direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening Luttikhuisweg 1-3
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De heer O.J. Nijhuis heeft een agrarisch bedijf aan de Luttikhuisweg 1-3 in De Lutte. Bij het bedrijf moet een kantoorruimte en een aardappelbewaarloods worden gerealiseerd. Binnen het vigerende bouwvlak van het agrarisch bedrijf is in principe nog fysieke ruimte voor deze twee functies, namelijk in de tuin behorende bij de woningen (noordwest hoek) en op de plek van de huidige buitenopslag voor aardappelen (centraal).

Deze opties zijn echter niet gewenst binnen de gewenste bedrijfsopzet (duidelijke scheiding wonen en werken). Voor het overige is het bouwvlak in gebruik ten behoeve van gebouwen en manoeuvreerruimte voor de aanwezige landbouwvoertuigen en -machines.

Het is niet de bedoeling het bouwvlak te vergroten voor de nieuwe gebouwen. De begrenzing van het bouwvlak zal wel worden aangepast, zodat de gewenste bedrijfsgebouwen binnen de nieuwe begrenzing van het aangepaste bouwvlak passen.

Een dergelijke verandering van het bouwvlak is niet passend in het vigerend bestemmingsplan. Om de nieuwe vorm van het bouwvlak en de nieuwe bedrijfsgebouwen juridisch-planologisch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de Luttikhuisweg 1-3 in De Lutte, in het buitengebied van de gemeente Losser. Op onderstaande afbeelding is de ligging in de omgeving inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0201_0001.png"

Figuur 1: Ligging plangebied (blauwe stip) in omgeving (bron: bing.maps)

In onderstaand figuur is een meer gedetailleerde luchtfoto opgenomen van de planlocatie.afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0201_0002.png"

Figuur 2: Ligging plangebied (blauwe stip) (bron: bing.maps)

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Losser van kracht. Dit plan is vastgsteld op 19 maart 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0201_0003.png"

Figuur 3: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied Losser (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De locatie heeft de bestemmings 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Gronden met de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ zijn bedoeld voor een grondgebonden agrarisch bedrijf met de daarbij behorende bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen. Binnen deze bestemming zijn verder onder andere tuinen en erven, wegen, paden en parkeervoorzieningen, torensilo’s, platen en bassins en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Middels een bouwvlak is aangeduid waar mag worden bebouwd ten behoeve van het agrarisch bedrijf.

Daarnaast heeft de locatie een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en een gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.

De dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ voorziet in het behoud en de bescherming van de gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen ‘reconstructiewetzone - verwevingsgebied’ en ‘reconstructiewetzone - extensiveringsgebied’ gelden specifiek regels ten aanzien van intensieve veehouderijen, waarvan in dit geval geen sprake is.

Kleine delen van de locatie, aan de oost- en zuidzijde hebben de gebiedsaanduiding 'essen'. De gronden ten noorden en oosten van het bedrijf hebben de bestemming 'Natuur - Natuur en bos'.

NB: Op 10 juni 2014 is het bestemmingsplan Buitengebied Veegplan 2013 vastgesteld. in dit plan zijn geringe aanpassingen gedaan op het bestemmingsplan Buitengebied Losser die geen (significant) effecten sorteren ten opzichte van dit plan. Het betreft zeer geringe correcties en aanpassingen die de juridische regeling in overeenstemming brengt met de feitelijke situatie. Het veegplan heeft geen betrekking op de locatie Luttikhuisweg 1 in De Lutte.

1.4 De bij het plan horende stukken

Bij het plan behorende stukken van het bestemmingsplan Buitengebied 2013, partiële herziening Luttikhuisweg 1-3 is vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0201 en bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting (inclusief bijlagen):
  • verbeelding;
  • regels.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. De juridische planopzet wordt in het vijfde hoofdstuk uiteengezet. Hoofdstuk 6 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Er is ter plaatse van het perceel aan de Luttikhuisweg 1-3 sprake van agrarische activiteiten. De heer O.J. Nijhuis heeft een akkerbouwbedrijf en verbouwt aardappels, maïs en graan.

De heer Nijhuis heeft circa 38 ha cultuurgrond in De Lutte, pacht 20 ha grond in Borculo (14 ha bos en 6 ha gras) en hij heeft 15 ha in Duitsland voor de teelt van zetmeelaardappelen. De gronden in Duitsland heeft het bedrijf in verband met wisselbouw 1:4, de heer Nijhuis komt hiermee op de eigen grond in Nederland niet uit. In totaal is er circa 59 ha beschikbaar ten behoeve van de akkerbouw.

De akkerbouwwerkzaamheden worden natuurlijk hoofdzakelijk op de percelen uitgevoerd. Aan de Luttikhuisweg 1-3 te Losser worden de voertuigen, machines, hooi en aardappelen opgeslagen. Daarnaast is er sprake van een kleine werkplaats waar kleine reparaties aan de voertuigen en machines worden uitgevoerd.

