Plan: | Buitengebied, partiële herziening fietsroute en recreatiewoningen Lutterzand |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0168.01BP005PH06-0401 |
Lutterzand is een natuurgebied en in alle seizoenen een aantrekkelijk wandel- en fietsgebied. Met de (ANWB) Luttermarkeroute en de Saksenroute (fiets- en wandelroute) is het gebied goed toegankelijk. Het riviertje de Dinkel kronkelt door dit natuurgebied.
Door de meanderende Dinkel is het tot voor kort in gebruik zijnde toeristisch fiets-/voetpad voor een deel verdwenen en onbruikbaar geworden. Dit komt omdat het pad in de loop der jaren in de bedding van de rivier terecht is gekomen. Voor het fiets-/voetpad is in de directe omgeving een alternatief tracé gevonden. De locatie van het oude pad wordt ingericht voor natuur.
In combinatie met de vastlegging van die nieuwe toeristische route, kan gekomen worden tot de verplaatsing van een 'los' (dat wil in dit geval zeggen: niet in de nabijheid van andere bebouwing) in het natuurgebied gelegen recreatiewoning nabij het pand Molterheurneweg 7. Op die wijze kan de waardevolle locatie worden teruggegeven aan de natuur. De als compensatie nieuw te bouwen recreatiewoning zal dan aansluitend aan de bestaande huisjes nabij Paviljoen 't Lutterzand worden gebouwd. Ook wordt bij de recreatiewoning Lutterzandweg 12r de verkoop van koffie, thee en ijs met terras van maximaal 30 m2 mogelijk gemaakt, zodanig dat het ondergeschikt is aan de bestemming als recreatiewoning.
Dit bestemmingsplan beoogt dus de vastlegging van de nieuwe route voor het fiets-/voetpad, de verplaatsing van een recreatiewoning naar een meer bebouwd gebied en het toestaan van ondergeschikte horeca bij een andere recreatiewoning.
Om de voorgenomen ontwikkelingen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied dat globaal gelegen is aan de zuidwestkant van het Lutterzand. Het plangebied bestaat uit meerdere locaties:
Op de afbeelding 'Globale ligging plangebied' is de globale ligging van de locaties weergegeven. In Bijlage 1 is de exacte ligging van de locaties van het plangebied weergegeven.
Afbeelding: Globale ligging plangebied
De geldende planologisch-juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Losser. Het bestemmingsplan is op 19 maart 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.
Op basis van het bestemmingsplan geldt het volgende:
Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn de voorgenomen ontwikkelingen niet mogelijk.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, partiële herziening fietsroute en recreatiewoningen Lutterzand' bestaat uit de volgende stukken:
Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.
Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarnaast wordt hier onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Het Europese, nationale en provinciale beleid voor ruimtelijke ordening is neergelegd in onder meer beleidsnota's, verordeningen en structuurvisies. Het beleid van hogere overheden werkt meestal door in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook in de gemeente Losser is dit het geval.
Met het beleid van hogere overheden gaan over het algemeen heel andere belangen gepaard en is vaak sprake van een ander schaalniveau dan het niveau van een (kleinschalig) bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt daarom uitsluitend ingegaan op beleid dat voor de ontwikkeling van het plangebied van toepassing is.
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen relevant:
Daarnaast dient er in zijn algemeenheid sprake te zijn van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Het plangebied ligt binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Daarom is behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van belang. In de paragrafen 2.3.2 en 2.4.1 is hier nader op ingegaan.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) waar ruimte is voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. In paragraaf 3.3 is weergegeven hoe hiermee rekening is gehouden bij de voorgenomen ontwikkelingen.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over betrekkelijk kleinschalige ontwikkelingen zoals opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij de voorgenomen ontwikkelingen.
De voorgenomen ontwikkelingen voldoen aan de uitgangspunten zoals verwoord in de SVIR.
De Europese Vogelrichtlijn heeft als doel de bescherming van in het wild levende vogels en hun leefgebied op het grondgebied van de Europese Unie. Dit vindt plaats door de aanwijzing van zogenaamde speciale beschermingszones. In principe geldt dit ook voor de Habitatrichtlijn, die is gericht op het instandhouden van het natuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en fauna.
In Nederland is de vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn vereiste bescherming van soorten overgenomen in onder andere de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet regelt de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. In paragraaf 3.3 wordt ingegaan op de voor het plangebied relevante aspecten.
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de gebiedsbescherming van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in de nationale wetgeving verankerd (de soortbescherming is reeds verankerd in de Flora- en faunawet).
Uitgangspunt van de gewijzigde Natuurbeschermingswet is een integrale bescherming van de aangewezen Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen Vogel- of Habitatrichtlijngebied dient te worden gereguleerd.
Bij activiteiten in of nabij een Vogel- of Habitatrichtlijngebied wordt een onderscheid gemaakt tussen plannen, projecten en andere handelingen die significante gevolgen kunnen hebben voor het aangewezen Vogel- of Habitatrichtlijngebied en alle overige handelingen die schadelijk kunnen zijn. Voor plannen, projecten of andere handelingen die geen significante gevolgen hebben, wordt de zware afwegingsprocedure van de Habitatrichtlijn niet verplicht. Onderzoek naar mogelijke effecten blijft echter noodzakelijk. In paragraaf 3.3 is, in relatie tot het voorliggende plan, hier nader op ingegaan.
Sinds 1 juli 2009 is het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel, die daarmee het streekplan, het verkeer- en vervoerplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan van de provincie vervangt.
De Omgevingsvisie geeft de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel tot 2030 weer en is hoofdzakelijk sociaal-economisch van aard.
Dit betekent dat ruimte wordt gemaakt voor ontwikkeling van werkgelegenheid en dat hoogwaardige woonmilieus tot stand worden gebracht. Het provinciale belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord, wordt verzekerd door middel van de Omgevingsverordening. Ook hier geldt: decentraal wat kan, centraal wat moet.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
De gehanteerde definitie van duurzaamheid is: 'Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien'.
Ruimtelijke kwaliteit is volgens de provincie: 'Datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mensen belangrijk is. Of duurzamer gesteld: Wat voor mens, plant en dier belangrijk is'. Deze ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.
Voor de uitvoer van ruimtelijke projecten vindt de provincie het belangrijk om met partners een gezamenlijke visie of doel te delen. De provincie heeft daarom een uitvoeringsmodel opgesteld waarmee de verschillende thema's uit de Omgevingsvisie in een plan behandeld worden. Alle projecten zijn te plaatsen in de samenhang van Generieke beleidskeuzes, Ontwikkelingsperspectieven en Gebiedskenmerken. Deze zijn in het volgende schema weergegeven.
Afbeelding: Uitvoeringsmodel
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, het Rijk of de provincie en geven aan of ontwikkelingen mogelijk zijn. De beleidskeuzes van de provincie worden genoemd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009.
Nationale Landschap Noordoost-Twente
Het plangebied ligt binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. De kernkwaliteiten van dit Nationaal Landschap zijn: het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen, de grote mate van kleinschaligheid en het groene karakter. In paragraaf 2.3.2 wordt verder op dit thema ingegaan.
