direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2013, partiële herziening Honingloweg 30 te Losser
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0168.BP01081-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Honingloweg 30 te Losser is het gemengd agrarisch bedrijf van de familie Loos gevestigd. Van oorsprong worden op deze locatie rundvee en varkens gehouden. Sinds 2012 is hier het agrarisch kinderdagverblijf 'De Bonte Koe' aan toegevoegd.

De huidige bedrijfsopzet met de kinderopvang is een groot succes. De familie Loos wil de bedrijfsactiviteiten daarom uitbreiden met een buitenschoolse opvang (BSO). Dit initiatief past echter niet binnen de regels van het bestemmingsplan.

Op 25 oktober 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders aangegeven in principe positief te staan tegenover dit initiatief. Om de wens van de familie Loos mogelijk te maken is onderhavige partiele herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de Honingloweg 30, in het buitengebied van de gemeente Losser. Op onderstaande afbeelding is de ligging in de omgeving inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP01081-0401_0001.png"

Figuur 1: Ligging plangebied (blauwe stip) in omgeving (bron: bing.maps)

In onderstaand figuur is een meer gedetailleerde luchtfoto opgenomen van de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP01081-0401_0002.png"

Figuur 2: Ligging plangebied (bron: bing maps)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Losser van kracht. Dit plan is vastgesteld op 19 maart 2013. Vervolgens zijn er nog een aantal partiële herzieiningen vastgesteld. (zie NB)

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP01081-0401_0003.png"

Figuur 3: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied Losser (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De locatie heeft de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Gronden met de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ zijn bedoeld voor een grondgebonden agrarisch bedrijf met de daarbij behorende bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen. Binnen deze bestemming zijn verder onder andere tuinen en erven, wegen, paden en parkeervoorzieningen, torensilo’s, platen en bassins en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Middels een bouwvlak is aangeduid waar mag worden bebouwd ten behoeve van het agrarisch bedrijf.

Ter plaatse van het kinderdagverblijf ligt een functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kinderopvang'.

Daarnaast heeft de locatie een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'milieuzone - intrekgebied' 'reconstructiewetzone - verwervingsgebied'.

De dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ voorziet in het behoud en de bescherming van de gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen ‘reconstructiewetzone - verwevingsgebied’ en ‘reconstructiewetzone - extensiveringsgebied’ gelden specifiek regels ten aanzien van intensieve veehouderijen, waarvan in dit geval geen sprake is. De gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', en 'milieuzone - intrekgebied, zijn bedoeld voor bescherming van het grondwater en de kwaliteit hiervan. Er mogen gebouwen worden gebouwd ten dienste van de onderliggende bestemming. Daar is in dit geval sprake van als ondergeschikte tak bij het agrarisch bedrijf.

NB: De gemeenteraad heeft op 10 juni 2014 het bestemmingsplan Buitengebied Veegplan 2013, op 29 september 2015 het bestemmingsplan Buitengebied Veegplan 2015 en op 20 juni 2017 partiële herziening Buitengebied, verzamelplan 2016 vastgesteld. In deze plannen zijn geringe aanpassingen gedaan op het bestemmingsplan Buitengebied Losser die geen effecten sorteren ten opzichte van dit plan. Het betreft zeer geringe correcties en aanpassingen die de juridische regeling in overeenstemming brengt met de feitelijke situatie. Het veegplan heeft geen betrekking op de locatie Honingloweg 30 te Losser.

1.4 De bij het plan horende stukken

Bij het plan behorende stukken van het bestemmingsplan Buitengebied 2013, partiële herziening Honingloweg 30 te Losser is vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0168.BP en bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting (inclusief bijlagen):
  • verbeelding;
  • regels.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. De juridische planopzet wordt in het vijfde hoofdstuk uiteengezet. Hoofdstuk 6 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het agrarisch kinderdagverblijf V.OF. de Bonte Koe biedt in de huidige situatie plaats aan 36 kinderen en is aangesloten bij de VAK. Er is specifiek een keuze gemaakt voor een agrarische kinderopvang waarbij de relatie met het bestaande agrarische rundvee-bedrijf van belang is. De omgeving van het agrarische bedrijf biedt een unieke vorm van opvang waarbij kinderen in een natuurlijke omgeving op een vanzelfsprekende wijze in contact kunnen komen met de natuur en dieren, waarbij een bijdrage wordt geleverd aan de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling. Op onderstaande afbeelding is de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP01081-0401_0004.png"

Figuur 4: Overzicht huidige situatie.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Buitenschoolse opvang

In aanvulling op de kinderopvang wil de familie Loos graag starten met een buitenschoolse opvang (BSO). Een BSO is bedoeld voor kinderen die de basisschool bezoeken (4-13 jaar) en voor en na schooltijd en eventueel tijdens vakanties en studiedagen een plek nodig hebben.

De BSO is een duidelijk en logisch vervolg op het bestaande KDV. De kinderen verlaten op een leeftijd van 4 jaar de Bonte Koe, waarna ze vaak op een reguliere BSO worden ondergebracht. In veel gevallen blijven de jongste kinderen nog wel op de Bonte Koe, waardoor ouders op twee locaties hun kinderen hebben ondergebracht. Een onpraktische situatie, waarbij al vaak de vraag is gesteld of en wanneer er wordt gestart met een BSO. De concrete vraag is aanwezig, de voorzieningen helaas nog niet.

De BSO zal evenals het KDV een duidelijke link met het agrarische bedrijf hebben. Ten opzichte van een reguliere BSO zijn er de volgende voordelen:

  • er is meer ruimte binnen en buiten voor de kinderen (VAK-richtlijnen);
  • er wordt gewerkt volgens de groene visie: actief in de buitenlucht;
  • er zijn dieren op het bedrijf aanwezig: zelfvertrouwen, omgang en verzorging.

Een agrarische BSO biedt oneindig veel mogelijkheden voor kinderen om dingen te ontdek-ken, te beleven en te ervaren. Evenals de KDV speelt de relatie met natuurlijke omgeving een belangrijke rol.

