direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening Bavelsweg 2 de Lutte
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Bavelsweg 2 in De Lutte is een karakteristiek erf aanwezig. De initiatiefnemer is voornemens om het erf te herontwikkelen waarbij de woning gesloopt wordt en verplaatst naar een locatie elders op het perceel. Tevens is de initiatiefnemer voornemens om een nieuw bijgebouw te realiseren en de bestaande karakteristieke bijgebouwen te handhaven waarbij wel geldt dat één bijgebouw gesloopt wordt en vervangen door een nieuw bijgebouw (vervangende nieuwbouw). Als gevolg van onderhavig plan ontstaat er in de toekomst een meer logische en compactere erfindeling die past in het glooiende landschap rondom De Lutte.

De voorgenomen ontwikkeling is op grond van de bouw- en gebruiksregels van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Tevens wordt in dit bestemmingsplan aangetoond dat het gewenste voornemen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen aan de Bavelsweg 2 in De Lutte. Het plangebied is gelegen in het buitengebied op een afstand van circa 200 meter van de bebouwde kom van De Lutte. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Losser, sectie G, nummers 2473 en 2474. De kadastrale percelen hebben een gezamenlijke grootte van circa 5,05 hectare. Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan heeft een oppervlakte van circa 6.500 m2 hectare. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van de kern De Lutte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

Begrenzing

In figuur 1.2 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven. De begrenzing van het plangebied is rood omlijnd. Het plangebied wordt aan de noord-, oost-, en zuidzijde omgeven door agrarische cultuurgronden. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Bavelsweg. Het plangebied wordt aan de westzijde omgeven door agrarische cultuurgronden en door bebossing. Het plangebied is grotendeels gebaseerd op de huidige woonbestemming, waarbij de gronden die als gevolg van onderhavig plan ook van een woonbestemming worden voorzien, tevens tot het plangebied behoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied aan de Bavelsweg 2 in De Lutte is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld op 19 maart 2013. Vervolgens zijn er veegplannen en partiële herzieningen vastgesteld op respectievelijk 10 juni 2014, 10 november 2015, 20 juni 2017 en 18 december 2018. Alle aanpassingen die in de verzamelplannen zijn gedaan zijn van geringe omvang en bevatten geen (significante) effecten ten opzichte van het moederplan. Het betreft zeer geringe correcties en aanpassingen die de juridische regeling in overeenstemming brengt met de feitelijke situatie. Het betreft met name een aanvulling op de verbeelding en de regels.

Voor het plangebied aan de Bavelsweg 2 in De Lutte geldt op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied' de bestemming 'Wonen' met dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' met functieaanduidingen 'verblijfsrecreatie', 'karakteristiek' en 'karakteristiek erf'. Verder gelden nog de gebiedsaanduidingen 'geluidzone – vliegveld 3' en 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied'. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De bestaande woningen in het buitengebied hebben in het bestemmingsplan een woonbestemming gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit, dan wel mantelzorg. Ter plaatse van de aanduiding verblijfsrecreatie zijn trekkershutten toegestaan. Daarnaast zijn deze gronden aangewezen voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden in de vorm van karakteristieke erven en panden.

Qua bouwregels geldt dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden, de afstand van een hoofdgebouw ten opzichte van de weg ten minste de bestaande afstand bedraagt en de inhoud van een hoofdgebouw mag ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' ten hoogste de bestaande inhoud bedragen.

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen geldt dat deze uitsluitend in een bouwvlak mogen worden gebouwd. Daarnaast moeten bijgebouwen ten minste 3 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan gebouwd worden. De gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 100 m2, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte bedraagt met een maximum van 250 m2. De oppervlakte van karakteristieke bijgebouwen telt niet mee bij het berekenen van de maximale gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen.

De beoogde herbouwlocatie is deels gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast wordt het gewenste bijgebouw buiten het bouwvlak gerealiseerd en tevens voor de naar de weg gekeerde gevel van de woning. Ook wordt de nieuwe woning op een kortere afstand van de weg gebouwd. Derhalve is de gewenste ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening Bavelsweg 2 de Lutte' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het perceel aan de Bavelsweg 2 in De Lutte is gelegen in het oude hoevenlandschap. Dit gebiedstype kenmerkt zich door de voorspreide erven in het landschap. Op het perceel aan de Bavelsweg 2 in De Lutte zijn in de huidige situatie een (voormalige) boerderij, een (voormalige) stal, een kapschuur en een drietal trekkershutten aanwezig. In onderstaande figuur 2.1 is een vogelvlucht-aanzicht van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301_0004.png"

Figuur 2.1: Vogelvlucht impressie plangebied

Op grond van het vigerende bestemmingsplan is het erf aangemerkt als een karakteristiek erf. De karakteristieke erven in het buitengebied maken onderdeel uit van de cultuurhistorie van het unieke landschap met essen, kampen, stuwwallen, beken, akkers weides en bossen in het buitengebied van de gemeente Losser. Hoewel de bebouwing in het plangebied een grote bijdrage levert aan de streekeigenheid van het landschap, zijn de panden niet aangemerkt als (gemeentelijk)monument. In onderstaande figuren 2.2, 2.3 en 2.4 zijn enkele actuele foto's van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301_0005.png"