Aanleiding voor dit bestemmingsplan is de bouw van een kantoor en een aardappelbewaarloods. Op de beoogde locatie voor het kantoor is in de huidige situatie enige begroeiing en opslag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0201_0004.jpg"

Figuur 4: fotocompilatie huidige situatie beoogde locatie kantoor

Op de beoogde locatie van de aardappelbewaarloods staat in de huidige situatie opslag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0201_0005.jpg"

Figuur 5: fotocompilatie huidige situatie beoogde locatie aardappelbewaarloods

In onderstaande afbeelding is aangeven welke bebouwing in de huidige situatie aanwezig binnen het vigerende bestemmingplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0201_0006.png"

Figuur 6: situering bebouwing in relatie tot vigerende bestemmingen en bouwvlak

2.2 Toekomstige situatie

Met de bouw van de kantoorruimte en de aardappelbewaarloods zal herinrichting van het erf noodzakelijk zijn. Zogezegd leidt dit niet tot een vergroting van het vigerende bouwvlak maar wel tot een verandering van de vorm zodat het kantoor en de loods gebouwd kunnen worden gerealiseerd op de gewenste plek.

Kantoorruimte

De heer Nijhuis wil aan de Luttikhuisweg 1-3 in 2014 graag een volwaardig kantoor realiseren met aan afmeting van 8 x 10 meter. Op dit moment is er een 'kantoorruimte' ingericht in het tuinhuisje aan de noordzijde van het perceel. Deze ruimte heeft echter geen zicht op de bedrijfsgebouwen en ingang van het perceel. Daarnaast is het tuinhuisje deels privé in gebruik (speelruimte en overdekte zitplaats), wat geen wenselijke situatie is.

Met de realisatie van een nieuw kantoor ten zuiden van de bestaande werktuigenberging kan de heer Nijhuis ook controle en toezicht uitoefenen. Vanuit het nieuwe kantoor is er zicht op de hoofdinrit. Daarnaast ligt deze dichtbij de uitrit naar de omliggende gronden aan de noordoostzijde van het perceel. Er wordt met het kantoor tevens ruimte gecreëerd voor de administratie en het archief. Met de verplaatsing van het kantoor wordt ook een duidelijke scheiding gecreëerd tussen werken en privé. In onderstaande afbeelding is een aanzicht van het kantoor, tegen de berging aangebouwd, te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0201_0007.png"

Figuur 7: 3d aanzicht kantoor

Aardappelbewaarloods

In 2015 wil de heer Nijhuis een aardappelbewaarloods realiseren voor de opslag van consumptieaardappelen. Deze loods krijgt een afmeting van circa 16 x 20 meter. Deze aardappelen zijn afkomstig van de eigen gronden en/of kunnen worden aangekocht van derden. Op dit moment worden de aardappelen tijdelijk opgeslagen op de betreffende percelen of op het erf aan de Luttikhuisweg 1-3 (oktober t/m december). Om de houdbaarheid te vergroten wil de heer Nijhuis graag een bewaarloods realiseren.

De bewaarloods moet worden gerealiseerd ten zuiden van de huidige bebouwing (hooiopslag) in een bosje. De bestaande buitenopslag (klinkers/beton) blijft behouden voor de (tijdelijke) opslag van eventuele akkerbouwproducten (bijvoorbeeld maïs en/of gras).

Er zijn op dit moment nog geen tekeningen van de aardappelbewaarloods. Het idee is om de loods conform de aanzicht en hoogte gelijk aan de huidige machineberging uit te voeren. Daarnaast worden er ventilatoren in de achtergevel aangebracht. In onderstaand figuur is een aantal foto's van de huidige machineberging opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0201_0008.jpg"

Figuur 8: fotocompilatie huidige machineberging

Indeling erf en bouwvlak

Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met een bijbehorend bouwvlak van ruim 1 hectare. Er is nog ruimte voor bebouwing in de tuin behorende bij de woningen (noordwest hoek) en op de plek van de huidige aardappelopslag (centraal).

Deze opties zijn echter niet gewenst binnen de gewenste bedrijfsopzet (duidelijke scheiding wonen en werken). Daarnaast is de loods voor de opslag van aardappelen vrij kolossaal en 'valt deze mooi weg' in het bestaande bosje. Voor het overige is het bouwvlak in gebruik ten behoeve van gebouwen en manoeuvreerruimte voor de aanwezige landbouwvoertuigen en -machines.

De heer Nijhuis heeft niet de intentie om het bouwvlak te vergroten. Er wordt voorgesteld om de begrenzing van het bouwvlak aan te passen, zodat de gewenste bedrijfsgebouwen binnen de begrenzing passen. De netto toename ter plaatse van de gewenste bedrijfsgebouwen, wordt gecompenseerd met eenzelfde netto afname aan de noordwesthoek van het huidige bouwvlak.

De beoogde locaties van de bedrijfsgebouwen vallen binnen de bestemming 'Natuur - Natuur en Bos'. Met name op de locatie van de beoogde kantoorruimte is het gebruik niet in overeenstemming met deze bestemming. Er is op dit moment sprake van een kunstmestsilo en opslag van bedrijfsmaterialen. Ten zuiden van de hooiopslag is wel een bosje gesitueerd met eiken en grove dennen. Daarnaast ligt er nog een tank ten behoeve van wateropslag. Deze wordt verwijderd op het moment dat de bewaarloods wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0201_0009.png"

Figuur 9: situering bebouwing en aangepaste vorm bouwvlak

Het gaat om ruim 1.800 m2 afname van de bestemming 'Natuur- Natuur en Bos'. Om deze afname te compenseren wordt voorgesteld om een nabijgelegen perceel te herbestemmen. Dit perceel heeft op dit moment de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch-2' en een oppervlakte van circa 3.200 m2.

