direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Plattelandswoning Kaumeshoek 17 Beringe
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0191-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

.

1.1 Aanleiding opstellen nieuw bestemmingsplan

Op het perceel, kadastraal bekend gemeente Helden, sectie N, nr. 421, gelegen aan de Kaumeshoek 17 in Beringe, is een woning gelegen die volgens het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' als bedrijfswoning deel uitmaakt van het bouwvlak met de bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' voor het veehouderijbedrijf op het aangrenzend gelegen perceel, kadastraal bekend gemeente Helden, sectie N, nr. 422

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0191-ON01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Luchtfoto perceel Kaumeshoek 17 Beringe (rode lijn) en directe omgeving.  

De woning is inmiddels afgesplitst van het veehouderijbedrijf en in gebruik als burgerwoning. Dit gebruik is in strijd met de regels van het geldende bestemmingsplan, aangezien de woning uitsluitend mag worden gebruikt als bedrijfswoning bij het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf.

De eigenaren van de woning hebben van de gemeente Peel en Maas een aanschrijving ontvangen, waarin wordt meegedeeld dat zij het gebruik als burgerwoning van de agrarische bedrijfswoning moeten beëindigen, danwel een aanvraag tot wijziging van het bestemmingsplan ingediend moeten hebben inclusief de vereiste aanvullende onderzoeken.

Naar aanleiding hiervan is door de eigenaren van de woning een principeverzoek om medewerking ingediend bij burgemeester en wethouders van Peel en Maas. Bij brief van 26 februari 2018 hebben burgemeester en wethouders meegedeeld in principe medewerking te willen verlenen aan de aanduiding van de woning als 'plattelandswoning'. Medewerking is mogelijk wanneer een procedure tot wijziging van het bestemmingsplan wordt doorlopen op basis van artikel 3.1 Wro, waarbij vooruitlopend op deze procedure een aanvraag voor een tijdelijke omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een periode van 4 jaar. Middels verlening van een dergelijke vergunning is voor de komende periode de planologische status als plattelandswoning gelegaliseerd. Na verlening van deze vergunning zal tevens de procedure voor het bestemmingsplan worden opgestart.

De bedoelde omgevingsvergunning voor tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan volgens artikel 2.1, lid 1 onder c. en artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 2., is inmiddels verleend en bekend gemaakt op 25 mei 2018.

Middels het onderhavige bestemmingsplan wordt het gebruik als plattelandswoning van de agrarische bedrijfswoning aan de Kaumeshoek 17, juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Doel

De belangrijkste algemene uitgangspunten welke gelden voor het nieuwe bestemmingsplan zijn:

  • uniformiteit: aansluitend bij de planregels voor het buitengebied van de gemeente Peel en Maas;
  • digitaal raadpleegbaar: conform wettelijke eisen en gebruiksvriendelijk;

Het nieuwe bestemmingsplan geeft uitvoering aan de wens tot legalisering van een reeds jaren bestaand gebruik als burgerwoning van een agrarische bedrijfswoning, een en ander middels het aanduiden van de woning als bedrijfswoning.

1.3 Leeswijzer

In de volgende paragrafen wordt het plangebied en debegrenzing daarvan beschreven en wordt het vigerende bestemmingsplan aangegeven. In het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) wordt de bestaande situatie in en rond het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 volgen beknopt de uitgangspunten uit het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid, die betrekking hebben op locatie. Hoofdstuk 4 bevat de planbeschrijving. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt ingegaan op de sectorale- en juridische aspecten. Hoofdstuk 7 bevat een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 8 bevat een weergave van het gevoerde overleg en inspraak en in hoofdstuk 9 wordt de procedure beschreven.

1.4 Plangebied en begrenzingen

Het plangebied omvat de gronden die zijn gelegen binne n het bouwvlak met de bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' op de percelen, kadastraal bekend gemeente Helden, sectie N, nrs. 422 (ged.) en 421, gelegen aan de Kaumeshoek 17 in Beringe. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Peel en Maas en is gelegen aan een doodlopende zijweg van de weg Kaumeshoek, die vanaf de Steenstraat via de Groenstraat in Panningen en de Hoogstraat in Beringe een verbinding vormt met de kern Beringe. In noordelijke richting sluit de Kaumeshoek ook aan op de Lorbaan richting Grashoek.

Het perceel Kaumeshoek 17 is gelegen in een agrarisch gebied met agrarische bedrijven en een groot aantal burgerwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0191-ON01_0002.png"  
Afbeelding 1.2. Topografische kaart met aanduiding ligging plangebied (rode pijl)  

1.5 Overzicht vigerende bestemmingsplan in plangebied

Het plangebied is gelegen in het op 24 december 2014 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' (NL.IMRO.1894.BPL0048-VG03).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0191-ON01_0003.png"  
Afbeelding 1.3. Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas', met aanduiding ligging plangebied (rode stippellijn)  

Het plangebied is volledig bestemd tot 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' met een bouwvlak voor een intensieve veehouderijbedrijf, al dan niet met als nevenactiviteit een grondgebonden bedrijfstak. Voor het deel van het bouwvlak dat is gelegen ten zuidwesten van de in het bouwvlak aangegeven stippellijn (zie afbeelding 3) is tevens de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' opgenomen.

Het perceel is tevens gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en binnen de gebiedsaanduidingen:

  • a. 'ontwikkelingszone bebouwingslinten';
  • b. reconstructiewetzone - verwevingsgebied;
  • c. wro-zone - wijzigingsgebied 1 ob.

Permanente of tijdelijke bewoning van gebouwen, bijbehorende bouwwerken en kampeermiddelen, is als strijdig gebruik aangemerkt, uitgezonderd de bedrijfswoning.

In de algemene wijzigingsregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Hiervan kan echter geen gebruik worden gemaakt, aangezien het huidige gebruik als agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd. In dit geval is het agrarisch bedrijf nog in werking.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De kern Beringe ligt in het westen van de gemeente aan het uiteinde van het door Napoleon aangelegde ´Grand Canal du Nord´, de huidige Noordervaart. De Noorderbaan (N275) langs de Noordervaart vormt een belangrijke verbinding met Weert en Venlo.

Beringe is ontstaan als bebouwingslint op het kruispunt van enkele doorgaande routes. Oorspronkelijk heeft de kern zich ontwikkeld langs de Kanaalstraat, waaraan enkele karakteristieke traditionalistische panden uit de jaren ’40 en ’50 naast modernere bebouwing staan. Beringe is in de jaren daarna uitgebreid ten noorden van de Kanaalstraat, in de oksel van de Eelserstraat en het gebied ‘Achter de Pastorie’. In het zuiden is ter plaatse van Beringerhoek en aan de Kampweg een woonwijk ontstaan.

Tot en met 2009 maakte de kern Beringe deel uit van de voormalige gemeente Helden, die per 1 januari 2010 samen met de voormalige gemeenten Kessel, Maasbree en Meijel is opgegaan in de gemeente Peel en Maas.

Het plangebied is gelegen in een gebied waar rond 1850 al bebouwing aanwezig was in het gehucht 'Beuken'. Op c.q. langs het tracé van de verlengde Noordervaart is begin jaren 90 van de vorige eeuw de Noorderbaan gerealiseerd, waarmee de bestaande N275 werd doorgetrokken tot aan de N560 in noordelijke richting via de N277 aansluit op de A67. Het plangebied is gelegen ten noorden van deze weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0191-ON01_0004.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0191-ON01_0005.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0191-ON01_0006.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0191-ON01_0007.png"  
Afbeelding 2.1. Topografische kaarten 1850 (linksboven), 1900 (rechtsboven), 1950 (linksonder) en 1990 (rechtsonder)  

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied is in het geldende bestemmingsplan bestemd tot 'Agrarisch - Intensieve veehouderij'. Binnen het bouwvlak volgens deze bestemming is een intensieve veehouderij bedrijf aanwezig, inclusief een bestaande bedrijfswoning. De woning en de bedrijfsgebouwen zijn echter al sinds 1994 feitelijk van elkaar gesplitst. De woning is in eerste instantie voor twee jaar gehuurd van de vorige eigenaar, waarna de huidige eigenaren de woning in 1996 hebben gekocht, waarmee de kadastrale splitsing een feit was.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal platteland.

Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor onderhavig plangebied zijn als volgt:

  • 1. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • 2. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • 3. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.

Afweging Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Zoals elders uit deze toelichting blijkt, bestaan er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen in het gebied. Ook overigens zijn de nationale belangen niet in het geding als gevolg van onderhavig nieuw bestemmingsplan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.

Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen.

Afweging Barro

Op dit bestemmingsplan zijn geen van de belangen uit het Barro van toepassing.

3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De Rarro is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en EHS-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In het Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Peel en Maas.

Afweging Rarro

Aangezien het bestemmingsplan geen bebouwing hoger dan 114 meter toestaat, vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking)

Op 1 oktober 2012 is onder andere het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. In artikel 3.1.6 is een nieuw lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. De regeling is een verplichting om bij het toestaan van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in een bestemmingsplan, te motiveren dat daar ook daadwerkelijk behoefte aan is. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en daarmee het voorkomen van (onaanvaardbare) leegstand en onnodig bebouwen van landelijk gebied. Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking waarbij de Laddersystematiek is gewijzigd.

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.”

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor wonen is de lijn in de jurisprudentie, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

De Laddertoets geldt alleen voor ‘nieuwe’ stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het een functiewijziging betreft, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden.

Conclusie Ladder voor duurzame verstedelijking.

Het betreft in dit geval een 'andere stedelijke voorziening' zoals bedoeld in artikel 1.1.1 onder i. van het Bro. Omdat echter geen sprake is van nieuw ruimtebeslag en het aantal woningen niet toeneemt, is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op de beoogde ontwikkeling.

3.1.5 Wet plattelandswoningen

Op 1 januari 2013 is de ‘Wet tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen)’, in werking getreden, kort gezegd en hierna genoemd de ‘Wet plattelandswoningen’ Deze wet bevat een tweetal onderdelen:

  • a. In de eerste plaats wordt geregeld dat bij verschillende wetten zoals bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) het planologisch regime, en niet langer het feitelijk gebruik, bepalend wordt voor de bescherming die een gebouw of functie geniet tegen negatieve milieueffecten.
  • b. Het tweede element van de wet heeft specifiek betrekking op zogenoemde plattelandswoningen. Een plattelandswoning is een voormalige agrarische bedrijfswoning die door derden, die geen functionele binding hebben met het bedrijf, mag worden bewoond. Dit is juridisch-planologisch mogelijk omdat aan de plattelandswoning een lager beschermingsniveau wordt toegekend dan aan een burgerwoning. De juridische regeling geeft ook aan dat de planologische status bepalend is voor de bescherming van een plattelandswoning. Voorheen was het feitelijk gebruik bepalend. Voor bedrijven die een Omgevingsvergunning Milieu hebben, is de regeling te vinden in de Wet Plattelandswoningen, die op 1 januari 2013 in werking is getreden. Op 1 maart 2014 is een aanpassing van het Activiteitenbesluit in werking getreden, die eenzelfde regeling geeft voor agrarische bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen.

Het onderhavige plan is in overeenstemming met de regels van de 'Wet plattelandswoningen'.

3.1.6 Wet milieubeheer

In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.

De afweging met betrekking tot de m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid van dit bestemmingsplan, is opgenomen in paragraaf 5.2.9.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is het Provinciaal omgevingsplan Limburg 2014 vastgesteld door Provinciale Staten. Het POL2014 maakt onderscheid tussen beleidslijnen voor bebouwd gebied en landelijk gebied. Op de kaart 'Zonering Limburg' van het POL2014 ligt het plangebied in de zone 'Buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0191-ON01_0008.png"  
Afbeelding 3.1. Uitsnede POL-kaart Zonering Limburg met globale aanduiding ligging plangebied (rode lijn)  

Het buitengebied bevat alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn aangeduid als Goud- of Zilvergroene natuurzone of als Bronsgroene landschapszone, vaak met een agrarisch karakter. Binnen de zone Buitengebied is er ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Het accent ligt op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties landbouw en terugdringen milieubelasting vanuit landbouw.

Het POL verzet zich niet tegen functiewijziging van bestaande bedrijfswoningen naar burgerwoning of plattelandswoning.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De provincie Limburg heeft op 12 december 2014 ook de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven.

Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te houden met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking). Bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan moet een verantwoording bevatten over de wijze waarop invulling is gegeven aan beide uitgangspunten.

Voor wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking zie par. 3.1.1.

In par. 2.4 is onder 'Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 aangegeven dat ren ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg niet voorziet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. Voor wat betreft de relatie met de bestuursafspraken regionale uitwerking POL 2014 zie par. 3.3.1

Het plangebied is niet gelegen binnen een van de in de verordening aangewezen milieubeschermingsgebieden danwel binnen enige andere beschermingszone. Met de aanduiding als plattelandswoning is er geen sprake van een toevoeging van een woning aan de bestaande planvoorraad woningen.

De Omgevingsverordening Limburg 2014 vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.2.3 Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu

In januari 2010 hebben Gedeputeerde Staten het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) vastgesteld. Doel van het LKM is om ontwikkelingen in het buitengebied die een inbreuk op de waarden van het buitengebied betekenen te compenseren met een kwaliteitsverbetering die ten goede komt aan hetzelfde buitengebied, waarmee de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied wordt verhoogd.

Het kwaliteitsmenu is van toepassing op (niet onaanvaardbare) ontwikkelingen buiten de, rond de plattelandskernen getrokken, contour die middels een bestemmingsplanwijziging mogelijk worden gemaakt. Het kenmerkende voor de bedoelde ontwikkelingen is dat het functies zijn die met bebouwing gepaard gaan en extra ruimtebeslag leggen op het buitengebied. Het LKM is derhalve op deze ontwikkeling niet van toepassing. De gemeente Peel en Maas heeft het LKM 'vertaald' naar eigen beleid door in de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas een gemeentelijk kwaliteitskader op te nemen. Voor een nadere afweging hieromtrent zie paragraaf 3.4.1.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Bestuursafspraken POL-uitwerkingen Noord-Limburg

In april 2016 zijn de Bestuursafspraken POL-uitwerkingen Noord-Limburg vastgelegd door de colleges van burgemeester en wethouders van de Noordlimburgse gemeenten en Gedepueerde Staten.

Er is geen sprake van een toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad. Conclusie is dat de regionale bestuursafspraken zich niet verzetten tegen de beoogde functiewijziging.

3.4 Gemeentelijk beleid Peel en Maas

3.4.1 Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas

In december 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas vastgesteld. In de Structuurvisie Buitengebied wordt het beleid dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas samengebracht. Voor een groot gedeelte betreft het bestaand beleid met enkele aanvullingen en uitwerkingen. De Structuurvisie vormt de grondslag voor het toepassen van bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.

In de Structuurvisie Buitengebied is opgenomen:

  • Structuurplan Buitengebied Peel en Maas, inclusief aanvullingen;
  • Beleidsnotitie nieuwe denkrichting Vrijkomende (Agrarische) Bebouwing in het buitengebied;
  • Reparatie beleid huisvesting tijdelijke arbeidskrachten gemeente Peel en Maas;
  • Structuurvisie Intensieve veehouderij en glastuinbouw. Inclusief bijhorend MER en zienswijzennota;
  • Kwaliteitskader buitengebied Peel en Maas;
  • Beleidsplan archeologie Gemeente Peel en Maas, inclusief archeologische waarden- en beleidskaart.
3.4.1.1 Structuurplan Buitengebied Peel en Maas

Op 17 december 2008 is het Structuurplan Buitengebied regio Peel & Maas vastgesteld door de gemeenteraden van de voormalige gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel. Het Structuurplan geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid voor het op te stellen gezamenlijke nieuwe bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' weer.

In het Structuurplan het plangebied deel uit van het gebiedstype 'oude, verdichte bouwlanden'. Ruimtelijk-Functioneel worden hier de volgende ontwikkelingen voorgestaan:

  • ruime toelating van verschillende economische functies;
  • verdere menging van de functies wonen (ruimte-voorruimte), werken (nieuwe economische dragers, recreatie en toerisme) en (verbrede) landbouw met name in de linten;
  • binnen de landbouw een ruime toelating van teeltondersteunende voorzieningen m.u.v. de open, bolle akkers.

