6026 de bestemming 'Wonen' opgenomen. Bij de Vosbultkamp 25 wordt ter plaatse van het kadastraal perceel 6027 de bestemming 'Wonen' opgenomen en bij de Vosbultkamp 39 wordt ter plaatse van kadastraal perceel 5884 de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' opgenomen. Daarmee wordt een juiste planologische regeling opgenomen behorende bij het gebruik van de grond. Afbeelding 2.6 geeft in de verbeelding het toekomstige bestemming weer en het bijbehorende gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0009.png"

2.6: uitsnede van de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastuctuur en ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen die voorkomen uit de hoofdpijlers 'Concurrentiekracht', 'Bereikbaarheid' en 'Leefbaarheid en veiligheid'. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.


Doorwerking plangebied

In dit geval is sprake van een kleine lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.


In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.


De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.


Doorwerking plangebied

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarmee nationale belangen gemoeid zijn die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 - 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.


Doorwerking plangebied

Of de treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking moeten worden doorlopen hangt af van de vraag of sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. Uit jurisprudentie volgt dat een woningbouwontwikkeling van maximaal 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro en dat om die reden ook niet getoetst hoeft te worden aan dit betreffende artikel. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft voor de in dit bestemmingsplan besloten woningbouwontwikkeling van één woning derhalve niet te worden doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2017

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving wordt omschreven in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 (hierna: Omgevingsvisie). In de Omgevingsvisie, vastgesteld op 12 april 2017, schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.


Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2017

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 (vastgesteld door Provinciale Staten op 12 april 2017). De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.2.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend. In afbeelding 3.1 wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0010.png"
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)


De betreffende niveaus worden in de onderstaande paragrafen toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.

3.2.2.2 Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.


Doorwerking plangebied

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn de volgende artikelen van de Omgevingsverordening Overijssel van belang:

  • 2.1.2, lid 1 (Principe van concentratie);
  • 2.1.3, lid 2 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik);
  • 2.1.5, lid 1,2 en 3 (Ruimtelijke kwaliteit);
  • 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving);
  • 2.2.2, lid 1,2 en 3 (Realisatie nieuwe woningen);
  • 2.6.4 (Nationaal landschap).


Op artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) wordt in paragraaf 4.2.7 nader ingegaan. De overige artikelen worden hierna behandeld.


Artikel 2.1.2 lid 1 (Principe van concentratie)

'Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen'.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening

Met dit artikel stelt de provincie dat uitsluitend sprake mag zijn van bijvoorbeeld woningbouw als hiermee voorzien kan worden in de lokale behoefte. De behoefte is weergegeven in de Regionale Woonprogrammering Twente, april 2017. Gemeente Losser kent volgens het RWP een netto woningvraag van maximaal 795 woningen tot en met 2026. Hiervan is circa 65% al belegd in onherroepelijke bestemmingsplannen, waardoor in de gemeente nog een woningbehoefte tot en met 2026 resteert van maximaal 285 woningen.


De gemeente Losser hanteert in haar woningbouwprogrammering de in de RWP vastgestelde uitgangspunten en woonafspraken. De realisatie van deze vrijstaande woning in het plangebied is meegenomen in de gemeentelijke woningbouw-programmering. In paragraaf 3.3, gemeentelijk beleid, wordt verder op de kencijfers uit het RWP in gegaan en de toepassing daarvan op dit initiatief.


Artikel 2.1.3, lid 2 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3, lid 2 van de Omgevingsverordening

Als de definitie van Groene Omgeving wordt bekeken, dan kan geconcludeerd worden dat het plangebied in de groene omgeving ligt. Echter gezien de aanwijzingen van het plangebied in de omgevingsvisie (zie kopjes (ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken) kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan in het stedelijk gebied ligt. Met de Stedelijke Omgeving worden stedelijke netwerken, steden, dorpen en hoofdinfrastructuur bedoeld. Hierin staat centraal de stedelijke netwerken optimaal te verbinden en te zorgen voor complementariteit. De Stedelijke Omgeving en de Groene Omgeving versterken elkaar. Door de verscheidenheid in aanbod dragen stad en land samen bij aan het creëren van een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat voor mensen en bedrijven.


De bouw van de woning in het plangebied wordt gedaan in de Stedelijke Omgeving. De grond rondom het plangebied aan de Invalsweg valt in de Groene Omgeving. Het plan leidt niet tot extra ruimtebeslag in de Groene Omgeving maar vormt een versterking van beide doordat met de vrijstaande woning wordt aangesloten op dezelfde type woningen aan de Invalsweg. Daarnaast wordt er met de komst van de woning een overgang gecreëerd van het direct aangrenzende buitengebied naar het dichter op elkaar gebouwde Vosbultkamp. Het voorliggend plan voldoet daarmee aan artikel 2.1.3, lid 2 van de Omgevingsverordening Overijssel.


Artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (of-, waar- en hoe benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd;
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 lid 1, 2 en 3 van de Omgevingsverordening

De nieuwe ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet betreft de bouw van één nieuwe woning. Om de ontwikkeling mogelijk te kunnen maken vervalt binnen de plangrenzen de bestemming 'agrarisch' en 'groen' en wordt de bestemming 'wonen' en 'tuin' geldend. De wijziging ter plaatse van de bestemming 'groen' wordt alleen doorgevoerd om zo-doende de planologische aanduiding kloppend te maken met de feitelijke situatie. Dit betreft alleen een planologische wijziging.


