direct naar inhoud van 3.3 Natuur, landschap en archeologie
Plan: Buitengebied, partiële herziening Rotermansweg 4 te Overdinkel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0168.01BP005PH03-0401

3.3 Natuur, landschap en archeologie

3.3.1 Natuur

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Quickscan flora en fauna

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft Econsultancy een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor het plangebied (Econsultancy BV, Quickscan flora en fauna Rotermansweg 4 te Overdinkel gemeente Losser, d.d. 12 maart 2010). In Bijlage 1 Quickscan flora en fauna is het onderzoek opgenomen.

Waarnemingen en te verwachten soorten

Het plangebied is geschikt voor diverse broedvogelsoorten. Broedplaatsen van vogelsoorten waarvan het nest jaarrond is beschermd, worden in het plangebied niet verwacht. Voor de bouw van de nieuwe woning zal het meest zuidelijke deel van het bosje worden gekapt. Voor de bouw van de ligboxenstal wordt de varkensstal gesloopt, waarbij mogelijk enkele elzen ten oosten van de nieuwe ligboxenstal worden gekapt. In de te kappen bomen zijn geen holtes aangetroffen waarvan vleermuizen gebruik kunnen maken om te verblijven. De te slopen varkensstal vormt eveneens geen potentiële verblijfplaats voor vleermuizen. Tijdens het veldbezoek zijn geen sporen aantroffen als vraatsporen of nesten die duiden op het gebruik van het plangebied door eekhoorn of steenmarter. Voor de overige soorten uit de verschillende soortgroepen vormt het plangebied geen geschikt habitat of zijn deze op grond van de bekende verspreidingsgegevens of het ontbreken van verblijfsindicaties niet te verwachten.

Maatregelen ter voorkoming van overtredingen van de Flora- en faunawet

Over het algemeen kan schade aan broedvogels worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten of geheel buiten het broedseizoen uit te voeren.

Zorgplicht

Hoewel in het plangebied zelf geen beschermde soorten te verwachten zijn (met uitzondering van broedvogels), neemt dat niet weg dat aan de algemene zorgplicht moet worden voldaan. Deze zorgplicht houdt in dat een ieder die redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen nadelige gevolgen voor de fauna kunnen ontstaan, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten of maatregelen te nemen om de nadelige gevolgen te voorkomen. In dit geval betekent dat er rekening met amfibieën en kleine zoogdieren moet worden gehouden wanneer materialen en houtstapels worden verwijderd. Dieren moeten de gelegenheid krijgen om weg te komen. Dergelijke activiteiten vinden bij voorkeur niet plaats tijdens de winterslaap.

Ecologische hoofdstructuur (EHS)

Voor de EHS geldt geen externe werking, waardoor negatieve effecten op het gebied door de bestemmingswijziging niet aan de orde zijn.

Natura 2000

Het plangebied ligt binnen de invloedsfeer van het Natura 2000-gebied Dinkelland. Indien er een effect te verwachten valt dan zal dit een extern effect zijn. Hierbij spelen de factoren verzuring en bemesting door uitstoot van stikstof en ammoniak een rol. Vastgesteld moet worden of er op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, significante gevolgen kan hebben voor de aangewezen gebieden. Significante gevolgen bij Natura 2000-gebieden zijn gevolgen die in strijd zijn met de instandhoudingsdoelen van het gebied.

In verband met het nabije Natura 2000-gebied is hier onderzoek naar gedaan, zie onder de kop "Onderzoek Natura 2000".

Noodzaak tot nader onderzoek

Nader onderzoek naar het voorkomen van verschillende soortgroepen wordt niet noodzakelijk geacht.

Noodzaak aanvraag ontheffing Flora- en faunawet artikel 75c

Ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepaling in de Flora- en faunawet ten aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen is niet noodzakelijk, vooropgesteld dat op het moment van ingrijpen geen broedgeval aanwezig is.

Vrijblijvend advies

Econsultancy heeft een vrijblijvend advies gegeven in het kader van de voorgenomen ontwikkeling. Namelijk, indien de nieuwe de woning geen ruimte biedt voor de huismus, dan kan een vogelvide worden aangebracht. De vogelvide biedt mussen een veilige nestelplek onder dakpannen. Het product kan worden aangebracht bij de onderste rij pannen op het dak, ter hoogte van het dakvoet. De vogelvide kan over de gehele breedte van het dak worden aangebracht. De vogelvide voldoet aan de eisen zoals deze zijn gesteld in het Bouwbesluit.