Tevens zijn de gronden gelegen binnen de zone 'ontwikkeling bebouwingslinten'. Deze zone is opgenomen omdat de gemeente hierbinnen extra mogelijkheden wilde bieden voor verschillende ruimtelijke en functionele ontwikikelingen, waaronder woningbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0191-ON01_0009.png"  
Afbeelding 3.2. Uitsnede kaart Structuurplan Buitengebied Peel en Maas met aanduiding ligging plangebied (blauwe lijn)  

Afweging structuurvisie

De beoogde ontwikkelingen passen binnen de doelstellingen voor het gebiedstype oude verdichte bouwlanden en de zone 'ontwikkeling bebouwingslinten'.

Aan de criteria ten aanzien van plattelandswoningen wordt voldaan, aangezien de woning en de bedrijfsgebouwen sinds1994 feitelijk van elkaar zijn gesplitst, derhalve vóór 1 januari 2013. de woning is in eerste instantie voor twee jaar gehuurd van de vorige eigenaar, waarna de huidige eigenaren de woning in 1996 hebben gekocht, waarmee de kadastrale splitsing een feit was.

3.4.1.2 Kwaliteitskader buitengebied

Als onderdeel van de 'Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas' is ook het 'Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas' vastgesteld. Met het kwaliteitskader en het daarin opgenomen vereveningsbeleid streeft de gemeente naar een ontwikkelingsgerichte aanpak van het buitengebied. Aan ondernemers kan ruimte op maat worden geboden waardoor de kwaliteit van de ruimte mee profiteert.

Net als in het provinciaal beleid wordt er bij kwaliteitsverbeteringen onderscheid gemaakt in Basiskwaliteit (geldt altijd bij ontwikkelingen), daar bovenop Basiskwaliteit Plus (bij specifieke grote ontwikkelingen) en daar boven op Aanvullende Kwaliteitsverbeteringen (bij nog grotere of meer van het bestemmingsplan afwijkende ontwikkelingen).

Bij iedere ontwikkeling binnen het bestaande bouwvlak is sprake van basiskwaliteit. Ook bij functiewijziging van een gebouw is er sprake van basiskwaliteit. Dat wil zeggen dat nieuwe bebouwing en verharding goed ingepast moet worden. Ook houdt het in dat er voorzieningen getroffen moeten worden ter voorkoming van hemelwaterproblematiek als gevolg van nieuwe bebouwing en verharding. Als basis voor omvang van de inpassing geldt dat sprake moet zijn van een oppervlakte ‘landschappelijke inpassing’ of ander groen/natuur dat overeenkomt met 10% van de oppervlakte van het deel van het bouwvlak -al dan niet bestemmingsvlak- waar de nieuwe bebouwing en erf komt.

Het betreft een bestaande woning met bestaande tuin en erfafscheiding. De locatie is derhalve in de bestaande situatie reeds landschappelijk ingepast. Het perceel grenst alleen aan de achterzijde aan open agrarisch gebied en aan die zijde is reeds een wal aanwezig met beplanting waardoor het perceel op een landschappelijk verantwoorde wijze is ingepast. Een landschapsinpassingsplan wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

3.4.1.3 Archeologiebeleid

In het archeologiebeleid, dat als onderdeel van de structuurvisie is vastgesteld, geeft de gemeente een kader op basis waarvan in de toekomst archeologisch-inhoudelijk, maar ook economisch verantwoorde beslissingen kunnen worden genomen hoe om te gaan met het bodemarchief. De gemeente Peel en Maas stelt met dit beleidsplan vast:

  • de archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • ondergrenzen (uitgedrukt in oppervlakte en diepte) die duidelijk aangeven of een initiatiefnemer dan wel vergunningaanvrager verplicht is archeologisch vooronderzoek te laten verrichten;
  • archeologie als conditie op te nemen bij herzieningen van bestemmingsplannen;
  • de archeologische beleidskaart.

In bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe daarmee omgegaan moet worden. Het archeologiebeleid levert de archeologische eisen op die gesteld kunnen worden bij de toekomstige afgifte van omgevingsvergunningen.

Afweging archeologiebeleid Peel en Maas

In onderhavig bestemmingsplan is rekening gehouden met het gemeentelijk archeologiebeleid. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in het plangebied.

3.4.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit (Welstandsnota)

Het fuseren van de gemeente en het inwerkingtreden van de Wabo en het daarbij behorende vergunningvrij bouwen is mede aanleiding geweest voor de gemeente om nieuw welstandsbeleid op te stellen. Hiertoe is op 31 mei 2011 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld.

Basisprincipe: welstandsvrij

De gemeente stelt alleen eisen aan de uiterlijke kwaliteit van bouwwerken, als dit ook echt nodig is. Hiermee wordt getracht de 'belasting' of eisen aan de klant zo gering mogelijk te houden waarbij wel het algemeen belang wordt gerespecteerd. Daarom wordt er uitgegaan van een basis van welstandsvrijheid.

Bescherming: alleen in uitzonderingsgebieden

De gemeente Peel en Maas staat voor zelfsturing en diversiteit. In bepaalde gebieden blijft sturing echter toch nodig. Sommige gebieden zijn beeldbepalend voor een gemeenschap. De gemeente wil voorkomen dat dit beeld wordt aangetast, dit is in het belang van de gehele gemeenschap.

Daarnaast zijn er (nieuwbouw)plannen waarin een bepaalde sfeer, thema of kwaliteit wordt nagestreefd. Ook hierin is het niet gewenst om gehele vrijheid te geven. Om de directe omgeving te beschermen is het gewenst om sturing te geven aan bouwplannen die (grote) invloed hebben op de kwaliteit van de omgeving. Middels een beeldkwaliteitplan kan worden gestuurd op een gewenste uitstraling.

In principe geldt het welstandsvrij beleid voor het gehele grondgebied van de gemeente, maar om bepaalde ruimtelijke en esthetische kwaliteiten beter te beschermen of waarborgen, worden er twee uitzonderingssituaties gemaakt. Deze gebieden zijn dus niet welstandsvrij. Het betreft de beeldbepalende dorpsgezichten en de in- en uitbreidingslocaties.

Afweging Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Het plangebied is niet gelegen in een beeldbepalend dorpsgezicht en er is ook geen sprake van een in- of uitbreidingslocatie. Aangezien bovendien geen beeldkwaliteitsplan geldt voor het gebied waarin het plangebied is gelegen en er geen sprake is van nieuwe bouwmogelijkheden, is de Nota ruimtelijke Kwaliteit niet van toepassing op het onderhavige plan.

3.4.3 Evenementenvisie

De evenementenvisie van de gemeente Peel en Maas kent twee centrale uitgangspunten: de drie doelstellingen en de hiervan afgeleide visie over samenwerking. De drie doelstellingen zijn vastgesteld in de visie en luiden als volgt:

  • 1. door middel van het creëren van goede randvoorwaarden worden initiatiefnemers gestimuleerd om evenementen te organiseren die bijdragen aan de leefbaarheid in de gemeente.
  • 2. door middel van het stimuleren van 'goede' evenementen wil de gemeente het imago van een levendige en diverse gemeente versterken, teneinde een aantrekkende werking te hebben op bezoekers van buiten de gemeente.
  • 3. door middel van een werkbaar kader moeten de lasten voor de initiatiefnemers en gemeente zo beperkt mogelijk zijn, waarbij de harmonie met de overlast en veiligheid gegarandeerd blijft.

De evenementenvisie geeft aan waar evenementen plaatsvinden. Bestaande evenementenlocaties, zowel op pleinen als in bijvoorbeeld hallen, worden in de nieuwe bestemmingsplannen overgenomen ten behoeve van de koppeling met de evenementenvergunning.

Afweging Evenementenvisie

Het evenementenbeleid is begin 2012 vastgesteld en is -overeenkomstig de regels van de bestemmingen 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' in het bestemmingsplan 'bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas'' opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Evenementen dienen ondergeschikt te zijn aan de bedrijfsfunctie ter plaatse en zijn maximaal drie keer per jaar toegestaan voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement, inclusief op- en afbouw.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Doelstellingen en uitgangspunten

Doel van dit bestemmingsplan is om een adequaat juridisch-planologisch kader te bieden voor de legalisering van het gebruik van de agrarische bedrijfswoning aan de Kaumeshoek 17 in Beringe, als woning voor derden, die geen functionele binding hebben met het bedrijf waarbij de woning hoort als bedrijfswoning.

