direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Omzetten bedrijfswoning naar reguliere woning Prins Bernhardstraat 5-5a in Meijel
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0207-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het gebruik van de bestaande bedrijfswoning als burgerwoning. De bedrijfswoning is gelegen op de verdieping van het bedrijfspand aan de Prins Bernhardstraat 5A. De initiatiefnemer is voornemens om de bestaande woning los te koppelen van het onder gelegen bedrijf. Het plangebied staat kadastraal bekend als Meijel, sectie E, nummers 2377, 2378, 2379 en 2380.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0207-ON01_0001.png"  
Topografische kaart met aanduiding plangebied (rood omlijnd)  


De locatie ligt binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Kern Meijel', dat op 16 juni 2015 door de raad van de gemeente Peel en Maas is vastgesteld. Het plangebied is ter plaatse reeds bestemd tot 'Bedrijf'. Op grond van de planregels zijn binnen deze bestemming bedrijven en/ of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten toegestaan welke zijn opgenomen in milieucategorie 1 t/m 2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Ondergeschikt aan de hoofdfunctie zijn ook bestaande bedrijfswoningen toegelaten. Het gebruik van de bedrijfswoning voor bewoning door een particulier is strijdig met het vigerende bestemmingsplan.

De gemeente Peel en Maas heeft reeds per brief (kenmerk: 1894/2018/1311989, d.d. 10-10-2018) aangegeven onder voorwaarden in principe medewerking te willen verlenen met onderhavige functiewijziging. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk worden de uitgangspunten uit het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid verwoord, die betrekking hebben op het initiatief. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de huidige situatie beschreven en komt de toekomstige ontwikkeling aan bod. Hoofdstuk 4 beschrijft de toetsing van de milieu- en overige onderzoeksaspecten op deze locatie. In hoofdstuk 5 worden de planstukken beschreven. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op overleg en inspraak en is in hoofdstuk 7 een beschrijving van de verdere procedure opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.

Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor het plangebied zijn als volgt:

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.


Conclusie
Voor het plangebied geldt uiteraard dat voldaan dient te worden aan de voorwaarden van zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Voor het overige is sprake van een lokale ontwikkeling, waarbij geen nationale belangen uit de SVIR direct in het geding zijn.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen. De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nationaal Natuurnetwerk, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Conclusie
Geen van de bovengenoemde belangen zijn in het kader van deze ontwikkeling in het geding. De beoogde ontwikkeling is kortom niet in strijd met de beleidsregels, zoals deze zijn opgenomen in het Barro.

2.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De Rarro is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende gebieden, objecten worden aangewezen, waar gemeenten bij vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Peel en Maas.

Conclusie
Aangezien het bestemmingsplan geen windturbines of andere bouwwerken hoger dan 114 meter
toestaat, vormt de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.

2.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en verankerd in artikel 3.1.6., tweede lid, van het Bro. Het doel is een goede ruimtelijke ordening te bereiken door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en daarnaast ondersteunt het gemeente en provincie in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Per 1 juli 2017 luidt het tweede lid van art. 3.1.6 als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Conclusie
In het voorliggende geval is sprake van een dermate kleinschalige ontwikkeling dat in lijn met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2013, geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Er is geen sprake van een toename van aantallen woningen en/of sprake van een nieuw ruimtebeslag. Dit betekent dat artikel 3.1.6, lid 2 Bro niet van toepassing is. Het initiatief hoeft dan ook niet te worden getoetst aan Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.1.5 Wet Milieubeheer

In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.


In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.

Conclusie
De afweging met betrekking tot de m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid van dit bestemmingsplan, is opgenomen in paragraaf 4.1.6.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciaal omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL 2014) vastgesteld. In het plan staat de toekomst van Limburg beschreven op het gebied van wonen, werken, recreatie, natuur. Maar het plan gaat ook over zaken als milieu en water, en hoe bijvoorbeeld de waterkwaliteit kan worden verbeterd en overstromingen voorkomen.

Op de zoneringenkaart van het POL2014 ligt het plangebied in de zone 'Overig bebouwd gebied'. In deze categorie liggen gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Woonterreinen, bedrijventerreinen en winkelgebieden vormen de basis, aangevuld met de aangrenzende openbare voorzieningen, sociaal-culturele voorzieningen, bouwterreinen, begraafplaatsen, sportterreinen en dagrecreatieve terreinen, stortplaatsen en binnen dat gebied gelegen infrastructuur. De accenten hierbinnen liggen vooral op een transformatie van de regionale woningvoorraad, de bereikbaarheid, de balans tussen voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en een goede kwaliteit van de leefomgeving.