Figuur 2.2: Foto aanzicht erf Bavelsweg 2 De Lutte

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301_0006.png"

Figuur 2.3: Woning Bavelsweg 2 De Lutte

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301_0007.png"

Figuur 2.4: Erftoegangsweg

Het karakteristieke erf aan de Bavelsweg 2 in De Lutte stond in het verleden bekend als erve 'Groot Bavel'. Boerderij Groot Bavel was een van de gewaardeerde boerderijen in de marke De Lutte. Het lag ongeveer vierhonderd meter ten westen van de kerk van De Lutte. Volgens de beroemde architect Jan Jans hebben de eenvoud en doelmatigheid van de bouwers het Nedersaksische hallenhuis gekenmerkt en onbewust de schoonheid gediend. De oorspronkelijke boerderij is in de jaren '30 van de vorige eeuw afgebroken en in de tuin van het Rijksmuseum Twenthe, in Enschede, weer opgebouwd. In onderstaande figuur 2.5 is een archieffoto van erve 'Groot Bavel' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301_0008.png"

Figuur 2.5: Archieffoto erve 'Groot Bavel' (bron: Twentsche Courant Tubantia, d.d. 2 mei 2017)

Vooral bepalend voor het karakter van het huidige erf zijn de stal aan de noordkant en de kapschuur aan de zuidkant van de Bavelsweg en de ligging aan weerszijden van de weg. De boerderij/woning, gebouwd op een verhoging, is van latere datum en heeft wijzigingen in de gevel ondergaan.

Het plangebied wordt via de Bavelsweg ontsloten op de Bentheimerstraat (N735) die De Lutte met Oldenzaal en Duitsland verbindt. Daarnaast wordt het plangebied via de Bavelsweg en de Pastoor Rudingpad verbonden met de bebouwde kom van De Lutte.

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is voornemens om de bestaande woning te slopen en enkele meters te verplaatsen naar een locatie elders binnen het perceel (1). Daarbij betreft het enkel de verplaatsing van de bestaande woning; de woning zal qua inhoud niet vergroot worden wat belangrijk is voor de beeldkwaliteit van het erf ensemble. De bestaande karakteristieke bijgebouwen blijven gehandhaafd (2 en 3). Wel wordt één van deze karakteristieke bijgebouwen gesloopt en vervangen door een nieuw bijgebouw waarbij de uiterlijke verschuiningsvorm gehandhaafd blijft (2). Daarnaast is de initiatiefnemer voornemens om een nieuw bijgebouw van 100 m2 te realiseren (4). Op grond van de standaardregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 100 m2 bedragen, met uitzondering van de bestaande karakteristieke bijgebouwen. Deze oppervlakte telt niet mee bij het berekenen van de maximale gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen. Tot slot blijven de trekkershutten ten behoeve van de verblijfsrecreatieve functie behouden. In figuur 2.6 is een bovenaanzicht van het gewenste voornemen weergegeven. De bestaande (te verplaatsen) woning is met de stippellijnen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301_0009.png"

Figuur 2.6: Bovenaanzicht gewenste situatie (bron: Building Design Architectuur)

De karakteristieke woning/ boerderij op het erf Bavelsweg 2 is waardevol vanwege de herkenbare uitstraling en hoofdvorm van de boerderij. Wat niet karakteristiek is, is de positionering van deze woning achter de schuur en de ligging op een kunstmatige verhoging waardoor het erfensemble en de relatie met de omgeving zijn verstoord. In dit uitzonderlijke geval, met een eeuwen oud en zeer waardevol erf, wordt een groter belang toegekend aan het herstel en de versterking van de cultuurhistorische waarden van het erfensemble, dan aan het behoud van de bestaande woning op de huidige locatie. Het ontwerp voorziet in een meer samenhangend en compact erf rond de kruising van wegen, waarin ook het behoud van de kapschuur aan de overzijde van de weg een belangrijke rol speelt. De historisch waardevolle locatie van dit erf, en de opzet met een weg die over het erf loopt, is hierdoor beter beleefbaar. Door de nieuwe erfinrichting wordt het erfensemble versterkt.

Daarnaast refereert het ontwerp van de nieuwe woning aan de historische kenmerken van de boerderij op erve 'Groot Bavel'. De uitwendige hoofdvorm van de woning komt grotendeels overeen met de oorspronkelijke boerderij. Het dak zal deels gedekt worden met riet en de onderzijde zal worden voorzien van dakpannen. Daarnaast komt het vooraanzicht van de gevel (metselwerk en potdekselwerk) overeen met de oorspronkelijke boerderij waardoor gesteld kan worden dat het gebouw een positieve bijdrage levert aan de cultuurhistorie van deze locatie.