Voor het gebruik als plattelandswoning gelden de volgende uitgangspunten:

  • a. andere in de omgeving van de woning gelegen agrarische en/of niet-agrarische bedrijven, mogen door de functieverruiming van de woning niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering;
  • a. het bijbehorende veehouderijbedrijf mag voor wat betreft het aspect fijnstof niet worden belemmerd in zijn bedrijfsvoering;
  • b. in de woning moet sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarbij voor wat betreft bedrijven derden rekening wordt gehouden met de milieuzonering van die bedrijven.

4.2 Toekomstige situatie

In de nieuwe situatie wordt het feitelijk reeds aanwezige gebruik in de vorm van bewoning door derden die geen functionele binding hebben met de veehouderij binnen hetzelfde bouwvlak, juridisch-planologisch geregeld middels het toekennen van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning'.

Het plan leidt niet tot nieuwe bouwmogelijkheden. Op het perceel aan de Kaumeshoek 17 blijven dezelfde regels van toepassing als de regels in het geldende bestemmingsplan. De enige wijziging is een toevoeging van gebruiksmogelijkheden, aangezien met de aanduiding plattelandswoning naast het gebruik als bedrijfswoning ook het gebruik als burgerwoning mogelijk wordt gemaakt.

Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op het gehele bouwvlak met de bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' waarbinnen de woning is gelegen. Hoewel de functiewijziging alleen betrekking heeft op het woonperceel, is toch het gehele bouwvblak opgenomen, omdat anders de samenhang tussen beide delen van het bouwvlak zou komen te vervallen.

4.3 Landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering

Het betreft een bestaande woning met bestaande tuin en erfafscheiding. De locatie is derhalve in de bestaande situatie reeds landschappelijk ingepast c.q. ingericht. Daarbij is van belang dat voor een deel van het kadastrale perceel een erfdienstbaarheid geldt in verband met de bereikbaarheid van de bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak.

Een landschapsinpassingsplan wordt niet noodzakelijk geacht. Uit de bijlage Foto's bestaande situatie Kaumeshoek 17 (bijlage 1 bij deze toelichting) blijkt dat er landschappelijk gezien geen kwaliteitsverbetering kan worden gerealiseerd. Het perceel grenst alleen aan de achterzijde aan open agrarisch gebied en aan die zijde is reeds een wal aanwezig met beplanting waardoor het perceel op een landschappelijk verantwoorde wijze is ingepast.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / resultaten onderzoeken

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

5.2 Milieu

5.2.1 Algemeen

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieu en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden steeds verder naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet plattelandswoningen volgt dat met de figuur van de plattelandswoning is beoogd om niet het feitelijk gebruik van een (voormalige) agrarische bedrijfswoning, maar de planologische status bepalend te laten zijn voor bescherming tegen milieuhinder. Indien een voormalige agrarische bedrijfswoning wordt bestemd als plattelandswoning maakt deze in planologisch opzicht nog steeds deel uit van de inrichting en wordt deze niet beschermd tegen de milieuemissie van deze inrichting, behoudens voor wat betreft het aspect fijnstof. De inrichting wordt op deze manier niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd door het gebruik van de (voormalige) agrarische bedrijfswoning als burgerwoning. Dit betekent echter niet zonder meer dat ter plaatse van die woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd.

De omstandigheid dat een bedrijfswoning op grond van het bestemmingsplan door een derde bewoond mag worden en daarom voor de toepassing van de Wabo en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van die inrichting, staat volgens geldende jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, los van de vraag of ingevolge artikel 5.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer de luchtkwaliteit ter plaatse van het perceel waarop die woning staat moet worden beoordeeld.

In de navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op de van belang zijnde milieuaspecten.

5.2.2 Geluid
5.2.2.1 Wet geluidhinder

Volgens artikel 57, 76 en 77 van de Wet geluidhinder dient bij het nieuwe planologische regime, waarin woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt binnen de zones van gezoneerde industrieterreinen en/of wegen, een akoestisch onderzoek worden verricht.

Een plattelandswoning is een voormalige agrarische bedrijfswoning die volgens zijn geldende planologische status:

  • a. bij een agrarisch bedrijf hoort
  • b. én door derden mag worden bewoond

Een dergelijke voormalige agrarische bedrijfswoning is geen geluidsgevoelig object. Volgens de Wabo (artikel 1.1a) en het Activiteitenbesluit (artikel 1.3c) maken dergelijke objecten deel uit van de inrichting.

De toetsing aan de normen ter bescherming van de geluidhinder die de plattelandswoning kan ondervinden van andere omliggende inrichtingen blijft wél gelden. Hier wordt nader op in gegaan in paragraaf 5.2.7.

5.2.2.2 Weg- en railverkeerslawaai

Akoestisch onderzoek is noodzakelijk indien nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen worden toegestaan binnen de onderzoekszone van de wegen waarvoor een maximumsnelheid van 50 km-uur of meer geldt.

Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden.

De locatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde geluidzone van de Kaumeshoek en van de Noorderbaan (N275). Middels dit bestemmingsplan worden echter geen geluidgevoelige functies toegevoegd. Geluid vanwege wegverkeerslawaai vormt derhalve geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.2.2.3 Geluid nabijgelegen bedrijven

Op een afstand van 3,5 van het bouwvlak van de woning aan de Kaumeshoek 17 is het bouwvlak van de intensieve veehouderij aan de Kaumeshoek 16 gelegen. De aan te houden richtafstand voor geluid tussen milieugevoelige functies en een veehouderij bedraagt in gemengd gebied 10 meter.

Aan de Kaumeshoek 16 is weliswaar een bedrijf aanwezig, maar er zijn al jaren geen bedrijfsmatige activiteiten meer aan de orde. Daarnaast is de stalinrichting er gedeeltelijk uit gesloopt. Verder is van belang dat een bedrijfswoning wat betreft geluid op dezelfde manier wordt beschermd als een 'plattelandswoning'. Omdat er vanuit mag worden gegaan dat in het verleden is beoordeeld dat sprake is van een acceptabel woon,- en leefklimaat in de bedrijfswoning en verder dat bij deze bedrijfswoning wordt voldaan aan de geluidsgrenswaarden (en zo niet de gemeente handhavend kan optreden), is ook nu sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat en is aanvullend geluidsonderzoek daarmee niet nodig.

De conclusie is dan ook dat het aspect geluid van nabijgelegen bedrijven geen belemmering vormt voor het gebruik van de woning als plattelandswoning.

5.2.3 Geur veehouderijen
5.2.3.1 Wet geurhinder veehouderijen

De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De gemeente Peel en Maas heeft geen geurverordening vastgesteld. Dit betekent dat de gemeente aanvragen in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening toetst aan de wettelijke normen uit de Wet geurhinder en veehouderijen. De normen voor de voorgrondbelasting geur zijn 3 OUe/m³ voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 14 OUe/m³ voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:

  • a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Bij het beschermen van woningen en andere bouwwerken in de omgeving van de veehouderij geldt niet het feitelijk gebruik van de woning. De planologische status van de woning is bepalend.

De aanduiding 'plattelandswoning' houdt in dat de gemeente de voormalige agrarische bedrijfswoning kan uitsluiten van de geurbeoordeling. De bepalingen staan in de Wet geurhinder en veehouderij (artikel 2, derde lid) en het Activiteitenbesluit (artikel 1.3c). Dit uitgangspunt heeft de gemeente ook bgeleidsmatig verankerd in haar structuurvisie voor het buitengebied.

De geurbelasting op een plattelandswoning is in veel gevallen hoger dan op een burgerwoning acceptabel is.

De toetsing aan de normen ter bescherming van de geurhinder die de plattelandswoning kan ondervinden van andere omliggende veehouderijen blijft wél gelden.

5.2.3.2 Toets

Door M-Tech Nederland BV is de geurbelasting ter plaatse van de woning Kaumeshoek 17 berekend1. Voor de beoordeling van de milieukwaliteit is aansluiting gezocht bij de Handreiking geurhinder en veehouderij (Hgv). Deze handreiking legt een verband tussen voor- en achtergrondconcentratie, percentage gehinderden en de milieukwaliteit. De omschrijving van de milieukwaliteit is ontleend aan de GGD-richtlijn geurhinder die ook door het RIVM wordt gehanteerd voor milieurapportages.