Aan de westzijde van het huidige bestemmingsvlak wordt een (ongebruikte) oppervlakte van 1.834 m2 wordt verwijderd en deze wordt toegevoegd aan de oostzijde van het bestemmingsvlak. Het gebied met een thans geldende agrarische bedrijfsbestemming wordt in de planwijziging bestemd tot een agrarische gebiedsbestemming.

In onderstaande afbeelding is de toekomstige terrein- en gebouwindeling weergegeven in relatie tot het nieuwe bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0201_0010.png"

Figuur 10: situering bebouwing en aangepaste vorm bouwvlak

Natuurcompensatie

Om een extra kwaliteitsimpuls aan de ontwikkeling te geven zal een noordelijk gelegen stuk grasland worden ingeplant met bomen. Door de aanplant van 3.000 m2 nieuwe inheemse beplanting wordt er een verbinding met het omliggende bos gecreëerd.

2.2.1 Landschappelijke inpassing

Ter compensatie van het te kapen bosperceel wordt nieuwe natuur aan de noordwestzijde aangelegd met een oppervlakte van 3.204 m2. Hoe dit perceel wordt ingericht en welke maatregelen daarvoor worden getroffen zijn in een Ruimtelijk Kwaliteitsplan (zie Bijlage 1) duidelijk gemaakt. Dit plan maakt een onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Het Ruimtelijk Kwaliteitsplan is een voorwaarde op basis van het provinciaal beleid van Overijssel (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving).

In het Ruimtelijk Kwaliteitsplan wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze de gebouwen landschappelijk worden ingepast. Dit is in onderstaande afbeelding samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0201_0011.png"

Figuur 11: Erfinrichtingsplan (bron: Buro Stad+Land)

De door de provincie gevraagde extra kwaliteitsimpuls wordt gerealiseerd door aan de noordzijde van het erf circa 3.000 m2 nieuwe natuur te realiseren.

De daadwerkelijke realisatie van de natuurlijke inrichting en landschappelijk inpassing van de gebouwen zijn als voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan geregeld middels artikel 4.2.3.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op het bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het rijks, regionaal, provinciaal en gemeentelijk beleid, die een relatie hebben met het plangebied.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota’s vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Gekozen is voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijkeconomische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Uit de SVIR blijkt dat het Rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten en zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel richt. Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2013 in werking getreden.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren. Een van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Middels verschillende lagen worden de landschappelijke kenmerken van de locatie beschreven in de omgevingsvisie:

Natuurlijke laag dekzandvlakte en -ruggen

Het plangebied ligt in het type ‘Dekzandvlakte en –ruggen’. Dit beslaat een groot deel van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk zandlandschap achter, dat zich kenmerkt door relatief grote verschillen in droog en nat, en hoog en laag gebied. De bodem bestaat uit podzolgronden. Van oorsprong komen er op deze gronden wintereiken-beukenbossen voor op de hoge delen en op de lage delen berken-zomereiken- en elzen-eikenbossen.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap essenlandschap

Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen: de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op de overgang naar de lager gelegen maten- en flierenlanden. Zo lagen ze droog en werden tegelijkertijd de werkafstanden zo kort mogelijk gehouden. De zandpaden volgden steeds de lange ‘luie’ lijnen van het landschap. Het landschapsbeeld was afwisselend en contrastrijk, volgend aan de organische patronen van het natuurlijke landschap.

Ecologische Hoofstructuur

De beoogde ontwikkelingen vinden deels plaats in de vastgestelde begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De gronden zijn hierin aangegeven als 'bestaande natuur'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0201_0012.png"

Figuur 12: Detail begrenzing EHS & Zone ONW (bron: Atlas van Overijssel)

Voor relatief kleinschalige ontwikkelingen in de EHS is er in de omgevingsverordening, paragraaf 2.7.6 lid 4 een ontheffing opgenomen. Er wordt een ontheffing verleed als is aangetoond en verzekerd dat deze wijziging:

  • a. de wezenlijke kenmerken en waarden slechts in beperkte mate aantast;
  • b. de kwaliteit en kwantiteit van de EHS op het betreffende gebiedsniveau tenminste behoudt;
  • c. plaatsvindt na een zorgvuldige afweging van alternatieve locaties;
  • d. maatregelen bevat die resulteren in een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing.

In Bijlage 2 is een uitwerking van de bovengenoemde onderdelen opgenomen.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving moet ervoor zorgen dat bij grootschalige ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of uitbreiding van bestaande bebouwing) extra wordt geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit. Het gaat dan om een aanvullende kwaliteitsprestatie bovenop de reguliere inpassingsvereisten. De hoogte van de kwaliteitsprestatie hangt af van drie factoren:

  • of de nieuwe functie gebiedseigen of gebiedsvreemd is;
  • wat de schaal en de impact op de omgeving is;
  • wordt alleen een privé of ook een maatschappelijk belang gediend.

Het formeel-juridisch kader voor afspraken hierover is de herziening van het bestemmingsplan of het projectbesluit. Uit de onderbouwing moet blijken dat er een goed evenwicht is tussen de ontwikkeling van bebouwing en de investering in ruimtelijke kwaliteit. In samenwerking met gemeenten is een Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (september 2010) opgesteld met praktische aanbevelingen en referentieprojecten.

Het borgen en versterken van de ruimtelijke kwaliteit bij ontwikkelingen in de groene omgeving is verankerd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel.

