direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Beringe Buiten
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.OMG0103-ON01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Deze ruimtelijke onderbouwing is noodzakelijk voor het voeren van de Wabo-afwijkingsprocedure ten behoeve van de herinrichting van een sportpark. Het betreft daarbij realisatie van een nieuw clubgebouw, diverse voorzieningen, waaronder buitenschoolse opvang, en lichtmasten op het sportpark aan de Pastoor Geurtsstraat 3 te Beringe in de gemeente Peel en Maas. De omgevingsvergunning heeft betrekking op het aangegeven gebied in onderstaande uitsnede.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0103-ON01_0001.png"

Uitsnede ligging plangebied (rood omlijnd)

1.2 Situering en begrenzing besluitgebied

Het besluitgebied is gelegen aan de westzijde van de kern Beringe. Ten noordoosten van het plangebied is het stedelijke gebied gelegen. De Pastoor Geurtsstraat ten noorden en de Peelstraat ten oosten van het plangebied vormt de scheiding tussen het plangebied en het stedelijk gebied. Het zuidwesten van het plangebied grenst aan buitengebied in de vorm van landbouwgronden en graslandschappen. Het plangebied is in gebruik als sportpark met een tennisbanen, voetbalvelden en een clubgebouw. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 42.741 m2. Het gebied is kadastraal bekend als gemeente Peel en Maas, Helden, sectie H, nummers 1141 en 1555 (gedeeltelijk).

1.3 Overzicht vigerende bestemmingsplan

Conform het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' (vastgesteld 5 februari 2013 en gedeeltelijk opnieuw vastgesteld bij besluit van 5 november 2013) alsmede het paraplubestemmingsplan 'Peel en Maas' (vastgesteld bij besluit van 19 juni 2018) is ter plaatse de bestemming 'Sport' van kracht. Binnen deze bestemming is bebouwing ten aanzien van sport toegestaan. Daaraan ondergeschikt zijn voorzieningen zoals parkeerterreinen en lichtmasten behorende bij het gebruik van sport toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0103-ON01_0002.png" Uitsnede bestemmingsplan (Buitengebied Peel en Maas)

Binnen de bestemming 'Sport' ligt een bouwvlak en zijn de aanduidingen 'bedrijfswoning uitgesloten', 'sportveld', 'skeelerbaan', 'specifieke vorm van sport - 5' (ten behoeve van een clublokaal voor de duivenvereniging) opgenomen. Op de gronden zijn tevens de aanduidingen 'wro-zone-wijzigingsgebied 1 ob' en 'wro-zone-wijzigingsgebied 4 go', 'reconstructiewetzone-verwevingsgebied', 'geluidzone-industrie' en 'kernrandzone' van toepassing. Tot slot ligt over het grootste deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Deze gronden zijn mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

1.4 Opzet ruimtelijke onderbouwing t.b.v. aanvraag omgevingsvergunning

Het besluit tot verlenen van de omgevingsvergunning 'Beringe Buiten' voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de ontwikkeling, in de vorm van een toelichting. Aan bod komen onder andere:

  • beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie;
  • toetsing aan het wettelijk- en beleidskader;
  • toetsing aan milieuwetgeving en andere ruimtelijke wetgeving met betrekking tot bestaande of potentiële belemmeringen in de omgeving van het plangebied (bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geluidhinder, lichthinder, waterparagraaf, externe veiligheid, archeologische waarden en natuurlijke en landschappelijke aspecten);
  • uitvoerbaarheid;
  • procedure.

Naast deze ruimtelijke onderbouwing omvat dit besluit 'Beringe Buiten' een verbeelding met plancontour, opgesteld conform de RO-standaarden. Hiermee wordt voldaan aan de eisen vanuit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de gemeente Peel en Maas.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Doelstelling en uitgangspunten

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van het besluitgebied gegeven. Het doel van deze ruimtelijke onderbouwing is het verantwoorden en onderbouwen van het realiseren van het clubgebouw, diverse voorzieningen en lichtmasten. Uitgangspunt hierbij is dat de huidige ruimtelijke kwaliteiten worden gewaarborgd en zo mogelijk versterkt. Vervolgens wordt ingegaan op de beoogde toekomstige ruimtelijke structuur.

2.2 Omgeving besluitgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0103-ON01_0003.png"

zicht op entree sportpark Hookervenne

Op een afstand van ca. 60 meter van het besluitgebied ligt de N275. Naast de N275 is het kanaal Noordervaart gelegen. Direct grenzend aan het kanaal Noordervaart is industrieterrein Beringe gesitueerd. Het stedelijk gebied aan de noordzijde van het besluitgebied bestaat uit een functiemenging van grondgebonden vrijstaande woningen, boerderijen en bedrijven. Aan de oostzijde van het besluitgebied bestaat het stedelijk gebied voornamelijk uit grondgebonden vrijstaande woningen. Ten zuidwesten van het besluitgebied zijn voornamelijk boerderijen gelegen.