Doel van het gewenste voornemen is om de bestaande erfstructuur te versterken. Bij de realisatie van de woning wordt gebruik gemaakt van metselwerk, potdekselwerk om de landelijke uitstraling te behouden. Daarnaast zal het dak deels voorzien worden van riet en dakpannen. De wegen die door het plangebied lopen blijven gehandhaafd en zijn tevens kenmerkend voor de structuur van het plangebied. In figuur 2.6 is een impressie van het erf vanaf de Pastoor Rudingpad weergegeven. In figuur 2.7 is een impressie van het erf vanaf de noordzijde van de Bavelsweg weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301_0010.png"

Figuur 2.7: Impressie erf vanaf Pastoor Rudingpad (bron: Building Design Architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301_0011.png"

Figuur 2.8: Impressie vanaf noordzijde vanaf Bavelsweg (bron: Building Design Architectuur)

De voorgenomen ontwikkeling is meermaals aan Het Oversticht ter advisering voorgelegd. Het Oversticht heeft geconcludeerd dat de locatie zich zeer goed leent voor de realisatie van een erf met nieuwe elementen die zich voegen bij de bestaande karakteristieke gebouwen. Voor het erfcluster is compactheid van zeer groot belang. Als gevolg van onderhavig plan ontstaat een karakteristiek knooperf die kenmerkend is voor het oude hoevenlandschap. Dit wordt gekenmerkt door een duidelijk hoofdgebouw die niet per definitie het grootste gebouw hoeft te zijn op het erf. De overige gebouwen (bijgebouwen) refereren aan de voormalige schuren en opstallen. De bebouwingselementen zijn in een knooperf veelal rondom een centrale erfruimte gecentreerd. Als gevolg van onderhavig knooperf ontstaat er een fraaie verbinding tussen het landschap, het wonen, de cultuurhistorie en de recreatieve functie van het gebied.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Onderhavig plan maakt geen nieuwe woning mogelijk. Middels onderhavig plan wordt enkel de herontwikkeling van het bestaande erf aan de Bavelsweg 2 in De Lutte mogelijk gemaakt waarbij een bestaande woning gesloopt wordt en elders op het perceel teruggebouwd wordt. Het aantal woningen blijft derhalve gelijk.

Gelet op de aard en omvang van deze ontwikkeling kan gesteld worden dat deze ontwikkeling geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Besluit ruimtelijke ordening waardoor artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro niet van toepassing is.

Wel geldt op grond van deze uitspraak dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en dat de ontwikkeling uitvoerbaar is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301_0012.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

In het voorliggende geval dienen bij de afweging in de eerste fase, de 'generieke beleidskeuzes' de volgende artikelen te worden getoetst:

  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3)
  • Ruimtelijke kwaliteit (art. 2.1.5).

Hierna worden de artikelen nader getoetst.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggne op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Onderhavig plan heeft betrekking op de verplaatsing van een bestaande woning op een bestaand woonerf aan de Bavelsweg 2 in De Lutte. Als gevolg van het plan wordt de bestaande woning gesloopt en elders op het perceel teruggebouwd. Daarnaast wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd en wordt één karakteristiek bijgebouw gesloopt en op dezelfde locatie herbouwd conform de bestaande uiterlijke verschijningsvorm. Het betreft derhalve een minimale uitbreiding van het woonperceel op een bestaand woonerf.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt een klein deel van de naastgelegen agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemming. Door middel van de voorgenomen ontwikkeling ontstaat een meer samenhangend en compact erf rond de kruising van wegen, waarin ook het behoud van de kapschuur aan de overzijde van de weg een belangrijke rol speelt. Derhalve kan gesteld worden dat het voornemen voldoet aan de uitgangspunten van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt een bestaand woonerf herontwikkeld. Het plangebied is gelegen in het oude hoevenlandschap welke zich kenmerkt door de verspreide erven in het landschap. Als gevolg van onderhavig plan ontstaat een karakteristiek knooperf die kenmerkend is voor het oude hoevenlandschap. Dit wordt gekenmerkt door een duidelijk hoofdgebouw die niet per definitie het grootste gebouw hoeft te zijn op het erf. De overige gebouwen (bijgebouwen) refereren aan de voormalige schuren en opstallen. De bebouwingselementen zijn in een knooperf veelal rondom een centrale erfruimte gecentreerd. Als gevolg van onderhavig knooperf ontstaat er een fraaie verbinding tussen het landschap, het wonen, de cultuurhistorie en de recreatieve functie van het gebied.