In de toelichting van de Omgevingsverordening is aangegeven dat de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving in elk geval van toepassing is als een agrarisch bouwperceel ontstaat dat groter is dan 1,5 ha. De precieze invulling is een kwestie van maatwerk. In het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving zijn hiervoor algemene criteria opgenomen. Er is een Ruimtelijke Kwaliteitsplan (zie Bijlage 1) opgesteld dat geldt als een uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. De uitwerking bevat een ruimtelijke onderbouwing van de nagestreefde balans tussen de bouw van het kantoor en de aardappelbewaarloods en de ruimtelijke kwaliteit.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Noordoost Twente en Twenterand

Hoofddoel van het landschapsontwikkelingsplan (LOP) uit 2008 is het formuleren van de gewenste ontwikkelingsrichting voor het landschap voor de komende 10 jaar in de gemeenten Dinkelland, Tubbergen, Oldenzaal, Losser en Twenterand.

Ontwikkelingen in het landschap zijn in Losser altijd heel rustig verlopen. Hedendaagse krachten, zoals wonen (nieuw rood) in het buitengebied, in het landschap zijn zo sterk dat ze het landschap kunnen omvormen tot een niet herkenbaar landschap. Het LOP buigt deze ontwikkelingen om ten behoeve van behoud van de landschapskarakteristiek. De voornemens in het LOP moeten in vervolgprojecten tot uitvoering worden gebracht. Meer concreet is het de bedoeling dat het LOP een bijdrage levert aan:

  • behoud, herstel, versterking en vernieuwing van landschappelijke kwaliteiten;
  • een vitaal en veerkrachtig landschap;
  • het bijsturen van ontwikkelingen;
  • een gezamenlijke aanpak.

Binnen het LOP is het plangebied onderdeel van het deelgebied Oldenzaalse Stuwwal. Door de hoge reliëfgraad, de grote hoogteverschillen en de ondoorlatendheid van de bodem wordt de Oldenzaalse stuwwal gekenmerkt door vele waardevolle bronnen en snelstromende beken. Herstel van het watersysteem, de bronnen en het vermogen om water te kunnen vasthouden heeft hier dan ook hoge prioriteit, ten behoeve van herstel van het Dinkelsysteem. Daarnaast gaat de aandacht uit naar het duurzaam behoud en het versterken van de vele landgoederen. Er wordt hier ruimte geboden aan ontwikkeling van nieuwe landgoederen, aansluitend bij de schaal en het karakter van het landschap. Binnen het LOP wordt het projectgebied aangemerkt als Kampenlandschap.

Streefbeeld
De bos- en heideontginningen op de stuwwallen bestaan uit grote bos- en natuurgebieden. In dit landschap zijn op verschillende plekken in Losser landgoederen ontstaan. Deze hebben op eigen wijze bijgedragen aan de hedendaagse landschapskwaliteit. Behoud en uitbreiden van de aanwezige natuur-, cultuur en landschapswaarden staat hier voorop. De flank van de stuwwal, vormt een lappendeken van afwisselend besloten bossen en open ruimten.

Ontwikkelingsrichting
Bijzonder in dit deelgebied zijn de markante hoogteverschillen en de vele bovenlopen die dwars door het gebied van de Oldenzaalse stuwwal naar de Dinkel lopen. Het landschap van een eeuw geleden is nog deels herkenbaar, dit dient gerespecteerd te worden met ontwikkelingen die in het gebied worden gestimuleerd. Het gaat vooral om ontwikkelingen die het ‘boeren’ mogelijk moet houden en het extensief ‘boeren’ mogelijk moet maken. Dit sluit aan op het reconstructiebeleid, waarin dit gebied als extensiveringsgebied aangewezen is. Naast de landbouw is natuurontwikkeling belangrijk. Lutterveld is in het provinciaal Natuurbeleidsplan 2000 aangewezen als provinciale ecologische hoofdstructuur. Ook de habitatrichtlijn Landgoederen Oldenzaal ligt in dit deelgebied. In Lutterveld liggen verschillende natuurgebieden zoals het Smoddebosch. Deze dienen behouden te blijven of uitgebreid te worden. Ontwikkelingen zoals natuurcampings of landgoederen kunnen hier een bijdrage aan leveren. Tussen de jonge bos- en heideontginningen liggen kampen. De kleinschalige randen van de kampen worden versterkt, door ruimte te bieden voor nieuwe woon-, werk- en recreatieve bebouwingen. Aandachtspunten zijn:

  • Actief herstel van kleine landschapselementen, erfbeplantingen en steilranden;
  • Stimuleren grondgebonden landbouw op de essen en kampen(behoud openheid);
  • Aanleg recreatieve paden, herstel en/of openstellen kerkepaden;
  • Ruimte bieden aan kleinschalige ontwikkelingen gecombineerd met aanleg van landschapselementen en groenstructuren langs de randen van de grote escomplexen;
  • Kwalitatief schoon bronwater rond bronnen langer vasthouden door het dempen van sloten.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Losser

De (concept) Structuurvisie Losser (april 2012 geeft een actueel beeld van het ruimtelijk ordeningsbeleid van de gemeente. Met de totstandkoming van de visie beschikt de gemeente over een samenhangend beleidsdocument dat leidend is voor de ruimtelijke ordening en ontwikkelingen voor de komende 10 jaar.

De structuurvisie geeft richting op welke wijze de ruimtelijke kwaliteiten van de gemeente kunnen worden behouden en versterkt. In de visie wordt bepaald wat de essentiële, gebiedsspecifieke kwaliteiten zijn, waar kansen liggen en hoe ontwikkelingen op deze kwaliteiten en kansen kunnen inspelen.

