Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Gronausestraat 36-38
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0168.04BP0001PH02-0401

Artikel 4 Wonen

4.1       Bestemmingsomschrijving

             De op de plankaart voor wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep, met daarbijbehorende gebouwen, andere-bouwwerken, tuinen en erven.

4.2       Bouwregels

             Op de tot woondoeleinden bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

4.2.1    voor hoofdgebouwen i.c. woonhuizen de volgende regels gelden:

a    een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b    een hoofdgebouw mag vrijstaand of halfvrijstaand worden gebouwd;

c     de breedte van een hoofdgebouw mag niet minder dan 5 meter bedragen;

d    de afstand van vrijstaande woonhuizen en van de vrijstaande zijde van halfvrijstaande woonhuizen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen;

e    de goothoogte en/of de bouwhoogte mogen/mag niet meer bedragen dan de op de plankaart aangegeven goothoogte en/of bouwhoogte;

f     de dakhelling mag niet minder dan 25o en niet meer dan 60o bedragen;

g    in afwijking van het bepaalde onder a geldt voor erkers, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, over maximaal de halve gevelbreedte, dat de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden, mits:

          - de afstand tussen de bebouwing en een trottoir minimaal 3 meter bedraagt;

          - de afstand tussen de bebouwing en de weg minimaal 5 meter bedraagt;

4.2.2    voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen de volgende regels gelden:

a    de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 4 meter bedragen;

b    de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;

c     de gezamenlijke oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 65 m2, en mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, met dien verstande dat de oppervlakte binnen het bouwvlak, voor zover gelegen tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet wordt meegerekend;

d    de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen met dien verstande dat de hoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;

e    de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen;

f     de hoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van het hoofdgebouw, verminderd met 1 meter;

g    bij een hoofdgebouw mag ten hoogste één carport gebouwd worden met dien verstande dat:

1    de oppervlakte ten hoogste 20 m2 mag bedragen;

2    de hoogte ten hoogste 3 meter mag bedragen;

3    de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;

4    de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 1 meter bedragen;

4.2.3    voor andere-bouwwerken de volgende regels gelden:

a    indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de hoogte niet meer dan 1 meter bedragen;

b    in overige gevallen mag de hoogte niet meer dan 2,50 meter bedragen.

4.3       Vrijstelling

4.3.1    Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

a    het bepaalde in 4.2.1 onder e en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw aan één zijde wordt vergroot tot niet meer dan 9 meter, zulks ten behoeve van de bouw van een lessenaarsdak;

b    het bepaalde in 4.2.1 onder f en toestaan dat de dakhelling van hoofdgebouwen wordt vergroot dan wel wordt verkleind;

c     het bepaalde in 4.2.2 onder a en toestaan dat een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd;

d    het bepaalde in 4.2.2 onder g en toestaan dat de carport tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd.

4.3.2    De in 4.3.1 genoemde vrijstellingen worden slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a    het straat- en bebouwingsbeeld;

b    de woonsituatie;

c     de verkeersveiligheid;

d    de sociale veiligheid;

e   de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.