2.3 Planbeschrijving

Planvoornemen
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een nieuw clubgebouw, diverse voorzieningen (parkeerterrein, jeu de boulesbaan, speelvoorzieningen, buitenschoolse opvang) en verhoging van de reeds bestaande lichtmasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0103-ON01_0004.png"

Situatie te slopen bebouwing (rood) en ligging nieuw clubgebouw

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0103-ON01_0005.png"

Linker zijaanzicht (boven) en voorgevel (onder) nieuw clubgebouw


Clubgebouw
Het reeds bestaande clubgebouw bestaat uit de accommodatie van de voetbalvereniging, de noodlokalen van de duivenclub alsmede op afstand het clubgebouw van de tennisvereniging. Er is voor gekozen om deze bebouwing te slopen en te vervangen door één nieuw clubgebouw. Het nieuwe clubgebouw wordt tevens groter en zal dusdanig gepositioneerd worden dat er meer ruimte ontstaat voor een betere herindeling van sportvoorzieningen. De tennisaccomodatie ligt momenteel erg afgelegen en zorgt voor onveilige situaties. Door de herstructurering van het sportpark kan de tennisaccomodatie geherpositioneerd worden naar een meer overzichtelijke locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0103-ON01_0006.png" Inrichting rond clubgebouw

Diverse voorzieningen
Parkeren gebeurt reeds binnen het sportpark, zowel bij de tennisbanen als bij het huidige clubgebouw. In de nieuwe situatie worden deze parkeerplaatsen gebundeld. Het planvoornemen voorziet in een parkeerterrein op de noordoosthoek van het sportpark dat voorziet in 60 parkeerplaatsen voor auto's. Daarnaast wordt het parkeerterrein bereikbaar vanaf de Pastoor Geurtsstraat en makkelijker toegankelijk voor bezoekers.

De beoogde jeu de boulesbaan zorgt ervoor dat een bredere doelgroep wordt bediend. Naast dat kinderen, jongeren en jong volwassenen kunnen sporten biedt de jeu de boulesbaan nu ook mogelijkheden voor ouderen om zich te vermaken. Met de beoogde speelvoorzieningen kunnen ook kleine kinderen zich vermaken.

Verder wordt voorzien in buitenschoolse opvang. De buitenschoolse opvang zal gedurende maximaal 4 dagdelen per week 1 à 2 ruimten van het clubgebouw in gebruik nemen en kent een maximum capaciteit van ongeveer 20 kinderen.

Lichtmasten

Een goed belicht sportpark is van groot belang voor het overzicht over de sportvelden zodat sport en spel goed kan worden uitgevoerd binnen een veilige situatie. Om dit extra aandacht te geven is ervoor gekozen om de bestaande lichtmasten te vervangen en nieuwe hogere lichtmasten te plaatsen. Hiermee wordt het sportpark beter verlicht.


2.4 Bestemmingsplan


Clubgebouw  

Het bestemmingsplan staat bebouwing ten aanzien van sport ter plaatse toe. Een gedeelte van het nieuwe gebouw is echter gesitueerd buiten de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de sportvelden. Binnen dit deel van het sportpark is volgens de regels van het bestemmingsplan alleen bebouwing behorende bij een skeelerbaan alsmede de duivenclub toegestaan.

Diverse voorzieningen (parkeerterrein, jeu de boulesbaan, speelvoorzieningen, buitenschoolse opvang)

Het gebruik van andere voorzieningen niet behorende bij de skeelerbaan of duivenclub zijn niet toegestaan binnen de regels van het bestemmingsplan. Het gebruik van een parkeerterrein voor de sportvelden, een jeu de boulesbaan, speelvoorzieningen en buitenschoolse opvang passen zodoende niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan.

Lichtmasten

Het bestemmingsplan staat de realisatie van lichtmasten tot maximaal 10 meter toe. Middels het 'Paraplubestemmingsplan Peel en Maas', vastgesteld door de raad op 19 juni 2018, wordt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' binnen de bestemming 'Sport' de bouwhoogte voor lichtmasten gewijzigd in maximaal 18 meter. Zodoende zijn lichtmasten van 18 meter ter plaatse toegestaan.


Betekenis voor het besluitgebied 
Het planvoornemen past niet binnen de regeling behorende bij het geldende bestemmingsplan (Buitengebied Peel en Maas). De gemeente Peel en Maas kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels ten behoeve van het planvoornemen. De gemeente is opdrachtgever van de wijzigingen op het sportpark en staat daardoor positief tegenover het planvoornemen. Ten behoeve van de omgevingsvergunning is een gedegen ruimtelijke onderbouwing noodzakelijk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen de ruimtelijke onderbouwing wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van het Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in deze ruimtelijke onderbouwing.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie staan de (rijks)plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeeld in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De 13 nationale belangen zijn:

Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Verbeteren bereikbaarheid: slim investeren, innoveren en instandhouden

  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

Verborgen kwaliteit leefomgeving

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke, cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten.
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Betekenis voor het besluitgebied
De realisatie van het planvoornemen vindt plaats op het terrein van sportpark Beringe Buiten gelegen aan de Pastoor Geurtsstraat 3 te Beringe. Het planvoornemen raakt voorts de belangen van het rijksbeleid uit de SVIR niet. Voor wat betreft de afweging inzake milieukwaliteit, geluidsoverlast, externe veiligheid en natuurlijke en cultuurhistorische waarden, wordt verwezen naar de onderzoeken/bureaustudies, zoals opgenomen in Hoofdstuk 4 milieuaspecten. Voor het besluit gebied geldt dat er geen nationale belangen in het geding zijn.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR 3.2.1 bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.

Betekenis voor het plangebied
Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Voor het planvoornemen gelden geen beperkingen vanuit het Barro.

3.2.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Voor een aantal onderwerpen uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Het gaat hierbij om; aanwijzing radarverstoringsgebieden, reserveringsgebieden hoofdwegen en landelijke spoorwegen en militaire terreinen geen deel uitmakend van de ecologische hoofdstructuur, alsmede enkele andere wijzigingen.