Visie op hoofdlijnen: Boeren blijven boeren
Het landschap van Losser is grotendeels een cultuurlandschap gemaakt door de boeren. Ook nu vormt de grondgebonden veehouderij de belangrijkste agrarische tak in de gemeente. Het is de wens om dit zo te houden. In het reconstructieplan is al een strategie uitgewerkt voor de toekomst van de landbouw die hier op aansluit.

Een groot aantal bedrijven zal echter haar agrarische functie in de toekomst verliezen. De gronden kunnen veelal in agrarisch gebruik blijven, maar voor de gebouwen dient een nieuwe functie te worden gevonden. De gemeente heeft daartoe VAB-beleid opgesteld en kent tevens het Rood-voor-Rood beleid om sloop van voormalige bedrijfsgebouwen te compenseren.

Visie Buitengebied
Voor de ontwikkelingen in het buitengebied is al veel geregeld. Het bestaande toetsingskader voor initiatieven in het buitengebied bestaat uit:

  • het bestemmingsplan buitengebied;
  • de kadernota buitengebied;
  • het provinciale beleid bestaande uit de omgevingsvisie, de omgevingsverordening en de kwaliteitsimpuls groene omgeving.

Met de structuurvisie Losser wordt het actuele, provinciale beleid vertaald naar de situatie van de gemeente en vormt daarmee een praktisch toetsingskader voor toekomstige ontwikkelingen.

3.4.2 Erfgoedverordening

De gemeente Losser beschikt over een Erfgoedverordening (laatste versie 15-6-2010). In deze verordening zijn regels gesteld ten aanzien van bebouwing en archeologie. Het gaat hierbij om regels omtrent de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten, de omgang met (rijks)monumenten en de instandhouding van archeologische terreinen.

Ten aanzien van archeologie wordt opgemerkt dat de erfgoedverordening een uitwerking is van de verplichting om, bij het vaststellen van bestemmingsplannen, rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en verwachtingen. De erfgoedverordening is op dit punt van kracht tot in het bestemmingsplan een regeling is opgenomen die in overeenstemming is met de Wamz of Erfgoedverordening.

De gemeente Losser beschikt over een archeologierapport, waarin een gedetailleerde uitwerking wordt gegeven van de (mogelijke) gebieden met archeologische waarden in de gemeente (RAAP-rapport 264: Herinrichting Losser Noord een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; juni 1997 en RAAPrapport 640; Herinrichting Losser-Zuid, provincie Overijssel; een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; maart 2001). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zullen ook deze uitgewerkte kaarten door de gemeente worden gebruikt om te bepalen of archeologisch onderzoek nodig is.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Het gaat daarbij (vooral) om de mogelijke effecten van de activiteit dit het plan heeft op de omgeving. Bij deze effectbeschrijving is uitgegaan van de maximale invulling van de ruimte die het plan biedt.

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en ander gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals hiervoor al genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe (interne werking).

In de VNG-brochure wordt bij akkerbouwbedrijven (bedrijfsgebouwen) voor het aspect geur een richtafstand van 10 meter aangehouden. Op basis van de VNG-brochure geldt bij akkerbouwbedrijven voor het aspect geluid de grootste richtafstand qua milieuhinder, te weten 30 meter.

4.1.2 Onderzoek

In het kader van de milieuzonering wordt vooral getoetst aan de nieuwe functies van de aardappelloods en de kantoorruimte in het aangepaste agrarisch bouwvlak.

Direct ten noorden van het agrarisch bedrijf bevindt zich een burgerwoning op het adres Lossersestraat 79. De kortste afstand van het agrarisch bouwvlak tot de grens van de woonbestemming is in het vigerend bestemmingsplan 42 meter. Het bouwvlak aan de noordzijde (dichtsbij de woning gelegen) wordt niet aangepast. De afstand tussen het agrarisch bedrijf en de woning blijft daarmee dus onveranderd. De afstand tussen de nieuwe aardappelbewaarloods en de woning bedraagt meer dan 200 meter. Een dergelijk grote afstand betekent dat er geen verslechtering plaats vindt ten aanzien van de milieuhinder. Er wordt voldaan aan de minimale afstandseisen.

4.2 Bodem

4.2.1 Wettelijk kader

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Er wordt gestreefd naar een duurzaam bodembeheer. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt.

Uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn, dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

4.2.2 Onderzoek

De bodemonderzoeksplicht is van toepassing bij bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven, bijvoorbeeld om te werken, onderwijs te geven of te genieten. Uit de toelichting op de Woningwet blijkt dat met bovenstaande omschrijving wordt bedoeld 'enige tijd' oftewel een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk) dag. Het gaat daarbij niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan een dag) verblijven van dezelfde mensen in een gebouw. Voor de aardappelbewaarloods geldt dat hier niet structureel mensen verblijven. De gronden waarop de loods èn het kantoor gebouwd wordt (in feite een nieuw gedeelte van het bouwvlak) is altijd in gebruik geweest als natuur en is ook als zodanig bestemd geweest. Er is geen reden om aan te nemen dat de bodem ter plaatse verontreinigd is. Een nader onderzoek naar de gesteldheid van de bodem is niet noodzakelijk. De bodemkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Geluid

4.3.1 Wettelijk kader

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. DeWgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door ondermeer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De Wgh richt zich voornamelijk op de bescherming van de woonomgeving en bevat normen voor de geluidbelasting op gevoelige bestemming (o.a. woningen). Bij het wijzigen van de bestemming geldt een onderzoeksplicht voor het aspect geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen en op de geluidsbelasting van de activiteiten die het plan mogelijk maakt.