2.2.2 Planvoornemen

Het erf aan de Honingloweg 30 werd bij de entree gedomineerd door het kinderdagverblijf (oostzijde) en een grote mestsilo (westzijde). De familie Loos heeft het plan om de huidige mestsilo te slopen en op deze plek de BSO te realiseren. Door een gebouw te realiseren dat aansluit bij de bestaande bebouwing ontstaat er een eenheid en evenwicht op het erf. Daarnaast is er door de locatiekeuze een goede scheiding tussen de agrarische activiteiten achter op het erf en de KDV en BSO aan de voorzijde van het erf.

De BSO-ruimte moet ruimte bieden voor 30 kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar. Volgens de richtlijnen van de VAK moeten de kinderen minimaal kunnen beschikken over 4 m2 binnen-ruimte en 10 m2 buitenruimte. Voor een groep van 10 kinderen is 1 leidster noodzakelijk. Mogelijk kan de BSO-ruimte in de ochtend functioneel worden ingezet als peuteropvang (2 begeleiders per 16 kinderen).

Naast de BSO-ruimte voor de kinderen moet er ook ruimte zijn voor noodzakelijke functies als toiletten, bergruimte, personeelsruimte, vergaderruimte (bijvoorbeeld ten behoeve van ouderavonden, cursussen, regio overleg VAK en thema-avonden) en afzonderlijke ruimtes voor kleine groepen kinderen (bijvoorbeeld techniek).

Met een goede, logische en multifunctionele indeling kan een gebouw van twee etages met een grondoppervlakte van 300 m2 de gewenste functies herbergen. Er zijn al enige ideeën betreffende over de vormgeving en uitstraling van de nieuwe BSO. Op deze manier wordt de verbondenheid met het agrarische bedrijf benadrukt. Ook zal er aandacht worden besteed aan de verbondenheid met het bestaande KDV.

De buitenruimte – een belangrijk onderdeel van een agrarische BSO – wordt ingericht met natuurlijke materialen. Er wordt een zachte overgang gecreëerd naar het landelijke gebied dat grenst aan het erf. De parkeerplaatsen worden vergroot en zodanig ingericht dat er sprake is van eennrichtingsverkeer (veiligheid). Met een beukenhaag rondom wordt de parkeerplaats ingepast.

Op onderstaande figuren is de gewenste nieuwbouw en indeling van het erf te zien. Welstand heeft op 26 juli 2017 ingestemd met het ontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP01081-0401_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP01081-0401_0006.png"

Figuur 5: Tekening gewenste bebouwing en indeling perceel terplaatse van de BSO.

Er is voor deze locatie gekozen om in verband met veiligheid een duidelijke scheiding te creëren tussen het agrarische deel van het en de KDV/BSO. Gezien de beperkt beschikbare ruimte om naast de BSO ook een buitenspeelruimte en uitbreiding van de parkeerplaatsen te kunnen realiseren zal tevens het bouwvlak worden aangepast waarbij de bestaande oppervlakte (1,7 ha.) gehandhaafd blijft.

Het KDV en BSO (bestaand + nieuw) krijgen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kinderopvang', gekoppeld aan een maximale oppervlakte. Dit is gevat in de regels, waarbij gebruik ondergeschikt aan de KDV/BSO mogelijk wordt gemaakt.

2.2.3 Landschappelijke inpassing

Door de gemeente is in november 2016 advies gevraagd aan de ervenconsulent van 'Het Oversticht' voor het onderhavige initiatief (zie bijlage 1). Conclusie van het advies is dat het nieuwe gebouw op de gewenste locatie goed mogelijk is als het plan wordt gerealiseerd conform onderstaande schetsvoorstel van de ervenconsulent.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP01081-0401_0007.png"

Figuur 6: Schetsvoorstel ervenconsulent - Het Oversticht

De nieuwbouw gaat gepaard met de sloop van de bestaande mestsilo. Er worden een aantal nieuwe eiken langs de toegangsweg geplaatst en de parkeerplaatsen worden omgeven door beukenhagen en uitgevoerd met grasbeton. De bestaande houtwal zal worden versterkt met Eikenbomen en streekeingen ondergroei.

Op basis van dit advies is een gedetailleerd landschappelijk inpassingsplan uitgewerkt door buro Stad & Land (zie figuur 7). Dit inpassingsplan is bijgevoegd als bijlage bij de regels. De uitvoering van de landschappelijke inpassing geborgd middels een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP01081-0401_0008.png"

Figuur 7: Landschappelijke inpassing

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op het bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het rijks, regionaal, provinciaal en gemeentelijk beleid, die een relatie hebben met het plangebied.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota’s vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Gekozen is voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijkeconomische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Uit de SVIR blijkt dat het Rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten en zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel richt. Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.

3.2 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Overijssel is de provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel en heeft een wettelijke basis in het omgevingsrecht (straks: Omgevingswet). De omgevingsvisie- en verordening zijn vastgesteld op 12 april 2017.

3.2.1 Omgevingsvisie overijssel

Rode draden en beleidsambities

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden:

  • Duurzaamheid;
  • ruimtelijke kwaliteit;
  • sociale kwaliteit.

Voor deze rode draden zijn thema overstijgende kwaliteitsambities geformuleerd.

Duurzaamheid

Inzet op een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving is volgens de provincie hard nodig. Huidige economische en maatschappelijke behoeften zullen op termijn leiden tot schaarste aan grondstoffen en grote milieuproblemen. Klimaatveranderingen laat zien dat dit risico's met zich meebrengt voor onze veiligheid en gezondheid. Met het vooruitzicht op een veilige, gezonde en aantrekkelijke omgeving voor mensen, dieren en planten - voor nu én in de toekomst - is duurzaamheid voor de provincie een leidend principe bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving.

Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit wordt als volgt gedefinieerd: 'datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat mens, plant en dier belangrijk is'. Dit is niet alleen 'mooi', maar vooral 'goed': functioneel, mooi en toekomstbestendig. Dit is een optelsom van:

  • gebruikswaarde: functionaliteit, bereikbaarheid toegankelijkheid, nut en noodzaak van een initaitef dat ontwikkeld wordt;
  • belevingswaarde: beeldkwaliteit, het 'mooie', de identiteit van een gebied, het gevoel van (toekomstige) gebruikers en bewoners;
  • toekomstwaarde: het vermogen om ruimtelijke gevolgen van veranderende omstandigheden op te vangen (flexibiliteit, beheersbaarheid).

De provincie ziet ruimtelijke kwaliteit niet als luxe, maar maatschappelijke noodzaak. Ruimtelijke kwaliteit is van grote betekenis voor het vestigingsklimaat voor bedrijven, bewoners en de toeristische mogelijkheden van een gebied. En daarmee ook voor de werkgelegenheid. Inzet op ruimtelijke kwaliteit draagt bij aan versterking van de sociaal-economische positie van Overijssel. Hierbij zijn zeven kwaliteitsambities geformuleerd die de koers bepalen van de provinciale sturing op ruimtelijke kwaliteit met als vertrekpunt de bestaande kwaliteiten van Overijssel.

Sociale kwaliteit

Deze rode draad gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, moor ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs, sociale uitsluiting en armoede. De provincie beperkt zich in de omgevingsvisie tot het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving. Hierbij worden vier categorieën onderscheiden van menselijke behoeften die samenhangen met de inrichting of vormgeving van onze leefomgeving :

  • 1. De behoefte aan geborgenheid, privacy, beschutting en veiligheid.
  • 2. De behoefte aan contact, communicatie.
  • 3. De behoefte aan (nieuwe) informatie, zintuiglijke prikkels, variatie en verrassing.
  • 4. De behoefte aan duidelijkheid, ordening, inzicht en herkenning.

Sociale kwaliteit over leefbaarheid in bredere zin, over binding meet de buurt en betrokkenheid bij de eigen leefomgeving. Hierbij heeft de provincies kwaliteitsambities geformuleerd die de koers van de sturing op sociale kwaliteit bepalen.

Nationale landschappen

De Nationale Landschappen IJsseldelta en Noordoost-Twente zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten.

In de Nationale Landschappen gaat het om het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten van deze gebieden. Ook willen we de recreatieve toegankelijkheid vergroten. Voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met de doelstellingen van de Nationale Landschappen is geen plek. Binnen de Nationale Landschappen is er geen ruimte voor nieuwe windturbines.

Nationaal Landschap Noordoost-Twente

Het glooiende landschap van Noordoost-Twente is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen voor een kleinschalig en groen karakter. De specifieke landschappelijke (kern)kwaliteiten zijn:

  • samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
  • de grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter.

Ontwikkelperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap (waar)

Het plangebied is gelegen in de het gebied met ontwikkelingsperspectief wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap. De ruimtelijke kwaliteitsambities die voorop staat bij dit ontwikkelingsperspectief is de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen . Daarnaast gelden de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Stuwwallen - Gebiedskenmerken Natuurlijke laag (Hoe)

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen4. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.

De ruimtelijke kwaliteitsambities in de natuurlijke laag zijn:

  • natuur als ruggengraat: de ontwikkeling van een robuust, aaneengesloten natuurlijk landschap;
  • een continu beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel.

Het initiatief is gelegen in het gebied met de Natuurlijke laag 'Stuwwallen'. De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. De ambitie is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwallen te behouden en versterken. De inzet is dat het ruimtelijk reliëf daarbij bepalend is.

  • Stuwwallen krijgen een beschermde bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het beter zichtbaar maken van de hoogteverschillen.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteiten va de 'natte voet' van de stuwwal en het beter zichtbaar maken.

Oude hoevenlanschap - Gebiedskenmerken Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Hoe)

De ambitie van het agrarisch cultuurlandschap is:

  • voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen; het palet van agrarische cultuurlandschappen versterken en contrasten tussen landschappen behouden en ontwikkelen.

Inzet hierbij is dat alle ontwikkelingen bij te laten dragen aan de instandhouding en versterking van bestaande en toevoeging nieuwe kwaliteiten in de laag van het agrarisch cultuurlandschap. Ambitie is daarbij ook het versterken van de samenhang of het creëren van nieuwe samenhang tussen dorp, erf en landschap.

Er zijn verschillende gebiedstypen aanwezig in het agrarisch cultuurlandschap. Het initiatief is gelegen in het 'oude hoevenlandschap'. Dit landschap kenmerkt zich door verspreide erven en kent dezelfde opbouw als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is teven de reflectie van de natuurlijke ondergrond.

De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
  • Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

Thematische beleidskeuzes - Landbouw

De provincie Overijssel biedt ruimte voor de agro- en foodsector om zijn concurrentiepositie te verbeteren en verbinden daaraan een aantal Overijsselse kwaliteitsvoorwaarden. Ondernemers kunnen ruimte voor ontwikkeling verdienen door te investeren in aanvullende kwaliteitsvoorwaarden op het gebied van ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit. Bedrijfsontwikkeling en nieuwvestiging van agrarische bedrijven is alleen mogelijk op bestaande agrarische locaties

De agro- en foodsector maakt een transitie door. De provincie ondersteund die transitie door ruimte te bieden voor ontwikkeling in ruil voor kwaliteit. Door onze aanvullende kwaliteitsvoorwaarden bij bedrijfsontwikkeling geven we ruimte om innovatief te ondernemen en zo proeftuin en etalage van vernieuwing te zijn.

Bovenstaande is gekoppeld aan de volgende regels in de verordening:

  • uitzonderingsregels nieuwbouw agrarisch bouwperceel (titel 2.1)
  • kwaliteitsimpuls agro en food bij bedrijfsontwikkeling (titel 2.1)
3.2.2 Omgevingsverordening

De provincie zet verordening in voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt niet meer geregeld dan nodig is voor het belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie dus niet in nieuw beleid. De regels die van toepassing zijn op de gewenste ontwikkeling zullen hier worden beschreven en getoetst.

Sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit

Er moet inzichtelijk worden gemaakt hoe invulling is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF,- WAAR- en HOE-benadering). Met dit uitvoeringsmodel wil de provincie sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP01081-0401_0009.png"

Generieke beleidskeuzes (OF)

In dit geval is de generieke beleidskeuze 'Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' van belang. Deze is verwekt in artikel 2.1.3, lid 2 van de verordening. Voor de Groene Omgeving geldt een variant op de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik die erop gericht is om eerst zoveel mogelijk bestaande erven en bebouwing te gebruiken voordat meegewerkt mag worden aan nieuw ruimtebeslag op de Groene Omgeving.

Aan artikel 2.1.3, lid 2 wordt voldaan omdat het nieuwe BSO gebouw op het huidige agrarische erf wordt gerealiseerd. Het agrarisch bouwvlak wordt wel aangepast, de netto oppervlakte blijft hierbij gelijk. De ontwikkeling gaat niet ten koste van de oppervlakte van de Groene Omgeving.

Ontwikkelingsperspectieven (WAAR)

De provincie heeft in zes ontwikkelingsperspectieven op hoofdlijnen haar beleidsambities neergelegd ten aanzien van de sociaal-economische en maatschappelijke ontwikkelingen die leiden tot claims op de fysieke leefomgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven zijn globaal van aard en daarom wordt de mogelijkheid geboden om daarvan gemotiveerd van af te wijken. Daarbij wordt aangetekend dat op andere plekken in de verordening bescherming is geregeld van gebieden die gerekend worden tot de Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Dit betekent dat in de praktijk weinig ruimte zal zijn om af te wijken van de beleidsambities die geschetst zijn voor de ontwikkelingsperspectieven ‘Zone Ondernemen met Natuur en Water’ en ‘Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'.

Artikel 2.5.1, lid 3 geeft de verplichting te onderbouwen dat de ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief. In dit geval is er sprake van het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleine mixlandschap'. Dit ontwikkelperspectief bied mogelijkheden voor ontwikkeling op bestaande agrarische erven. Het huidige bestemmingsplan biedt de ruimte voor kinderopvang bij het agrarisch bedrijf. Het initiatief betreft een uitbreiding van de bestaande kinderopvang. Een functie die goed past binnen het ontwikkelingsperspectief wonen en werken in het kleine mixlandschap.

Gebiedskenmerken (HOE)

Om het spectrum aan verschillen hanteerbaar te maken, zijn de gebiedskenmerken gegroepeerd in vier lagen, elk met een eigen logica. De karakteristieken uit de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van de beleving zijn geïnventariseerd en gewaardeerd op hun provinciaal belang. In de Catalogus Gebiedskenmerken is vervolgens voor alle gebiedstypen beschreven wat de kenmerken zijn, hoe het landschap zich ontwikkeld heeft, wat de provinciale ambities zijn ten aanzien van het gebiedstype en met welke sturing deze visie zal worden bewerkstelligd. Hiermee is gedefinieerd hoe aan het provinciaal belang in ruimtelijke kwaliteit invulling gegeven wordt en hoe deze belangen dienen door te werken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

Artikel 2.5.1. lid 1 geeft aan dat nieuwe initiatieven moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. De onderhavige ontwikkeling vindt plaats op de natuurlijke laag 'stuwwallen' en in het de laag van agrarische cultuurlandschappen 'oude hoevenlandschap'.

De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast door handhaving en versterking van de bestaande groenstructuur op en rondom het erf. Door de landschappelijke inpassing op het erf heeft de ontwikkeling geen invloed op bestaande hoogteverschillen in het stuwallen landschap.

Kwaliteitsimpuls agro en food

De provincie wil voorkomen dat onnodig ruimtebeslag wordt gelegd op de Groene omgeving zodat er ruimte blijft voor agrarische bedrijven die wel toekomstperspectief hebben en groeien in omvang. Daarom is in de Omgevingsverordening een bepaling opgenomen die verplicht om zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande en voormalige agrarische bouwpercelen.

Gelet op de impact van agrarische bedrijfsvoering op de omgeving, gaat de provincie uit van het principe dat ondernemers ruimte voor ontwikkeling moeten verdienen door te investeren in aanvullende kwaliteitsvoorwaarden op het gebied van ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit. Dit is vastgelegd in artikel 2.1.7 van de verordening.

De beoogde bedrijfsontwikkeling vindt plaats op een bestaand agrarisch bouwperceel. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken wordt het bouwvlak aangepast maar veranderd de netto oppervlakte niet. De ruimtelijke kwaliteit van het perceel wordt versterkt door de landschappelijke inpassing van het perceel conform het advies van 'het Oversticht'. Er wordt een energiezuinig gebouw gebouw van duurzame materiale gebouwd. Verder wordt de continuïteit van de bedrijfslocatie voor deze en toekomstige generaties versterkt door de ruimere mogelijkheden die worden geboden. Het initiatief is een toevoeging voor de leefbaarheid en sociale kwaliteit van het platteland. Bewoners in de omgeving, of mensen die werken in Lösser, hebben nu de mogelijkheid om hun kinderen naar de buitenschoolse opvang te brengen.

Gelet op het bovenstaande wordt voldaan aan artikel 2.1.7, lid 1 van de provinciale verordening.

3.2.3 Onderzoek

Gelet op de bovenstaande analyse kan worden geconcludeerd dat het voorliggende inititiatief past binnen het vigerend beleidskader van de provincie Overijssel.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Noordoost Twente en Twenterand

Hoofddoel van het landschapsontwikkelingsplan (LOP) uit 2008 is het formuleren van de gewenste ontwikkelingsrichting voor het landschap voor de komende 10 jaar in de gemeenten Dinkelland, Tubbergen, Oldenzaal, Losser en Twenterand.