In de Hgv wordt onderscheid gemaakt tussen de voor- en achtergrond belasting. Bedraagt de voorgrondbelasting minder dan 50% van de achtergrondbelasting, dan is de achtergrondbelasting bepalend voor de hinder.

Uit de notitie, die als bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing is gevoegd, blijkt een voorgrondbelasting van 6 ouE/m3 vanwege de intensieve veehouderij aan de Kaumeshoek 16. Volgens de handreiking komt dit overeen met een hinderpercentage van 22% en kan de milieukwaliteit als “tamelijk slecht” worden omschreven.

Een gelijk hinderpercentage wordt gevonden bij een voorgrondbelasting van 12 ouE/m3. De range van een acceptabele voorgrondbelasting – in een concentratiegebied en buiten de bebouwde kom (zoals in onderhavige situatie) – bevindt zich, gelet op artikel 3, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv), tussen 3 en 14 ouE/m3 als 98-percentiel. De berekende achtergrondbelasting wordt (op basis van de overeenkomstige voorgrondbelasting) door de Wet geurhinder en veehouderij derhalve acceptabel geacht.

Naast de veehouderij aan de Kaumeshoek 16 is in de nabijheid van het besluitgebied ook nog de locatie Kaumeshoek 20 gelegen. Deze is in het geldende bestemmingsplan buitengebied bestemd voor intensieve veehouderij. Hier is echter geen bedrijf meer in werking. Deze locatie kan derhalve verder buiten beschouwing blijven.

5.2.3.3 Conclusie geur veehouderijen

Het aspect geur veehouderijen vormt geen belemmering voor de realisering van het plan.

5.2.4 Luchtkwaliteit
5.2.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een plan draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een plan past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:236, bepaald dat de luchtkwaliteitseisen ook gelden bij plattelandswoningen. Dit volgt uit de Europese Richtlijn voor luchtkwaliteit 2008/50/EG.

De regels van titel 5.2 Wet milieubeheer zijn van toepassing en moeten getoetst worden. Dit betekent dat voor alle type woningen hetzelfde beschermingsniveau geldt.

Er zijn geen mogelijkheden om flexibeler om te gaan met de luchtkwaliteitseisen bij plattelandswoningen. Als de wettelijke grenswaarden voor lucht niet worden gehaald, is de aanwijzing als plattelandswoning niet mogelijk.

De uitspraak van de Raad van State kan gevolgen hebben voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf bij de plattelandswoning. Dit wordt bij de vaststelling van het ruimtelijk besluit tot aanwijzing van de plattelandswoning merkbaar. De gemeente moet dit beoordelen bij het bepalen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.2.4.2 Het Besluit NIBM

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.

Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

5.2.4.3 Regeling NIBM

Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een project altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen en kantoren gelden in de Regeling NIBM de volgende getalsmatige grenzen:

  minimaal 1 ontsluitingsweg   minimaal 2 ontsluitingswegen  
  3%-norm   3%-norm  
Woningen (maximaal)   1500   3000  
Kantoren (maximaal)   100.000 m2 bvo   200.000 m2 bvo  

Dit bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging van een bestaande woning. De functie blijft wonen, maar naast het gebruik als agrarische bedrijfswoning wordt tevens het gebruik als burgerwoning toegestaan. Deze functiewijziging is niet van invloed op het aantal verkeersbewegingen van en naar de woning. Deze ontwikkeling draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.

5.2.4.4 Achtergrondwaarden

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefmilieu te kunnen waarborgen. Volgens de kaarten van het Planbureau voor de Leefomgeving bedroeg in 2015 de concentratie fijnstof PM10 ter plaatse 20,33 µg/m³ en de concentratie fijnstof PM2,5 12,05 µg/m³. De concentratie stikstofdioxide NO2 bedroeg ter plaatse 16,93 µg/m³. In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 25 µg/m³ en voor PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Volgens de kaarten van het Planbureau voor de Leefomgeving is de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende.

5.2.4.5 Woon- en leefklimaat

Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is door M-Tech Nederland BV onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit2. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

De onderstaande tabel uit het onderzoeksrapport geeft een overzicht van de berekende immissieconcentratie van fijn stof vanwege de naastgelegen veehouderijen aan de Kaumeshoek 17 en aan de Kaumeshoek 16.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0191-ON01_0010.png"  

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat voor zowel de jaargemiddelde immissieconcentratie, als het aantal overschrijdingsdagen door PM10 wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer. De emissie van primair PM2,5 uit veehouderijen is beperkt in verhouding tot de emissie van PM10. Zo bedraagt het aandeel PM2,5 binnen de uitgestoten hoeveelheid PM10 bij volière pluimveestallen ongeveer 6% (zie ASG Rapport 195). Als de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet, dan geldt dit ook voor de PM2,5 normen. Daarbij ligt de achtergrondconcentratie voor PM2,5 in Nederland ruimschoots onder de grenswaarde.

Uit onderzoek van RIVM blijkt dat bij een PM10-concentratie lager dan 32,5 µg/m3 de kans op een overschrijding van de PM2,5 normen kleiner dan 1% is.

Vanuit het aspect luchtkwaliteit (PM10) is ter plaatse van de woning aan de Kaumeshoek 17 sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.2.4.6 Conclusie luchtkwaliteit

Onderhavig initiatief voorziet in een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de heersende luchtkwaliteit. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor de functiewijziging en bovendien is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het plan is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteit.

5.2.5 Bodem- en grondwaterkwaliteit
5.2.5.1 Algemeen

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van bouwlocaties, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen.

5.2.5.2 Conclusie bodem- en grondwaterkwaliteit

Aangezien sprake is van een sinds 1994 bestaande feitelijke situatie (woning met tuin) waarvan de functie voor woondoeleinden niet wijzigt, is een bodemonderzoek niet noodzakelijk.

5.2.6 Gewasbeschermingsmiddelen

Voor wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gelden geen wettelijke bepalingen inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen. In het kader van een bestemmingsplan dient wel een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen plaats te vinden, waarbij de aan te houden afstand tussen het telen van fruit en nabijgelegen gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object kan worden gegarandeerd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft meerdere malen overwogen, onder meer in haar uitspraak van 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1698, dat een planologische keuze, die ziet op een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk wordt geacht. Dit brengt echter niet met zich dat de raad een kortere afstand in een bepaalde situatie niet toereikend kan achten om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen.

Drift als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen doet zich voornamelijk voor bij fruitboomgaarden, aangezien daarbij op grotere hoogte gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Bij de teelt van akkerbouwgewassen worden weliswaar ook gewasbeschermingsmiddelen gebruikt, maar deze leiden niet tot drift naar naburige percelen.

Bij de beoordeling van de vraag of gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op naburige percelen van invloed is op het woon- en leefklimaat in en bij gevoelige objecten, is blijkens jurisprudentie het planologisch toegestane gebruik maatgevend (zie o.a. uitspraak AbRS van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3672). Het perceel waarop de woning Kaumeshoek 17 is gesitueerd, is aan de noord- en noordoostzijde begrensd door een woonperceel. Aan de zuidwestzijde is de veehouderij gelegen waarbij de woning als bedrijfswoning behoort. Aan deze zijden is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen dan ook niet te verwachten. Aan de noordwestzijde grenst het woonperceel voor een deel aan gronden met de bestemming 'Agrarisch'. Dit perceel is in gebruik voor grasland/akkerbouw. Het huidige gebruik vormt daarmee voor wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geen belemmering voor het woon- en leefklimaat op het perceel Kaumeshoek 17.

Het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' verzet zich echter niet tegen de realisering van een fruitboomgaard ter plaatse.

Om de kwaliteit van het oppervlaktewater te beschermen is in het Activiteitenbesluit milieubeheer een teeltvrije zone vastgesteld om drift en afspoeling van gewasbeschermingsmiddelen en afspoeling van meststoffen naar oppervlaktewater te verminderen.

Het perceel dat aan de achterzijde voor een deel grenst aan het perceel Kaumeshoek 17, grenst aan de westzijde ook direct aan de secundaire waterloop 'Gommesveld'. Ten opzichte van deze waterloop dient derhalve een spuitvrije zone te worden aangehouden. Voor appelen, peren en overige pit- en steenvruchten bedraagt deze zone 4,50 m en voor opwaarts of zijwaarts te bespuiten boomkwekerijgewassen 5 m.