Ecologische Hoofdstructuur / Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Daarnaast ligt het plangebied nabij het Natura 2000-gebied 'Dinkelland'. Ontwikkelingen mogen in deze gebieden niet zonder meer plaatsvinden en moeten gericht zijn op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden.
De EHS omvat een samenhangend netwerk van natuur- en landbouwgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang, met als doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen. Het werkingsgebied is vastgelegd. Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van het werkingsgebied aanpassen ten behoeve van de uitvoering van aanpassing van de EHS uit ecologische en sociaaleconomische overwegingen of indien ontheffing is verleend.
De EHS vormt samen met het watersysteem het ontwikkelingsperspectief voor de realisatie van de groene en blauwe hoofdstructuur. Met de bedoeling om (draagvlak voor) natuurwaarden te versterken, wordt ruimte gegeven aan functies die hierop aansluiten en daardoor ontstaat een ruimtelijke verwevenheid tussen natuur en omgeving.
De kernkwaliteiten binnen de EHS zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Dat impliceert dat er geen ruimte is voor ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van de EHS, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Daarbij worden dan de zogenaamde EHS-spelregels gehanteerd: herbegrenzing van de EHS, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel. Dat 'nee, tenzij'-principe (met spelregels) heeft vastlegging gevonden in de Omgevingsverordening Overijssel.
In de paragrafen 2.3.2 en 3.3 wordt hier verder op ingegaan.
Op de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied in de concreet begrensde EHS weergegeven.
Afbeelding: Ecologische Hoofdstructuur met globale ligging plangebied rood omlijnd (bron: Atlas van Overijssel)
De Omgevingsvisie Overijssel geeft onder meer de ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel weer. Het gaat hier om ontwikkelingen die de provincie van provinciaal belang acht en die zijn vaak gekoppeld aan ambities op lokaal- of nationaal niveau. Met deze ontwikkelingsperspectieven wil de provincie beleidsambities en kwaliteitsambities realiseren. De gebiedskenmerken zijn hiervoor gebruikt als onderlegger. De ontwikkelingsperspectieven zijn daarmee locatiespecifiek, maar kunnen ook aansluiten bij generieke ambities van de provincie.
Het plangebied heeft het ontwikkelingsperspectief 'realisatie groene en blauwe hoofdstructuur'. Hierbij valt het plangebied in het onderdeel 'aaneengesloten structuur van natuurgebieden' waar ruimte is voor de ontwikkeling van natuur en het onderdeel 'continu en herkenbaar watersysteem' waar ontwikkelingen bijdragen aan de veerkracht en de continuïteit van het watersysteem.
In de Catalogus gebiedskenmerken wordt het provinciaal belang van en de ambitie voor alle gebiedstypen beschreven door middel van gebiedskenmerken. Voor de ruimtelijke kwaliteit spelen verschillende gebieden en hun kenmerkende eigenschappen een belangrijke rol. Het spectrum aan gebiedskenmerken is gegroepeerd in vier lagen.
Hierna wordt ingegaan op de lagen die specifiek gelden voor het plangebied. Normerende uitspraken zijn van provinciaal belang en worden als zodanig overgenomen in de planregeling. Richtinggevende uitspraken zijn voor de provincie wenselijke ontwikkelingsrichtingen.
De natuurlijke laag
Het plangebied valt onder de natuurlijke laag 'dekzandvlakte'. De ambitie is om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken.
Norm: Dekzandvlakten en ruggen moeten een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf.
Richting: Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is het uitgangspunt de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen.
Afbeelding: Ligging van het pad langs de Dinkel en het bosgebied daarachter
In de directe nabijheid van het plangebied (niet in het plangebied zelf) zijn het hoogteverschil en het watersysteem goed waarneembaar langs de meanderende Dinkel. Het fietspad (Saksenroute), dat deel uit maakt van deze ontwikkeling, is momenteel aangetast door de meanderende beweging van de Dinkel en is daarmee deels ontoegankelijk geworden voor fietsers.
De verlegging van deze Saksenroute moet de toegankelijkheid en daarmee de beleefbaarheid van dat gebied weer in ere herstellen. Met het oog op die nieuwe route wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de oorspronkelijke recreatiewoning nabij Molterheurneweg 7 te verplaatsen en de onderliggende gronden terug te geven aan de natuur. Ook wordt bij de recreatiewoning Lutterzandweg 12r de verkoop van koffie, thee en ijs en een klein terras mogelijk gemaakt.
De als compensatie nieuw te bouwen recreatiewoning wordt aansluitend aan de bestaande huisjes nabij Paviljoen 't Lutterzand gebouwd. De recreatiewoning wordt op het bestaande maaiveld geplaatst en mede door de spreiding van de huisjes blijven de hoogteverschillen maximaal beleefbaar. Deze hoogteverschillen dragen bij aan de schoonheid van het plangebied en daarmee wordt voldaan aan die norm van de Omgevingsvisie Overijssel.
De laag van het agrarisch cultuurlandschap
In de laag van het agrarisch cultuurlandschap valt het plangebied onder 'jonge heide- en broekontginningslandschap'. De ambitie is om de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms te transformeren wanneer daar aanleiding toe is.
Richting: Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
In het plangebied is sprake van een bosgebied en niet van een open ontginningslandschap. De ontwikkelingsrichting die in de Omgevingsvisie Overijssel voorgestaan wordt, is daarom niet van toepassing op het plangebied.
De stedelijke laag
Deze laag is niet van toepassing voor het plangebied.
Lust- en leisurelaag
In de lust- en leisurelaag geldt voor het gebied dat het is aangeduid als 'donkerte'. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen terreinen en dergelijke en verkennen waar deze ‘s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten.
Richting: In de donkere gebieden alleen minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht. Dit vereist het selectief inzetten en ‘richten’ van kunstlicht.
Voor de recreatiewoningen zal zo min mogelijk gebruik worden gemaakt van uitstralende verlichting. Bij de verplaatsing van de recreatiewoning wordt de nieuw te bouwen recreatiewoning aansluitend aan de bestaande huisjes geplaatst. Door verplaatsing van de afzonderlijk in het natuurgebied aanwezige recreatiewoning, zal op die locatie sprake zijn van minder kunstlicht.
Conclusie
Doordat de eigenschappen van het oorspronkelijke landschap zoveel mogelijk worden gerespecteerd, ligt er een plan dat voldoet aan het principe van ruimtelijke kwaliteit uit de visie. Er is dan ook geen sprake van strijd met het in de Omgevingsvisie Overijssel opgenomen provinciaal belang.
Voor bestemmingsplannen geldt dat zij moeten voldoen aan een aantal aspecten die in de Omgevingsverordening Overijssel is weergegeven. Hieronder worden de belangrijkste aspecten weergegeven.
De provincie heeft ambtelijk al aangegeven in beginsel akkoord te zijn met de voorgenomen ontwikkeling.