Daarnaast leent het plangebied zich zeer goed voor de realisatie van een erf met nieuwe elementen die zich voegen bij de aanwezige karakteristieke bebouwing. Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het voornemen een postieve bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

Het plangebied is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Een klein deel van het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland'. In figuur 3.2 is een fragment van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de Omgevingsvisie Overijssel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301_0013.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Er zijn gebieden binnen de Zone ONW die buiten het natuurnetwerk liggen. In deze gebieden is ruimte voor groen ondernemerschap, voor initiatieven en functies die de economische en maatschappelijke dragers zijn van de kwaliteit van natuur, water en landschap én ruimte voor continuïteit van de aanwezige landbouwfunctie. Initiatieven van bewoners en ondernemers zijn hier leidend: zij zijn eigenaar en vormgever van de omgevingskwaliteit. De na te streven kwaliteitsdoelen voor natuur en water zijn daarbij het uitgangspunt.

Als gevolg van onderhavig plan wordt enkel een bestaand woonerf herontwikkeld waarbij een knooperf wordt ontwikkeld en rekening gehouden wordt met de karakteristieke kenmerken van het erf. Het gebruik van de gronden wijzigt - op een klein gedeelte aan de noordzijde van het perceel - niet. De omliggende gronden van het plangebied blijven hun agrarische en landschappelijke functie (bos) behouden. Derhalve kan gesteld worden dat de plannen van de initiatiefnemer geen afbreuk doen aan het eigen karakter van het gebied. Daarnaast levert het plan ook geen extra belemmeringen op voor de aanwezige functies in de omgeving.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied de kenmerken 'beekdalen en natte laagtes' en 'stuwwallen', zie figuur 3.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301_0014.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. Op een aantal plekken zijn de ruggen al van verre zichtbaar; bovenop staand bieden ze spectaculaire zichten over de provincie. De stuwwalen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de ‘ingangen’ van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen.

De ambitie is het eigen karaker van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Door bijvoorbeeld de overgangen naar andere landschappen te accenturen en door de zichten erop én er vanaf te versterken.

De beekdalen en natte laagtes kennen de volgende kenmerken. Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Beeld van de beken: zomers kleine stroom met droge geulen, ’s winters bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm; de gedaante wisselt. Dynamisch landschap, open karakter met hogere randen.

De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

Gelet op de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat het plan geen afbreuk doet aan de gebiedskenmerken ter plaatse.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301_0015.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het oude hoevenlandschap wordt gekenmerkend door de verspreide erven in het landschap. Het oude hoevenlandschap. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.

De ambitie voor het Oude Hoevenlandschap is om het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. De verspreide erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken en recreatie mits er wordt voortgebouwd aan de kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen.

De verspreide erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken en recreatie mits er wordt voortgebouwd aan de kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen.

Bij de ontwikkeling is rekening gehouden met de karakteristiek van de omgeving. Als gevolg van onderhavig plan ontstaat een karakteristiek knooperf. Dit wordt gekenmerkt door een duidelijk hoofdgebouw die niet per definitie het grootste gebouw hoeft te zijn op het erf. De overige gebouwen (bijgebouwen) refereren aan de voormalige schuren en opstallen. De bebouwingselementen zijn in een knooperf veelal rondom een centrale erfruimte gecentreerd. Als gevolg van onderhavig knooperf ontstaat er een fraaie verbinding tussen het landschap, het wonen, de cultuurhistorie en de recreatieve functie van het gebied. De voorgenomen ontwikkeling past derhalve binnen de kenmerken van het agrarische cultuurlandschap.

Laag van de beleving

Op grond van de laag van de beleving geldt voor het plangebied het kenmerk 'donkerte'. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze ‘s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de ‘lichte’ gebieden.

Wat betreft de verlichting binnen het plangebied zal rekening worden gehouden met de situering van de verlichting en het soort verlichting dat zal worden gebruikt om het kenmerk 'donkerte' ter plaatse te behouden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie gemeente Losser

Op 16 oktober 2018 heeft de gemeenteraad van Losser de Structuurvisie gewijzigd vastgesteld. De structuurvisie geeft een actueel beeld van het ruimtelijke ordeningsbeleid van de gemeente. De structuurvisie geeft richting aan de wijze waarop ruimtelijke kwaliteiten binnen de gemeente kunnen worden behouden en versterkt.

Toets

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Losser. In de Structuurvisie geeft de gemeente Losser aan dat de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel het formele toetsingskader is voor initiatieven in het buitengebied. Daarbij worden de volgende regels toegepast:

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken;
  • 2. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel die in de Omgevingsvisie is neergelegd;
  • 3. In de toelichting wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor dat gebied is neergelegd.

Als gevolg van onderhavig plan wordt er enkel een bestaande woning verplaatst en wordt een nieuw bijgebouw met een oppervlakte van 100 m2 gerealiseerd. Voor de verwezenlijking van dit voornemen dient de bestemming wonen deels vergroot te worden. Als de gemeente Losser een initiatief in het buitengebied toestaat, worden hierbij nadere eisen gesteld, zodat tevens een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt. Naar aanleiding van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan de Omgevingsverordening en de Omgevingsvisie Overijssel. Derhalve wordt tevens voldaan aan de uitgangspunten uit de Structuurvisie gemeente Losser.