Vanaf 1 januari 2018 is bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen verplicht dat op het hele perceel een spuittechniek wordt toegepast waarmee een driftreductie wordt bereikt van tenminste 75%. Dit geldt voor alle percelen, dus ook voor percelen die niet langs een watergang liggen.

Als gevolg van de aan te houden afstand tot de watergang en de verplichting tot gebruik van driftreducerende spuittechnieken, kan worden geconcludeerd dat het gebruik van het betreffende perceel als fruitboomgaard, niet erg waarschijnlijk is. Indien hieraan in een later stadium alsnog invulling wordt gegegen kan op de perceelsgrens tussen dit perceel en het perceel Kaumeshoek 17, een windhaag worden aangeplant, waarmee de drift van gewasbeschermingsmiddelen kan worden tegengehouden. Hiervoor is in de gebruiksregels een voorwaardelijke gebruiksregel opgenomen. Daarmee wordt de eigenaar van het aangrenzende perceel niet beperkt in de bedrijfsvoering op zijn perceel.

5.2.7 Milieu-invloed bedrijvigheid
5.2.7.1 Algemeen

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), in samenwerking met de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische zaken, in 2009 een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld. De (indicatieve) lijst 'Bedrijven en Milieuzonering 2009', uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen.

De richtafstanden in de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals rustig buitengebied. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien onder andere de aanwezige functiemenging al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

5.2.7.2 Toets plangebied

Effecten op omgeving

Het betreft een bestaande woning waarvan het gebruik als bedrijfswoning wijzigt naar plattelandswoning. Voor omliggende bedrijven maakt het geen verschil of het een burgerwoning, danwel een bedrijfswoning bij een ander bedrijf betreft. Deze genieten ten opzichte van die omliggende bedrijven dezelfde bescherming. Nabijgelegen bedrijven worden derhalve niet belemmerd door de aanwijzing als plattelandswoning.

Effecten vanuit omgeving

E is geen sprake van de realisering van een nieuwe milieugevoelige functie die beschermd dient te worden tegen milieuhinder vanuit omliggende (agrarische) bedrijven of instellingen. Wel is het uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening noodzakelijk dat wordt aangetoond of ter plaatse van de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Op een afstand van 3,5 m van het bouwvlak van de woning aan de Kaumeshoek 17 is het bouwvlak van de intensieve veehouderij aan de Kaumeshoek 16 gelegen. De richtafstanden voor intensieve veehouderij ten opzichte van milieugevoelige functies, bedragen volgens de voornoemde VNG-brochure 200 meter voor geur, 30 meter voor stof en 50 meter voor geluid.

Op een afstand van circa 107 meter ten westen van het plangebied is de bedrijfslocatie Kaumeshoek 20 gelegen. Deze is in het geldende bestemmingsplan buitengebied bestemd voor intensieve veehouderij. Hier is echter geen bedrijf meer in werking. Deze locatie kan derhalve verder buiten beschouwing blijven.

Voor wat betreft de afstand ten opzichte van andere bedrijven is van belang dat volgens de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' de richtafstanden gelden ten opzichte van een rustig buitengebied. In dit geval is echter geen sprake van een rustig buitengebied maar van een gemengd gebied. Om die reden kunnen de genoemde richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. De richtafstanden bedragen daarmee 100 meter voor geur, 30 meter voor geluid en 10 meter voor stof. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.2.3 (voor het aspect geur), paragraaf 5.2.2 (voor het aspect geluid) en paragraaf 5.2.4 (voor het aspect stof/luchtkwaliteit).

Naast de agrarische bedrijven is in de nabijheid van het plangebied op een afstand van 40 meter tot de perceelgrens van de inrichting, ook nog een agrarisch verwant bedrijf (verkooppunt Pavo paardenvoer) gelegen aan de Kaumeshoek 15. Voor dienstverlening ten behoeve van de landbouw algemeen met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 500 m² geldt een grootste richtafstand tot woningen van 50 meter voor geluid. Omdat echter sprake is van een gemengd gebied kan deze afstand worden teruggebracht tot 30 meter. Hieraan wordt met de genoemde 40 meter afstand ruimschoots voldaan.

5.2.7.3 Conclusie milieu-invloed bedrijvigheid

Het aspect milileuzonering vormt in beginsel geen belemmering voor realisering van het initiatief.

5.2.8 Externe veiligheid
5.2.8.1 Achtergrond

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het 'Besluit transportroutes externe veiligheid'), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

In het Bevi, het Bevt en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Er is sprake van een groepsrisico zodra het plan in het invloedsgebied ligt van een risicovolle activiteit. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren die bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en het Bevt wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plangebied sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

5.2.8.2 Toetsing

Voor de toetsing aan het aspect externe veiligheid is gebruik gemaakt van de risicokaart, waarop de belangrijkste risicoveroorzakende bedrijven en objecten, buisleidingen en transportassen zijn aangegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0191-ON01_0011.png"  
Afbeelding 5.1. Uitsnede risicokaart met aanduiding ligging plangebied (blauwe stippellijn)  

Inrichtingen.

In de omgeving van het plangebied komen geen objecten voor met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid. De dichtstbij gelegen inrichting is camping Beringerzand op een afstand van 810 meter tot de terreingrens. Binnen deze inrichting is een propaangastank aanwezig. Het plaatsgebonden risico 10-6 bedraagt 50 meter.

In de omgeving van het plangebied komen verder geen objecten voor met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid.

Buisleidingen.

Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

In of in de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waarop het Bevb en de Revb van toepassing zijn..

Vervoer van gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt plaats via het spoor, over de weg en het water. Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet in werking getreden. De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze toevoeging omvat regels voor het vaststellen van het maximaal toegestane risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de hoofdwegen, binnenwateren en de hoofdspoorwegen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, dat gaat over die vervoerskant.

In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, 8242) zijn de basisnetafstanden voor de weg, het spoor en het water vastgelegd. Verder is de afstand van het plasbrandaandachtsgebied vastgelegd. De basisnetafstand geeft aan voor welke afstand een risicoplafond geldt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een PR-plafond en een GR-plafond.

Een PR-plafond is in de Regeling Basisnet omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar is. Het GR-plafond is in dezelfde regeling omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-7 of 10-8 per jaar is.

De paragrafen 4 tot en met 7 van de Regeling Basisnet geven uitwerking aan het Bevt, dat betrekking heeft op ruimtelijke besluiten die voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze transportroutes zijn onder te verdelen in transportroutes die tot het basisnet behoren (de zogenaamde basisnetroutes) en transportroutes die niet tot het basisnet behoren (de zogenaamde transportroutes, niet zijnde basisnetroutes). Volgens de definitiebepalingen in artikel 1 van het Bevt wordt onder een basisnetroute verstaan: een krachtens artikel 13 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen aangewezen weg, binnenwater of hoofdspoorweg. Die aanwijzing gebeurt in artikel 2 van de Revt. Onder een transportroute, niet zijnde een basisnetroute, wordt volgens artikel 1 van het Bevt verstaan: een weg, niet zijnde een basisnetroute, in beheer bij gemeente, provincie of waterschap, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Vervoer over de weg.

Het plangebied is gelegen nabij de provinciale weg N275 (Noorderbaan) op een afstand van 165 meter. Volgens de Revt is dit geen basisnetroute. Volgens de provinciale Risicokaart is dit echter wel een transportroute, niet zijnde een basisnetroute. Blijkens de risicokaart bedraagt de PR10-6 contour 0 meter. Het plangebied is derhalve niet gelegen binnen de PR10-6 contour van deze weg.

Vervoer per spoor.

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gelegen.

5.2.8.3 Conclusie externe veiligheid

Binnen 200 meter rondom de infrastructuur (weg, water, spoor) dient het bevoegd gezag bij ruimtelijke relevante besluiten een groepsrisico afweging te maken. Het onderhavige plan leidt niet tot een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied voor groepsrisico. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering in het kader van onderhavig bestemmingsplan.

5.2.9 Milieueffectrapportage
5.2.9.1 Toets m.e.r.-plicht

In het plangebied wordt een extra gebruiksmogelijkheid toegevoegd aan een bestaande agrarische bedrijfswoning. Deze functiewijziging/-uitbreiding komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.