Betekenis voor het plangebied
Het plangebied valt binnen het Radarverstoringsgebied van de gemeente Volkel. Het radarverstoringsgebied heeft betrekking op de toegestande bouwhoogte van bouwwerken dan wel windturbines. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een nieuw clubgebouw, diverse voorzieningen (parkeerterrein, jeu de boulesbaan, speelvoorzieingen) en lichtmasten. De hoogte van het clubgebouw, de diverse voorzieningen en de lichtmasten blijven beneden de toegestane bouwhoogte (114 meter) binnen het Radarverstoringsgebied. Vanuit het Barro gelden dus geen beperkingen voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0103-ON01_0007.png" Radarverstoringsgebied (lichtblauwe cirkel) en het plangebied (rood omcirkeld) 

3.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en daarmee het voorkomen van (onaanvaardbare) leegstand en onnodig 'bouwen in de wei'. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.

Een ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet gezien het voorgaande een beschrijving bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Voor 'andere stedelijke ontwikkelingen' als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro in de vorm van een terrein blijkt uit de jurisprudentie dat in beginsel geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de 'andere stedelijke ontwikkeling' uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens in beginsel bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Verder kan op basis van de jurisprudentie worden geconcludeerd dat indien sprake is van een functiewijziging zonder toename van het ruimtebeslag, er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Ook wanneer mogelijkheden worden overgenomen uit het geldende bestemmingsplan is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling

Betekenis voor het plangebied

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een clubgebouw, diverse voorzieningen (parkeerterrein, jeu de boulesbaan, speelvoorzieningen, buitenschoolse opvang) en lichtmasten. Het nieuwe ruimtebeslag, in de zin van bruto-vloeroppervlakte, ten gevolge van het te realiseren clubgebouw bedraagt minder dan 500 m2. Het nieuwe clubgebouw kwalificeert zodoende niet als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Het planvoornemen hoeft zodoende formeel gezien niet te worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Bovendien valt het planvoornemen binnen het bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro (zie paragraaf 3.3.1).

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. Het POL 2014 dient tevens te worden aangemerkt als een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het POL is een integraal plan van en voor de provincie dat bestaande, verschillende plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de Provincie een rol heeft de ambities, de context (ontwikkelingen Europees en nationaal beleid en regelgeving) en de hoofdlijnen van de aanpak. POL 2014 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio.

De kwaliteitsregio Limburg wordt gedefinieerd als een regio waar het goed en gezond leven, wonen, leren, werken en recreëren is. Een regio die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. Ook een regio die stevig is ingebed in internationaal verband. Ten behoeve van de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling. Dat is een ontwikkeling die tegemoet komt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook in hún behoeften te voorzien.

Het Provinciaal Omgevingsplan onderscheidt zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten en met verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

Binnen het bebouwd gebied worden de volgende zones onderscheiden:

  • Stedelijk centrum: de grotere binnensteden, gekenmerkt door een mix aan functies die deze gebieden een vitaal, stedelijk karakter geven. Deze gebieden zijn cruciaal voor de aantrekkingskracht en uitstraling van Limburg. Accenten liggen hierbij op de ontwikkeling van centrum-stedelijk woonmilieu, bovenregionaal verzorgend centrum voorzieningen en detailhandel, multimodaal bereikbaar en cultuurhistorie.
  • Bedrijventerrein: specifiek ingerichte gebieden voor grotere bedrijvigheid. Accenten liggen hierbij op ruimte voor bereikbaarheid, optimale bereikbaarheid en duurzame inrichting en gebruik.
  • Overig bebouwd gebied: gemengd woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Accenten liggen hierbij op transformatie regionale woonvoorraad, bereikbaarheid, balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en kwaliteit leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0103-ON01_0008.png"  Uitsnede POL 2014 en plangebied (blauwe aanduiding)

Betekenis voor het plangebied
Het plangebied is gelegen binnen 'Overig bebouwd gebied'. De realisatie van een clubgebouw, diverse voorzieningen (parkeerterrein, jeu de boulesbaan, speelvoorzieningen, buitenschoolse opvang) en lichtmasten dragen bij aan een gemengd woon/werkgebied met voorzieningen. Het accent ligt hierbij op transformatie van de balans in voorzieningen door toevoeging van voorzieningen en kwaliteit van de leefomgeving door de realisatie van een nieuw clubgebouw. Gelet op het voorgaande vormt het POL 2014 geen belemmering voor de realisatie van het clubgebouw, diverse voorzieningen (parkeerterrein, jeu de boulesbaan, speelvoorzieningen, buitenschoolse opvang) en lichtmasten.  

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL 2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Nu is de Omgevingsverordening uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijk beleid van het POL 2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 en de Verordening Wonen Zuid-Limburg vrijwel ongewijzigd opgenomen. Hierdoor zijn alle doorwerkingsinstrumenten van het omgevingsbeleid nu ondergebracht in één document.

De volgende onderdelen uit de provinciale omgevingsverordening zijn van toepassing op het plangebied:

  • Bebouwd gebied
  • Regionale wateroverlast - normering 1:100

Bebouwd gebied
Het plangebied valt binnen 'Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014' en het het besluitvlak 'Bebouwd gebied'. Het planvoornemen betreft de ontwikkeling van een clubgebouw, diverse voorzieningen (parkeerterrein, jeu de boulesbaan, speelvoorzieningen, buitenschoolse opvang) en lichtmasten en valt hiermee onder ruimtelijke ontwikkeling van 'andere stedelijke ontwikkeling', zoals bedoeld in artikel 2.2.1 Omgevingsverordening Limburg 2014.