De ambities, uitgangspunten en principes uit dit POL vormen het vertrekpunt voor de regionale structuurvisies.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0207-ON01_0002.png"  
Uitsnede POL-kaart 'Zonering Limburg' met aanduiding ligging plangebied (rood omlijnd).  

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0207-ON01_0003.png"  
Uitsnede POL-kaart 'Wonen en leefbaarheid' met aanduiding ligging plangebied (rood omlijnd).  


Conclusie
Het wijzigen van het gebruik van de bestaande bedrijfswoning als burgerwoning vindt plaats in bebouwd gebied en binnen de bebouwde kom van Meijel. Binnen dit woongebied is de beoogde ontwikkeling functioneel inpasbaar.

2.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De provincie Limburg heeft op 12 december 2014 ook de 'Omgevingsverordening Limburg 2014'
vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische
binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Sinds december 2014 is de Omgevingsverordening uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dit hoofdstuk bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en de Verordening Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) vrijwel ongewijzigd opgenomen.

Conclusie
Het plangebied ligt binnen de aanduiding 'bebouwd gebied' van de Omgevingsverordening Limburg 2014. Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied niet ligt binnen (milieu)beschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap.

In de Omgevingsverordening zijn verder in paragraaf 2.2 regels opgenomen ten behoeve van duurzame verstedelijking. Onderdeel hiervan vormt onder meer de Ladder voor duurzame verstedelijking. Aangezien sprake is van een ontwikkeling binnen de bebouwde kom van Meijel waarbij geen nieuwe woning wordt gerealiseerd, wordt er voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het initiatief past binnen de beleidsuitgangspunten zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening Limburg 2014.

2.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

2.3.1 Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg

Op 5 april 2016 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg vastgesteld. De Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. De regionale structuurvisie Wonen Noord-Limburg heeft de status van intergemeentelijke structuurvisie op grond van artikel 2.1, lid 3 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee heeft het document een juridische status met een zelfbindend karakter.

In de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is een gezonde woningmarkt in balans. Het aantal plannen voor nieuwbouw moet in gezonde verhouding staan tot de kwantitatieve behoefte. De transformatieopgave manifesteert zich in het stedelijk gebied en in de kleine kernen. De Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is uitgewerkt in lokaal woonbeleid.

In het voorliggende geval gaat het om een functiewijziging van een bestaande woning binnen het bebouwd gebied, binnen het gebied waarop de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg van toepassing is. In kwantitatief opzicht is er geen sprake van een toe- of afname van de woningvoorraad, omdat er met onderhavig initiatief sprake is van een functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning. Dit houdt in dat het feitelijke gebruik niet wijzigt. Daarnaast voldoet in kwalitatief opzicht onderhavig initiatief aan de lokale maatschappelijke behoefte. Met onderhavig initiatief wordt er ingespeeld op de vraag vanuit starters naar betaalbare en kleinschalige woonruimte.

Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het initiatief past binnen de beleidsuitgangspunten van de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

2.3.2 Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen

Op 31 maart 2015 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas de Structuurvisie Kernen en Bedrijventerreinen vastgesteld. Deze structuurvisie bevat het beleid voor de bebouwde kommen van alle elf kernen en de bedrijventerreinen in Peel en Maas, met uitzondering van Klavertje 4. In de structuurvisie zijn vier ruimtelijke hoofdkeuzes gemaakt, waarmee de gemeente gericht invulling wil geven aan haar identiteit als groene, dynamische plattelandsgemeente en rol binnen de regio:

  • 1. kleinschalige en diverse woonmilieus;
  • 2. herkenbare dorpen met 'eigen' voorzieningen;
  • 3. goede bereikbaarheid;
  • 4. innovatie en gebondenheid.


Voor Meijel is de inzet om de aantrekkelijkheid als woondorp te versterken met kleinschalige groene woonprojecten. De profilering van Meijel is de combinatie van groen en ontspannen wonen met een goede bereikbaarheid in zowel de richting Eindhoven als de regio Midden Limburg. Deze profilering biedt de mogelijkheid om een breed en gebalanceerd aanbod van woningen te realiseren, zoals het dorp wenst. Dit kan worden ingevuld met aanbod van betaalbare woningen in de huur- en koopsector voor Meijelnaren en forenzen (inclusief tijdelijke arbeidskrachten), die zich in Meijel willen vestigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0207-ON01_0004.png"  
Uitsnede plankaart Structuurvisie 'Kernen en bedrijventerreinen' met aanduiding plangebied (rood omlijnd).  