Artikel 2.1.4 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
De gronden van de oorspronkelijke recreatiewoning op een afzonderlijke locatie midden in een natuurgebied, worden teruggegeven aan de natuur. De nieuw te bouwen recreatiewoning komt in een cluster te staan in de nabijheid van aanwezige recreatiewoningen en een ontsluitingsweg. Het bestemmingsplan legt met de compenserende nieuwbouw van de recreatiewoning wel een extra ruimtebeslag op de groene omgeving, dit echter alleen maar omdat herbenutting van de oorspronkelijke recreatiewoning in de groene omgeving in dit geval niet wenselijk is.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, dragen bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit die aansluit bij de geldende gebiedskenmerken (zoals die zijn genoemd in paragraaf 2.3.1.3). Door de ontwikkelingen neemt de beleefbaarheid van het Lutterzand en de Dinkel weer toe door die noodzakelijke verlegging van het fiets-/voetpad.
De nieuwe ontwikkelingen passen echter niet binnen het ontwikkelingsperspectief uit de Omgevingsvisie Overijssel (zoals vermeld in paragraaf 2.3.1.2).
De gemeenteraad mag van dit ontwikkelingsperspectief afwijken, mits gemotiveerd wanneer er sprake is sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen en voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken.
Zoals reeds eerder is aangeven, zal de verlegging van de fiets-/wandelroute en de verplaatsing van een afzonderlijk in een natuurgebied gelegen recreatiewoning waarbij de gronden worden teruggegeven aan de natuur, de beleefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit van het gebied alleen maar ten goede komen.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving
Het bestemmingsplan voorziet in een verplaatsing van een recreatiewoning, een verlegging van een fiets-/voetpad en de mogelijkheid voor verkoop van koffie, thee en ijs met beperkt terras in de Groene omgeving.
Het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Ter plaatse van de 'Greune Stet' is er geen doorgaand fiets- en voetpad meer, deze wordt in noordelijke richting verplaatst, iets meer het bos in. Bij de 'Greune Stet' wordt een rustpunt gerealiseerd waardoor de gevolgen van intensief fiets- en wandelverkeer niet meer een belasting geven aan de oever. Daarnaast wordt de oever met beplanting versterkt. Op deze wijze zal de afkalving nog slechts op een natuurlijke wijze plaatsvinden.
De te verplaatsen recreatiewoning wordt opgebouwd op een open plek in het bos, aansluitend aan een bestaand cluster van recreatiewoningen. Op de oorspronkelijke plaats van de recreatiewoning is er weer sprake van natuur (eigendom Staatsbosbeheer).
Artikel 2.6.4 Nieuwe ontwikkelingen (Nationaal Landschap Noordoost-Twente)
Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die begrensd zijn als Nationaal Landschap, als de ontwikkelingen bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten zijnde:
In de verordening zijn in bijlage 7 tabel B deze kernkwaliteiten toegespitst op de gebiedskenmerken. Voor het plangebied gelden de volgende kwaliteiten:
Het plangebied maakt deel uit van een natuurgebied en met een boscomplex dat de omzoming van de open ruimtes vormt. Er is geen sprake van grote open ruimten die planmatig of rechtlijnig verkaveld zijn. De locatie nabij Molterheurneweg 7 is gelegen in een 'rommelige driehoekstructuur'.
Artikel 2.7 Ecologische Hoofdstructuur
Het ruimtelijk beleid van de EHS is gericht op het behoud en de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden die als EHS zijn aangewezen. Om te voorkomen dat aanwezige en potentiële natuurwaarden worden aangetast, zijn in principe geen ontwikkelingen toegestaan die significante effecten hebben op deze waarden.
Er kan echter aanleiding zijn om toch ontwikkelingen toe te staan. De mogelijkheid om een uitzondering te maken op de algemene lijn van behoud en duurzame ontwikkeling van wezenlijke kenmerken en waarden, is aan strikte voorwaarden gebonden. Dit ‘nee, tenzij-beleid' is vastgelegd in artikel 2.7.3 in combinatie met artikel 2.7.4 (voorwaarden waaronder afwijking van het beschermingsregime mogelijk is). Artikel 2.7.4 is per 1 september 2013 in werking gegaan.
In artikel 2.7.4 lid 3 is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor kleinschalige ontwikkelingen die weinig impact hebben op wezenlijk kenmerken en waarden. De gemeenteraad is op grond van artikel 2.7.4 lid 3 bevoegd om bij de vaststelling van bestemmingsplannen af te wijken ten behoeve relatief kleinschalige ontwikkelingen waarvoor een wijziging van het bestemmingsplan nodig is, mits is aangetoond en verzekerd dat:
Op basis van het provinciaal belang in de EHS moet de provincie in het vooroverleg akkoord geven over de toepassing van de afwijking.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid uit artikel 2.7.4 lid 3.
Het betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling. Bij het fiets-/voetpad wordt het tracé over een beperkte afstand verplaatst en wordt aangesloten op het bestaande fiets-/voetpad. Voor de te verplaatsen recreatiewoning is sprake van een vermindering van het grondbeslag ten opzichte van de oorspronkelijke locatie van de recreatiewoning. Bij de recreatiewoning Lutterzandweg 12r wordt een kleinschalig terras van geringe omvang mogelijk gemaakt, zodanig dat het ondergeschikt is aan de bestemming als recreatiewoning.
A. De wezenlijke kenmerken en waarden worden slechts in beperkte mate aangetast
Voor Lutterzand gelden de gebiedscategorie 'bestaande natuur' en 'nieuwe natuur gerealiseerd'. Hierna is per locatie aangegeven op welke wijze rekening wordt gehouden met de natuur:
B. Per saldo een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS, of een vergroting van de oppervlakte van de EHS
In het kader van de voorliggende ontwikkeling is per saldo sprake van een verbetering voor de natuur. Hieronder zijn per locatie de gevolgen aangegeven (zoals ook aangegeven onder A), waaruit blijkt dat per saldo een natuurverbetering plaatsvindt.
C. Zorgvuldige afweging van alternatieve locaties.
Bij de voorgenomen ontwikkelingen is sprake van een zorgvuldige afweging. Bij de ontwikkeling is ingezet op een duurzame oplossing, zie ook paragraaf 4.3. Hierbij is gekeken naar verschillende locaties, de bestaande en potentiële natuurwaarden en recreatieve functies. Voor de verlegging van het fiets-/voetpad is in de directe omgeving, aansluitend op het bestaande pad, een tracé gevonden. Voor de verplaatsing van de recreatiewoning is ook gekeken naar andere locaties met bebouwing in de nabije omgeving, zoals aangegeven onder A. Gekozen is voor een locatie nabij de reeds aanwezige recreatiewoningen aan de westzijde van het Lutterzand, omdat hier sprake is van een minder waardevol te achten bosgebied, een groot aantal open plekken en de nabijheid van openbare wegen. De ontwikkeling op Lutterzandweg 12r is zodanig kleinschalig dat het ondergeschikt is aan de bestemming als recreatiewoning, waarbij de natuur blijft onverminderd in stand blijft. De ontwikkelingen worden landschappelijk en natuurlijk ingepast in de omgeving. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd, zie verder paragraaf 3.3. De quickscan is opgenomen in Bijlage 2. Hieruit blijkt dat, rekening houdend met de genoemde uitgangspunten, er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect ecologie.