4.3.2 Onderzoek

Er wordt binnen het project geen extra geluidgevoelig object in de vormvan een woning toegevoegd. Het beoogd plan betreft een uitbreiding van een agrarische bedrijf dat geen geluidgevoelige ruimte bevat. De loods, maar ook het kantoor zijn niet geluidsgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder. Om die reden worden er geen eisen gesteld aan de geluidwering van de gevels. Er behoeft dan ook geen nader onderzoek gedaan te worden naar het wegverkeers- en of industrielawaai.

Op basis van de VNG-brochure geldt bij akkerbouwbedrijven voor het aspect geluid de grootste richtafstand qua milieuhinder, te weten 30 meter. Met de uitbreiding van het bedrijf, in de vorm van de aardappelbewaarloods zal er een geluidsbron worden toegevoegd. De afstand tussen het agrarisch bouwvlak en de woonbestemming van de noordelijk gelegen woning bedraagt 42 meter. De loods wordt gesitueerd in het zuidelijke gedeelte van het aangepaste bouwvlak. Tussen de loods en de dichtsbijzijnde woning, Lossersestraat 79 zit een afstand van meer dan 200 meter. Bovendien bevinden zich tussen de loods en de woning meerdere bestaande gebouwen. Een verslechtering ten aanzien van het geluidhinder wordt daarom ook niet verwacht en wordt een geluidsonderzoek niet nodig geacht.

4.4 Geur

4.4.1 Wettelijk kader

Bij het voorbereiden en opstellen van een ruimtelijk plan dienen voor wat betreft geurhinder de volgende vragen te worden beantwoord.

  • Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?
  • Wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad?

De gemeente Losser heeft geen eigen geurverordening. Voldaan moet worden aan de vaste afstanden voor geur in het Activiteitenbesluit:

De inrichting is gelegen buiten de bebouwde kom en het betreft hier de opslag van agrarische bedrijfsstoffen. Een opslag (de nieuwe aardappelloods) moet dan op minstens 50 meter van een geurgevoelig object liggen.

Gemeten moet worden vanaf de buitenzijde van het geurgevoelig object tot het emissiepunt van de opslag waar de geur de ruimte kan verlaten - bijvoorbeeld een ventilatie-opening, of een deur die regelmatig open staat.

4.4.2 Onderzoek

In dit bestemmingsplan gaat het om uitbreiding van een bestaand akkerbouwbedrijf. Het bouwvlak wordt voornamelijk aan de west- en zuidzijde van het bedrijf aangepast. De nieuwe aardappelloods komt in het meest zuidelijk deel van het bouwvlak te liggen. De woning die het meest dicht bij is gelegen ligt aan de noordzijde van het bedrijf. De afstand tot de woning wordt ten opzichte van het bouwvlak niet verkleind. De afstand van de woning tot de loods bedraagt zo´n 214 meter.

Dit betekent dat ruimschoots aan de richtafstand voldaan wordt. Er wordt geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling qua geurhinder niet leidt tot onevenredige overlast voor de direct omwonenden.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Wettelijk kader

Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet, is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen.

Met de invoering van het criterium 'niet in betekenende mate' (= artikel 5.16 lid 4 Wm) hoeven besluiten die onder dat criterium vallen niet meer te worden getoetst aan die grenswaarden. Er kan in die gevallen worden volstaan met het aannemelijk maken dat het voorgenomen project qua omvang beneden de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen)' (NIBM) genoemde aantallen te bouwen woningen of vierkante meter bruto vloeroppervlak of andere begrenzingen blijven, dan wel het aannemelijk maken dat de concentratietoename ten gevolge van het betreffende besluit niet de 3% grens overschrijdt.

4.5.2 Onderzoek

Door de beoogde uitbreiding is de verwachting dat er sprake zal zijn van een zeer geringe verkeersbewegingen.

In de gemeente Losser bevindt zich geen meetstation om de luchtkwaliteit te meten. Wel is er een landelijk meetnet luchtkwaliteit, in beheer bij het RIVM. Op basis van dit netwerk (dichtstbijzijnde station ligt aan de Luttenbergerweg in Hellendoorn), computermodellen met betrekking tot langjarige meteodata en trends (ontwikkeling emissies) komt men tot een berekende achtergrondwaarde. In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied wordt ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit opgemerkt dat in de huidige situatie de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof niet worden overschreden (bron: Grootschalige Concentratiekaarten). Ook in de toekomstige situatie van het bestemmingsplan Buitengebied (gedurende de planperiode, tot 2030) worden de grenswaarden niet overschreden (hoogte achtergrondconcentratie neemt zelfs af).

Gelet op bovenstaande zal het beoogd initiatief niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en voldoet derhalve uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening .

4.5.3 Wettelijk kader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In de Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007 worden de (nauwkeurigheids) eisen ten aanzien van metingen van de luchtverontreinigende stoffen nader uitgewerkt. Onder andere is in deze regeling de hoeveelheid fijn stof van natuurlijke oorsprong opgenomen welke mag worden afgetrokken van de gemeten of berekende fijnstofconcentraties in de lucht. Dit wordt in de praktijk ook wel de 'zeezout-aftrek' genoemd. Voor de gemeente Losser betekent dit dat de jaargemiddelde concentratie van PM10 mag worden verminderd met 3 ìg/m³. Het aantal overschrijdingsdagen mag worden verminderd met zes.