Onderzoek Natura 2000

Gelet op de voorgenomen ontwikkeling is door For Farmers onderzoek uitgevoerd in verband met Natura 2000 (For Farmers, Natura 2000 H.J. Olde Bolhaar Rotermansweg 4 7586 RZ Overdinkel, maart 2010). In Bijlage 2 is het onderzoek opgenomen.

In de nabijheid van het plangebied bevindt zich het Natura 2000-gebied Dinkelland. In het onderzoek zijn Agro-stacks berekeningen gemaakt in verband met de depositie van de oude en nieuwe situatie. Uit het onderzoek blijkt dat door de omwisseling van de vleesvarkens naar melkkoeien sprake is van een afname van depositie op het Natura 2000-gebied. De nieuw te bouwen stal wordt verder van het Natura 2000-gebied af geplaatst, waardoor de depositie lager wordt. Daarnaast zal het bedrijf gebruik gaan maken van de best beschikbare technieken op het gebied van ammoniakreductie per dierplaats, waardoor de depositie nog verder daalt.

Crisis- en Herstelwet

De in werking zijnde Crisis- en Herstelwet regelt dat veehouders voor uitbreiding geen vergunning onder de Natuurbeschermingswet hoeven aan te vragen indien de depositie van de activiteit door de handeling niet toeneemt ten opzichte van de referentiedatum 1 december 2004 of de additionele depositie wordt gecompenseerd door aanvullende maatregelen. Door de voorgenomen ontwikkeling neemt de depositie op het Natura 2000-gebied af, zoals blijkt uit de berekeningen, waardoor er geen Natuurbeschermingswetvergunning nodig is.

Overeenkomst compensatie

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden enkele bomen gekapt. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten waarin is opgenomen dat de bestaande maïs- en kuilvoeropslagplaatsen worden verplaatst binnen het nieuwe bestemmingsvlak en dat de vrijkomende plek wordt ingeplant. De compensatie van de natuur wordt zodoende gewaarborgd door middel van een overeenkomst.

3.3.2 Landschap

In de gemeentelijke Welstandsnota ligt het plangebied in het "Essen-kampenlandschap" en grenst het plangebied aan het "Heide- en broekontginningslandschap". Het landschapstype is ontstaan door agrarisch gebruik. De hoge gronden (de essen en kampen) werden als bouwland gebruikt, de lager gelegen gronden als hooiland en om vee te laten grazen. Op de grens van lagere en hogere gronden werden de boerderijen gebouwd en ontstonden de nederzettingen.

Door deze ontstaansgeschiedenis is een landschappelijke structuur ontstaan met veel gebogen lijnen en hoogteverschillen. De essen zijn relatief grote open ruimten in een verder kleinschalig verkaveld landschap met houtwallen (veel eiken) en kleine loofbosjes. De erfbeplanting van oude erven en de landschappelijke beplanting lopen vaak in elkaar over. Dikwijls staan er bomen, veelal eiken, op de erven tussen de schuren. De erven liggen op enige afstand van elkaar. De percelen hebben onregelmatige vormen. De bebouwing is schijnbaar ordeloos gesitueerd ten opzichte van elkaar en de openbare weg.

In de Omgevingsvisie Overijssel maakt het plangebied deel uit van het landschapstype "oude hoevenlandschap" en is het plangebied grenzend aan het landschapstype "jonge heide- en broekontginningslandschap".

Het beeld van het landschapstype "oude hoevenlandschap" wordt bepaald door de dragende structuren (groenstructuur en routes) en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen erven met beplanting, open es, beekdal, voormalige heidevelden en de mate van openheid en kleinschaligheid.

Het beeld van het landschapstype "jonge heide- en broekontginningslandschap" wordt bepaald door de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen.

Op een hoger schaalniveau behoort het plangebied tot het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Beken, essen en jongere ontginningen zorgen samen met houtwallen, heuvels en bossen voor een harmonieus landschap, dat rust uitstraalt. Door de bijzondere geologische opbouw van de ondergrond zijn vele waterbronnen ontstaan.