In het kader van de voorliggende ontwikkeling is sprake van een verbetering voor de natuur. De afwijking van het EHS-beleid is hiermee gerechtvaardigd. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is in een vroegtijdig stadium op bestuurlijk en ambtelijk niveau met de provincie overleg gevoerd. De provincie heeft aangegeven er van overtuigd te zijn dat in de voorliggende situatie de gemeente Losser inhoudelijk op de juiste wijze gaat handelen.
Conclusie
De provincie heeft aangegeven akkoord gegeven over de toepassing van de afwijking. Geconcludeerd mag worden dat in dit geval sprake is van een uitwisseling die geen netto-verlies (maar netto-winst) van areaal en kwaliteit met zich meebrengt en die bijdraagt aan de samenhang van de wezenlijke kenmerken en waarden in de betreffende gebiedscategorieën.
Door de gemeenten Tubbergen, Dinkelland, Oldenzaal en Losser, het Waterschap Regge en Dinkel en de provincie Overijssel is een gebiedsprogramma opgesteld voor het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Het gebied heeft deze status te danken aan de bijzondere kwaliteiten van het gebied zoals de grote mate van kleinschaligheid, het groene karakter en een samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. De opgave is om deze bijzondere kwaliteiten te behouden, te beheren en waar mogelijk te versterken. De doelen voor Nationaal Landschap Noordoost-Twente in 2013 zijn opgeschreven in het Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap Noordoost-Twente.
De ontwikkelingsrichtingen die het perspectief geeft, zijn:
Aan de hand van deze ontwikkelingsrichtingen is een aantal concrete actiepunten benoemd (uitvoeringsprojecten). In het Uitvoeringsprogramma voor het Nationaal Landschap zal uiteindelijk, met zicht op de beschikbare middelen, een keuze worden gemaakt betreffende de uitvoering van de actiepunten.
In het gebiedsprogramma 2007-2013 zijn daarbij 6 programmalijnen onderscheiden:
Ambities voor natuur zijn tot 2013:
Vanuit de programmalijn economische vitaliteit zijn de ambities onder meer:
Eén van de daarbij genoemde doelen is de uitbreiding van het fietsnetwerk en de kwaliteitsverbetering van fietspaden.
Ook is een doelstelling om een gezamenlijke visie te hebben op kwaliteit en kwantiteit van verblijfsaccommodaties, waaronder inpassing of verplaatsing van recreatiebedrijven, inclusief plan van aanpak en faciliterende maatregelen.
Conclusie
Door vastlegging van de nieuwe route, de verplaatsing van de recreatiewoning en mogelijkheid voor verkoop van koffie, thee en ijs met beperkt terras worden de ambities van de visie gediend.
In de Kadernota Buitengebied Losser is de gemeentelijke ontwikkelingsvisie weergegeven voor het buitengebied van de gemeente Losser. Onder meer wordt aangegeven waar de gemeente wil intensiveren en extensiveren in agrarische activiteiten. Daarnaast is voor verschillende thema's een visie gegeven, zoals ten aanzien van verblijfsrecreatie en de ontwikkeling van het landschap.
Afbeelding: Uitsnede kadernota
Verblijfsrecreatie
De 'moderne recreant' vraagt kwaliteit. Rust en ruimte zijn daarbij belangrijke begrippen. Wat betreft bestaande recreatiebedrijven zal de gemeente initiatieven op het gebied van kwaliteitsverbetering ondersteunen. Voor een aantal recreatiebedrijven kan dit betekenen dat wordt gezocht naar een ruimere opzet van het terrein. Daarbij kan uitbreiding van het terrein aan de orde zijn om het bestaande aantal standplaatsen te behouden. In combinatie met een goede inpassing van het terrein zijn hier wellicht mooie resultaten te behalen. De gemeente verwacht in dat kader veel van de uitvoering van 'bedrijfsnatuurplannen'. Met name in het Lutterzand streeft de gemeente naar een verbetering van de landschappelijke inpassing van de bestaande terreinen.
Versterken landschapsstructuur
In de jonge ontginningen binnen het jong heide- en broekontginningslandschap streeft de gemeente bij voorbeeld naar een accentuering van de grootschaligheid. In deze gebieden is beplanting dan ook hoofdzakelijk gewenst langs wegen en bestaande natuurelementen. In de oudere ontginningen streeft de gemeente naar het ontwikkelen en versterken van een meer fijnmaziger karakter. In deze gebieden is de visie gericht op het aanbrengen van weg- en kavelbeplanting, erfbeplanting en boselementen. Binnen hetzelfde landschapstype kan op die manier een accentverschil ontstaan, zodat het eigen karakter van de oudere en de jongere ontginningen kan worden benadrukt.
Conclusie
De kwaliteitsverbetering van recreatieterreinen is één van de ambities van de gemeente Losser. Ook wordt een verbetering van de landschappelijke inpassing van bestaande terreinen in het Lutterzand voorgestaan en daar valt in dit geval veel winst te behalen.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Losser. De geldende planologisch-juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in bestemmingsplan 'Buitengebied', dat op 19 maart 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de voorgenomen ontwikkeling bij Lutterzand mogelijk. Het bestemmingsplan is afgestemd op het bestemmingsplan 'Buitengebied'.
In het gebied Lutterzand zijn van oudsher veel functies aanwezig. In het gebied komen landgoederen voor, er is sprake van bosbouw, natuur, landbouw, dagrecreatie en verblijfsrecreatie. Het gebied is van belang als stedelijk uitloopgebied voor een aantal plaatsen in de omgeving. Het gebied kent een uitgebreid netwerk aan fiets- en wandelpaden en is aangewezen als aardkundig monument. Daarnaast speelt ook water een rol vanwege de Dinkel die door dit gebied stroomt.
Voor Lutterzand is een realistische integrale toekomstvisie opgesteld, waarin alle functies een plek hebben gekregen. De visie beperkt zich niet alleen tot het natuurgebied Lutterzand. Er is gekozen voor een groter gebied om voldoende ontwikkelingsperspectief voor de verschillende functies te hebben.
De toekomstvisie is gericht op het verbeteren van knelpunten en het maken van een kader voor ontwikkelingen in het gebied. In de toekomstvisie zijn de huidige waarden, knelpunten en kansen in beeld gebracht.
Voor dagrecreatie gelden onder andere de volgende kansen:
Voor verblijfsrecreatie gelden onder andere de volgende kansen:
Bij de toekomstvisie voor het Lutterzand staat de kernkwaliteit 'natuur' voorop. Ook krijgen de functie recreatie en landbouw voldoende ruimte, maar wel met oog voor de natuurwaarden en ruimtelijke afbakening. De Dinkel krijgt bijzondere aandacht en bescherming. De druk van bezoekers en parkeerders op het gebied wordt zoveel mogelijk verspreid. Kwaliteit en eenduidige uitstraling vormen de basis voor recreatieve voorzieningen.
Op de afbeelding 'Uitsnede kaart Toekomstvisie Lutterzand' zijn de zoneringen van de toekomstvisie in beeld gebracht.