Regionale wateroverlast - normering 1:100
Op grond van de Omgevingsverordening Limburg geldt voor het plangebied de 'normering regionale waterlast' met een normering van 1:100. Dit houdt in dat de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren moeten zijn ingericht op deze normering. Het is aan de beheerder van de regionale wateren om te zorgen dat deze wateren aan de normering voldoen. De beheerder brengt, vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de veiligheidsnorm, periodiek verslag uit aan gedeputeerde staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen onder zijn beheer. Het waterschap Limburg is beheerder van deze regionale wateren. Binnen het plangebied is geen oppervlakte water aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0103-ON01_0009.png"

Uitsnede Omgevingsverordening Limburg 2014 - Bebouwd gebied en plangebied (blauwe aanduiding)

Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen vormt geen belemmering voor de De 'Omgevingsverordening Limburg 2014'.

3.3.3 Limburgs kwaliteitsmenu

Op 12 januari 2010 heeft Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg het Limburgs Kwaliteitsmenu vastgesteld. Doel van het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) is om gemeenten en Provincie een instrumentarium in handen te geven om noodzakelijke of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met gewenste kwaliteitsverbetering van datzelfde buitengebied. Om dit doel te bereiken dienen gemeenten het kwaliteitsmenu op gemeentelijk niveau uit te werken en in het gemeentelijke beleid vast te leggen.

Het kwaliteitsmenu is van toepassing op (niet onaanvaardbare) ontwikkelingen buiten de, rond de plattelandskernen getrokken, contour die middels een bestemmingsplanwijziging mogelijk worden gemaakt. Het kenmerkende voor de bedoelde ontwikkelingen is dat het (nieuwe) functies zijn die met bebouwing gepaard gaan en extra ruimtebeslag leggen op het buitengebied. Het provinciale Limburgs Kwaliteitsmenu vormt een uitwerking van het POL 2006 en de POL aanvulling “Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering”. In deze POL aanvulling zijn de hoofdlijnen van het kwaliteitsmenu als het ware verankerd. De gemeente dient het kwaliteitsmenu uit te werken in gemeentelijk beleid.

Betekenis voor het plangebied

Het werken met en uitvoering geven aan (de modules van) het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) is in handen gelegd van de gemeenten. De gemeente Peel en Maas heeft het LKM uitgewerkt in de structuurvisie 'Kwaliteitskader buitengebied Peel & Maas.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie buitengebied Peel en Maas

In december 2011 is de Structuurvisie buitengebied door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het bestaande beleid van dat moment (Structuurplan 2008, Kwaliteitskader buitengebied, VAB beleid, Structuurvisie IV en Glas) samengebracht. De structuurvisie bevat grotendeels een voortzetting van het bestaand beleid.

 

De structuurvisie heeft twee doelstellingen, te weten: het bieden van een integraal beleidskader voor het buitengebied dat mede dient als grondslag voor het bestemmingsplan “Buitengebied Peel & Maas” en het mogelijk maken van kostenverhaal voor bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.

 

Kwaliteitskader

Het kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas maakt onderdeel uit van de structuurvisie voor het Buitengebied en bevat tevens een uitvoeringsparagraaf. Het doel van de structuurvisie buitengebied Peel en Maas is om ruimte voor ontwikkelingen te bieden met oog voor kwaliteit. De provincie Limburg heeft in 2010 het Limburgs Kwaliteitsmenu vastgesteld (LKM) 3.3.3. Het doel van dit kwaliteitsmenu is dat gemeenten en provincie een instrument in handen hebben om noodzakelijke en/of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met kwaliteitsverbetering in het buitengebied, zogenaamde ontwikkelingsplanologie. Dat betekent dat, als er ontwikkelingen plaatsvinden die niet passen in het bestemmingsplan, er een tegenprestatie geleverd moet worden. Gemeenten dienen het kwaliteitsmenu op gemeentelijk niveau uit te werken en in een structuurvisie vast te leggen.

Het kwaliteitskader is die gemeentelijke uitwerking en bevat het instrumentarium om de ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met gewenste kwaliteitsverbetering van datzelfde buitengebied. In de structuurvisie buitengebied is ook vastgelegd dat er voor diverse ontwikkelingen mogelijkheden zijn met toepassing van een extra tegenprestatie. De tegenprestatie dient te bestaan uit landschappelijke inpassing. Daarnaast is er in veel gevallen een aanvullende kwaliteitsverbetering (AK) van toepassing. Deze kwaliteitsverbetering dient te bestaan uit fysieke maatregelen die bijdragen aan het versterken van het landschap waarbinnen de maatregelen genomen worden. Dat kan zijn sloop, aanleg van natuur, versterking van het landschap, extra investering in architectonische kwaliteit. In het Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas wordt de hoogte van de aanvullende kwaliteit nader uitgewerkt. Per gebiedstypologie is bepaald of en hoeveel maal aanvullende kwaliteit er gevraagd wordt.

Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen ziet op het overschrijden van het bouwvlak door de realisatie van een clubgebouw buiten het bouwvlak, de functieaanduiding door toevoeging van diverse voorzieningen (parkeerterrein, jeu de boulesbaan, speelvoorzieningen, buitenschoolse opvang) en de toegestane hoogte van lichtmasten op de sportvelden. Door realisatie van een groene buffer draagt het planvoornemen bij aan de aanleg van natuur en versterking van het landschap. De sloop van het oude clubgebouw en de realisatie van een nieuw clubgebouw zorgt voor een verbetering van de architectonische kwaliteit.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.