4.5.4 Onderzoek

Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit wordt opgemerkt dat in de huidige situatie de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof niet worden overschreden (bron: Grootschalige Concentratiekaarten en bestemmingsplan Buitengebied Losser). Ook in de toekomstige situatie van het bestemmingsplan Buitengebied Losser (gedurende de planperiode, tot 2030) worden de grenswaarden niet overschreden (hoogte achtergrondconcentratie neemt zelfs af).

Aangezien de beoogde ontwikkeling niet zal leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen zal deze geen grenswaarden overschrijden en niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het initiatief voldoet derhalve uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Wettelijk kader

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Daarmee is vastgelegd dat er rekening wordt gehouden met de invloed van de risicovolle inrichtingen en/of transportroutes op geplande gevoelige objecten. Er wordt voorkomen dat zich (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6 risicocontour van risicovolle inrichtingen en/of transportroutes bevinden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Het doel van het Bevb is het formuleren van veiligheidseisen, het borgen van de planologische inpassing van buisleidingen in bestemmingsplannen en het regelen van adequaat toezicht. Het Bevb regelt op vergelijkbare wijze als in het Bevi de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn de ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico en verantwoording van groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor belemmeringenstroken.

4.6.2 Onderzoek

Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn met name bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen).

De risicokaart laat het volgende beeld zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0201_0013.png"

Figuur 13: risicokaart provincie Overijssel (bron: www.risicokaart.nl)

Er vindt in de omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats of zijn hoofdgasleidingen aanwezig. Ook zijn er geen inrichting die onder de reikwijdte van het besluit vallen. Externe veiligheid geeft geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.7 Watertoets

4.7.1 Wettelijk kader

Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf. In onder andere de "Kaderrichtlijn Water", het "Nationaal Waterplan" en de adviezen van de "Commissie Waterbeheer 21ste eeuw" is het beleid met betrekking tot water en waterbeheer vastgelegd.

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen wordt een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets). Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

De watertoets is het vroeg informeren en adviseren van en door de waterbeheerder van waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is ingediend bij het Waterschap .

4.7.2 Onderzoek

PM

4.8 Ecologie

4.8.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten, verwerkt. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn de volgende gebieden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • beschermde natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur (EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De EHS is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden kunnen nadelige invloed ondervinden als de uitstoot van ammoniak op de gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom de gebieden aangewezen als buffer, om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.

4.8.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

In de omgeving liggen zowel Natura 2000-gebieden als Beschermde Natuurmonumenten. Ten opzichte van het plangebied is de afstand tot deze gebieden bijna een kilometer. De beoogde ontwikkelingen op het bedrijf zullen gezien deze afstand geen effect hebben op de Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten. In onderstaande afbeelding zijn de gebieden respectievelijk rood en oranje omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0201_0014.png"

Figuur 13: natuurgebieden in de omgeving

Uit bovenstaande afbeelding blijkt dat rond het bedrijf veel gronden liggen die onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (groen omlijnd). Deze gronden liggen op een kortere afstand dan 250 meter. Mede dit is aanleiding geweest om het bouwvlak niet te vergroten maar alleen qua vorm aan te passen. Daarnaast zal natuurcompensatie plaats vinden direct ten noorden van het plangebied. In het Ruimtelijke Kwaliteitsplan (zie Bijlage 1) is hier zorgvuldig invulling aan gegeven. Hiermee zal de waarden en de oppervlakte van de Ecologische Hoofdstructuur niet worden aangetast.

Soortenbescherming
Voor het verkennen van mogelijk schadelijke effecten van de ontwikkeling activiteit moet een vergelijk worden gemaakt tussen de huidige en de gewenste situatie binnen het bouwvlak. Door de aanpassing van de vorm van het bouwvlak zal de hoeveelheid natuurgronden netto gezien niet verminderd worden. Gezien de extra kwaliteitsimpuls zal er aan de noordzijde van het erf circa 3.000 m2 nieuwe natuur gerealiseerd worden. Hiermee vergroot het oppervlakte natuurgrond zelfs ten opzichte van de huidige situatie.

Met de bouw van de loods en het kantoor wordt gekozen voor een zo compact mogelijk erf. Het nieuwe kantoor zal aansluiten op een bestaande loods en daardoor de ruimtelijke kwaliteit van het erf niet beïnvloeden. De aardappelbewaarloods wordt aansluitend op een bestaande wagenschuur gebouwd. Op deze locatie is sprake van een halfopen inheems bos van zomereiken met een ondergroei van rhodondendrons. Voor de bouw zullen een aantal bomen moeten worden gekapt en rhodondendrons worden verplaatst. Na realisatie wordt de westzijde van de loods verzacht met een boomgroep van eiken. Het zal bestaan uit inheemse bomen en struiken. Met de aanplant zullen twee bosjes met elkaar verbonden worden. De aanplant biedt daarmee compensatie van de gekapte bomen en een extra ecologische waarde.