Afbeelding: Uitsnede kaart Toekomstvisie Lutterzand
Voor het plangebied geldt het volgende:
De voorgenomen ontwikkelingen passen binnen de uitgangspunten die voor de verschillende zones gelden.
Om de kwaliteit van de gebouwde omgeving te bewaken is door de gemeente het welstandsbeleid geformuleerd in de Welstandsnota. Het welstandsbeleid is opgesteld aan de hand van gebiedsgerichte welstandscriteria en deze criteria zijn weer gekoppeld aan deelgebieden. De verschillende deelgebieden hebben een duidelijk waarneembare samenhang door de verschijningsvorm en functie van de bebouwing in combinatie met de stedenbouwkundige opzet. Vaak is de bebouwing ook in dezelfde periode gerealiseerd. Naast de verschijningsvorm en de functie is ook de hoofdstructuur een middel om tot een gebiedsindeling te komen.
In de door de gemeenteraad op 22 maart 2004 vastgestelde Welstandsnota zijn richtlijnen opgenomen voor het plangebied. De locaties van het plangebied vallen binnen 'heide- en broekontginningslandschap' en 'essen-kampenlandschap'. Het beleid is er op gericht dat de bebouwingskarakteristieken worden gerespecteerd. Geformuleerd is ook dat nieuwe woningen (villa's) door erfinrichting, plaatsing en hoofdvorm van de gebouwen in het landschap dienen te worden ingepast. Andere stijlen en vormgeving zijn binnen deze voorwaarden goed mogelijk.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Allereerst wordt inzicht gegeven in de bestaande situatie van het plangebied.
Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied.
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de relevante aspecten en een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor meer uitgebreide informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.
In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die in 2007 van kracht is geworden. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden.
De belangrijkste uitgangspunten van de Wamz zijn:
De gemeente dient de ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.
Met de Wamz is ook de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Deze wet is gericht op het behoud van bouwkundige monumenten, zoals gebouwen en bouwwerken, het behoud van archeologische monumenten en landschappelijke monumenten en de bescherming van beschermde stads- en dorpsgezichten.
Archeologie
In de Wamz wordt tevens de aanwijzing van archeologische monumenten geregeld. De wet bepaald daarnaast dat archeologisch waardevolle terreinen op een herkenbare manier in het plan worden vastgelegd.
Door de provincie Overijssel zijn de archeologische verwachtingswaarden in beeld gebracht op de 'Archeologische verwachtingskaart'. Een uitsnede hiervan is weergeven op de afbeelding 'Uitsnede archeologische verwachtingskaart'.
Afbeelding: Uitsnede archeologische verwachtingskaart
De locaties van het plangebied hebben hoge en middelhoge verwachtingswaarden.
Het gebied met de hoge verwachtingswaarde betreft de locatie van de oorspronkelijke recreatiewoning. Voor gebieden met een hoge verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij werkzaamheden dieper dan 30 cm (beneden maaiveld) en een oppervlakte van meer dan 2.000 m2. Gezien het feit dat op deze locatie geen fysieke ingrepen met betrekking tot de bodem worden verricht, is er in het kader van dit bestemmingsplan geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. In dit plan is de hoge archeologische verwachtingswaarde vastgelegd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Het gebied met de middelhoge verwachtingswaarde betreft de overige locaties van het plangebied. Voor gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij werkzaamheden dieper dan 30 cm (beneden maaiveld) en een oppervlakte van meer dan 2.500 m2. Bij de voorgenomen ontwikkelingen is dit niet het geval. Derhalve wordt gesteld dat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. In dit bestemmingsplan is de middelhoge archeologische verwachtingswaarde vastgelegd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
In het plangebied komen geen archeologische monumenten voor.
Bouwkundige monumenten
Er zijn in Nederland rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten in Nederland.
Monumenten met de status rijksmonument vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W). De bescherming van deze monumenten is afdoende geregeld in het kader van de Monumentenwet. In het plangebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig.
De gemeentelijke monumenten hebben geen nationale betekenis, maar zijn wel van belang voor een gemeente of regio. Deze groep is omvangrijker, maar heeft geen officiële status. In het plangebied komen geen gemeentelijke monumenten voor.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.
Soortenbescherming
Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Zorgplicht
De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.
Onderzoek
In het kader van het bestemmingsplan is een ecologische quickscan uitgevoerd (EcoGroen Advies BV, projectcode 13135, van 13 mei 2013). De quickscan is opgenomen in Bijlage 2.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Van de voorgenomen ontwikkelingen ligt alleen de locatie van de voormalige recreatiewoning binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Dinkelland. De overige drie locaties liggen er net buiten. In een Natura 2000-gebied zijn erven (verhardingen en tuinen) over het algemeen geëxclaveerd. Dit betekent dat deze geen onderdeel zijn van het Natura 2000-gebied. De sloop van de woning heeft dus geen directe effecten op het Habitatrichtlijngebied.
Omdat het erf van de locatie echter wel omgeven wordt door Natura 2000 en ook direct grenst aan het habitattype Alluviale bossen, zijn effecten op voorhand niet uit te sluiten. Of effecten optreden hangt grotendeels af van de wijze van werkzaamheden en eventuele nieuwe inrichting van de locatie. De woning is niet meer aanwezig. Indien de werkzaamheden op de locatie daadwerkelijk beperkt blijven tot het erf en geen ingrepen uitgevoerd worden die de abiotische omstandigheden van de locatie en de omgeving aantasten (bijvoorbeeld verlaging van het grondwaterpeil of vergravingen), zijn negatieve effecten naar verwachting uit te sluiten.
De overige ontwikkelingen vinden plaats buiten het Natura 2000-gebied. Van directe effecten is hier dus geen sprake. Eventueel optredende effecten blijven beperkt tot effecten als gevolg van externe werking.
Gezien de al hoge recreatiedruk op en in de omgeving, wordt niet verwacht dat de wijzigingen leiden tot een meetbare toename van de recreatiedruk. Ook de aanleg van de fietspaden en de (ver)bouwing van de woning gebeurt op de hogere delen ten opzichte van de Dinkel, waardoor hier naar verwachting geen sprake zal zijn van aantasting van bijvoorbeeld grondwaterstanden. Ook door deze ontwikkelingen worden dus geen negatieve effecten op het Natura 2000-gebied verwacht.
Ecologische Hoofdstructuur
Van de vier locaties liggen de drie locaties binnen de begrenzing van de EHS. De EHS is op alle drie de locaties begrensd als EHS 'bestaande natuur' en 'nieuwe natuur gerealiseerd'. Omdat het EHS-beleid (in Overijssel) geen externe werking kent, of te wel effecten die van buitenaf op de EHS een negatief zouden kunnen hebben, is voor de andere locatie geen toetsing aan het EHS-beleid aan de orde.
Bij de voorgenomen ontwikkelingen van de locaties binnen de EHS moet worden getoetst aan het EHS-beleid. Hiervoor moet worden gekeken naar het type natuur dat op de locatie aanwezig is en door de ontwikkeling dus verdwijnt.