Onderhavig planvoornemen past binnen de kaderstelling Ruimte en Economie. Het planvoornemen voldoet aan de volgende programma's:

  • Programma 1.2: Onderhavig initiatief voorziet in de functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning binnen de kern Meijel. Hierbij is het initiatief in lijn met het programma, omdat er sprake is van het (her)gebruik en benutten van de de bestaande bebouwing.
  • Programma 1.4 én 3.1: In het kader van het planvoornemen wordt het gebruik van de bestaande bedrijfswoning gewijzigd ten behoeve van het gebruik als burgerwoning. Dit betekent dat de woning wordt losgekoppeld van het ondergelegen bedrijf. Dit is in lijn met het programma, omdat er sprake is van een verbreding van de mogelijkheden voor wonen en het behoud van de bedrijvigheid ter plaatse.
  • Programma 6.2: In het kader van het initiatief is er feitelijk geen sprake van een toe- of afname van de woningvoorraad, omdat er met onderhavig initiatief sprake is van een functiewijziging waarbij het gebruik als woning zijnde niet wijzigt. Daarnaast speelt onderhavig initiatief in op de vraag vanuit starters naar betaalbare en kleinschalige woonruimte. Derhalve sluit het planvoornemen in kwalitatief opzicht aan bij de lokale maatschappelijke behoefte en past het binnen de kaders en uitgangspunten van het gemeentelijke beleid.


Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het initiatief past binnen de beleidsuitgangspunten van de Structuurvisie Kernen en Bedrijventerreinen en de kaderstelling Ruimte en Economie.

2.3.3 Vigerend bestemmingsplan Kern Meijel

De locatie ligt binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Kern Meijel'. Dit bestemmingsplan is op 16 juni 2015 door de raad van de gemeente Peel en Maas vastgesteld. Het besluitgebied is daarin bestemd tot:

  • 'enkelbestemming: bedrijf';
  • 'dubbelbestemming: waarde - archeologie 2'.


De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • bedrijven en/of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten welke zijn opgenomen in milieu-categorie 1 t/m 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 vigerend bestemmingsplan) en/of daarmee naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten;

Met daaraan ondergeschikt:

  • de bestaande bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig de regels in het vigerende bestemmingsplan (artikel 5.3.3.);
  • nutsvoorzieningen;
  • tuinen, erven en terreinen;
  • groenvoorzieningen;
  • paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
  • boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0207-ON01_0005.png"  


Conclusie
Het voornemen bestaat om de bestemming van de woning, welke in het vigerende bestemmingsplan als bedrijfswoning is aangemerkt, te wijzigen in een burgerwoning. Hierdoor wordt de woning losgekoppeld van het onderliggende bedrijfspand. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is dit gebruik strijdig.

Hoofdstuk 3 Gebieds- en projectomschrijving

3.1 Beschrijving plangebied

In de huidige situatie is op het plangebied een bedrijfspand (Prins Bernhardstraat 5) aanwezig met op de verdieping een bedrijfswoning (Prins Bernhardstraat 5A). Het plangebied is gelegen aan de rand van het centrum van Meijel en wordt omringd door met name woningbouw. Het plangebied ligt in een overgangsgebied van wonen naar het centrum van Meijel waar veel gemengde functies voorkomen. De kern Meijel ligt in het westen van de gemeente Peel en Maas en ten oosten van Nationaal Park de Groote Peel.

De Prins Bernhardstraat sluit in oostelijke richting aan op de Schoolstraat welke uitkomt bij het dorpscentrum van Meijel. In westelijke richting sluit de Prins Bernhardstraat via de Jan Truijenstraat aan op de N279 (Roermond - Helmond).

De woning kijkt aan één zijde (zuiden) uit over een groenstrook en vrijstaande woning, aan de andere zijde (westen) ligt een appartementencomplex (koop) en aan de overzijde (noord) liggen koop- en huurappartementen. De bovenwoning beschikt over een dakterras, eigen entree en berging op de begane grond. Het woonoppervlak bedraagt 151 m2, zie volgende verbeelding. Het besluitgebied is prima gelegen, aan een rustige straat met voldoende parkeergelegenheid en op loopafstand van het centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0207-ON01_0006.png"  
Luchtfoto van het plangebied (rood omlijnd) en de directe omgeving.  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0207-ON01_0007.png"  
Uitsnede van de bouwtekening ten tijde van de realisatie van de woning boven het atelier (1997)  