5.2.9.2 Toets m.e.r.-beoordelingsplicht

In bijlage D van het besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd.

De beoogde activiteiten/functies komen ook niet voor in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

5.2.9.3 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. De omvang van een project mag niet (meer) het enige criterium zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. In feite zijn daarmee de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst) indicatief gemaakt. Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling

Omdat de beoogde activiteit niet voorkomt in onderdeel C of onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., is eveneens geen vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

5.2.9.4 Conclusie milieueffectrapportage

De beoogde functiewijziging komt niet voor in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er hoeft dus geen MER te worden opgesteld. Om die reden hoeft een geen vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld.

5.3 Kabels en leidingen

In (of in de directe omgeving van) het plangebied komen geen leidingen voor met een planologisch-juridische beschermingszone die van invloed zijn op het onderhavige plan.

5.4 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht.

5.4.1 Wet natuurbescherming

De beoogde ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden, aangezien geen sprake is van toename van verkeersbewegingen en/of nieuwe bebouwing.

5.4.2 Flora en fauna

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Nader onderzoek is niet noodzakelijk, aangezien het uitsluitend functiewijziging betreft van een bestaand woonperceel en woning, waarmee wordt geregeld dat in de bedrijfswoning ook een derde mag wonen die geen functionele binding heeft met het bedrijf.

5.5 Waterhuishouding

5.5.1 Algemeen

Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. Vernieuwing in het provinciaal waterbeheer wordt gestalte gegeven door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een brongerichte aanpak, het solidariteitsprincipe (niet afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.

Vertaling van het landelijk en provinciaal beleid naar gemeentelijk beleid houdt op hoofdlijnen het volgende in: binnen nieuwe in- en uitbreidingsgebieden moet 'slimmer' en 'creatiever' met schoon hemelwater worden omgegaan. Het principe van vasthouden bergen en afvoeren van hemelwater is hierbij van groot belang.

5.5.2 Kenmerken van het watersysteem
5.5.2.1 Algemeen

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: bodem en grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem en afval- en hemelwater.

5.5.2.2 Bodem en grondwater

De beoogde functiewijziging van agrarische bedrijfswoning naar plattelandswoning is niet van invloed op de samenstelling van de bodem en/of de kwaliteit van het grondwater.

5.5.2.3 Oppervlaktewater

In het plangebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig. Op een afstand van ca. 45 m ten zuidwesten van het woonperceel Kaumeshoek 17 is de secundaire waterloop 'Gommesveld' gelegen. De kernzone met onderhoudspad en het profiel van vrije ruimte van deze waterloop zijn echter buiten het plangebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0191-ON01_0012.png"  
Afbeelding 5.2. Uitsnede Legger Waterschap Limburg  

5.5.2.4 Afvalwater

Ter hoogte van het plangebied is voor het huishoudelijk afvalwater langs de Baarloseweg drukriolering aanwezig. Hierop kan de bestaande en nieuwe bebouwing worden aangesloten. Op deze drukriolering mag geen hemelwater worden aangesloten. De maximaal te lozen hoeveelheid afvalwater bedraagt 1 m3 per uur.

5.5.2.5 Hemelwater

Er is geen sprake van realisering van nieuwe bebouwing en/of verharding. de ontwikkelingen die het op te stellen bestemmingsplan mogelijk maken zullen dan ook hydrologisch neutraal zijn.

5.5.3 Overleg waterbeheerder

Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het waterbeleid is de Watertoets. Het toepassen van de Watertoets bij ruimtelijke ingrepen is verplicht en heeft als uitgangspunt dat de situatie voor het watersysteem door de ruimtelijke ingreep niet mag verslechteren (stand-still-beginsel). Bovendien wordt er bij de toepassing van de Watertoets naar gestreefd de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren, zoveel mogelijk te benutten.

Omdat sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling is overleg met het Waterschap Limburg niet nodig.

5.6 Archeologie en cultuurhistorie

5.6.1 Archeologie
5.6.1.1 Algemeen

Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) per 1 september 2007 is de gemeente verantwoordelijk voor het archeologiebeleid en heeft de provincie zich hiervan teruggetrokken.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:

  • de archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
  • er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect archeologie.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en vervangt 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. De belangrijkste verandering voor archeologen is de vervanging van de opgravingsvergunning door een wettelijk geregelde certificering. Dit moet garanderen dat opgravingen volgens professionele kwaliteitsnormen worden uitgevoerd.

Een aantal onderdelen van de Monumentenwet 1988 gaat in 2019 over naar de Omgevingswet. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze onderdelen van kracht binnen het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Voor archeologie gaat het onder meer om:

  • het meewegen van het archeologische belang bij het opstellen van bestemmingsplannen;
  • de mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning ter bescherming van archeologie;
  • de mogelijkheid van de Minister van OCW om bij (dreigende) schade aan archeologische monumenten na een toevalsvondst voorschriften te stellen aan de uitvoering de werkzaamheden of die stil te leggen;
  • de mogelijkheid van het bevoegd gezag of de Minister van OCW om toegang tot een terrein af te dwingen om archeologisch onderzoek te kunnen doen.
5.6.1.2 Archeologische beleidskaart Peel en Maas

Op 28 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas het gemeentelijke archeologiebeleid in de vorm van het Beleidsplan archeologie vastgesteld. De laatste bijbehorende archeologische beleidskaart dateert van juli 2012.

Op de beleidskaart wordt een 7-tal waarden archeologie onderscheiden. Categorie 1 kent de hoogste verwachtingswaarde en categorie 7 de laagste verwachtingswaarde. De verwachtingswaarde geeft op basis van de verstoringsoppervlakte en de verstoringsdiepte aan of er een onderzoeksplicht geldt.

De onderzoeksplicht bestaat in hoofdzaak uit veldwerkzaamheden (bureauonderzoek is grotendeels verricht bij het opstellen van de waarden- en verwachtingenkaart) om te bepalen of er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn.

Op basis van de resultaten zullen eventuele maatregelen worden getroffen om mogelijke archeologische waarden veilig te stellen. Dit kan nog leiden tot archeologievriendelijke bouwwijze dan wel proefsleuvenonderzoek (al dan niet gevolgd door een opgraving).

Daar waar een lage verwachting geldt, is verder geen archeologisch onderzoek nodig. In de andere verwachtingsgebieden moet, indien de grond dieper dan 40 cm wordt verstoord, mogelijk archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

5.6.1.3 Toets archeologische beleidskaart

Volgens het geldende bestemmingsplan ligt het plangebied binnen gebied dat is aangeduid als 'overig AMK-terrein' (Waarde - Archeologie 3). Dit betekent dat voor dit perceel een archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien er sprake is van bodemverstoringen met een oppervlakte van meer dan 100 m². De beoogde functiewijziging leidt niet tot bodemverstoringen. Voor eventueel toekomstie ingrepen in de bodem blijft de geldende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' gehandhaafd.

5.6.1.4 Conclusie archeologie

Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen voor de functiewijziging.

5.6.2 Cultuurhistorie

Blijkens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg is de Kaumeshoek ter plaatse van het projectgebied aangeduid als een weg uit de periode 1806 - 1890. Het initiatief is niet van invloed op het tracé van deze weg. Voor het overige zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in of in de nabijheid van het projectgebied gelegen.

5.6.2.1 Conclusie cultuurhistorie

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.7 Verkeer en parkeren

5.7.1 Verkeer

Het plangebied is direct gelegen aan de Kaumeshoek. Door de beoogde functiewijziging is er geen sprake van extra verkeersgeneratie.

5.7.2 Parkeren

De beoogde functiewijziging leidt niet tot een toename van de parkeerbehoefte. De functie is en blijft immers wonen

De 'Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018' is verankerd in de regels van dit bestemmingsplan (artikel 12.2).