Op alle drie de locaties betreft het hier het natuurbeheertype Droog bos met productie. Alleen het fietspad is ook deels begrensd als het natuurbeheertype Dennen-, eiken- en beukenbos. De waarden van deze bosgebieden zijn relatief beperkt. Er zijn bijvoorbeeld geen beschermde of bedreigde plantensoorten aangetroffen of strikt beschermde diersoorten.
In de ecologische quickscan is aangegeven dat hiervoor een compensatieopgave geldt. Dit is gebaseerd op het op dat moment geldende provinciale beleid. Echter, zoals in paragraaf 2.3.2 is aangegeven, is de provinciale Omgevingsverordening gewijzigd. Volgens de gewijzigde Omgevingsverordening, die per 1 september 2013 in werking is gegaan, geldt voor dat onderdeel dat gemeenten onder voorwaarden gemotiveerd kunnen afwijken van het provinciale EHS-beschermingsbeleid. In paragraaf 2.3.2 is inzichtelijk gemaakt dat de voorgenomen ontwikkelingen op de betreffende locaties leiden tot een natuurverbetering. De afwijking van het EHS-beleid is hiermee gerechtvaardigd. In het voorliggende geval is sprake van een uitwisseling die geen netto-verlies, maar netto-winst van areaal en kwaliteit met zich meebrengt. Ook dragen de ontwikkelingen bij aan de samenhang van de wezenlijke kenmerken en waarden in de bijbehorende gebiedscategorieën.
Soortbescherming
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat in het plangebied diverse beschermde soorten (kunnen) voorkomen. Geconcludeerd wordt dan ook dat negatieve effecten te verwachten zijn op individuen en leefgebied van beschermde soorten.
De negatieve effecten op vaste rust- en verblijfplaatsen hebben echter alleen betrekking op algemene soorten (tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet) en vogels (beoordeeld als tabel 2 van de Flora- en faunawet). Voor de algemene soorten geldt een algehele vrijstelling op de ontheffingsplicht bij ruimtelijke ingrepen en zijn vervolgstappen dus niet noodzakelijk. Voor vogels geldt dat voor verstorende werkzaamheden in het broedseizoen geen ontheffing wordt verleend, omdat het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen over het algemeen een goed alternatief is.
Wanneer de werkzaamheden dus buiten het broedseizoen uitgevoerd worden, zijn vervolgstappen niet noodzakelijk. De zorgplicht blijft, ongeacht de status van de soorten, wel van kracht.
Conclusie
Rekening houdend met het bovenstaande leidt het aspect ecologie niet tot beperkingen van de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluids(over)last ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer of industrieterreinen. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect 'geluid'.
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen kunnen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen kunnen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
De voorgenomen woning wordt niet gerealiseerd binnen het invloedsgebied van spoorwegen en industrieterreinen, welke voorzien zijn van een geluidszone volgens de Wet geluidhinder (Wgh). Derhalve zijn deze geluidsaspecten niet relevant. In dit geval is alleen het wegverkeerslawaai relevant.
Wegverkeerslawaai
Aangezien recreatiewoningen volgens de Wet geluidhinder (artikel 1) niet worden aangeduid als geluidgevoelige object, behoeft het aspect geluid ingevolge die regelgeving geen nadere toelichting.
Vorenstaande laat onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of het aspect geluid een aanvaardbaar woon- en/of leefklimaat bij de recreatiewoning in de weg staat. De te verplaatsen recreatiewoning ligt nabij een verharde weg voor niet-doorgaand verkeer met door het jaar heen een beperkte intensiteit van het verkeer. In dat kader kan worden opgemerkt dat, ondanks de nabije aanwezigheid van de weg, sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Onderzoek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie van de nieuw te bouwen recreatiewoning (Eco Reest BV, Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van Lutterzandweg te De Lutte (Losser), projectnummer 130330, van 24 april 2013). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.
Het doel van het onderzoek is om een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein om te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie.
Het onderzoeksterrein heeft een oppervlakte van circa 900 m2 en bestaat uit een open plek in het bos. Ter plaatse zijn geen verhardingen aanwezig. Tijdens de terreininspectie is het maaiveld onderworpen aan een visuele inspectie met betrekking tot asbest verdacht materiaal. Dergelijk materiaal is visueel niet waargenomen.
Uit de veldwerkzaamheden kan worden geconcludeerd dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn, plaatselijk humeus zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1.5 m-mv.
Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal bij het onderzoeksterrein waargenomen.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er in het grondwater overschrijdingen van de streefwaarden aan barium en zink uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De tussenwaarden nader onderzoek zijn niet overschreden. De verhogingen worden beschouwd als zijnde achtergrondconcentraties.
De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, wordt hiermee derhalve bevestigd. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de recreatieve bestemming van het terrein, is geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn.
De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de recreatieve bestemming van het terrein. Toepassing van eventueel vrijkomende grond op het terrein zelf wordt geacht als milieuhygiënisch verantwoord.
Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaatsvinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend AP-04 onderzoek. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.
Conclusie
Het aspect bodem leidt niet tot beperkingen van de voorgenomen ontwikkeling.
De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij het Waterschap Regge en Dinkel. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan.
De belangrijkste beleidsdocumenten, waarin de waterhuishoudkundige doelstellingen zijn beschreven, zijn de 4e Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), Beleidslijn Grote Rivieren en de Nota Ruimte.
De gemeente Losser heeft het Waterschap Regge en Dinkel geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. In Bijlage 4 zijn de samenvatting en de resultaten hiervan opgenomen. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Er is geen toename van het verhard oppervlakte, maar juist een afname. Het bestemmingsvlak van de oorspronkelijke woning was ruim 900 m2, het nieuwe bestemmingsvlak van de te verplaatsen recreatiewoning is circa 400 m2. Het nieuwe tracé van het fiets-/voetpad is circa 100 m2 ruimer.
Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied. De locatie met gronden die teruggegeven wordt aan de natuur, ligt het meest nabij de Dinkel. Hier vinden geen vergravingen plaats, maar zijn de gronden bestemd voor de natuur.
Hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Riolering
Het afvalwater zal worden afgevoerd via een persleiding die reeds aanwezig is in het plangebied.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Besluit niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven. Daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
De locaties van het plangebied liggen in een natuurgebied. In de omgeving van de locaties waarvoor in het voorliggende bestemmingsplan een milieugevoelige functie is toegestaan, zijn geen bedrijven met milieuzones gevestigd. Daarom hoeft geen nadere aandacht te worden besteed aan het aspect bedrijven en milieuzonering.
Conclusie
Voor het voorliggend bestemmingsplan vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.
Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (hierna: Bevi) regels gesteld.
Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Buisleidingen
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals aardgas, plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Conclusie
In het kader van het voorliggende bestemmingsplan leidt het aspect externe veiligheid niet tot belemmeringen.