4.2 Diverse deelaspecten

4.2.1 Milieueffectrapportage

Naar aanleiding van de uitspraak van het Europees Hof betreffende de toepassing van drempelwaarden (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08) en de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 is een nieuw Besluit milieueffectrapportage in werking getreden op 1 april 2011. Ingevolge het Besluit m.e.r. wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarde liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit de toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(beoordelings)plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije-m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0103-ON01_0010.png"


Het planvoornemen voorziet in de bouw van een clubgebouw, diverse voorzieningen (parkeerterrein, jeu de boulesbaan, speelvoorzieningen, buitenschoolse opvang) en lichtmasten en valt daarmee onder categorie 11.2 van de D-lijst: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein'. De drempelwaarde voor dergelijke ontwikkelingen zijn:

1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Betekenis voor het plangebied

Onderhavig planvoornemen blijft ruim beneden deze drempelwaarden. Daarbij is sprake van reeds ter plaatse bestaande activiteiten. Er is ook in de huidige situatie sprake van een sportpark met bijbehorende voorzieningen. Het geldend bouwvlak voldoet echter niet voor de beoogde realisatie van het nieuwe clubgebouw. Als gevolg van deze wijziging worden enkele functies geschoven. Voor het plangebied is dan ook geen m.e.r. procedure of m.e.r. beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.2.2 Geluid

Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder. Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (hierna Wgh) in werking getreden. Deze wet biedt geluidgevoelige objecten, zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering. De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen.

Het planvoornemen voorziet in de bouw van een clubgebouw, de realisatie van een parkeerterrein, jeu de boulesbaas, speelvoorzieningen en buitenschoolse opvang en het verhogen van de lichtmasten. In het kader van de buitenschoolse opvang is van belang dat een kinderdagverblijf een geluidgevoelig object is in de zin van artikel 1 Wgh (zie artikel 1.2 lid 1 sub f Besluit geluidhinder). De buitenschoolse opvang is niet gelegen binnen zones van bestaande geluidsbronnen wegverkeer, spoorwegen, en luchtvaart, waarbinnen geluidgevoelige objecten op basis van de Wgh worden beschermd. Wel is de locatie gelegen binnen de 'geluidzone - industrie' als gevolg van de bedrijfsactiviteiten op het industrieterrein Beringe. Op dit bedrijventerrein zijn bedrijven tot en met milieucategorie 5 toegestaan. De afstand van de grens van het industrieterrein tot de beoogde bouwlocatie voor het clubgebouw bedraagt ruim 220 meter. Tussen het bedrijventerrein en de projectlocatie zijn in de huidige situatie al een aantal burgerwoningen en overige geluidgevoelige functies aanwezig.

Uit de milieuvergunningen en -toestemmingen voor de activiteiten op het industrieterrein blijkt dat de inrichting aan de Meijelseweg 35 te Beringe het meest geluidproducerend bedrijf betreft. Voor dit bedrijf is op 11 juni 2009 een revisievergunning afgegeven door de provincie Limburg. Ten behoeve van het aspect geluid zijn in het kader van de vergunningaanvraag berekeningen uitgevoerd van de geluidbelasting op omliggende geluidgevoelige functies. De toets aan het aspect 'geluid' in deze vergunningprocedure heeft uitgewezen dat de situatie ten aanzien van de geluidsbelasting, maximale geluidsniveaus en indirecte hinder milieuhygiënisch aanvaardbaar is. Binnen de inrichting zijn maatregelen en voorzieningen getroffen om de geluidsproductie te beperken. De provincie heeft aan de vergunning voorwaarden verbonden, waarin grenswaarden gesteld zijn op beoordelingspunten bij woningen van derden. Hoewel de streefwaarde en voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, wordt voor de grenswaarde voldaan op alle omliggende woningen. Tot de toetspunten behoort onder meer de woning Noordervaart 2a, die zich zo'n 120 meter ten noordwesten van de beoogde bouwlocatie bevindt, op vergelijkbare afstand van de inrichting Meijelseweg 35. De streefwaarde uit de circulaire industrielawaai blijkt voor deze woning niet te worden overschreden. Een aantal van de overige toetspunten uit het akoestisch onderzoek liggen ten noorden van het bedrijf, op een veel kortere afstand van de inrichting (120 vs. 490 meter).
Gezien bovenstaande onderzoeksresultaten en de aan de vergunning verbonden voorwaarden kan geconcludeerd worden, dat de inrichting Meijelseweg 35 geen belemmeringen oplegt aan de beoogde ontwikkeling vanuit het aspect geluid.
Uit de opgave van de gemeente Peel en Maas blijkt dat de overige inrichtingen in de omgeving van het plangebied slechts een zeer beperkte geluidproductie hebben, en als gevolg daarvan geen invloed op de projectlocatie.

Voor het overige geldt dat er reeds diverse woningen en overige geluidgevoelige functies in de omgeving van het industrieterrein gelegen zijn, die bij een eventuele vestiging van een nieuw bedrijf/ nieuwe vergunningaanvraag van een bestaand bedrijf maatgevend zijn. De beoogde ontwikkeling legt dan ook geen beperkingen op aan eventuele toekomstige ontwikkelingen in het gebied.