Al met al kan gesteld worden dat het gewenste voornemen een positieve bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De ruimtelijke uitstraling en vormgeving van de nieuwe woning, het nieuwe bijgebouw en de nieuwe erfstructuur is passend binnen het unieke landschap van de gemeente Losser met essen, kampen, stuwwallen, beken, akkers, weides en bossen en levert tevens een positieve bijdrage aan het in stand houden van de streekeigen erven binnen de gemeente Losser. Daarnaast is het verzoek is niet in strijd met de provinciale en gemeentelijke beleidsregels.

3.3.2 Welstandsnota Losser

De ‘Welstandsnota Losser’ (vastgesteld op 15 oktober 2013) behandelt het gemeentelijke beleid ten aanzien van het welstandstoezicht in de gemeente. Deze welstandsnota is vooral een sturend en stimulerend hulpmiddel en niet een instrument om van alles te verbieden. In de welstandsnota worden diverse niveaus van welstand gehanteerd. Op basis van een waardering van de bebouwing in haar omgeving met de daarbij behorende ambitiebepaling is het grondgebied van de gemeente Losser ingedeeld in welstandsvrije gedeeltes in de kernen en twee niveaus van welstand, te weten niveau 1 en niveau 2.

In de gebieden met welstandsniveau 1 geldt een welstandsbeleid dat erop gericht is om de basiskwaliteit van het gebied te behouden. Het welstandsbeleid in de gebieden met welstandsniveau 2 is gericht op het behouden en stimuleren van de ruimtelijke kwaliteiten.

Het plangebied ligt op basis van de welstandnota in het buitengebied binnen het kenmerk 'recreatieve landschap'. Dit gebied valt onder welstandsniveau 1.

In deze gebieden liggen de grotere aaneengesloten bosgebieden. Doordat bijzondere landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten aanwezig zijn is dit gebied aantrekkelijk voor toeristen en recreanten. De bebouwing loopt uiteen van traditionele en moderne agrarische erven in de meer open gebieden, afgewisseld met grootschalige horeca- of recreatiebedrijven tot individuele woningbouw en vakantiewoningen in de bosgebieden. Behalve de recreatiewoningen hebben de gebouwen qua situering en orientatie een duidelijke relatie met het landschap. De bebouwing op de erven vormt een compact geheel waarbij de woning een prominente positie inneemt. Kenmerkend is de bebouwing van het type ‘Hallehuis’ met een eenvoudige rechthoekige hoofdvorm, een lage goot en een hoogoplopende zadelkap. In dit gebied komen ook vrijstaande woningen en nieuwbouw voor. Een zadeldak is kenmerkend voor deze bebouwing.

In de meer besloten gebieden komen ook (recreatie) woningen voor met afwijkende kapvormen. Deze hebben een eenvoudige hoofdvorm en een sobere landelijke architectuur. De gebouwen hebben een sobere architectuur gaan door hun kleur- en materiaalgebruik op in de natuurlijke omgeving. Op agrarische erven vindt ook grootschalige bedrijfsbebouwing plaats. Over het algemeen zijn deze gebouwen door een zorgvuldige materiaalkeuze en een goede inrichting van de erven ingepast in de omgeving.

Toets

Op grond van de Welstandsnota geldt voor het plangebied niveau 2. De ambitie is het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingen dienen getoetst te worden door de stadsbouwmeester.

Het bouwplan is ter advisering voorgelegd aan Het Oversticht. In augustus 2018 heeft Het Oversticht een Ervenconsulentadvies uitgebracht (Ervenconsulentadvies 2439 LS: Bavelsweg 2, gemeente Losser). Conclusie was dat de locatie zich goed leent voor de realisatie van een erf met nieuwe elementen die zich voegen bij de karakteristieke gebouwen. Voor het erfcluster is compactheid van groot belang. Het erf blijft zo een vanzelfsprekend onderdeel van het landschap.

De Welstandsnota vormt op voorhand geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Er wordt middels dit bestemmingsplan enkel de herontwikkeling van een bestaand erf mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2.

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Uit voorgaande volgt dat herbouw van één woning in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (zoals het feit dat de omvang ruimschoots beneden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. ligt), de plaats van het onderhavige project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301_0016.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de kern De Lutte. Het plangebied wordt overwegend omgeven door agrarische en natuurgronden (bos). Op grond hiervan geldt het omgevingstype 'rustig buitengebied' voor het plangebied.

Bij de realisatie van een nieuwe functie/bestemming dient te worden gekeken naar de omgeving waarin de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd wordt. Daarbij gaat het om de externe werking en de interne werking:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.

Als gevolg van onderhavig plan wordt geen nieuwe functie mogelijk gemaakt in het plangebied. Wel wordt er als gevolg van onderhavig plan een geringe bestemmingswijziging mogelijk van agrarische grond naar een woonbestemming. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt derhalve niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving.