3.2 Beschrijving project

Het voornemen bestaat om de bestemming van de woning, welke in het vigerende bestemmingsplan als bedrijfswoning is aangemerkt, te wijzigen in een burgerwoning. Deze wijziging betreft een inpandige functiewijziging waarbij geen gebouwelijke aanpassingen worden uitgevoerd. Dit betekent dat het bedrijfspand juridisch planologisch zal worden losgekoppeld van het onderliggende bedrijf. Het woongedeelte staat kadastraal bekend als Meijel, sectie E, nummers 2377, 2378, 2379 en 2380.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0207-ON01_0008.png"  
 

3.3 Ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten

Het planvoornemen betreft een inpandige functiewijziging. Hierbij zullen er geen gebouwelijke aanpassingen worden verricht. Derhalve is er geen sprake van negatieve ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat het plan, zowel op korte als op (middel) lange termijn, geen negatieve ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten tot gevolg heeft voor de omgeving.

Hoofdstuk 4 Onderzoeksaspecten

In dit hoofdstuk worden de noodzakelijke onderzoeksaspecten behandeld welke in het kader van de realisatie van een (milieugevoelige) bestemming nader onderzocht dienen te worden.

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Geluid

Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In deze wet wordt aangegeven hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen.

Ter plaatse is geen sprake van industrie- danwel spoorweglawaai. Echter, het plangebied wordt wel omringd door verschillende wegen. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een geluidzone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidzone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidbelasting op deze gebouwen of terreinen.

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidgevoelige objecten. In de omgeving van het besluitgebied zijn alleen 30 km/uur-wegen gelegen. Het betreft de Prins Bernhardstraat, Hagelkruisweg en Schoolstraat. In het kader van een omgevingsvergunning ten behoeve van een functiewijziging van de bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning is een onderzoek naar de geluidwering van de gevels niet noodzakelijk.

Conclusie
Het planvoornemen betreft een functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning. Aangezien met onderhavig bestemmingsplan geen nieuw geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt, is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet vereist. Kortom, het aspect geluid vormt voor wat betreft wegverkeerslawaai geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit
voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden. Aangezien in het kader van onderhavig planvoornemen uitsluitend sprake is van een inpandige functiewijziging waarbij geen sprake is van bodemverstorende activiteiten, is een historisch en/of verkennend bodemonderzoek niet vereist.

Conclusie
De bodemkwaliteit ter plaatse vormt geen belemmering voor de voorgenomen functiewijziging.

4.1.3 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. Een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. Een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. Een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.


De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Uit de monitoringstool van het ministerie blijkt daarnaast dat de concentraties NO2 en PM10 ter plaatse ruim onder de normen uit de Wet milieubeheer blijven. Binnen het besluitgebied zijn er dan ook geen belemmeringen in het kader van luchtkwaliteit.

Het voorliggende initiatief heeft betrekking op het wijzigen van het gebruik van de bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning. Hierbij zullen er geen gebouwelijke aanpassingen worden verricht. Daarnaast zal het planvoornemen niet tot een toename leiden van het aantal verkeersbewegingen. Kortom, het planvoornemen heeft geen verslechtering van de luchtkwaliteit tot gevolg.

Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het project.

4.1.4 Milieuzonering

Goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkómen van hinder en gevaar. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) kan dit gerealiseerd worden. Het is aan de ene kant zaak om te voorkomen dat er hinder en gevaar voor gevoelige bestemmingen ontstaat en aan de andere kant dient aan bedrijven voldoende zekerheid te worden geboden dat zij niet in hun activiteiten worden beperkt door nieuwe gevoelige functies. Om te bepalen of tussen de milieubelastende activiteiten en de gevoelige functies voldoende afstand in acht wordt genomen, is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009. Hierin zijn per afzonderlijke milieucategorie verschillende richtafstanden opgenomen die kunnen worden aangehouden tot gevoelige functies teneinde de hinderlijke invloed van bedrijfsactiviteiten op gevoelige functies te beperken. Deze richtafstand is gebaseerd op de als gevolg van de bedrijfsactiviteiten te verwachten milieuhinder (vanwege geur, geluid, stof of gevaar). In de onderstaande tabel zijn de richtafstanden van milieucategorie 1 tot en met 3.2 weergegeven, zoals deze gelden voor een rustige woonwijk en voor een gemengd gebied. In dit geval dient te worden uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Milieucategorie   Richtafstand tot gevoelige functies in een rustige woonwijk   Richtafstand tot gevoelige
functies in gemengd gebied  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3.1   50 meter   30 meter  
3.2   100 meter   50 meter  


Toets besluitgebied
Het besluitgebied kan worden getypeerd als een 'gemengd gebied'. Het plangebied ligt aan de rand van het winkelgebied van de dorpskern Meijel. Hier komen verschillende functies voor zoals winkels, horeca en (kleine) bedrijven.