Dit bestemmingsplan beoogt de vastlegging van een nieuwe route voor het fiets-/voetpad. Ter plaatse van de 'Greune Stet' is, door de meanderende Dinkel, het tot voor kort in gebruik zijnde toeristisch fiets-/voetpad voor een deel verdwenen en onbruikbaar geworden. Voor dat fiets-/voetpad moet in de directe omgeving een alternatief worden gevonden. Het pad wordt in noordelijke richting verplaatst. Bij de 'Greune Stet' wordt een rustpunt gerealiseerd waardoor de gevolgen van intensief fiets- en wandelverkeer niet meer een belasting geven van de oever. Daarnaast wordt de oever met beplanting versterkt. Op deze wijze zal de afkalving nog slechts op een natuurlijke wijze plaatsvinden.
In combinatie met de vastlegging van die nieuwe toeristische route kan gekomen worden tot een verplaatsing van een recreatiewoning van een 'los' in het natuurgebied gelegen locatie naar een locatie aansluitend aan de bestaande huisjes nabij Paviljoen 't Lutterzand. Op die wijze kan de waardevolle locatie in het natuurgebied worden teruggegeven aan de natuur. Daarnaast wordt bij de recreatiewoning Lutterzandweg 12r de verkoop van koffie, thee en ijs met terras van maximaal 30 m2 mogelijk gemaakt, ondergeschikt aan de bestemming als recreatiewoning.
Het Lutterzand is in 2007 aangewezen als aardkundig monument. Het is een natuurmonument dat zijn belang ontleent aan zijn aardkundige (geologische, geomorfologische, bodemkundige) betekenis. Een aardkundig monument heeft geen status als een rijks- of gemeentelijk monument, maar is bedoeld om interesse voor het gebied op te wekken en de kennis over dit gebied onder een breder publiek te verspreiden. Ook terreinbeheerders zetten zich in voor bescherming en behoud van aardkundig waardevolle landvormen. Voorts hebben verschillende landelijke organisaties zich het lot van de aardkundige resten in het landschap aangetrokken.
Afbeelding: Fiets-/voetpad door het Lutterzand nabij de 'Greune Stet'
Het gebied Lutterzand is een natuurgebied en in alle seizoenen aantrekkelijk om te wandelen en fietsen. Met de (ANWB) Luttermarkeroute en de Saksenroute (fiets- en wandelroute) is het gebied goed toegankelijk.
Door het gebied loopt de rivier de Dinkel. Deze rivier begint in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen en komt bij Losser Nederland binnen. Het eerste gedeelte op Nederlands grondgebied meandert de rivier ongehinderd langs het Lutterzand. Het riviertje kronkelt door het landschap en doordat het water in de buitenbocht sneller stroomt dan in de binnenbocht zijn daar door erosie steile oeverranden ontstaan.
Het tracé van het fiets-/voetpad ligt bij de 'Greune Stet' kort langs de Dinkel.
Nabij de locatie Molterheurneweg 7 is sprake van de aanwezigheid van een vrijstaande, 'los' in het natuurgebied gelegen, recreatiewoning. Terwijl ter hoogte van de kruising Saksenroute - Lutterzandweg (nabij Paviljoen 't Lutterzand) sprake is van de geclusterde aanwezigheid van recreatiewoningen.
Op de locatie Lutterzandweg 12r is een recreatiewoning aanwezig. De locatie ligt ten noordoosten van de meander 'Greune Stet' en ligt nabij het tracé van het fiets-/voetpad.
Bij de 'Greune Stet' in het Lutterzand, tussen de Kribbenbrugweg en de Lutterzandweg, is de veel gebruikte fiets-/wandelroute (Luttermarkeroute) gelegen.
Het fiets-/voetpad is uitgesleten door zandverstuivingen waardoor er boomwortels bloot zijn komen te liggen. Er zijn hierdoor niet overbrugbare hoogteverschillen ontstaan, zie de afbeelding 'Huidige situatie fiets-/voetpad'. De huidige fiets-/wandelroute is over het dit tracé niet meer toegankelijk/bruikbaar en een verlegging van het fietspad is daarom noodzakelijk.
Afbeelding: Huidige situatie fiets-/voetpad nabij de 'Greune Stet'
De eigenaar van de ondergrond kan zich vinden in die verplaatsing, mits er sprake zal zijn van een duurzame oplossing. Met het oog op een duurzame oplossing is ingezet op de verplaatsing van de solitair in het natuurgebied gelegen recreatiewoning naar het cluster van veertien recreatiewoningen rondom Paviljoen 't Lutterzand. Ook wordt bij de recreatiewoning Lutterzandweg 12r de verkoop van koffie, thee en ijs met terras van maximaal 30 m2 mogelijk gemaakt, zodanig dat het ondergeschikt is aan de bestemming als recreatiewoning.
Argumenten om mee te werken aan een duurzame oplossing zijn de volgende:
In het kader van ecologie is sprake van een natuurverbetering door de verplaatsing van een recreatiewoning en verlegging van het fiets-/voetpad. De oorspronkelijke locatie van de recreatiewoning en het oorspronkelijke tracé worden teruggegeven aan de natuur.
Vertaling in het bestemmingsplan
Het voorgenomen ontwikkelingen zijn vertaald in het bestemmingsplan:
Deze bestemmingen verzekeren het gebruik van de gronden voor de voorgenomen ontwikkelingen en maken ander gebruik niet mogelijk. De uitgangspunten van de ontwikkelingen worden door middel van het bestemmingsplan vastgelegd.
Voor deze bestemmingen en de daarbij te beschermen waarde is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Losser', dat op 19 maart 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Verkeer en parkeren
De locatie van de nieuw te bouwen recreatiewoning wordt ontsloten via de Lutterzandweg. Naar aanleiding van het bouwplan zal er geen sprake zijn van een significante verkeerstoename.
Met de nieuwbouw zal het aantal benodigde parkeerplaatsen beperkt toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd op eigen terrein, waardoor de parkeerdruk in de openbare ruimte niet toeneemt.
Duurzaam bouwen
Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Nieuwbouwprojecten zijn bij uitstek geschikt voor het doen van duurzame investeringen en kunnen op termijn veel opleveren. Het gebruik van (hergebruikte en herbruikbare) bouwmaterialen met een lange levensduur is hierbij een belangrijke maatregel (minder onderhoud). Daarnaast liggen maatregelen vooral in het gebruik van energie door (de gebruikers van) het gebouw.
Duurzaam energieverbruik is eenvoudig samen te vatten door middel van het model Trias Energetica, dat ontwikkeld is door Novem (Nederlandse Organisatie voor Energie en Milieu, nu Agentschap NL). Drie stappen helpen bij het verduurzamen van een bouwproject.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen', kortweg SVBP.
De planregels
De planregels geven inhoud aan de gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is.
De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.
De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen wordt de voorkeur gegeven om deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.
Voor de bestemmingen en de opbouw van de regels is aansluiting gezocht bij de regels van het vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied Losser'.
Onderstaand worden enige regels van een toelichting voorzien.
Bestemming 'Natuur - Natuur en Bos'
De locatie van het oude tracé van het fiets-/voetpad en de locatie van de oorspronkelijke recreatiewoning zijn bestemd als 'Natuur - Natuur en Bos'. Hiermee kunnen deze waardevolle gebieden worden teruggegeven aan de natuur.
Bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning'
Vanwege de recreatieve functie die deze woningen hebben en om permanente bewoning tegen te gaan, hebben de recreatiewoningen in het bestemmingsplan een bestemming als recreatiewoning gekregen.
Voor de locatie Lutterzandweg 12r is de aanduiding 'terras' opgenomen ten behoeve van ondergeschikte lichte horeca in de vorm van de verkoop van koffie, thee en ijs met een terras van maximaal 30 m2. Bij deze locatie is een extra berging van 9 m2 mogelijk ten behoeve van de verkoop van koffie, thee en ijs op het terras, naar aanleiding van het amendement bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
Bestemming 'Verkeer - Fietspad'
Het nieuw te realiseren, vrijliggende fiets-/voetpad is bestemd als 'Verkeer – Fietspad'.
Dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 2'
Het plangebied bestaat uit gebieden met een hoge en middelhoge trefkans op archeologische vondsten. In dit bestemmingsplan is voor de gebieden met een hoge en middelhoge trefkans een regeling opgenomen in de vorm van een dubbelbestemming.
Voor gebieden met een hoge trefkans (dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2') geldt dat een omgevingsvergunning nodig is indien werkzaamheden dieper dan 30 cm (beneden maaiveld) plaatsvinden en de oppervlakte van de ontwikkeling meer dan 2.000 m2 bedraagt.
Voor gebieden met een middelhoge trefkans (dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3') geldt dat een omgevingsvergunning nodig is indien werkzaamheden dieper dan 30 cm (beneden maaiveld) plaatsvinden en de oppervlakte van de ontwikkeling meer dan 2.500 m2 bedraagt.
Voor de archeologische dubbelbestemmingen geldt dat indien schriftelijk is aangetoond dat onderzoek heeft uitgewezen dat er geen waarden zijn, een archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.
Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied'
Langs de Dinkel bevinden zich gebieden die bij hoog water onder water komen te staan. Deze gebieden zijn aangewezen als waterbergingsgebieden en hebben in de bestemming een specifieke regeling gekregen (dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied'). In de betreffende gebieden zijn geen (bouw)werkzaamheden toegestaan die de uitvoering van de waterberging in de weg staan. Daarom geldt bijvoorbeeld dat (in afwijking van de basisbestemming) bouwen niet is toegestaan binnen de dubbelbestemming, dan wel na advisering (let op: het gaat dus niet over goedkeuring) van het waterschap.
Aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'
Op het plangebied (en het gehele gemeentelijk buitengebied) is de Reconstructiewet van toepassing, waarin onderscheid wordt gemaakt in drie gebieden (extensiveringsgebied, verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebied). Voor deze gebieden gelden verschillende voorwaarden wat betreft ontwikkelingen.
Voor het plangebied geldt de reconstructiewetzone extensiveringsgebied. Dit gebied is in het voorliggende bestemmingsplan voorzien van de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
Aanduiding 'overige zone - speciale beschermingszone 1'
In de nabijheid van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Dinkelland. Dit gebied kent eigen, unieke instandhoudingsdoelstellingen ten aanzien van de aanwezige natuur. De mogelijkheden die dit gebied heeft, onder meer ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen, hangen samen met deze doelstellingen. Derhalve is door middel van een gebiedsaanduiding een bescherming op deze gebieden gelegd, gericht op de instandhoudingsdoelstellingen. Dit is de gebiedsaanduiding 'overige zone - speciale beschermingszone 1'.
De aanduiding ligt op het perceel van de voormalige recreatiewoning, op een deel van het oude tracé van het fiets-/voetpad en op een heel beperkt deel van het nieuwe tracé van het fiets-/voetpad (voor het geringe deel waar het fiets-/voetpad nu al aanwezig is).
De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelstellingen, en is juist gunstiger voor de natuur. Het tracé en de recreatiewoning worden verplaatst naar het gebied buiten de speciale beschermingszone. Ter plaatse van de 'Greune Stet' wordt het fiets- en voetpad verlegd. Bij de 'Greune Stet' wordt een rustpunt gerealiseerd waardoor er geen negatieve gevolgen zijn van intensief fiets- en wandelverkeer op de oever. De oever wordt versterkt door middel van beplanting. Hierdoor zal slechts sprake zijn van afkalving op een natuurlijke wijze. Bovendien wordt door de verplaatsing van de recreatiewoning een locatie die in een waardevol natuurgebied ligt, teruggegeven aan de natuur. De te verplaatsen recreatiewoning wordt gerealiseerd op een open plek in het bos, aansluitend aan een bestaand cluster van recreatiewoningen.
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van bebouwing te voorkomen. Dit zou zich kunnen voordoen wanneer een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van het maximale bebouwingspercentage was betrokken opnieuw bij zo'n berekening, maar nu ten behoeve van een ander bouwperceel, wordt betrokken.
Algemene gebruiksregels
Voor de redactie van de gebruiksbepaling is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. In beginsel is de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming bepalend.
Algemene aanduidingsregels
De aanduidingsregels zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. Op deze wijze kun je één keer een regeling in de algemene aanduidingsregels opnemen in plaats van een aparte regeling in alle aparte van toepassing zijnde bestemmingen.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel bevat algemene afwijkingsregels. Het betreft dan in beginsel afwijkingen met een beperkte impact. Ook afwijkingen van nader aangegeven maten en afmetingen kunnen met behulp van deze algemene regel mogelijk worden gemaakt.
Overgangs- en slotregels
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn standaardregels gesteld, die in elk bestemmingsplan moeten worden opgenomen, zo ook regels van overgangsrecht. Het betreft overgangsrecht voor bouwwerken en overgangsrecht voor gebruik. Voor de toepassing van het overgangsrecht geldt het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.
Volgens de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening). De gemeenteraad kan, bij de vaststelling van het bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen onder meer als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
In dit geval is het verhaal van kosten anderszins verzekerd, namelijk via de gesloten overeenkomst met de initiatiefnemer voor wat betreft de recreatiewoningen. De kosten voor de fietsroute zijn voor de gemeente Losser. De gemeenteraad zal dan ook geen exploitatieplan vaststellen. Het ontwerpbesluit om geen exploitatieplan vast te stellen wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan is in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg gepleegd met de instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Provincie Overijssel
Op basis van art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening heeft overleg plaatsgevonden met de provincie. het kader van de voorliggende ontwikkeling is sprake van een verbetering voor de natuur. De provincie heeft aangegeven akkoord gegeven over de toepassing van de afwijking. Wel heeft de provincie gevraagd om de onderbouwing van de afwijking van de provinciale omgevingsverordening nadrukkelijker te onderbouwen. Dit is verwerkt in het bestemmingsplan.
Aangezien de voorgenomen ontwikkeling relatief kleinschalig is, is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening geboden.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied, partiële herziening fietsroute en recreatiewoningen Lutterzand' is conform de Wet ruimtelijke ordening voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. In het begin van de periode is een informatiebijeenkomst gehouden in het Lutterzand. De resultaten van de voorbereidingsprocedure zijn in het vaststellingsbesluit verwerkt.
september 2013.