Voor een nadere toelichting en verbeelding van het plangebied wordt verwezen naar hoofdstuk 3 Planbeschrijving. Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling niet zorgt voor een verslechtering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en zorgt voor een overgang van de kern naar het landelijk gebied. Het plan is in overeenstemming met artikel 2.1.3 en 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.


Artikel 2.2.2, lid 1, 2 en 3 (Realisatie nieuwe woningen)

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  • 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 lid 1, 2 en 3 van de Omgevingsverordening

In december 2015 is door de gemeenteraden van de Twentse gemeenten ingestemd met de Regionale Woon Programmering (RWP) (zie ook 3.3.1). In het RWP zijn afspraken vastgelegd met betrekking tot onder meer de woningbouwprogram-ma's van de Twentse gemeenten, hieronder ook de gemeente Losser. Aan het RWP liggen woningbouwonderzoeken ten grondslag die in dit kader voldoende actueel zijn. Het RWP en de daarin gemaakte afspraken geven derhalve een voldoende actueel beeld van de woningbouwbehoefte en worden regelmatig geactualiseerd. Doordat in het geval van de gemeente Losser sprake is van gesloten woonafspraken, mag conform lid 3 tot maximaal 100% worden voorzien in de woningbehoefte (harde plancapaciteit).


Het RWP en het daarin opgenomen woningbouwprogramma heeft de gemeente Losser door vertaald naar de gemeentelijke woonvisie 'Woonvisie Losser 2016 en verder'. De bouw van één vrijstaande woning binnen het plangebied is in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie, bv. visie-aspect intelligente groei woningvoorraad; ambitie differentiatie in grondprijzen (zie ook paragraaf 3.3.2). Gelet op het feit dat de gemeente heeft ingestemd met het RWP en de gemeentelijke woonvisie hier een uitvloeisel van is, wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.


Artikel 2.6.4 (Nieuwe ontwikkelingen)

Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die begrensd zijn als Nationaal Landschap als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap 'Noordoost-Twente' zijn:

  • het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
  • de grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.6.4 van de Omgevingsverordening

Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap 'Noordoost - Twente'. Voorliggend plan heeft geen (negatieve) invloed op het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen, de kleinschaligheid of het groene karakter van de omgeving van het plangebied. Met het plan wordt dan ook geen afbreuk gedaan aan de kernkwaliteiten, het plan voorziet in een kleinschalige inpassing van een woning naast bestaande gelijkwaardige bebouwing.

3.2.2.3 Ontwikkelingsperspectieven (waar)


Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.


Zoals op afbeelding 3.2 is te zien, valt het plangebied binnen het ontwikkelingsperspectief voor de Stedelijke Omgeving. En zoals op 3.3 te zien is, komt dit niet in conflict met het ontwikkelingsperspectief van de Groene Omgeving.


afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0011.png"

Afbeelding 3.2: Ontwikkelingsperspectievenkaart Stedelijk Omgeving Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0012.png"

Afbeelding 3.3: Ontwikkelingsperspectievenkaart Groene Omgeving Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Doorwerking plangebied

Op gronden binnen de Stedelijke Omgeving worden woonontwikkelingen toegestaan. Met de ontwikkeling op het perceel worden geen bestaande groen structuren buiten het perceel zoals de dijkfunctie van de Invalsweg of de aangrenzende bosschages bedreigd. Zoals in paragraaf 3.2.2.2 'Generieke beleidskeuzes' is uiteengezet zal met de komst van de vrijstaande woning worden voldaan aan de ontwikkelingsvisie binnen de Stedelijke Omgeving. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief voldoet aan de provinciale ruimtelijke kwaliteitsambities, in overeenstemming is met de geldende ontwikkelingsperspectieven en geen bedreiging is voor aangrenzende perspectieven.

3.2.2.4 Gebiedskenmerken (hoe)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke inpassing, infrastructuur, milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.


De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:

  • 1. Natuurlijke laag;
  • 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • 3. Stedelijke laag;
  • 4. Laag van de beleving.

1. Natuurlijke laag

Het natuurlijk landschap vormt de basis voor het gehele grondgebied van de provincie. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich bijvoorbeeld op de droge plekken, wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de rivier. Pas de laatste eeuw is door technische mogelijkheden de koppeling tussen ruimtelijke ordening en natuurlijke ondergrond steeds losser geworden en zijn door menselijke ingrepen de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan dit voorkomen en er voor zorgen dat de (grote) natuurlijke kwaliteiten van de provincie (weer) mede beeldbepalend worden.


Zoals op afbeelding 3.4 is te zien, valt het plangebied binnen de natuurlijke laag aangemerkt als 'Dekzandvlakte en ruggen':


afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0013.png"

Afbeelding: 3.4 Natuurlijke laag, dekzandvlakte en ruggen (Bron: Provincie Overijssel)

Dekzandvlakte en ruggen

In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.


Doorwerking plangebied

Met voorliggend plan wordt de bestaande landschappelijke structuur niet aangetast. Er wordt wel een braakliggend stuk grond ingericht. Deze maatregelen leiden de aandacht niet af van het kenmerkende oude hoevenlandschap rondom. Geconcludeerd kan worden dat met het inrichtingsplan rekening is gehouden met de gebiedskenmerken passende bij de natuurlijke laag van dekzandvlakten en ruggen.