In het kader van de herinrichting van de sportvelden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de omgeving, zie Bijlage 1. De herinrichting van de sportvelden Beringe Buiten leidt volgens huidig ontwerp tot een overschrijding van de grenswaarde in de avondperiode voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van een woning als gevolg van het gebruik van de tennisvelden. Op basis van het huidige bestemmingsplan zijn sportvelden en ook tennisbanen reeds binnen de gehele bestemming toegestaan.

Als gevolg van het gebruik van scheidsrechtersfluitjes op het hoofdveld wordt de grenswaarde voor het maximale geluidniveau in de dagperiode overschreden ter plaatse van omliggende woningen. Hier is echter sprake van een reeds bestaande activiteit op dezelfde locatie. Er treedt dan ook geen verslechtering van het woon- en leefklimaat op.

Conclusie

De verplaatsing van de tennisbanen levert een minimale verslechtering van de geluidsbelasting op de omgeving op. Deze wijzing is echter reeds vergunningsvrij mogelijk. De nieuwe functies leveren geen verslechtering van de geluidsbelasting op.

Het aspect geluid vormt geen belemmeringen voor het planvoornemen.

4.2.3 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.

Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijnstof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het Nationale samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Clubgebouw
In onderhavig planvoornemen wordt het reeds bestaande clubgebouw gesloopt en een nieuw clubgebouw gerealiseerd. Het clubgebouw heeft geen invloed op de luchtkwaliteit.

Diverse voorzieningen (parkeerterrein, jeu de boulesbaan, speelvoorzieningen, buitenschoolse opvang)
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 42.741 m2. De locaties is gelegen in een situatie die gezien kan worden als weinig stedelijk, rest bebouwde kom. Hiervoor geldt bij sportvelden een maximum van 27 verkeersbewegingen per hectare netto terrein. Dit komt neer op bruto circa 114 verkeersbewegingen. Voor de buitenschoolse opvang (kinderdagverblijf: max. 38,0 per 100 m2 bvo) gelden maximaal 38 verkeersbewegingen. In totaal komt dit neer op 152 verkeersbewegingen per etmaal. Dit is niet direct een toename van het aantal extra verkeersbewegingen aangezien de grootte van het sportterrein niet veranderd. Bovendien blijft het aantal verkeersbewegingen onder de gestelde norm, zie onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0103-ON01_0011.png"

Lichtmasten
Het planvoornemen betreft de realisatie van lichtmasten die de vigerende bouwhoogte overschrijden. Door de realisatie van lichtmasten kan het voetbalveld gedurende een langere periode van de dag gebruikt worden. Het aantal verkeersbewegingen zal hierdoor toenemen. De extra verkeersbewegingen vinden echter niet gelijktijdig met de huidige verkeersbewegingen plaats. Bovendien kan worden aangenomen dat het aantal bewegingen als 'niet in betekende mate' beschouwd kan worden conform de eerder genoemde AMvB. Tevens kan worden gesteld dat met lagere lichtmasten, die direct zijn toegestaan, het voetbalveld ook gedurende een langere periode van de dag kan worden gebruikt. Deze ontwikkeling heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het voorliggend planvoornemen vormt geen belemmering voor het aspect luchtkwaliteit.

4.2.4 Bodemkwaliteit

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de aanvraag voor een omgevingsvergunning, een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem.

Voor onderhavig planvoornemen is door Econsultancy een historisch vooronderzoek uitgevoerd ter plaatse van het terrein van de JWB, v.v. BEVO en t.v. BEVO aan de Pastoor Geurtsstraat te Beringe (rapportnummer 4430.004 d.d. 6 december 2017). De onderzoeksrapportage is als bijlage 3 aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd. In de onderzoeksrapportage wordt het volgende geconcludeerd.

Volgens de historische, topografisch kaarten heeft op het meest (zuid)oostelijk deel van de onderzoekslocatie in het verleden hoogstwaarschijnlijk een boerderij gelegen en is ter plaatse tevens een onverharde weg aanwezig geweest. Aangezien ter plaatse van deze voormalige boerderij en deze voormalige onverharde weg géén verandering binnen de voorgenomen herinrichting van de onderzoekslocatie plaats vindt, geven deze voormalige boerderij en deze voormalige onverharde weg volgens Econsultancy géén aanleiding voor aanvullend bodemonderzoek op analytische grondslag.

Er zijn geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging in de bodem op de onderzoekslocatie te verwachten.

Op basis van het vooronderzoek en de daarbij behorende terreininspectie kan gesteld worden, dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen plannen ter plaatse van de onderzoekslocatie. De onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.2.5 Bedrijven en milieuzonering

Momenteel worden richtlijnen gehanteerd waardoor er sprake is van een zekere noodzakelijke afstand tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.

In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De bedrijfsactiviteiten worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale (indicatieve) hinderafstand.

Clubgebouw
De realisatie van het clubgebouw is ter vervanging van het reeds bestaande clubgebouw. De functie blijft derhalve ongewijzigd. Door de realisatie van het clubgebouw vindt daardoor geen (extra) hinder plaats voor de in de omgeving gelegen bedrijven en woningen en vice versa.

Diverse voorzieningen (parkeerterrein, jeu de boulesbaan, speelvoorzieningen, buitenschoolse opvang)

De realisatie van de beoogde voorzieningen worden binnen het sportpark gesitueerd. Hierdoor vindt geen (extra) hinder plaats voor de in de omgeving gelegen bedrijven en woningen en vice versa.

Lichtmasten

De realisatie van lichtmasten vindt plaats binnen de bestemming 'Sport'. Het aspect lichtkwaliteit komt aan de orde in paragraaf 4.2.11 van deze onderbouwing, waarin wordt geconcludeerd dat het aspect lichtkwaliteit geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er vanuit bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen.