In het Nationaal Landschap zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt ("ja, mits"-regime).

Het plangebied betreft een boerenerf en ligt in het relatief besloten oude hoevenlandschap van de regio Twente, op de overgang naar het weidser opgezette jonge heide- en broekontginningslandschap in het oosten. Op de Bonnekaart omstreeks 1900 is deze overgang nog goed te zien. De kaart geeft ook weer dat met name ten zuiden van het boerenerf het gebied meer bosrijk was.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP005PH03-0401_0005.jpg"

Bonnekaart

In de huidige situatie is qua opzet sprake van een karakteristiek oud Twents boerenerf dat in de loop der tijd ten behoeve van de bedrijfsvoering en het voortbestaan van het boerenbedrijf geleidelijk is uitgebreid met moderne bedrijfsbebouwing.

De ontwikkeling betreft een kleinschalige ontwikkeling op een bestaande bebouwde locatie. Bij de voorgenomen ontwikkeling is de bebouwing volledig van een moderne opzet; meer passend bij de inrichting van een jong boerenerf. Echter, de landschappelijke inpassing, het erfensemble en de positionering van de bebouwing onderling en ten opzichte van het hoofdgebouw (de woning) blijft een sterke verwantschap tonen met die van het oude boerenerf. Vanwege de tamelijk verscholen ligging van het boerenerf kan worden gekozen om als voorwaarde te stellen het overnemen van de karakteristieke elementen van het Twentse boerenerf (zie onder meer het inspiratieboek voor de transformatie van erven en boerderijen in Overijssel "Traditie en vernieuwing" paragraaf 5.10 door het Oversticht).

Belangrijke voorwaarden kunnen zijn:

  • duidelijk onderscheid in inrichting tussen voorerf (het "woongedeelte") en het achtererf (het "werkgedeelte"). Het voorerf bestaat uit bijvoorbeeld een siertuin, moestuin en/of boomgaard. Het achterterrein is meer verhard en functioneel ingericht.
  • aandacht voor de randen van het erf. Het perceel is momenteel goed "ingekleed" met bosjes en houtwallen en dit dient zo te blijven en mogelijk te worden versterkt. Aan de zuidzijde kan worden gedacht aan een nieuwe, goede afscherming (van de zijkant) van de nieuwe bebouwing (de woning). Aan de voorzijde (oostrand van het perceel) is een hekwerk of haag gebruikelijk. Aan de westzijde is het van belang dat de verplaatste maïs- en kuilvoeropslagplaats niet zichtbaar is vanaf de Dinkel / Gronausestraat.
  • gebruik van inheemse, streekeigen beplanting. Ook bij de herinrichting van het gedeelte dat als natuurcompensatie wordt ingezet, de huidige maïs- en kuilvoeropslagplaats (teruggave ten dienste van de EHS) dient gebruik te worden gemaakt van streekeigen beplanting.

Hierna worden, als voorbeeld en ter inspiratie, enkele streekeigen inrichtingselementen benoemd:

  • Achterterrein verharden met Bentheimer platen bij de ingangen van de schuren.
  • Veldkeien wit geschilderd in het gras
  • Houten hekwerk (landhek met eikenstam met een stronk)
  • Planten van eiken her en der verspreid over het erf of als eikengaard.
  • Hekwerk in donkere houten kleur met witte punten.
  • Siertuin aan de voorzijde met hekje/hekwerk en/of haag van meidoorn, beuk en/of haagbeuk.

Tussen de gemeente en initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten voor de realisatie van een beplantingsplan.

3.3.3 Archeologie

Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

In de Omgevingsvisie Overijssel is op de Archeologische verwachtingskaart het plangebied grotendeels aangegeven als gebied met een lage verwachtingswaarde en het resterende deel is aangegeven met een hoge verwachtingswaarde. Het gedeelte met een hoge verwachtingswaarde ligt grotendeels buiten het voorgenomen bouwvlak. Het deel binnen het bouwvlak met een hoge verwachtingswaarde is een relatief klein gedeelte. Daarom is er geen aanleiding om nader archeologisch onderzoek uit te voeren voor de voorgenomen ontwikkeling.