2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap heeft de mens ingespeeld op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte gemaakt. Het agrarisch cultuurlandschap is dan ook bij uitstek een gebruikslandschap. Het is de inzet alle ontwikkelingen (agrarische bebouwing, wonen, werken, voorzieningen) bij te laten dragen aan de in stand houding van bestaande en ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten en samenhang. Met de ambitie dat iedereen die ontwikkelt moét investeren in zijn omgeving, wordt de binding met de plek vergroot. Speerpunten zijn behoud en ontwikkeling van duurzame landbouw voor een gezond bodem- en watermilieu in een vitaal en aantrekkelijk agrarisch cultuurlandschap. Zoals blijkt uit afbeelding 4.5 valt het plangebied in het agrarische cultuurlandschap 'Jong heide- en broekontginningslandschap':

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0014.png" Afbeelding 3.5: agrarisch cultuurlandschap laag jonge heide- en broekontginningslandschap (Bron: Provincie Overijssel)

Jonge heide- en broekontginninglandschap

Voormalige natte en droge heidegronden waren oorspronkelijk functioneel verbonden met essen en oude hoevelandschap. Hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor de stal. Door de komst van kunstmest is deze specifieke functie van dit land veranderd en is het grotendeel in cultuur gebracht (bebouwd). Ten opzichte van het hoevelandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Wegen zijn in lanen met lange rechtstanden.


Doorwerking plangebied

Gezien de kleinschaligheid van het plan en de ligging ervan aan de bebouwde kant van de Invalsweg is, heeft het plan geen nadelige invloed op de bestaande kenmerken van het agrarisch cultuurlandschap.


3. Stedelijke laag

Het plangebied valt onder de stedelijke laag Woonwijken 1955 - nu. De Omgevingsvisie Overijssel zegt hier het volgende over. Bij het woningbestand voldoet de woning vaak niet meer aan hedendaagse kwaliteitseisen. Naoorlogse woonwijken worden geherstructureerd en de bebouwing verdicht. Centrale wijkfuncties, winkelcentra en kerkgebouwen verdwijnen. De omgevingsvisie geeft op ontwikkelingen in deze laag de volgende sturing: als ontwikkelingen plaats vinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grote geheel. Herstructurering borduurt voort op de bestaande kwaliteiten van de bebouwing en verwijst naar de voormalige natuurlijke laag en die van het agrarisch cultuurlandschap door bijvoorbeeld nog resterende sloten- en beplantingspatronen te benutten dan wel te herintroduceren. Zoals op afbeelding 3.6 is te zien, valt het plangebied binnen de stedelijke laag Woonwijken 1955 - nu:


afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0015.png"

Afbeelding 3.6: stedelijke laag Woonwijken 1955 - nu (Bron: Provincie Overijssel)

Doorwerking plangebied

De voorgenomen bouw van de vrijstaande woning valt of grenst niet aan naoorlogse bebouwing. De woningen aan de Vosbultkamp zijn jaren 90 woningen en de nabijgelegen woningen aan de Invalsweg zijn gebouwd in de jaren 70. Daarom is het niet logisch aansluiting te zoeken bij deze stedelijke laag Woonwijken 1955. Met de architectuur van de nieuwe woning wordt aansluiting gezocht bij de naastgelegen woningen aan de Invalsweg.


4. Laag van de beleving

Het plangebied kent geen specifieke aanduiding in het kader van de Lust- en leisurelaag. Deze laag is dan ook niet van toepassing op voorliggend plan.


Doorwerking plangebied

Met voorliggend plan wordt één vrijstaande woning gerealiseerd aan de Invalsweg. Passanten waaronder wandelaars en fietsers zien straks een vrijstaande woning dat aansluit bij de bestaande woning. Het nu braakliggend grasland heeft dan een bestemming gekregen. Voorliggend plan zorgt dus niet voor een negatief effect op de recreatieve route. Met de realisatie van de woning in het plangebied, blijft het aantrekkelijke landschap behouden.

3.2.2.5 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Algemeen

Met de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving biedt de provincie Overijssel beleidsruimte aan gemeenten voor ontwikkelingen in de groene ruimte. In het buitengebied is ruimte voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.


De methodiek voor het bepalen van de balans tussen ontwikkelingsruimte en de gevraagde investering in de groene omgeving, is gericht op het volgende: hoe meer de ontwikkeling als gebiedsvreemd te beschouwen is en/of hoe groter de schaal en impact op de ruimtelijke kwaliteit is, des te zwaarder weegt dat aan de ontwikkelingskant van de balans en hoe hoger de aanvullende kwaliteitsprestaties dan dienen te zijn.


Middels het processchema in afbeelding 3.7 kan inzicht worden verkregen in de hoogte van de te leveren kwaliteitsprestaties (gebiedseigen/gebiedsvreemd; schaal/impact; eigen belang/maatschappelijk belang).


afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0016.png"

Afbeelding 3.7: Processchema Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (Bron: Provincie Overijssel)

Doorwerking plangebied

Generiek beleid, ontwikkelingsperspectief en/of sociaal economische ontwikkeling

Zoals gebleken uit 3.2.2.4 en 3.2.2.5 geldt voor het initiatief de kwaliteitsimpuls Stedelijke Omgeving. Conform de omgevingsvisie, is het plangebied aangewezen als stedelijke omgeving en woonwijken 1955 en nu. Dit geeft aan dat met voorliggend plan geen sprake is van een nieuwe ontwikkeling in de Groene Omgeving. Het plan hoeft daarmee niet getoetst te worden aan de kwaliteitsimpuls groene omgeving.