Het planvoornemen betreft een functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning. De bestaande woning is gelegen boven een bedrijf (categorie 2). De activiteiten die uitgevoerd worden in het bedrijf sluiten het beste aan bij 'vervaardiging van kleding en toebehoren' uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Op basis hiervan dient een afstand van 30 meter tot gevoelige objecten te worden aangehouden wat betreft het aspect 'geluid'. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied mogen de richtafstanden met een afstandsstap terug worden gezet. Dit betekent dat het aspect geluid kan worden volstaan met een afstand van 10 meter. Aan deze richtafstand kan niet worden voldaan.

M-Tech Nederland B.V. heeft op locatie een akoestisch onderzoek uitgevoerd (22 januari 2019). Onderstaand wordt kort de resultaten van het onderzoek weergeven. Voor meer informatie wordt verwezen naar de volledige onderzoekrapportage in de bijlage.

Middels uitgevoerde geluidmetingen in de woning, is inzicht gegeven in de geluiduitstraling van het bedrijf naar de daarboven gelegen woning. Om toch een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen, dient een binnenniveau van maximaal 35 dB(A) etmaalwaarde te worden aangehouden vanwege het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en 55 dB(A) etmaalwaarde vanwege het maximale geluidniveau (LAmax), conform de grenswaarden uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit.

Binnen de woning heerst een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) van 18,9 dB(A). Daarmee wordt ruim voldaan aan de norm van 35 dB(A) binnenniveau in de dagperiode volgens artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit.

Het hoogst gemeten maximale geluidniveau (LAmax) bedraagt 43,7 dB(A). Daarmee wordt de geldende norm van 55 dB(A) in de dagperiode ruim gerespecteerd.

Conclusie
Uit bovenstaande blijkt dat er binnen de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft geluid. De woning levert ook geen belemmering op voor de textielfabrikant. Kortom, vanuit het aspect milieuzonering bestaan er voor het initiatief geen belemmeringen.

4.1.5 Externe veiligheid

Beleidskader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt sinds jaar en dag plaats via het spoor, over de weg en het water. Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet in werking getreden. De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze toevoeging omvat regels voor het vaststellen van het maximaal toegestane risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de hoofdwegen, binnenwateren en de hoofdspoorwegen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, dat gaat over die vervoerskant.

In de Regeling Basisnet (Stcrt 2014, 8242) zijn de basisnetafstanden voor de weg, het spoor en het water vastgelegd. Verder is de afstand van het plasbrandaandachtsgebied vastgelegd. De basis-netafstand geeft aan voor welke afstand een risicoplafond geldt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een PR-plafond en een GR-plafond.

Een PR-plafond is in de Regeling Basisnet omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar is. Het GR-plafond is in dezelfde regeling omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-7 of 10-8 per jaar is.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risico-contouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin het overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

In de Bevi, Bevt en Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Dit houdt in dat over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico verantwoording moet worden afgelegd (de zogeheten verantwoordingsplicht). Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de Veiligheidsregio.

(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevb wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. Een woning is een kwetsbare object, waarvoor de effecten op het gebied van externe veiligheid moeten worden getoetst.

Risicovolle activiteiten

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0207-ON01_0009.png"  


Inrichtingen
Uit de Risicokaart blijkt dat er binnen het plangebied en de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. De meest dichtbij gelegen inrichting ligt op circa 450 meter ten noordwesten van het plangebied en betreft een LPG-afleveringsinstallatie, een LPG-vulpunt en LPG-tank bij het bedrijf Shell Nederland Verkoopmaatschappij BV. Gezien de grote afstand en de aard van de inrichting ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van deze inrichting. Vanuit het Bevi zijn er kortom geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

Spoor
Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen spoorwegen gelegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Wegverkeer
Op een afstand van circa 330 meter ten westen van het plangebied ligt de N279 en op een afstand van meer dan 4 km van het plangebied ligt de Rijksweg A67. Over deze wegen vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6 contour of binnen het invloedsgebied van deze wegen. De ligging ten opzichte van de wegen vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Verder vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg plaats, dat een belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Buisleidingen
Er zijn in de directe omgeving van het besluitgebied geen buisleidingen gelegen, waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Water
Er is in de directe omgeving van het besluitgebied geen water gelegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, dat een belemmering kan vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering in het kader van voorliggende wijzigingsplan.