Ontwikkelingen in het landschap zijn in Losser altijd heel rustig verlopen. Hedendaagse krachten, zoals wonen (nieuw rood) in het buitengebied, in het landschap zijn zo sterk dat ze het landschap kunnen omvormen tot een niet herkenbaar landschap. Het LOP buigt deze ontwikkelingen om ten behoeve van behoud van de landschapskarakteristiek. De voornemens in het LOP moeten in vervolgprojecten tot uitvoering worden gebracht. Meer concreet is het de bedoeling dat het LOP een bijdrage levert aan:

  • behoud, herstel, versterking en vernieuwing van landschappelijke kwaliteiten;
  • een vitaal en veerkrachtig landschap;
  • het bijsturen van ontwikkelingen;
  • een gezamenlijke aanpak.

Binnen het LOP is het plangebied onderdeel van het deelgebied Oldenzaalse Stuwwal. Door de hoge reliëfgraad, de grote hoogteverschillen en de ondoorlatendheid van de bodem wordt de Oldenzaalse stuwwal gekenmerkt door vele waardevolle bronnen en snelstromende beken. Herstel van het watersysteem, de bronnen en het vermogen om water te kunnen vasthouden heeft hier dan ook hoge prioriteit, ten behoeve van herstel van het Dinkelsysteem. Daarnaast gaat de aandacht uit naar het duurzaam behoud en het versterken van de vele landgoederen. Er wordt hier ruimte geboden aan ontwikkeling van nieuwe landgoederen, aansluitend bij de schaal en het karakter van het landschap. Binnen het LOP wordt het projectgebied aangemerkt als Kampenlandschap.

Streefbeeld
De bos- en heideontginningen op de stuwwallen bestaan uit grote bos- en natuurgebieden. In dit landschap zijn op verschillende plekken in Losser landgoederen ontstaan. Deze hebben op eigen wijze bijgedragen aan de hedendaagse landschapskwaliteit. Behoud en uitbreiden van de aanwezige natuur-, cultuur en landschapswaarden staat hier voorop. De flank van de stuwwal, vormt een lappendeken van afwisselend besloten bossen en open ruimten.

Ontwikkelingsrichting
Bijzonder in dit deelgebied zijn de markante hoogteverschillen en de vele bovenlopen die dwars door het gebied van de Oldenzaalse stuwwal naar de Dinkel lopen. Het landschap van een eeuw geleden is nog deels herkenbaar, dit dient gerespecteerd te worden met ontwikkelingen die in het gebied worden gestimuleerd. Het gaat vooral om ontwikkelingen die het ‘boeren’ mogelijk moet houden en het extensief ‘boeren’ mogelijk moet maken. Dit sluit aan op het reconstructiebeleid, waarin dit gebied als extensiveringsgebied aangewezen is. Naast de landbouw is natuurontwikkeling belangrijk. Lutterveld is in het provinciaal Natuurbeleidsplan 2000 aangewezen als provinciale ecologische hoofdstructuur. Ook de habitatrichtlijn Landgoederen Oldenzaal ligt in dit deelgebied. In Lutterveld liggen verschillende natuurgebieden zoals het Smoddebosch. Deze dienen behouden te blijven of uitgebreid te worden. Ontwikkelingen zoals natuurcampings of landgoederen kunnen hier een bijdrage aan leveren. Tussen de jonge bos- en heideontginningen liggen kampen. De kleinschalige randen van de kampen worden versterkt, door ruimte te bieden voor nieuwe woon-, werk- en recreatieve bebouwingen. Aandachtspunten zijn:

  • Actief herstel van kleine landschapselementen, erfbeplantingen en steilranden;
  • Stimuleren grondgebonden landbouw op de essen en kampen(behoud openheid);
  • Aanleg recreatieve paden, herstel en/of openstellen kerkepaden;
  • Ruimte bieden aan kleinschalige ontwikkelingen gecombineerd met aanleg van landschapselementen en groenstructuren langs de randen van de grote escomplexen;
  • Kwalitatief schoon bronwater rond bronnen langer vasthouden door het dempen van sloten.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Losser

De (concept) Structuurvisie Losser (april 2012 geeft een actueel beeld van het ruimtelijk ordeningsbeleid van de gemeente. Met de totstandkoming van de visie beschikt de gemeente over een samenhangend beleidsdocument dat leidend is voor de ruimtelijke ordening en ontwikkelingen voor de komende 10 jaar.

De structuurvisie geeft richting op welke wijze de ruimtelijke kwaliteiten van de gemeente kunnen worden behouden en versterkt. In de visie wordt bepaald wat de essentiële, gebiedsspecifieke kwaliteiten zijn, waar kansen liggen en hoe ontwikkelingen op deze kwaliteiten en kansen kunnen inspelen.

Visie op hoofdlijnen: Boeren blijven boeren
Het landschap van Losser is grotendeels een cultuurlandschap gemaakt door de boeren. Ook nu vormt de grondgebonden veehouderij de belangrijkste agrarische tak in de gemeente. Het is de wens om dit zo te houden. In het reconstructieplan is al een strategie uitgewerkt voor de toekomst van de landbouw die hier op aansluit.

Een groot aantal bedrijven zal echter haar agrarische functie in de toekomst verliezen. De gronden kunnen veelal in agrarisch gebruik blijven, maar voor de gebouwen dient een nieuwe functie te worden gevonden. De gemeente heeft daartoe VAB-beleid opgesteld en kent tevens het Rood-voor-Rood beleid om sloop van voormalige bedrijfsgebouwen te compenseren.

Visie Buitengebied
Voor de ontwikkelingen in het buitengebied is al veel geregeld. Het bestaande toetsingskader voor initiatieven in het buitengebied bestaat uit:

  • het bestemmingsplan buitengebied;
  • de kadernota buitengebied;
  • het provinciale beleid bestaande uit de omgevingsvisie, de omgevingsverordening en de kwaliteitsimpuls groene omgeving.

Met de structuurvisie Losser wordt het actuele, provinciale beleid vertaald naar de situatie van de gemeente en vormt daarmee een praktisch toetsingskader voor toekomstige ontwikkelingen.