3.2.2.6 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Losser 2012

De Structuurvisie Losser 2012 bevat een integrale ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Losser voor de periode tot 2022. De gemeente heeft in deze visie de ambitie uitgesproken zich te willen profileren als een gemeente met de volgende kenmerken:

  • Relatie met Twentse steden
  • Ruimte voor bedrijven
  • Boeren blijven boeren
  • Recreatie
  • Bouwen voor eigen bewoners
  • Vergrijzing
  • Groene kwaliteit


Doorwerking plangebied

Met voorliggend plan wordt een nieuwe woning mogelijk gemaakt in de kern Overdinkel. De structuurvisie Losser ondersteunt dit initiatief in paragraaf 4.5: Bouwen voor eigen inwoners. De tekst luidt: Losser is een gemeente die de komende jaren wat betreft inwoneraantal niet sterk zal groeien. Uitbreiding en herontwikkeling van de woningvoorraad zal gericht zijn op de wensen van de eigen bewoners en niet op het aantrekken van nieuwe bewoners van buiten de gemeente. Met het initiatief wordt meegewerkt aan een kleine herontwikkeling van de woningvoorraad die niet gericht is op het aantrekken van extra inwoners. Het past ook binnen paragraaf 'Analyse en Visie, Overdinkel. Het initiatief valt binnen het ontwikkelingskader Planmatige uitbreiding. Het ligt daarom in lijn met dit ontwikkelingskader hierbinnen woningen te ontwikkelen. De te bouwen woning aan de Invalsweg is daar één van. Het ontwikkeling kader is weergegeven op afbeelding 3.8:

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0017.png"
Afbeelding 3.8: Visie en ontwikkelingsrichting Overdinkel (bron: gemeente Losser)

3.3.2 Woonvisie Losser 2016 en verder

De "Woonvisie Losser 2016 en verder" is op 11 oktober 2016 vastgesteld door de gemeenteraad. In deze woonvisie zijn de gemaakte regionale afspraken over de woningbouwprogrammering en andere woonafspraken, vastgelegd in een regionale bestuursovereenkomst, verwerkt. Ook de ladder voor duurzame en de uitkomsten uit woningmarktonderzoeken zijn verwerkt in de woonvisie.


In de woonvisie geeft de gemeente Losser haar visie en ambitie weer voor de komende jaren. De gemeente kiest voor het (beheersbaar) begeleiden van en het anticiperen op de demografische ontwikkelingen in de gemeente. Gelet op de veranderende huishoudenssamenstelling in de gemeente en de afnemende groei is een realistisch en passend woningbouwprogramma van groot belang. Elke woning moet raak zijn.


Kwalitatieve woningbouw

De focus ligt bij het zorgen van een passende kwaliteit van de bestaande woningen en de directe woonomgeving. Indien uitbreiding toch plaatsvindt, moet hier op middellange termijn behoefte aan zijn en moet duurzame kwaliteit worden toegevoegd. De beperkte ruimte voor het toevoegen van extra woningen wordt benut om de variatie aan woningtypes in Losser te vergroten. Er is vooral behoefte aan eengezinskoopwoningen bestaande uit vrijstaande woningen en twee-onder-één kap woningen. Na het bekijken van alle aspecten is gebleken dat het aantal woningen in de sociale sector tot 2020 ongeveer op peil dient te blijven. Enige toevoeging van geschikte seniorenwoningen is wenselijk.


Kwantitatieve woningbouw

In de woonvisie is een aantal woningen opgenomen waarvoor al concrete plannen in ontwikkeling zijn en er is een aantal gereserveerd voor plannen die nog niet bekend zijn.


Doorwerking plangebied

De ontwikkeling van het plangebied is in bijlage 7 van de 'Woonvisie Losser 2016 en verder' opgenomen. Het plan past daarmee binnen de Woonvisie Losser 2016 en verder. Vooruitlopend op de actualisatie van de woonvisie is in het voorjaar van 2019 door de Stec groep een woonbehoefte onderzoek gedaan voor de hele gemeente Losser. Hieruit kwam naar voren dat er grote vraag is naar nultredenwoningen. Om te voldoen aan deze kwalitatieve vraag heeft de gemeente er voor gekozen in de regels op te nemen dat de woning als nultredenwoning uitgevoerd moet worden.


 

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten voor de realisatie van de woning op het perceel Invalsweg ongenummerd.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

4.1.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.


De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.1.2 Beoordeling

Bij milieuzonering is sprake van een interne en externe werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaan-de functies in de omgeving (interne werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling die mogelijk worden gemaakt (externe werking).


Interne werking

De dichtstbijzijnde bedrijfslocatie bevindt zich aan de Kerkhofweg 209. Dit bedrijf ligt op een afstand van hemelsbreed ongeveer 300 meter tot het plangebied. Volgens het vigerende bestemmingsplan is hier bedrijvigheid toegestaan tot een milieucategorie 3.1. Volgens de VNG uitgave geldt bij een categorie 3.1 bedrijf een grootste richtafstand van 50 meter. Gezien de aanzienlijke afstand van dit bedrijf tot de nieuwe woning wordt er ruimschoots aan de gestelde richtafstand voldaan.

Ten noordoosten van het plangebied, ligt aan de Invalsweg 17 op een afstand van ruim 300 meter een paardenfokkerij. Bij dergelijke agrarische bedrijven gelden de grootste richtafstanden voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden zoals opgenomen in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' bepalend, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veehouderijen. In de paragraaf 4.2 wordt hier nader op ingegaan. Het aspect geur wordt daarom in deze paragraaf buiten beschouwing gelaten. Met het aspect geur buiten beschouwing gelaten geldt bij 'Landbouw, fokken en houden van overige graasdieren', een maximale grootste richtafstand van 50 meter. De afstand tussen het bestemmingsvlak 'Wonen' en het agrarisch bouwperceel bedraagt hier ruim 300 meter. Er wordt derhalve ruimschoots voldaan aan de richtafstand.