4.1.6 M.e.r.-plicht

Toets directe m.e.r.-plicht
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe woning mogelijk. De ontwikkeling betreft uitsluitend een inpandige functiewijziging waarbij de gebruikers mogelijkheden voor de woonfunctie ter plaatse worden vernieuwd. Deze ontwikkeling komt niet voor in lijst C van de bijlage van het Besluit m.e.r. Er is hiermee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.

Toets m.e.r.-beoordelingsplicht
In onderdeel D van de bijlage bij het besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd.

In onderdeel D is aangegeven dat een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd voor 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (categorie D11.2) in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. Een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. Een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. Een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


De voorgenomen ontwikkeling omvat slechts de bouw van één woning, en valt hiermee ruimschoots onder de drempelwaarden voor een stedelijk ontwikkelingsproject. Gezien de kleinschaligheid van dit project en het feit dat geen sprake is van significante milieueffecten als gevolg van de ontwikkeling en ook geen sprake is van ligging binnen of in de nabijheid van een kwetsbaar gebied (zie hoofdstuk 4), kan worden beargumenteerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Er hoeft dan ook geen milieueffectrapport te worden opgesteld.

4.2 Ecologie

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, De Groote Peel, bevindt zich op meer dan 2 kilometer meter ten westen van het plangebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het plangebied zijn externe effecten als licht en geluid uitgesloten. Gezien de voorgenomen ontwikkeling de functiewijziging van een enkele woning betreft binnen een bestaande wijk, is een significante toename aan stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied redelijkerwijs uitgesloten.

Het plangebied is niet gelegen binnen de goudgroene natuurzone. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN ligt op meer dan 1 kilometer ten westen van het plangebied. Gezien de aard van de voorgenomen plannen zullen de omgevingscondities vanuit het bestaande bebouwingslint redelijkerwijs gelijk blijven, waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van de huidige staat van de natuurbeheertypen niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van de goudgroene natuurzone wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Wat betreft de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten kan worden uitgesloten dat deze hinder ondervinden van onderhavig planvoornemen. In het kader van dit planvoornemen is er sprake van een functiewijziging met betrekking tot de bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning. Hierbij zullen er geen gebouwelijke aanpassingen worden verricht. Daarnaast zal het planvoornemen niet tot een verlies leiden van essentieel leefgebied van beschermde soorten. Kortom, een onderzoek naar beschermde soorten in het besluitgebied wordt niet noodzakelijk geacht. Ten behoeve van eventueel aanwezige individuen dient wel de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.

Conclusie
Vanuit het aspect ecologie bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Waterhuishouding

Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. Vernieuwing in het provinciaal waterbeheer (POL2014) wordt gestalte gegeven door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebied benadering, een brongerichte aanpak, het solidariteitsprincipe (niet afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.

Vertaling van het landelijk en provinciaal beleid naar gemeentelijk beleid houdt op hoofdlijnen het volgende in: binnen nieuwe in- en uitbreidingsgebieden moet 'slimmer' en 'creatiever' met schoon hemelwater worden omgegaan. Het principe van vasthouden bergen en afvoeren van hemelwater is hierbij van groot belang.

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: bodem en grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem en afval- en hemelwater.

Bodem en grondwater
Op de Bodemkaart van Nederland is de omgeving van de kern gekarteerd als bebouwd. Het gebied behoort overwegend tot grondwatertrap VII. De gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt hierbij op meer dan 80 centimeter beneden het maaiveld. De gemiddeld laagste grondwaterstand is meer dan 120 centimeter beneden het maaiveld gelegen.

Uit de kaarten 'Milieubeschermingsgebieden', behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014, is af te lezen dat het plangebied niet is gelegen in infiltratie-, grondwater- of overige beschermingsgebieden.

Oppervlaktewater
In het plangebied is geen primair oppervlaktewater aanwezig met een specifieke beschermingszone.

Ecosystemen
In het plangebied liggen geen droge of natte ecosystemen.

Afvalwater
Het planvoornemen betreft een functiewijziging waarbij geen gebouwelijke aanpassingen worden verricht. De woning blijft dus aangesloten op de bestaande riolering in de directe omgeving.

Hemelwater
Het planvoornemen betreft een functiewijziging waarbij geen gebouwelijke aanpassingen worden verricht. De beoogde ontwikkeling leidt dus niet tot een toename van het verhard en bebouwde oppervlak. Dit betekent dat de beoogde ontwikkeling hydrologisch neutraal zal zijn.