4.2.6 Externe veiligheid

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoor-wegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet', dat op 1 april 2015 in werking is getreden. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.

In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers; respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een clubgebouw, diverse voorzieningen (parkeerterrein, jeu de boulesbaan, speelvoorzieningen, buitenschoolse opvang) en lichtmasten binnen een bestaand sportpark. Op grond van artikel 1, eerste lid, sub b, onder e en f Bevi kwalificeren sportterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden als beperkt kwetsbaar object. Aangezien ter plaatse reeds een sportpark aanwezig is, is geen sprake van de realisatie van een nieuw beperkt kwetsbaar object. Verder bepaalt artikel 1, eerste lid, sub l, onder a b Bevi dat gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag van minderjarigen, worden aangemerkt als 'kwetsbaar object'. Zodoende voorziet het planvoornemen wel in de oprichting van een nieuw kwetsbaar object.

Met de realisatie van het plan, neemt de bevolkingsdichtheid in het sportpark toe. Het is echter niet te verwachten, dat er gemiddeld over het jaar, meer dan 40 personen per hectare binnen het invloedsgebied aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0103-ON01_0012.png"

Uitsnede risicokaart met ligging plangebied

Transport van gevaarlijke stoffen

Op de risicokaart is te zien, dat het plangebied op 60 meter ten zuiden van de provinciale weg N275 ligt. Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De PR 10-6 contour bedraagt 0 meter en vormt geen belemmering voor het plan.

Uit de laatste telgegevens van deze weg blijkt, dat het gaat het om het vervoer van brandbare vloeistoffen en gassen en giftige vloeistoffen. De gegevens op de risicokaart dateren van 2007. Om de vervoershoeveelheden in het jaar 2018 te bepalen, dient rekening gehouden te worden met een groeifactor. De berekende vervoersgegevens voor 2018 zijn:

  • Brandbare vloeistoffen: 1747 x 1,45 = 2533 tankwagens
  • Brandbare gassen: 576 x 1 = 576 tankwagens
  • Giftige vloeistoffen: 82 x 1,45 = 120 tankwagens

De omvang van het invloedsgebied wordt bepaald door de stofcategorie die de grootste effectafstanden kan veroorzaken en bedraagt in dit geval 880 meter. Het plangebied ligt in het invloedsgebied.

Het is volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) verplicht om in de ruimtelijke onderbouwing aandacht te besteden aan bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij een eventuele ramp met gevaarlijke stoffen. Volgens artikel 9, is het verplicht om de Veiligheidsregio Limburg-Noord om advies te vragen.

Op basis van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (RIVM, 11 januari 2017, versie 1.2), ligt het groepsrisico bij 576 tankwagens met brandbaar gas en een bevolkingsdichtheid van 40 personen per hectare,  onder 10% van de oriëntatiewaarde. Volgens lid 2 van artikel 9 van het Bevt is een volledige verantwoording van het groepsrisico niet nodig.

Zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid

De Veiligheidsregio Limburg-Noord heeft op 22 augustus 2018 advies uitgebracht, zie bijlage 5. Het advies bevat 3 hoofdpunten:

  • 1. Voorzie mechanische ventilatie van het clubgebouw van een voor aanwezigen toegankelijke noodschakeling, zodat de ventilatie in geval van een calamiteit centraal gemakkelijk afgeschakeld kan worden. Oriënteer de luchtinlaat van het ventilatiesysteem daarbij van de N275 af. 
  • 2. Oriënteer de hoofdontvluchtingsmogelijkheden van het clubgebouw van de N275 af.
  • 3. Zorg dat de beheerders van het clubgebouwen en de buitenschoolse opvang op de hoogte zijn van de risico's die op hen van toepassing zijn zodat zij hiernaar kunnen handelen bij een incident.

Het advies gaat in op het mogelijke scenario verbonden aan het vervoer van gevaarlijke stoffen, namelijk

  • het vrijkomen van een toxische wolk uit een tankwagen die een giftige vloeistof vervoert.

Brandbare vloeistoffen worden naar verwachting voldoende (snel) in de ondergrond opgevangen. De effecten van een plasbrand op het plangebied zijn daarom buiten beschouwing gelaten.

Voor het effectief kunnen bestrijden van de effecten van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen is de N275 tweezijdig bereikbaar voor hulpverleningsvoertuigen. Nabij de N275 zijn bij de rotonde twee bluswatervoorzieningen van 85 m3/uur en 90 m3/uur aanwezig. Bij de Noordervaart 1 nabij het plangebied is een brandkraan van 75 m3/uur  en op  een afstand van 40 meter van het clubgebouw is een brandkraan van 70 m3/uur aanwezig. De bluswater capaciteit is hiermee voldoende.

De aanwezige personen zijn voldoende zelfredzaam.

In het geval dat de personen op het sportpark binnen moeten schuilen, tegen de effecten van een toxische wolk, zullen zij worden gewaarschuwd door de sirenes van het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) of via NL-Alert. Met het nieuwe alarmmiddel NL-Alert wordt tevens bekend gemaakt waaruit de dreiging bestaat.

Het is van belang, dat de gebouwen op het sportpark goed afsluitbaar zijn, zodat er geen toxische gassen kunnen binnendringen. Eventueel aanwezige mechanische ventilatie moet daartoe op een goed bereikbare plaats kunnen worden uitgeschakeld.