Externe werking

De komst van de vrijstaande woning wordt niet gezien als een milieubelasting voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Aangezien in het kader van milieuzonering ruim wordt voldaan aan de richtafstanden van de bedrijven tot de nieuw te bouwen woning, worden de verderop gelegen bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering of toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden.


Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.2 Geurhinder en veehouderij

4.2.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.


Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.

4.2.2 Beoordeling

De woning in het plangebied betreft een geurgevoelige object als bedoeld in de Wgv. Er dient derhalve beoordeeld te worden of in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven niet belemmerd worden als gevolg van het plan. Andersom dient ook beoordeeld te worden of ter plaatse van de nieuwe woning een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.


Zoals in de vorige paragraaf aangegeven is het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf een paardenhouderij aan de Invalsweg 17. Deze is gelegen op een afstand van ruim 300 meter. Voor een paardenhouderij geldt een vaste afstand van 50 meter. Aangezien het plangebied buiten de bebouwde kom ligt, geldt hiervoor een vaste afstand van 50 meter tot geurgevoelige objecten. Het plangebied ligt zoals beschreven ver buiten deze afstand.

4.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van belemmering van bestaande agrarische bedrijfsvoering. Gelet op de ruime afstand tussen het plangebied en de agrarische bedrijven zal ter hoogte van het plangebied sprake zijn van behoud van een goed woon- en leefklimaat. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.3.2 Beoordeling

Wegverkeerslawaai

Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de Invalsweg. In verband hiermee is een akoestisch onderzoek weg-verkeerslawaai uitgevoerd. Hierna wordt de conclusie van dit onderzoek weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de bijlage bij dit bestemmingsplan.


Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Uit de geluidberekening blijkt dat de geluidbelasting op de nieuwe woning maximaal 45 dB bedraagt. Hiermee ligt de geluidbelasting ruimschoots onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor het aspect geluid is er sprake van een goed woon- en leefklimaat in het plangebied.


Railverkeerslawaai

In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig, het plangebied is derhalve niet gelegen binnen de zone van een spoorweg. Het aspect railverkeerslawaai vormt geen belemmering.


Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Een akoestisch onderzoek industrielawaai is dan ook niet aan de orde.

4.3.3 Conclusie

De enige bron van geluidshinder is het wegverkeerslawaai. Op basis van de resultaten van het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.4 Bodem

4.4.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening en Artikel 8 van de Woningwet dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

4.4.2 Beoordeling

Om te bepalen of het plangebied geschikt is voor woningbouw, is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd conform NEN 5740. De resultaten en conclusie van het onderzoek worden hierna samengevat weergegeven. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke als bijlage is opgenomen.


Resultaten booronderzoek

Op grond van de beschikbare gegevens (resultaten vooronderzoek, zintuiglijke waarnemingen tijdens het veldwerk en de analyseresultaten) kan het volgende worden geconcludeerd:


Resultaten grond

In de puinhoudende ondergrond is bij één monster een gehalte PAK boven de achtergrondwaarde aangetoond. Het verhoogde gehalte is te relateren aan de zintuigelijk waargenomen bodemvreemde bijmengingen met puin en kolengruis. De gemeten gehalten overschrijden de achtergrondwaarden in geringe mate en vormen geen belemmering voor de geplande herinrichting van de locatie. Het uitvoeren van nader onderzoek is niet noodzakelijk.


In de visueel schone boven- en ondergrondmonsters zijn geen van de onderzochte stoffen in verhoogde gehalten aangetoond.


Resultaten asbest

In zowel het grondmonster MM FF BG als het puinmonster MM FF Puin is analytisch geen asbest aangetoond. Er bestaan ten aanzien van asbest geen belemmeringen voor de geplande herinrichting van de locatie.


Resultaten grondwater

Chemisch analytisch is in het grondwater een licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond. De gemeten concentratie overschrijft de streefwaarde in geringe mate en vormt geen belemmering voor de geplande herinrichting van de locatie. Aangezien met betrekking tot de licht verhoogde concentratie aan barium geen antropogene bron bekend is, is barium vermoedelijk van nature in een verhoogde concentratie in het grondwater aanwezig.

4.4.3 Conclusie

Op basis van de resultaten het booronderzoek wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit in het plangebied vormt geen belemmering voor uitvoering van voorliggend plan.


Mocht bij herinrichting van de locatie grond vrijkomen dan wordt aanbevolen deze grond op eigen locatie te hergebruiken. Bij indicatieve toetsing blijkt de bovengrond klasse wonen en de ondergrond altijd toepasbaar. Bij toepassing van de grond in een werk elders, is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. De daadwerkelijke kwaliteit van eventueel af te voeren grond zal middels een partijkeuring vastgesteld moeten worden en kan afwijken van de indicatieve toetsing.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.


Besluit NIBM

In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Re-geling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.


Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.


Besluit gevoelige bestemmingen

Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en zieken-huizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

4.5.2 Beoordeling

Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van één nieuwe woning. In vergelijking met de lijst categorieën van gevallen, is de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, qua aard en schaal beduidend kleinschaliger. Om te beoordelen of de bijdrage NO2 en PM10 lager is dan 3% van de grenswaarde (1,2 µg/m³ verslechtering), is een worst case berekening uitgevoerd.