3.4.2 Erfgoedverordening

De gemeente Losser beschikt over een Erfgoedverordening (laatste versie 15-6-2010). In deze verordening zijn regels gesteld ten aanzien van bebouwing en archeologie. Het gaat hierbij om regels omtrent de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten, de omgang met (rijks)monumenten en de instandhouding van archeologische terreinen.

Ten aanzien van archeologie wordt opgemerkt dat de erfgoedverordening een uitwerking is van de verplichting om, bij het vaststellen van bestemmingsplannen, rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en verwachtingen. De erfgoedverordening is op dit punt van kracht tot in het bestemmingsplan een regeling is opgenomen die in overeenstemming is met de Wamz of Erfgoedverordening.

De gemeente Losser beschikt over een archeologierapport, waarin een gedetailleerde uitwerking wordt gegeven van de (mogelijke) gebieden met archeologische waarden in de gemeente (RAAP-rapport 264: Herinrichting Losser Noord een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; juni 1997 en RAAPrapport 640; Herinrichting Losser-Zuid, provincie Overijssel; een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; maart 2001). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zullen ook deze uitgewerkte kaarten door de gemeente worden gebruikt om te bepalen of archeologisch onderzoek nodig is.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Het gaat daarbij (vooral) om de mogelijke effecten van de activiteit dit het plan heeft op de omgeving. Bij deze effectbeschrijving is uitgegaan van de maximale invulling van de ruimte die het plan biedt.

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en ander gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals hiervoor al genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe (interne werking).

In de VNG-brochure wordt bij Kinderopvang voor het aspect geluid een richtafstand van 30 meter aangehouden. Dit is tevens de grootste richtafstand qua milieuhinder.

4.1.2 Onderzoek

In het kader van de milieuzonering wordt vooral getoetst aan de nieuwe functies van de BSO locatie in het aangepaste agrarisch bouwvlak.

Ten zuiden van de locatie bevindt zich een burgerwoning op het adres Snippertweg 4. De kortste afstand van het agrarisch bouwvlak tot de grens van de woonbestemming is in het vigerend bestemmingsplan 105 meter. Het bouwvlak aan de zuidzijde (dichtstbij de woning gelegen) wordt niet aangepast. De afstand tussen het agrarisch bedrijf en de woning blijft daarmee dus onveranderd. Een dergelijk grote afstand betekent dat er geen verslechtering plaats vindt ten aanzien van de milieuhinder. Er wordt voldaan aan de minimale afstandseisen.

4.2 Bodem

4.2.1 Wettelijk kader

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Er wordt gestreefd naar een duurzaam bodembeheer. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt.

Uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn, dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

4.2.2 Onderzoek

Ter plaatse van de gewenste BSO is nu een mestsilo aanwezig. Deze mestsolo is onlangs gekeurd en voldoet aan de keuringsvereisten. Het overige deel van het plangebied is ingericht als erf en gras. Gelet op het huidige gebruik van de gronden is de verwachting op bodemvervuiling laag of verwaarloosbaar. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de BSO zal een bodemonderzoek worden uitgevoerd.

4.3 Geluid

4.3.1 Wettelijk kader

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. DeWgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De Wgh richt zich voornamelijk op de bescherming van de woonomgeving en bevat normen voor de geluidbelasting op gevoelige bestemming (o.a. woningen). Bij het wijzigen van de bestemming geldt een onderzoeksplicht voor het aspect geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen en op de geluidsbelasting van de activiteiten die het plan mogelijk maakt.

4.3.2 Onderzoek

Er wordt binnen het project geen extra geluidgevoelig object in de vorm van een woning toegevoegd. Het beoogd plan betreft een gebouw ten behoeve van een BSO dat geen geluidgevoelige ruimte bevat. Om die reden worden er geen eisen gesteld aan de geluidwering van de gevels. Er behoeft dan ook geen nader onderzoek gedaan te worden naar het wegverkeers- en of industrielawaai.

Op basis van de VNG-brochure geldt bij kinderopvang voor het aspect geluid de grootste richtafstand qua milieuhinder, te weten 30 meter. Met de realisatie van de BSO locatie zal er een geluidsbron worden toegevoegd. De afstand tussen het agrarisch bouwvlak en de woonbestemming van de zuidelijk gelegen woning bedraagt 105 meter. Een verslechtering ten aanzien van het geluidhinder wordt daarom ook niet verwacht en wordt een geluidsonderzoek niet nodig geacht.

4.4 Geur

4.4.1 Wettelijk kader

Bij het voorbereiden en opstellen van een ruimtelijk plan dienen voor wat betreft geurhinder de volgende vragen te worden beantwoord.

  • Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?
  • Wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad?

De gemeente Losser heeft geen eigen geurverordening waarin andere normen staan dan openomen zijn in de Wet geurhinder en veehouderij. Tevens moet voldaan worden aan de vaste afstanden voor geur in het Activiteitenbesluit:

4.4.2 Onderzoek

In dit bestemmingsplan gaat het om uitbreiding van een BSO bij een bestaand agrarisch bedrijf. Het bouwvlak wordt voornamelijk aan de westelijk deel aangepast om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. De BSO is onderdeel van het agrarisch bedrijf en geen geurgevoelig object. Er wordt niet gebouwd binnen 25 meter tot de gevel van dierverblijf van een ander bedrijf of binnen een afstand van 50 meter tot het emissiepunt van een ander agrarisch bedrijf.

Er wordt geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling qua geur geen invloed of beperkingen heeft op de omgeving en een voldoende woon- en leefklimaat ter plaatse kan worden gegarandeerd.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Wettelijk kader

Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet, is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen.

Met de invoering van het criterium 'niet in betekenende mate' (= artikel 5.16 lid 4 Wm) hoeven besluiten die onder dat criterium vallen niet meer te worden getoetst aan die grenswaarden. Er kan in die gevallen worden volstaan met het aannemelijk maken dat het voorgenomen project qua omvang beneden de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen)' (NIBM) genoemde aantallen te bouwen woningen of vierkante meter bruto vloeroppervlak of andere begrenzingen blijven, dan wel het aannemelijk maken dat de concentratietoename ten gevolge van het betreffende besluit niet de 3% grens overschrijdt.