5.7.3 Conclusie verkeer en parkeren

Vanuit een oogpunt van verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.8 Duurzaamheid

Op 18 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas een startdocument met gezamenlijke uitgangspunten voor duurzaamheid vastgesteld. Hierin zijn de volgende uitgangspunten vastgelegd:

  • 1. Duurzaamheid is een toetssteen voor het gemeentelijk handelen.
  • 2. Duurzaamheid moet worden geïntegreerd in beleid en vervolgens in de praktijk worden gebracht.
  • 3. Duurzaamheid moet in ieder voorstel aan de gemeenteraad en het college meegenomen worden. Hierbij vormen People (mens) - Planet (omgeving) - Profit (economie) gezamenlijk de afweging voor duurzaamheid.
  • 4. Het inspiratiekader ontstaat door dialoog in de samenleving.
  • 5. Een WOW-project is een project wat de samenleving enthousiasmeert en mobiliseert.
  • 6. Een revolverend fonds is een duurzame inzet van middelen.
  • 7. De gemeente beperkt zich niet tot alleen een revolverend fonds
  • 8. Naast de inzet van een revolverend fonds wordt ook inzet gepleegd op het creëren van een kenniscentrum (digitaal en fysiek).
  • 9. Er is sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van burgers en overheid.
  • 10. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen de kracht van de burger en de verantwoordelijkheid van de overheid.

Er zijn geen verbouwingen nodig om de beoogde functieverruiming te kunnen realiseren. Voor eventuele toekomstige verbouwing van de bestaande woning met bijbehorende bouwwerken zullen de bepalingen omtrent duurzaamheid uit het Bouwbesluit worden gevolgd. Er zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt zoals lood, koper en zink.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Planstukken

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Het bestemmingsplan 'Plattelandswoning Kaumeshoek 17 Beringe' is vervat in een verbeelding, regels en toelichting.

6.2 Toelichting op de verbeelding

De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de verbeelding is het plangebied weergegeven.

6.3 Toelichting op de regels

Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), de Handreiking Ruimtelijke plannen gemeente Peel en Maas en de regels van de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en '1e Reparatieherziening bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas'.

De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

Hoofdstuk 1:   Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;  
Hoofdstuk 2:   Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemming gegeven;  
Hoofdstuk 3:   Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene wijzigingsregels;  
Hoofdstuk 4:   Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.  

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.

6.3.1 Inleidende regels
6.3.1.1 Begrippen

In artikel 1 zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening/ Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP2012.

6.3.1.2 Wijze van meten

In artikel 2 wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
  • 2. Bouwregels
  • 3. Nadere eisen
  • 4. Afwijken van de bouwregels
  • 5. Specifieke gebruiksregels
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • 9. Wijzigingsbevoegdheid

Duidelijk zal zijn dat een bestemming niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd.

In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.

In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

6.3.2.1 Bestemming 'Agrarisch'

De gronden binnen het plangebied zijn overeenkomstig het geldende bestemmingsplan bestemd tot 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' (artikel 3). De regels zijn identiek aan de regels voor dezelfde bestemming in het bestemmingsplan 'bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas'', met dien verstande dat:

  • a. onderdelen van de regels die op het onderhavige plangebied niet van toepassing zijn, niet zijn overgenomen;
  • b. een voorwaardelijke gebruiksregel is opgenomen met betrekking tot het eventuele gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op het aangrenzende perceel.
6.3.2.2 Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'

Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is binnen het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 3' (artikel 4) opgenomen, ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in de bodem.

6.3.2.3 Dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang'

Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is binnen het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' (artikel 5) opgenomen, ter bescherming van de kernzone met onderhoudspad en het profiel van vrije ruimte van de secundaire waterloop 'Gommesveld'.

6.3.3 Algemene regels

In de Anti-dubbeltelregel (artikel 6) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft.

In de Algemene bouwregels (artikel 7) is een bepaling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en een regeling over bestaande maten en afstanden.

In de Algemene gebruiksregels (artikel 8) is een algemeen gebruiksverbod opgenomen en is het strijdig gebruik benoemd.

In de Algemene aanduidingsregels (artikel 9) zijn overeenkomstig het geldende bestemmingsplan regels opgenomen voor de gebiedsaanduidingen 'overige zone - ontwikkelingszone bebouwingslinten', 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1 ob' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied').

In de Algemene afwijkingsregels (artikel 10) is een mogelijkheid opgenomen om af te kunnen wijken van het plan voor geringe overschrijdingen. Tevens zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

De Algemene wijzigingsregels (artikel 11) verschaffen het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.

In de Overige regels (artikel 12) is bepaald dat, indien wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., deze regelingen dienen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Tevens zijn hierin de voor dit bestemmingsplan geldende parkeernormen opgenomen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

In de bepaling Overgangsrecht (artikel 13) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.

In de Slotregel (artikel 14) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. Volgens artikel 6.12, lid 2 Wro kan de gemeente hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is.

Binnen het plangebied wordt geen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro in samenhang met artikel 6.2.1. onder a Bro gerealiseerd. Het project is derhalve niet exploitatieplanplichtig.

De kosten voor realisering van de functiewijziging zijn geheel voor rekening van de initiatiefnemers. Ook voor het overige zijn er geen gemeentelijke financiën met het project gemoeid. Tussen de gemeente Peel en Maas en de initiatiefnemers zal t.z.t. een overeenkomst worden gesloten op basis waarvan de gemeente eventueel toe te kennen tegemoetkomingen in planschade kan verhalen op de initiatiefnemers.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De eigenaar/bewoonster van de woning aan de Maumeshoek 17 heeft met diverse mensen in de omgeving van het plangebied gesproken over haar voornemen om de woning te gebruiken als plattelandswoning. Specifiek heeft zij contact gehad met de eigenaren van:

  • de voormalige bedrijfslocatie (zeugenhouderij) aan de Kaumeshoek 20. De bedrijfsmatige activiteiten op deze locatie zijn 3 jaar geleden beëindigd en de betreffende eigenaar heeft geen bezwaar tegen de beoogde bestemmingswijziging;
  • de inmiddels beëindigde fouragehandel aan de Kaumeshoek 15. Ook deze eigenaar staat volledig achter het aanduiden van de woning als plattelandswoning;
  • de aangrenzend gelegen burgerwoning aan de Kaumeshoek 18, die eveneens geen problemen hebben met het gebruik als plattelandswoning.

Met de eigenaren van de veehouderij waartoe de woning Kaumeshoek 17 als bedrijfswoning behoort, is meerdere malen gesproken, maar deze is -als indiener van het verzoek om handhavend op te treden tegen het gebruik als burgerwoning- uiteraard geen voorstander van het onderhavige bestemmingsplan, aangezien hij van mening is dat in de woning sprake is van een slecht woon- en leefklimaat waardoor hij mogelijk wordt belemmerd in zijn bedrijfsvoering als gevolg van klachten door de bewoners van de plattelandswoning.

Er is niet gesproken met de eigenaar van de naastgelegen voormalige veehouderij (de bedrijfsactiviteiten zijn al meer dan 15 jaar geleden beëindigd) aan de Kaumeshoek 16.

Uit de vele contacten met omwonenden in de loop van de jaren (de huidige bewoonsters wonen al meer dan 24 jaar als burgers in de woning) is gebleken dat voor het overige niemand problemen heeft met het gebruik van de woning als plattelandswoning.

De maatschappelijke uitvoerbaarheid zal t.z.t. voor het overige blijken uit het formele vooroverleg met provincie en waterschap en uit de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Overleg

Voordat het plan op grond van artikel 3.8 Wro in procedure is gebracht, is het plan ter advies aan verschillende instanties aangeboden.

8.1.1 Uitkomsten vooroverleg

Het concept bestemmingsplan is in het kader van het hiervoor genoemde overleg toegezonden aan de provincie Limburg. Door de provincie zijn geen opmerkingen gemaakt over het concept bestemmingsplan.

8.2 Inspraak

De facultatieve inspraakmogelijkheid wordt overgeslagen. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd omdat voorafgaande inspraak wordt gezien als een dubbeling van procedures. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan krijgen burgers, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.

Hoofdstuk 9 Procedure

9.1 Algemeen

De wettelijke procedure volgens de Wet ruimtelijke ordening iet er als volgt uit:

  • Vooroverleg met betrokken instanties;
  • Openbare kennisgeving van het ontwerp-bestemmingsplan;
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken;
  • Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, vanaf 6 weken na vaststelling;
  • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

9.2 Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan 'Plattelandswoning Kaumeshoek 17 Beringe' heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wro ter visie gelegen van PM tot en met PM.

9.3 Vastgesteld bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is op PM door de gemeenteraad vastgesteld.