Volgens de CROW normen, zorgt één vrijstaande woning voor gemiddeld 8,2 verkeersbewegingen per dag (geen vrachtverkeer). Aan de hand van deze gegevens is de berekening uitgevoerd waarbij de gevolgen van het plan op luchtkwaliteit wordt berekent. Hieruit blijkt dat de toename van 8,2 verkeersbewegingen zorgt voor 0,01 µg/m³ verslechtering. Dit ligt ver onder de grenswaarde van 1,2 µg/m³ verslechtering, zie afbeelding 4.1.


afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0018.png"

Afbeelding 4.1 Worse-case berekening voor bijdrage extra verkeer (bron infomil.nl.)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer afkomstig van één huishouden niet in betekenende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig.

Tot slot is een woning geen gevoelige bestemming als bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt, gezien het de bouw van slecht één woning betreft, geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.

4.6.2 Beoordeling

Middels de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In afbeelding 4.2 en 4.3 zijn twee uitsneden van de risicobronnen 'Risicovolle inrichtingen' en 'Overstromingen' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0019.png"
Afbeelding 4.2: Uitsnede risicokaart, Risicovolle inrichtingen (bron: Risicokaart.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0020.png"

Afbeelding 4.3: Uitsnede risicokaart, Overstromingen (bron: Risicokaart.nl)

Risicovolle inrichtingen

Volgens de Risicokaart ligt in de nabije en verre omgeving van het plangebied geen LPG risicobronnen. Er is derhalve geen inrichting aanwezig die een potentieel gevaar vormt waar in dit plan rekening mee dient te worden gehouden.


Overstromingen

De Ruhenbergerbeek stroomt op ongeveer 130 meter van het plangebied. Het plangebied ligt bij overstroming van deze beek aan de grens van het overstromingsgebied. De Invalsweg fungeert hierbij als een dijk tussen het overstroombare agrarische land aan de kant van de Ruhenbergerbeek (noordoostkant) en het droge woongebied aan de kant van Overdinkel (zuidwestkant). Het overstromingsgevaar is daarmee geen potentieel gevaar waar in dit plan rekening mee dient te worden gehouden.

4.6.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.7 Water

4.7.1 Beleidskader

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.


Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.


Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciaal waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de Waterwet. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikkelingsperspectief. Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke.


De provinciale ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.


Waterschap Vechtstromen

Het waterbeleid van het waterschap Vechtstromen wordt beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021. In haar vergadering van 7 oktober 2015 heeft het algemeen bestuur het waterbeheerplan vastgesteld. In het waterbeheersplan wordt het waterbeleid beschreven voor de primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water;
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water;
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water;
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.


De waterschappen adviseren bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimte-lijke inrichting. Met de (digitale) Watertoets kan het waterschap haar waterbelangen inbrengen in de ruimtelijke planvor-ming.


Naast het waterbeheersplan is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

4.7.2 Watertoets

Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.7.3 Beoordeling

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over voorliggend plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure van toepassing is (zie voor de resultaten van de Watertoets Bijlage 3: Watertoets). Er is geen waterschapsbelang dat betrekking heeft op voorliggend plan. Ten aanzien van het waterbeleid kan worden opgemerkt dat er in en direct rondom het plangebied geen bijzonderheden spelen ten aanzien van de Retentiecompensatie (water op maaiveld) of de Kaderrichtlijn Water.


Algemeen standpunt van het waterschap

Het waterschap adviseert bij nieuwbouw of verbouwing altijd om, waar mogelijk, hemelwater op het eigen terrein vast te houden en te infiltreren. In de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet worden aangegeven hoe de waterstromen verlopen.


Hemelwater- en afvalwaterafvoer geschiedt conform het vigerend beleid van het waterschap Vechtstromen: schoon hemelwater wordt volledig gescheiden van afvalwater doordat het op het terrein kan infiltreren in de bodem.


Hemelwater

Het hemelwater mag niet worden aangesloten op de bestaande riolering. Daarnaast moet het hemelwater zo min mogelijk worden verontreinigd zodat het water ten goede kan komen aan het lokale water- of grondwatersysteem. Hiervoor gelden de volgende bepalingen die van toepassing zijn:

  • Het regenwater van daken mag rechtstreeks op oppervlaktewater worden geloosd;
  • Het afstromend regenwater van wegen, parkeerplaatsen e.d. mag uit waterkwaliteitsoverwegingen niet rechtstreeks op oppervlaktewater worden geloosd.


Het op het verhard oppervlak (dak van de woning) vallende hemelwater is, mede doordat geen uitlogende materialen worden toegepast in de bouwmaterialen, schoon en kan infiltreren in de grond. Ten aanzien de infiltratiecapaciteit kan worden gezegd dat het verhard oppervlak groter wordt dan in de vigerende planologische situatie. Echter gezien de opper-vlakte van het perceel en omliggend grasland, kan gesteld worden dat op en om het perceel voldoende ruimte is voor het hemelwater om te infiltreren in de bodem.


Grondwater

Geadviseerd wordt om de ontwateringsdiepte ter plaatse van de woningen 0,80 m minus maaiveld te houden. Volgens het waterloket Losser varieert In Overdinkel de grondwaterstand van 1,03 m-mv tot 1,97 m-v (bron: waterloket Losser). Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat voldaan wordt aan de geadviseerde ontwateringsdiepte.


Afvalwater

De afvoer van het vuilwaterafvoer verloopt middels het gemeentelijk rioleringsstelsel. De nieuwe woning wordt hierop aangesloten, hiermee wordt voldaan aan het Lozingenbesluit wet Bodembescherming.