Overleg waterbeheerder 
Het Waterschap Limburg heeft besloten dat kleine ruimtelijke plannen niet meer voor een wateradvies naar het watertoetsloket hoeven te worden verstuurd. Hiervoor is een ondergrens ingesteld van 2.000 m² nieuw verhard oppervlak.

Onderhavig plan betreft een functiewijziging van de bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning waarbij geen gebouwelijke aanpassingen zullen worden verricht. Er zal geen toename zijn van het oppervlakte bebouwing en verharding ten opzichte van de bestaande situatie. Het plangebied is ook niet gelegen in een speciaal aandachtsgebied. Een wateradvies van het waterschap is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie
Bij de voorgenomen ontwikkeling bestaan naar verwachting geen knelpunten tussen grondgebruik, bestemmingen of waterhuishoudkundige functies in relatie tot waterbeheer. Er zijn daarom geen negatieve consequenties te verwachten ten aanzien van de waterhuishouding.

4.4 Verkeerskundige aspecten

Verkeer
Met onderhavig planvoornemen verandert er niets ten opzichte van de huidige situatie, omdat er sprake is van een juridisch planologische functiewijziging. De woning blijft ontsloten op de Prins Bernhardstraat. Deze weg is, wat betreft profiel en capaciteit berekend op de ontsluiting van een woning.

Parkeren
Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen maakt de gemeente Peel en Maas in beginsel gebruik van het 'Paraplubestemmingsplan Parkeernota Peel en Maas'. De parkeernorm voor een woning op verdieping (vergelijkbaar met een appartement/studio) in de omgevingscategorie 'rest. bebouwde kom' bedraagt 1,8. In de huidige situatie is er sprake van voldoende ruimte op eigen terrein voor 2 parkeerplaatsen. Gezien het planvoornemen neemt het aantal woningen niet toe ten opzichte van de bestaande situatie. Derhalve is er geen sprake van een toenemende vraag naar de parkeerruimte ter plaatse en kan er gebruik worden gemaakt van de bestaande parkeervoorzieningen op eigen terrein.

4.5 Leidingen en infrastructuur

Er zijn binnen het plangebied op basis van het vigerende bestemmingsplan en de Risicokaart Nederland, geen kabels of leidingen gelegen die een zodanige bescherming behoeven, dat zij voorzien dienen te zijn van een bestemmingsplanplichtige beschermingszone. Hiermee hoeft dan ook geen rekening gehouden te worden.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
Voor het besluitgebied is in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Ter plaatse van deze dubbelbestemming is in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling een archeologisch onderzoek vereist indien het bouwplan groter is dan 100 m2 en een verstoringsdiepte heeft van dieper dan 0,40 meter beneden maaiveld.

Aangezien in het kader van onderhavig planvoornemen uitsluitend sprake is van een inpandige functiewijziging waarbij geen sprake is van bodemverstorende activiteiten, is een archeologisch onderzoek niet vereist.

Cultuurhistorie
Het besluitgebied is op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg niet gelegen in of in de nabijheid van een cultuurhistorisch waardevol gebied en/of element. Gezien het planvoornemen waarbij sprake is van een inpandige functiewijziging waarbij geen gebouwelijke aanpassingen worden uitgevoerd, zullen cultuurhistorisch waardevolle elementen niet worden verstoord.
Conclusie
De archeologische- en cultuurhistorische waarden ter plaatse vormen geen belemmering voor de voorgenomen functiewijziging.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Kostenverhaal
Het planvoornemen betreft een inpandige functiewijziging. Hierbij zullen er geen gebouwelijke aanpassingen worden verricht, waardoor er geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De gemeentelijke kosten bestaan uitsluitend uit plankosten. Deze worden middels een overeenkomst en/ of via leges verhaald op de initiatiefnemer. Het vaststellen van een exploitatieplan is als gevolg hiervan niet nodig. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente wordt hiertoe een planschadeovereenkomst afgesloten.

Financiële haalbaarheid
Er is gebleken dat er geen onvoorziene hoge kosten zijn te verwachten. De eigenenaar van de woning is verantwoordelijk voor het onderhoud van de woning. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP2012, alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het bestemmingsplan is vervat in een verbeelding, regels en deze toelichting.

5.1 Toelichting op de analoge verbeelding

De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000.

5.2 Toelichting op de regels

Bij het opstellen van de regels werd uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012 (SVBP2012) en het vigerende bestemmingsplan.