4.5.2 Onderzoek

Door de beoogde uitbreiding is de verwachting dat er sprake zal zijn van een zeer geringe toename van verkeersbewegingen.

In de gemeente Losser bevindt zich geen meetstation om de luchtkwaliteit te meten. Wel is er een landelijk meetnet luchtkwaliteit, in beheer bij het RIVM. Op basis van dit netwerk (dichtstbijzijnde station ligt aan de Luttenbergerweg in Hellendoorn), computermodellen met betrekking tot langjarige meteodata en trends (ontwikkeling emissies) komt men tot een berekende achtergrondwaarde. In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied wordt ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit opgemerkt dat in de huidige situatie de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof niet worden overschreden (bron: Grootschalige Concentratiekaarten). Ook in de toekomstige situatie van het bestemmingsplan Buitengebied (gedurende de planperiode, tot 2030) worden de grenswaarden niet overschreden (hoogte achtergrondconcentratie neemt zelfs af).

Gelet op bovenstaande zal het beoogd initiatief niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en voldoet derhalve uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening .

4.5.3 Wettelijk kader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In de Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007 worden de (nauwkeurigheids) eisen ten aanzien van metingen van de luchtverontreinigende stoffen nader uitgewerkt. Onder andere is in deze regeling de hoeveelheid fijn stof van natuurlijke oorsprong opgenomen welke mag worden afgetrokken van de gemeten of berekende fijnstofconcentraties in de lucht. Dit wordt in de praktijk ook wel de 'zeezout-aftrek' genoemd. Voor de gemeente Losser betekent dit dat de jaargemiddelde concentratie van PM10 mag worden verminderd met 3 ìg/m³. Het aantal overschrijdingsdagen mag worden verminderd met zes.

4.5.4 Onderzoek

Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit wordt opgemerkt dat in de huidige situatie de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof niet worden overschreden (bron: Grootschalige Concentratiekaarten en bestemmingsplan Buitengebied Losser). Ook in de toekomstige situatie van het bestemmingsplan Buitengebied Losser (gedurende de planperiode, tot 2030) worden de grenswaarden niet overschreden (hoogte achtergrondconcentratie neemt zelfs af).

De beoogde ontwikkeling zal leiden tot een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. Deze toename zal geen grenswaarden overschrijden en niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het initiatief voldoet derhalve uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Wettelijk kader

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Daarmee is vastgelegd dat er rekening wordt gehouden met de invloed van de risicovolle inrichtingen en/of transportroutes op geplande gevoelige objecten. Er wordt voorkomen dat zich (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6 risicocontour van risicovolle inrichtingen en/of transportroutes bevinden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Het doel van het Bevb is het formuleren van veiligheidseisen, het borgen van de planologische inpassing van buisleidingen in bestemmingsplannen en het regelen van adequaat toezicht. Het Bevb regelt op vergelijkbare wijze als in het Bevi de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn de ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico en verantwoording van groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor belemmeringenstroken.

4.6.2 Onderzoek

Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn met name bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen).

De risicokaart laat het volgende beeld zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP01081-0401_0010.png"

Figuur 13: risicokaart provincie Overijssel (bron: www.risicokaart.nl)

Er vindt in de omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats of zijn hoofdgasleidingen aanwezig. Ook zijn er geen inrichting die onder de reikwijdte van het besluit vallen. Externe veiligheid geeft geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.7 Watertoets

4.7.1 Wettelijk kader

Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf. In onder andere de "Kaderrichtlijn Water", het "Nationaal Waterplan" en de adviezen van de "Commissie Waterbeheer 21ste eeuw" is het beleid met betrekking tot water en waterbeheer vastgelegd.

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen wordt een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets). Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

De watertoets is het vroeg informeren en adviseren van en door de waterbeheerder van waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is ingediend bij het Waterschap .

4.7.2 Onderzoek

De resultaten van de watertoets worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

4.8 Ecologie

4.8.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming (Wet natuurbescherming)

Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten, verwerkt. Op grond van de Wet natuurbescherming zijn de volgende gebieden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • beschermde natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur (EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De EHS is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden kunnen nadelige invloed ondervinden als de uitstoot van ammoniak op de gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom de gebieden aangewezen als buffer, om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Soortenbescherming
Sinds 1 januari 2017 regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.

4.8.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

In de omgeving ligt het Natura 2000-gebied 'Landgoederen Oldenzaal'. Ten opzichte van het plangebied is de afstand tot dit gebied c.a. 600 meter. De beoogde ontwikkelingen op het bedrijf zullen gezien deze afstand geen effect hebben op de Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP01081-0401_0011.png"

Figuur 13: Natura 2000 gebieden in de omgeving (Bron: AERIUS)

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP01081-0401_0012.png"

Figuur 14: NNN gebieden in de omgeving. (Bron: Atlas van Overijssel)

Uit bovenstaande afbeelding blijkt dat direct rond het bedrijf geen gronden liggen die onderdeel uitmaken van Nationaal Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS) Door het gewenste initiatief zal de oppervlakte van het Nationaal Natuurnetwerk Nederland niet worden aangetast.

Soortenbescherming
Voor het verkennen van mogelijk schadelijke effecten van de ontwikkeling activiteit moet een vergelijk worden gemaakt tussen de huidige en de gewenste situatie binnen het bouwvlak.

Ter plaatse van de te realisering bebouwing voor de BSO is nu nog een betonnen mestsilo aanwezig. Het overige deel bestaat uit gras en erfverharding. Het is niet de verwachting dat er beschermde soorten de betonnen mestsilo als verblijfplaats hebben. Hiervoor zijn te weinig openingen aanwezig. Tevens is de silo recent nog in gebruik geweest. Ook het in bestaande deel gras en erfverharding zullen geen beschermde soorten aanwezig zijn. Voor een juiste inpassing van het geheel zullen nieuwe bomen worden aangeplant en ondergroei in de bestaande houtwallen.