4.7.4 Conclusie

In het kader van dit bestemmingsplan vormt de paragraaf water geen belemmering, op de uitwerkingsfase van het plan. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.8 Ecologie

4.8.1 Algemeen

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).


Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.


Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur, bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Het natuurnetwerk in de provincie Overijssel maakt hier onderdeel van uit. Binnen dit natuurnetwerk liggen natuurgebieden die vanwege de hoge natuurwaarden (inter)nationale bescherming genieten, waaronder de Nationale Parken en een groot deel van de Natura 2000-gebieden. Naast de bestaande natuurgebieden bestaat het NNN in Overijssel deels uit gebieden die nog omgevormd zullen worden tot natuur. In de Omgevingsverordening is de begrenzing van het NNN (voorheen EHS) vastgelegd. Voor het NNN geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kernmerken en waarden van het gebied. In de verordening is het "nee, tenzij"-regime vast gelegd. Dit betekent dat (nieuwe) plannen, projecten of handelingen niet zijn toegestaan indien zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten.


Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.


Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

4.8.2 Beoordeling

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Het plangebied ligt op een afstand van 125 meter van het Natura 2000-gebied Dinkelland. Afbeelding 4.4 geeft de ligging weer van het plangebied ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Dinkelland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0021.png"

Afbeelding 4.4: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden (Bron: Alterra, natura 2000)

Het plangebied ligt niet in en grenst niet aan het Natura 2000-gebied. Gezien de ligging, de schaal, de aard van het ge-bruik (bewoning) en de omvang van het plan zal voorliggend plan geen significant negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.


Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het NNN ligt aan de andere zijde van de Invalsweg op een afstand van 140 meter ten noorden van het plangebied. 240 meter verderop ten zuidwesten ligt aan de Invalsweg de volgende snipper. In afbeelding 4.5 wordt de ligging van het plangebied ten opzichte van de NNN gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0022.png"

Afbeelding 4.5: Ligging plangebied ten opzichte van de NNN (Bron: Provincie Overijssel)

Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet in of nabij NNN gebied ligt en er door de bouw van één woning geen aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN plaats vindt.


Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Om in te schatten of in het plangebied planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens Wet natuurbescherming een beschermde status hebben, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat mits de bezette vogelnesten beschermd worden en de werkzaamheden uitgevoerd worden tijdens de minst kwetsbare periode voor amfibieën en grondgebonden zoogdieren, dan leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. In het kader van soortbescherming hoeft er geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de werkzaamheden uit te voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten. Zie voor het gehele rapport de bijlage bij dit bestemmingsplan.

4.8.3 Conclusie

De paragraaf ecologie bevat geen belemmeringen voor de bouw van de vrijstaande woning. Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NNN en Natura 2000. In verband met de lokale invloedsfeer leiden het uitvoeren van fysieke werkzaamheden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er dient in het kader van de soortenbescherming in en aan de randen van het plangebied echter wel rekening te worden gehouden met werkzaamheden in het voorjaar, de tijd dat vogels in nesten broeden en andere dieren als amfibieën en grondgebonden zoogdieren kwetsbaar zijn.

4.9 Erfgoed en archeologie

4.9.1 Algemeen

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

4.9.2 Archeologie

De Wet op de archeologische Monumentenzorg leidt tot de verplichting om bij ruimtelijke ingrepen, waarbij grondwerkzaamheden verricht worden, de archeologische waarde van het betreffende terrein te onderzoeken. Dit voordat tot deze grondwerkzaamheden wordt overgegaan. Volgens de IKAW en de provinciale verwachtingskaart heeft het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. In afbeelding 5.6 wordt de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van archeologische verwachtingskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP0010PH03-0301_0023.png"

Afbeelding 4.6: Ligging plangebied ten opzichte van de archeologische verwachtingskaart (Bron: Provincie Overijssel)

In de gemeentelijke Erfgoedverordening is aangegeven dat er een onderzoek plicht is bij hoge archeologische verwachtings-waarde of bij verstoringen groter dan 2.000 m2.

Doorwerking plangebied

Met de realisatie van de woning, vindt geen verstoring plaats die groter is dan 2.000 m2. In het kader van de archeologische verwachting is geen onderzoek vereist naar de archeologische verwachtingswaarde. Het aspect archeologie vormt geen be-lemmering op de uitwerkingsfase van het plan.

4.9.3 Erfgoed

In de buurt van het plangebied staan geen gebouwde monumenten en zijn geen andere cultuurhistorische waarden aanwezig. Het dichtstbijzijnde monumentale pand betreft een rijksmonument aan de Hoofdstraat 1 in Overdinkel. Dit pand bevindt zich op een afstand van meer dan 2100 meter en is niet zichtbaar vanuit het plangebied. Het aspect erfgoed vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.9.4 Conclusie

Zoals blijkt uit voorgaande, vormen erfgoed en archeologie geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Algemeen

Bij het berekenen van de verkeersgeneratie en het benodigd aantal parkeerplaatsen is gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencij-fers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie.


Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden kencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheids-graad.


Met betrekking tot voorliggende ontwikkeling wordt qua uitgangspunten voor wat betreft stedelijkheidsgraad en stedelijke zone uitgegaan van: 'buitengebied' en 'weinig stedelijk gebied'.


Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

4.10.2 Beoordeling

Verkeersgeneratie

Voor een vrijstaande woning geldt volgens de CROW normen een gemiddelde verkeersgeneratie van gemiddeld 8,2 verkeers-bewegingen per dag. Ten opzichte van de huidige situatie zal het aantal verkeersbewegingen in zeer beperkte mate toenemen. Deze toename zal niet zorgen voor verkeersproblemen op de Invalsweg.