Op een afstand van circa 150 meter van de nieuw te bouwen woning zijn de tennisbanen gelegen aan de Pastoor Rudingpad 14. Voor tennisbanen (met verlichting) geldt op grond van de VNG-uitgave milieucategorie 3.1 waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter in verband met het aspect geluid. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Daarnaast bevindt zich ten zuiden van de tennisbanen een perceel waarop de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' en de bestemming 'Opslagdoeleinden'. De gronden die zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' zijn onder andere bedoeld voor bedrijven die genoemd zijn in de categorieën 1 en 2 van de lijst van bedrijven. De gronden voorzien van de bestemming 'Opslagdoeleinden' zijn bestemd voor de opslag van materialen, daaronder niet begrepen brandgevaarlijke, explosieve en milieuverstorende goederen en/of vuurwerk. Voor bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 geldt een richtafstand van 30 meter. De afstand van de bedrijfsdoeleinden tot aan de nieuwe woning bedraagt ten minste 100 meter. Derhalve wordt voldaan aan de richtafstand waardoor geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast geldt voor de bestemming 'Opslagdoeleinden' dat er geen gevaarlijke goederen ( brandgevaarlijk, explosief en milieuverstorend) mogen worden opgeslagen. Derhalve kan gesteld worden dat de bestemming 'Opslagdoeleinden' geen belemmering vormt voor de verplaatsing van de woning aan de Bavelsweg 2.

De meest nabijgelegen agrarische bedrijven zijn gelegen aan de Bavelsweg 3 en Bavelsweg 7 in De Lutte. Op grond van het vigerende bestemmingsplan zijn deze agrarische bedrijven bestemd voor een grondgebonden agrarisch bedrijf. Een grondgebonden agrarisch bedrijf is een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond. Agrarische bedrijfsgebouwen mogen enkel gebouwd worden binnen het bestemmingsvlak 'Agrarisch - agrarisch bedrijf' dan wel binnen het bouwvlak indien op de verbeelding een bouwvlak is aangegeven. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object een afstand van 50 meter aangehouden te worden indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom ligt.

De afstand van de nieuwe woning tot aan de agrarische bedrijven aan de Bavelsweg 3 en Bavelsweg 7 bedraagt respectievelijk 220 meter en 230 meter gemeten vanaf de grens van het bestemmings- en bouwvlak waarbinnen de agrarische bedrijfsgebouwen gebouwd mogen worden tot aan de gevel van de nieuwe woning. Derhalve kan gesteld worden dat voldaan wordt aan de afstand die geldt op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (zie ook paragraaf 4.3).

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Zoals in paragraaf 4.2 is beschreven bevinden de meest nabijgelegen agrarische bedrijven zich aan de Bavelsweg 3 en Bavelsweg 7 in De Lutte. De afstand van de nieuwe woning tot aan de agrarische bedrijven aan de Bavelsweg 3 en Bavelsweg 7 bedraagt respectievelijk 220 meter en 230 meter gemeten vanaf de grens van het bestemmings- en bouwvlak waarbinnen de agrarische bedrijfsgebouwen gebouwd mogen worden tot aan de gevel van de nieuwe woning. Derhalve kan gesteld worden dat voldaan wordt aan de Wet geurhinder en veehouderij. Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Door Kruse Milieu is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectcode 19036416, d.d. 19 juli 2019) om de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem te onderzoeken. De aanleiding van dit onderzoek is de geplande nieuwbouw van de woning. Het bodemonderzoek is noodzakelijk in het kader van de bestemmingsplanwijziging en de aanvraag omgevingsvergunning. Het bodemonderzoek is als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten van het verkennend bodemonderzoek weergegeven.

Resultaten veldwerk

De bovengrond van het terreindeel is als verdacht beschouwd voor de aanwezigheid van asbest. In totaal zijn er 8 inspectiegaten gegraven, waarvan er 2 zijn doorgeboord. Eén boring is doorgezet tot 2.8 meter diepte en afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit zeer fijn zand en sterk zandige klei. De bovengrond ter plaatse van de tuin is sporen tot resten puin- en baksteenhoudend. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.00 meter minus maaiveld. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG I) is zeer licht verontreinigd met lood;
  • de bovengrond (BG II) is zeer licht verontreinigd met PCB en PAK;
  • de ondergrond (OG) is zeer licht verontreinigd met lood;
  • het grondwater is zeer licht verontreinigd met barium.

Resultaten asbestanalyse

  • MM FF - Gat 2, 4, 5 en 8 bevat geen asbest;
  • MM FF - Gat 2 (0.25 - 0.65) bevat asbest; het gehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor een nader asbestonderzoek.

Hypothese

De hypothese “onverdachte locatie” dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.