Een verslechtering van de ecologische waarde en de soorten in het gebied wordt met dit bestemmingsplan geacht niet aan de orde te zijn.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

4.9.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 januari 2012 dient met de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening, ingegaan te worden op de relatie van het ruimtelijk voornemen en de aanwezige cultuurhistorische waarden. Naast de cultuurhistorische waarde dient er rekening gehouden te worden met de archeologische (verwachting)waarde van een gebied. In 2007 is de Wet archeologische monumentenzorg in werking getreden. De wet zorgt er voor dat het archeologisch erfgoed in de bodem beschermd wordt in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

De gemeente Losser beschikt over een Erfgoedverordening (15 juni 2010) welke als uitgangspunt geldt voor archeologische waarden toekenningen in bestemmingsplannen.

4.9.2 Onderzoek

Op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied zijn de bekende archeologisch waardevolle terreinen door middel van de dubbelbestemming ´Waarde - Archeologie´ aangegeven. De begrenzing van deze terreinen is overgenomen van de Archeologische Monumentenkaart (AMK), zoals vervaardigd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Ergoedverordening. De waardering van de terreinen is gebaseerd op de belevingswaarde, de fysieke kwaliteit en de inhoudelijke kwaliteiten van die terreinen, waarbij toetsing en beoordeling plaatsvinden op basis van schoonheid, herinneringswaarde, gaafheid, conservering, zeldzaamheid, informatiewaarde, ensemblewaarde en representativiteit.

De locatie van de BSO heeft in het bestemmingsplan Buitengebied 2013 geen archeologische bestemming. Door het initiaitief worden de archeologische waarden niet aangetast.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Parkeerplaatsen

De grootste parkeer- en verkeersdruk bij kinderdagverblijven ontstaat door het brengen en halen van kinderen. Het CROW heeft hiervoor een rekenmodule ontwikkelt dit hierbij rekening mee houdt. Op basis van de rekenmodule van het CROW zijn er in de situatie van de familie Loos 30 parkeerplaatsen nodig. Hierbij wordt onderscheid worden gemaakt tussen 15 parkeerplaatsen voor het personeel (lang parkeren) en 15 parkeerplaatsen voor de ouders (kort parkeren of 'kiss and ride'). De berekening is gebaseerd op verschillende parameters die specifiek voor de situatie van de familie Loos zijn bepaald op basis van de huidige ervaringen met een vertaling naar de toekomstige situatie (+ 2 groepen).

4.10.2 Onderzoek

In totaal worden er 35 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de norm van 30 parkeerplaatsen volgend uit de rekenmodule van het CROW.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de meest recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen" uit 2012, kortweg SVBP2012.

5.1 Toelichting op het juridisch systeem

Met de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012) is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

5.1.1 Verbeelding

Op de (zowel analoge als digitale) verbeeldingen zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.

Bij de opzet van de verbeelding is de SVBP2012 als uitgangspunt gehanteerd. In de SVBP2012 zijn onder andere bestemmingscategorieën vastgelegd en zijn uniforme kleuren en aanduidingen beschreven. De aanduidingen dienen voor de leesbaarheid van de verbeelding (kadastrale indeling of bestaande bebouwing) of hebben betrekking op wat er wel of niet is toegestaan.

Naast de hoofdbestemmingen bevat het plan een dubbelbestemming, gebiedsaanduidingen en een functieaanduiding. De hoofdbestemming van het gebied is 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Voor een deel van het plangebied is sprake van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De gebieds- en functieaanduidingen hebben betrekking op specifieke gebieden binnen de bestemmingen, in dit geval zijn dat 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'milieuzone - intrekgebied', 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'specifieke vorm van bedrijf - kinderopvang'. Voor deze gronden gelden specifieke regels en/of nadere afwegingen.

5.1.2 Regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd.

Bij de opzet van de planregels is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan Buitengebied Losser. Alleen wanneer er een concrete aanleiding was om maatwerk te leveren voor dit plangebied zijn de regels van het bestemmingsplan Buitengebied Losser hierop aangepast.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. overgangs- en slotregels.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In voorliggend bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenoemde ‘voorwaardelijke verplichting’. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging opdat verzekerd is dat de maatregelen om te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls in de groene omgeving verzekerd zijn. Deze maatregelen zijn (mits ruimtelijk relevant, niet geheel geborgd middels sectorale wetgeving of middels de privaatrechtelijke overeenkomst welke is gesloten) als voorwaardelijke verplichting in de regels van het plan opgenomen. Concreet betekent dit dat het gebruik van, en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken pas is toegestaan nadat de landschapsmaatregelen als opgenomen in het beplantingsplan zijn gerealiseerd. Een omgevingsvergunning wordt onder de voorwaarde verleend dat het beplantingsplan binnen een bepaalde termijn na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning is uitgevoerd. Op deze manier wordt een goede landschappelijke inpassing van het gehele erf gegarandeerd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Verder wordt ingegaan op de economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan vooroverleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De uitkomsten van het genoemde vooroverleg zijn opgenomen als >bijlage…<

Het bestemmingsplan Buitengebied 2013, partiële herziening Honingloweg 30 wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn heeft iedereen mondeling of schriftelijk de mogelijkheid een zienswijze in te dienen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf > datum< tot en met >datum< op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage gelegen. Binnen deze periode zijn >geen/wel< zienswijzen tegen het plan kenbaar gemaakt.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

In het voorliggende geval gaat het om een particulier initiatief. De kosten van de realisatie van de beoogde ontwikkeling, alsmede de kosten voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. De afspraken zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. In deze overeenkomst worden zaken als onder meer de kosten van de aanpassing van de bestaande openbare ruimte en planschade geregeld. Deze overeenkomst vormt voldoende onderbouwing om af te zien van het opstellen van een exploitatieplan.