Parkeren

Volgens de CROW normen geldt voor een vrijstaande koopwoning een parkeercijfer van gemiddeld 2,4 parkeerplaatsen per woning. Op het eigen terrein is voldoende ruimte om te voldoen aan deze parkeernorm.

4.10.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.11 Besluit milieueffectrapportage

4.11.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetge-ving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een pro-ject niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempel-waarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.


Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.


Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieuge-volgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.


Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.

4.11.2 Beoordeling

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempel-waarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.


Drempelwaarden Besluit m.e.r.


Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden over-schrijden.


In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.


Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


Met de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschre-den. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.


Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden.


Uit de voorgaande paragrafen van de toelichting is gebleken dat het plangebied grenst aan een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Zoals verwoord in paragraaf 5.8.2 heeft dit bestemmingsplan geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en op het NNN. Van een externe werking van de ontwikkeling op deze gebieden is eveneens geen sprake.


Daarnaast behoort het plangebied niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook be-hoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Bèlvéderegebied en is eveneens geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.


Milieugevolgen
In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.11.3 Conclusie

Het bevoegd gezag (de gemeenteraad) heeft op 17 juli 2018 een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. Besloten is dat voor het bestemmingsplan Overdinkel 2014, herziening Invalsweg naast 8a geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Opzet van het plan

5.1.1 Inleiding

In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevings-aspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualise-ring van de bestemmingen.


In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

5.1.2 Planmethodiek

Algemeen

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. Inhoudelijk is voor wat betreft de regels waar mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan “Overdinkel 2014”.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

  • Begrippen (Artikel 1):

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.

  • Wijze van meten (Artikel 2):

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.

Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
  • Afwijken van de bouwregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor de betreffende bestemming;
  • Specifieke gebruiksregels: in de specifieke gebruiksregels wordt specifiek voor die bestemming aangegeven welk gebruik in strijd is met de bestemming;
  • Afwijken van de gebruiksregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor de betreffende bestemming;

In paragraaf 5.2 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.

Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 5):

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Algemene bouwregels (artikel 6):

In deze regel zijn de regels omtrent parkeren opgenomen.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 7):

In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 8):

In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

  • Algemene wijzigingsregels (artikel 9)

In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan te wijzigen voor kleine aanpassingen in grenzen en maten.

Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

5.2 Wijze van bestemmen

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Tuin (Artikel 3)

De gronden aan de voorzijde van de nieuwe woning en de bestaande woning aan de Vosbultkamp 39 hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Binnen deze bestemming is een tuininrichting toegestaan en kleine uitbouwen van de woning zoals erkers en luifels.

Wonen (Artikel 3)

Functie

De bestemming 'Wonen' is toegevoegd aan de achterzijde van de woningen aan de Invalsweg 8a en de Vosbultkamp 25 en 39 waardoor de feitelijke legale situatie bij deze percelen weer in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Deze percelen hebben tevens de aanduiding 'wonen uitgesloten'. Deze aanduiding is op deze percelen gelegd om iedere vorm van wonen en/of langdurig verblijf, zoals mantelzorg of bed&breakfast hier is uitgesloten.

Ook het perceel aan de Invalsweg ongenummerd heeft een woonbestemming gekregen. Hier is tevens een bouwvlak neergelegd waarop een vrijstaande woning is toegestaan. Met de hoogte van deze woning is aangesloten bij de regeling voor omliggende woningen, zodat de nieuwe woning aansluit bij de omgeving.

Om te voldoen aan de kwalitatieve vraag uit het woonbeleid heeft de gemeente ervoor gekozen in de regels op te nemen dat de woning als nultredenwoning uitgevoerd moet worden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro en artikel 6.2.1 Bro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit waarop het exploitatieplan betrekking heeft. In voorliggend geval is de gemeente zelf initiatiefnemer. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12, lid 2 kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.


Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt, waarmee wordt voldaan aan de bepa-lingen uit 6.12, lid 2 Wro. Doordat de gemeente zelf initiatiefnemer is, neemt de gemeente het terrein zelf in exploitatie en opent daarvoor een eigen grondexploitatie.


6.2 Financiële haalbaarheid

Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door de gemeente. De gemeente neemt de kosten op zich voor de realisatie van dit plan. De gemeente, als initiatiefnemer, beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 Bro kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat in bepaalde gevallen geen vooroverleg is vereist. Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' opgesteld. Voorliggend plan is opgenomen in deze lijst, waardoor vooroverleg met de provincie niet nodig is.

7.1.3 Waterschap Vechtstromen

Het waterschap Vechtstromen is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets. In kader van het vooroverleg wordt het waterschap op de hoogte gesteld van de wijze waarop bij voorliggend plan wordt omgegaan met het aspect water. Uit het vooroverleg blijkt dat het waterschap akkoord is met het plan.

7.2 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder een zienswijze bij de gemeenteraad naar voren brengen. In deze zes weken zijn wel/geen zienswijzen naar voren gebracht.

7.3 Beroep

Het plan treedt in werking na vaststelling van het bestemmingsplan. Voor onderdelen van het bestemmingsplan waar een zienswijze tegen ingediend is of die gewijzigd vastgesteld is kan gedurende zes weken beroep worden ingesteld bij de afdeling bestuursrecht (en wordt dus onherroepelijk nadat deze procedure op die onderdelen is afgerond).