De hypothese “verdacht van aanwezigheid van asbest” voor het voormalige erf wordt gehandhaafd, aangezien er plaatselijk asbest is aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

In de boven- en ondergrond en in het grondwater zijn enkele (zeer) lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het verkennend bodemonderzoek. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

In het mengmonster van de fijne fractie van de uiterst puinhoudende grond ter plaatse van inspectiegat 2 (MM FF - Gat 2) is asbest aangetoond. Aangezien het gewogen asbestgehalte ruim lager is dan de toetsingswaarde voor een nader asbestonderzoek, is er geen reden om een nader asbestonderzoek uit te voeren.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouw van een woning met schuur, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Als gevolg van onderhavig plan wordt een bestaande woning verplaatst naar een locatie elders op het erf. Het plangebied is gelegen aan de Bavelsweg en de Pastoor Rudingpad. De Bavelsweg betreft ter hoogte van het plangebied een onverharde weg. Voor onverharde wegen is geen geluidszone vastgesteld waardoor akoestisch onderzoek als gevolg van wegverkeerslawaai voor deze weg niet noodzakelijk is. De Pastoor Rudingpad betreft een erftoegangsweg die het plangebied verbindt met de kern van De Lutte. De Pastoor Rudingpad heeft een breedte van circa 3,5 meter. Gelet op de functie als erftoegangsweg en de breedte van de weg kan geconcludeerd worden dat het aantal verkeersbewegingen op deze weg zeer gering is. Derhalve kan gesteld worden dat het wegverkeerslawaai ten gevolge van deze weg zeer gering is.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Onderhavig plan maakt geen nieuwe woning mogelijk. Het betreft enkel de herontwikkeling van een bestaand woonerf aan de Bavelsweg 2 in De Lutte. Het aantal verkeersbewegingen neemt derhalve niet toe. Daarnaast wordt een woning niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering oplevert voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301_0017.png"

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 900 meter van het plangebied (aangegeven met cursor) geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. De dichtsbijzijnde risicobron bevindt zich op een afstand van 900 meter en betreft de snelweg A1 aangemerkt als Basisnet-wegtraject met PAG-indicatie. Voor deze weg geldt een groepsrisico-plafond van 74 meter. Gelet op de afstand van het plangebied tot aan de dichtsbijzijnde risicobron geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 14 juni 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2. Op grond van de digitale watertoets geldt de korte procedure. Het waterschap heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Als gevolg van onderhavig plan is door Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaarden uitgevoerd (projectnummer 1963, ersie 1.0, d.d. 16 juni 2019) om de wettelijke consequenties als gevolg van onderhavig plan in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. De rapportage is in Bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.

Het onderzoeksgebied is op 14 juni 2019 onderzocht op de potentiële aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holten, vaste rust- en voortplantingsplaatsen en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied zoals het Natuurnetwerk Nederland en Natura 2000-gebieden. De resultaten van de quickscan natuurwaarden worden hieronder weergegeven. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 3.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Het plangebied is gelegen op ongeveer 6 meter afstand van gronden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. In onderstaande figuur 4.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.p008vzp17020-0301_0018.png"

Figuur 4.3: Ligging plangebied ten opzichte van NNN (bron: Atlas van Overijssel)

Het plangebied ligt deels binnen het Natuurrnetwerk Nederland en daarnaast behoort een deel van het plangebied tot de zone 'ondernemen met natuur en water buiten het NNN'. In deze zone is de nieuwvestiging en grootschalige uitbreiding van bestaande functies mogelijk indien hier sociaal-economische- en/of maatschappelijke redenen voor zijn én dat is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Als gevolg van het plan wordt agrarische cultuurgrond (gelegen binnen de zone ondernemen met natuur en water buiten de NNN omgezet naar een woonbestemming. Het betreft derhalve geen grootschalige uitbreiding van een bestaande functie of de nieuwvestiging van een functie. Gelet op de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet leidt tot (significant) verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden. Derhalve kna gesteld worden dat de invloedssfeer van de voorgenomen activiteiten zeer lokaal is. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op beschermd (natuur)gebied. Op de gronden die behoren tot Natuur worden geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt. Het betreft enkel de verplaatsing van een bestaande woning. De herbouwlocatie bevindt zich niet op gronden die zijn aangewezen als natuur.

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Landgoederen Oldenzaal, ligt 1,2 kilometer afstand van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Soortenbescherming

De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied als foerageergebied en mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats en nestelen er vogels in de beplanting. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied. Ook bezetten amfibieën er geen (winter)rustplaats.

In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. De beukenhaag dient gerooid te worden buiten de voortplantingsperiode van vogels.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties'. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. De functie van het plangebied als foerageergebied is voor de in het plangebied voorkomende amfibieën-, vogel- en grondgebonden zoogdiersoorten niet beschermd. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het plangebied als foerageergebied niet aangetast.