De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1:
    Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;
  • Hoofdstuk 2:
    Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemmingen gegeven;
  • Hoofdstuk 3:
    Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels;
  • Hoofdstuk 4:
    Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de bestemming aan te geven.

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen (art. 1)
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening/ Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP2012.

Wijze van meten (art. 2)
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • 9. Wijzigingsbevoegdheid.

Duidelijk zal zijn dat een bestemming niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

Onderstaand wordt kort ingegaan op de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen.

Bedrijf (art. 3)
Ter plaatse van deze bestemming is in de regels bepaald dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding een 'specifieke vorm van wonen op verdieping' is toegestaan (art 3.1 onder a). Dit betekent dat ter hoogte van de aanwezige bedrijfsbestemming de bedrijfswoning tevens mag worden bewoond door derden die geen functionele binding hebben met het bedrijf binnen het betreffende bestemmingsvlak.

Waarde – Archeologie 2 (art. 4)
Ter plaatse van deze dubbelbestemming is het gemeentelijk archeologisch beleid van toepassing met een ondergrens van 100 m2 en een verstoringsdiepte dieper dan 0,40 beneden maaiveld voor de noodzakelijkheid van archeologisch onderzoek.

5.2.3 Algemene regels

In de Anti-dubbeltelregel (art. 5) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.

In de Algemene bouwregels (art. 6) zijn bepalingen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en bestaande en andere maten opgenomen.

De Algemene gebruiksregels (art. 7) bevat een bepaling over strijdig gebruik.

De Algemene wijzigingsregels (art. 8) verschaffen het college van burgemeester en wethouders c.q. het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.

In de Overige regels (art. 9) is de regeling omtrent de parkeerregels in het kader van het paraplubestemmingsplan Parkeernota Peel en Maas 2018 opgenomen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In de bepaling Overgangsrecht (art. 10) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.

In de Slotregel (art. 11) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Overleg en inspraak

6.1 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk besluit moeten burgemeester en wethouders overleg plegen met het waterschap, met andere gemeenten van wie de belangen bij het plan betrokken zijn, en met de betrokken rijks- en provinciale diensten. Van het vooroverleg kan worden afgezien indien de betrokken diensten aangeven dat overleg niet noodzakelijk is.

Gelet op de aard en omvang van het plan kan van vooroverleg met provincie en rijksoverheid worden afgezien. Vooroverleg met het Waterschap Limburg wordt niet noodzakelijk geacht, aangezien de toename van het verhard oppervlak minder dan 2.000 m2 bedraagt en er voor het overige geen waterschapsbelangen in het geding zijn.

6.2 Inspraak

Tijdens de voorbereiding van het planvoornemen Prins Bernhardstraat 5-5a zijn omwonenden van het plangebied voorafgaand aan de procedure geïnformeerd. De initiatiefnemer heeft de omwonenden van de Hagelkruisweg, Schoolstraat en Prinsbernhardstraat schriftelijk geïnformeerd over de wijziging van het bestemmingsplan en geïnformeerd dit planvoornemen geen nadelige gevolgen heeft voor hen.

Gelet op het bovenstaande wordt de facultatieve inspraakmogelijkheid overgeslagen. Aangezien de initiatiefnemer de omwonenden voorafgaand aan de procedure heeft geïnformeerd, wordt het plan direct als ontwerp ter inzage gelegd omdat de voorafgaande inspraak wordt gezien als een dubbeling van procedures. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan krijgt eenieder de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Algemeen

De procedure voor een bestemmingsplan staat beschreven in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die in werking is getreden met ingang van 1 juli 2008. De wettelijke procedure start met de kennisgeving ex artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De volledige bestemmingsplanprocedure vanaf ontwerp bestemmingsplan ziet er vervolgens als volgt uit:

  • Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan;
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door eenieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken;
  • Algemene bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geschiedt binnen twee weken na de vaststelling. Burgemeester en wethouders plaatsen de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan tevens in de Staatscourant en voorts geschiedt deze langs elektronische weg. Gelijktijdig verzenden zij de kennisgeving, zoals bedoeld in de vorige volzin, langs elektronische weg aan de diensten en bestuursorganen als bedoeld in artikel 3.8, lid 1 sub b Wro, en stellen zij het besluit met de hierbij behorende stukken langs elektronische weg beschikbaar;
  • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden;
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan 'Prins Bernhardstraat 5-5a te Meijel' heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wro ter inzage gelegen van PM tot en met PM.

7.3 Vastgesteld bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is op PM door de gemeenteraad van de gemeente Peel en Maas vastgesteld.