Een verslechtering van de ecologische waarde en de soorten in het gebied wordt met dit bestemmingsplan geacht niet aan de orde te zijn.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

4.9.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 januari 2012 dient met de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening, ingegaan te worden op de relatie van het ruimtelijk voornemen en de aanwezige cultuurhistorische waarden. Naast de cultuurhistorische waarde dient er rekening gehouden te worden met de archeologische (verwachting)waarde van een gebied. In 2007 is de Wet archeologische monumentenzorg in werking getreden. De wet zorgt er voor dat het archeologisch erfgoed in de bodem beschermd wordt in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

De gemeente Losser beschikt over een Erfgoedverordening (15 juni 2010) welke als uitgangspunt geldt voor archeologische waarden toekenningen in bestemmingsplannen.

4.9.2 Onderzoek

Op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied zijn de bekende archeologisch waardevolle terreinen door middel van de dubbelbestemming ´Waarde - Archeologie´ aangegeven. De begrenzing van deze terreinen is overgenomen van de Archeologische Monumentenkaart (AMK), zoals vervaardigd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Ergoedverordening. De waardering van de terreinen is gebaseerd op de belevingswaarde, de fysieke kwaliteit en de inhoudelijke kwaliteiten van die terreinen, waarbij toetsing en beoordeling plaatsvinden op basis van schoonheid, herinneringswaarde, gaafheid, conservering, zeldzaamheid, informatiewaarde, ensemblewaarde en representativiteit.

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan Buitengebied de dubbelbestemming ´Waarde Archeologie 2´ aangezien de locatie een hoge trefkans heeft op archeologische vondsten. Deze dubbelbestemming is overgenomen in dit bestemmingsplan.

Voor gebieden met een hoge trefkans geldt dat een omgevingsvergunning nodig is indien werkzaamheden dieper dan 30 cm (beneden maaiveld) plaatsvinden en de oppervlakte van de ontwikkeling meer dan 2.000 m2 bedraagt. Hierbij moet worden aangetoond dat de archeolgische waarden niet onevenredig worden aangetast. Voor dit project is hier geen sprake van.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de meest recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen" uit 2012, kortweg SVBP2012.

5.1 Toelichting op het juridisch systeem

Met de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012) is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

5.1.1 Verbeelding

Op de (zowel analoge als digitale) verbeeldingen zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.

Bij de opzet van de verbeelding is de SVBP2012 als uitgangspunt gehanteerd. In de SVBP2012 zijn onder andere bestemmingscategorieën vastgelegd en zijn uniforme kleuren en aanduidingen beschreven. De aanduidingen dienen voor de leesbaarheid van de verbeelding (kadastrale indeling of bestaande bebouwing) of hebben betrekking op wat er wel of niet is toegestaan.

Naast de hoofdbestemmingen bevat het plan ook enkele dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. Er is sprake van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Natuur en Landschap', omdat er op bepaalde gronden in het plan deze onafhankelijke bestemmingen voor komen. De gebiedsaanduiding heeft betrekking op specifieke gebieden binnen de bestemmingen, in de situatie 'overige zone - essen' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. Voor deze gronden gelden specifieke regels en/of nadere afwegingen.

5.1.2 Regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd.

Bij de opzet van de planregels is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan Buitengebied Losser. Alleen wanneer er een concrete aanleiding was om maatwerk te leveren voor dit plangebied zijn de regels van het bestemmingsplan Buitengebied Losser hierop aangepast.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. overgangs- en slotregels.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In voorliggend bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenoemde ‘voorwaardelijke verplichting’. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak (uitspraak “Linderveld” - AbRS 22 maart 2006, BR 2006, p. 546, nr. 200502510/1) blijkt dat in een bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting, zoals hierboven beschreven, kan worden opgenomen.Omdat dit een relatief nieuw instrument is wordt een uitleg noodzakelijk geacht. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging opdat verzekerd is dat de maatregelen om te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls in de groene omgeving verzekerd zijn. Deze maatregelen zijn (mits ruimtelijk relevant, niet geheel geborgd middels sectorale wetgeving of middels de privaatrechtelijke overeenkomst welke is gesloten) als voorwaardelijke verplichting in de regels van het plan opgenomen. Concreet betekent dit dat het gebruik van, en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken pas is toegestaan nadat de landschapsmaatregelen als opgenomen in het beplantingsplan zijn gerealiseerd. Een omgevingsvergunning wordt onder de voorwaarde verleend dat het beplantingsplan binnen een bepaalde termijn na het onherroepellijk worden van de omgevingsvergunning is uitgevoerd. Op deze manier wordt een goede landschappelijke inpassing van het gehele erf.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Verder wordt ingegaan op de economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan vooroverleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De uitkomsten van het genoemde vooroverleg zijn opgenomen als >bijlage…<

Het bestemmingsplan Buitengebied 2013, partiële herziening Luttikhuisweg 1-3 wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn heeft iedereen mondeling of schriftelijk de mogelijkheid een zienswijze in te dienen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf > datum< tot en met >datum< op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage gelegen. Binnen deze periode zijn >geen/wel< zienswijzen tegen het plan kenbaar gemaakt.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

In het voorliggende geval gaat het om een particulier initiatief. De kosten van de realisatie van de beoogde ontwikkeling, alsmede de kosten voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. De afspraken zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. In deze overeenkomst worden zaken als onder meer de kosten van de aanpassing van de bestaande openbare ruimte en planschade geregeld. Deze overeenkomst vormt voldoende onderbouwing om af te zien van het opstellen van een exploitatieplan.