Het plangebied ligt op enige afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000 behoren. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op (beschermd) natuurgebied. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Wél ligt een deel van het plangebied in gronden die zijn aangewezen voor natuur en de zone Ondernemen met natuur en water buiten de NNN. Op de gronden die zijn aangewezen voor natuur vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Het bouwen van een garage en het aanleggen van erfverharding in de zone 'Ondernemen met natuur en water buiten de NNN' is vanuit ruimtelijk (provinciaal) beleid mogelijk, mits voldaan wordt aan de voorwaarden m.b.t. compensatie. Geadviseerd wordt om dit nader uit te werken en te bespreken met de Provincie Overijssel.

Conclusie

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd natuurgebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Overijssel vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Conform de Wet op de archeologische monumentenzorg, wordt gekoerst op de bescherming van archeologische waarden waarbij behoud 'in situ' (in de bodem) het streven. Ten behoeve van de bescherming wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestaande wet- en regelgeving, zoals het instrument bestemmingsplannen. Bij deze laatste ligging de mogelijkheden in het opnemen van een vergunningstelsel of een regime voor de beoordeling van vergunningen.

In het vigerende bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan of gelijk is aan 2.000 m2 en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Toets

De voorgenomen ontwikkeling blijft onder de drempelwaarde van 2.000 m2 waardoor archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Het plangebied wordt op grond van het vigerende bestemmingsplan aangemerkt als karakteristiek erf. Daarnaast zijn de bestaande woning en twee bijgebouwen aangemerkt als 'karakteristiek'. Zoals al is geconcludeerd door Het Oversticht is de woning van een latere datum dan de karakteristieke bijgebouwen en is de gevel door de jaren heen gewijzigd. De nieuwe woning wordt gerealiseerd conform de kenmerken van de historische boerderij van erve 'Groot Bavel'. Zoals reeds in paragraaf 2.2 is beschreven is vooral de positionering van de nieuwe woning belangrijk voor het erfensemble en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Daarnaast is het voornemen om het bestaande karakteristieke bijgebouw aan de noordkant van de Bavelsweg te slopen en te vervangen door een nieuw bijgebouw. Dit bijgebouw wordt gerealiseerd conform de bestaande uitwendige hoofdvorm. De karakteristiek van dat bijgebouw blijft dus gehandhaafd.

Tot slot blijft de karakteristieke kapschuur aan de zuidzijde van de Bavelsweg gehandhaafd. Gesteld kan worden dat het aspect cultuurhistorische geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.11 Verkeer / parkeren

Het plangebied wordt via de Bavelsweg en Pastoor Rudingpad ontsloten. Als gevolg van onderhavig plan wordt geen nieuwe woning toegevoegd aan het plangebied. Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan neemt derhalve niet toe. Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied kan eenvoudig via de bestaande wegen worden afgewikkeld.

Het parkeren vindt plaats op eigen erf waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Enkelbestemming

  • Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit en mantelzorg, het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden in de vorm van karakteristieke erven en panden met daarbij behorende gebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, tuinen, erven en terreinen, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, wegen, paden en parkeervoorzieningen. De uitoefening van aan huis verbonden beroepen en bedrijven is uitsluitend toelaatbaar voorzover de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft. In de regels zijn voorwaarden opgenomen met betrekking tot de oprichting van deze bedrijven (onder andere ten aanzien van oppervlakte en gebruik).

De woonbestemming heeft een afwijkingsmogelijkheid tot inwoning, onder andere met oog op mantelzorg (afwijking van de gebruiksregels)

In de bouwregels van de bestemming 'Wonen' zijn regels opgenomen met betrekking tot de maximale inhoud van de woning, de bouwhoogte en de maximale oppervlakte aan bijgebouwen. Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de sloop van de bestaande woning.

Dubbelbestemming

  • Waarde - Archeologie 2

De bekende archeologisch waardevolle terreinen zijn door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' aangegeven. De begrenzing van deze terreinen is overgenomen van de Archeologische Monumentenkaart (AMK), zoals vervaardigd door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. De waardering van de terreinen is gebaseerd op de belevingswaarde, de fysieke kwaliteit en de inhoudelijke kwaliteit van die terreinen waarbij toetsing en beoordeling plaatsvinden op basis van schoonheid, herinneringswaarde, gaafheid, conservering, zeldzaamheid, informatiewaarde, ensemblewaarde en representativiteit.

In het plangebied is een hoge trefkans op archeologische vondsten. Voor deze gebieden met een hoge trefkans geldt dat een omgevingsvergunning nodig is indien werkzaamheden dieper dan 30 cm (beneden maaiveld) plaatsvinden en de oppervlakte van de ontwikkeling meer dan 2.000 m2 bedraagt.

Voor archeologische dubbelbestemmingen geldt dat indien schriftelijk is aangetoond dat onderzoek heeft uitgewezen dat er geen waarden zijn, een archeologisch onderzoek achterwege kan blijven. Ook hoeft er geen archeologisch onderzoek plaats te vinden bij vervanging van bestaande bouwwerken (tot een bepaalde oppervlakte) en wordt bij de beslissing over een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden mee gewogen of de bodem al eerder is verstoord.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 14 juni 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.