Als het nodig is om te vluchten uit het sportpark, dan kan dat via de Pastoor Geurtsstraat.

De Veiligheidsregio adviseert om actief te communiceren over de risico's ter bevordering van het handelingsperspectief van de aanwezigen:

  • laat de beheerders de mensen die zich buiten op het sportpark bevinden als ook de kinderen van de buitenschoolse opvang instrueren om binnen in het clubgebouw te schuilen bij het vrijkomen van een toxische wolk;
  • sluit de ramen en deuren van het clubgebouw;
  • indien er een mechanische ventilatie aanwezig is, schakel deze dan af;
  • indien schuilen niet meer mogelijk is, laat de beheerders voornoemde personen instrueren om te vluchten dwars op de windrichting van de N275 af.

In of nabij het plangebied zijn verder geen transportroutes of buisleidingen aanwezig.

Risicovolle inrichtingen

Op circa 1 kilometer van het plangebied ligt een inrichting voor de opslag van vuurwerk, met een PR 10-6 contour van 45 meter. Verder zijn in het plangebied geen risicobronnen gelegen. Gezien de afstand tussen het plangebied en de invloedssfeer van de risicovolle inrichting vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering.

Betekenis voor het plangebied

Het groepsrisico van de N275 ter plaatse van het plangebied is en blijft lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. Het is dan ook niet nodig om het groepsrisico volledig te verantwoorden.

Het is op grond van artikel 7 van het Bevt wel nodig om in de toelichting in te gaan op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij een ongeluk met gevaarlijke stoffen op de weg. Daarover heeft de Veiligheidsregio Limburg-Noord advies uitgebracht, dat in deze ruimtelijke onderbouwing is verwerkt.

4.2.7 Geur

Door de geurproblematiek rondom intensieve veehouderijen speelt geur een belangrijke rol in de milieuwetgeving met betrekking tot deze veehouderijen. Om dit aspect te kunnen reguleren bestaat de Wet geurhinder en veehouderijen (hierna te noemen: Wgv). De Wgv dient in het belang van de bescherming van het milieu. De wet biedt binnen gestelde voorwaarden bescherming tegen geurhinder. De Wgv en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderijen (hierna te noemen: Rgv) vormen samen het toetsingskader voor geur afkomstig van veehouderijen. De Wgv kent verschillende normen voor concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden. Concentratiegebieden zijn gebieden die als zodanig zijn aangewezen in de Reconstructiewet (hierna te noemen: Rcw). In niet-concentratiegebieden gelden strengere normen dan in concentratiegebieden. De gemeente Peel en Maas is op grond van de Rcw gelegen in een concentratiegebied voor landbouw. De Wgv kent ook verschillende normen voor gebieden gelegen binnen de bebouwde kom en gebieden gelegen buiten de bebouwde kom. Gebieden die binnen de bebouwde kom liggen krijgen meer bescherming dan gebieden die buiten de bebouwde kom liggen. Dit heeft te maken met het feit dat binnen de bebouwde kom meer mensen kunnen wonen of verblijven, waardoor sprake kan zijn van meer geurhinder.


De Wgv kent bescherming toe aan zogenaamde geurgevoelige objecten. Artikel 1 Wgv geeft de definitie van een geurgevoelig object aan. Daaruit blijkt dat het moet gaan om een gebouw dat bestemd of geschikt is voor permanent (of daarmee vergelijkbaar) gebruik, bewoning of verblijf. Met de realisatie van een clubgebouw, diverse voorzieningen (parkeerterrein, jeu de boulesbaan, speelvoorzieningen, buitenschoolse opvang) en lichtmasten wordt niet voorzien in nieuwe geurgevoelige objecten. Daarnaast is het perceel niet gelegen binnen een geurhinderzone van een veehouderij.


Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.2.8 Water

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting van een bestemmingsplan aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd.

4.2.8.1 Beleid waterschap Limburg

Het Waterbeheerplan 2016-2021 is op 14 oktober 2015 vastgesteld door de Algemeen besturen van waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei. Het plan heeft een looptijd van 2016 tot en met 2021. Dit plan is, vooruitlopend op de fusie in 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen.

Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe invulling wordt geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan is vastgelegd hoe het watersysteem en waterkeringen op orde worden gebracht en gehouden. Beschreven is voor welke thema’s het waterschap aan de lat staat, de strategie hiervoor, welke maatregelen worden uitgevoerd, wie de partners daarin zijn en hoe dit wordt gemonitord om waar nodig bij te sturen. Ook staat hierin welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.

In het beleid van het waterschap staat centraal dat een duurzaam waterhuishoudkundig systeem dient te worden gerealiseerd. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen te worden voorkomen;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewater is toegestaan.

4.2.8.2 Waterhuishouding

Gebiedsomschrijving
Het plangebied is in de huidige situatie gedeeltelijk bebouwd en verhard. Het hemelwater heeft voldoende ruimte om rechtstreeks in de bodem te infiltreren. De omgeving van het plangebied betreft stedelijk gebied met in het noordoosten voornamelijk grondgebonden vrijstaande woningen en in het zuidwesten graslandschap, landbouwgronden en boerderijen. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig en er is geen beschermingszones ten behoeve van watergangen binnen het plangebied aanwezig. Wel ligt het plangebied nabij het kanaal Nedervaart, namelijk op een afstand van ca. 70 meter. Ten westen van het plangebied ligt het Snep op een afstand van ca. 650 meter.

Bodemopbouw
De bodem van het plangebied bestaat aan de oostzijde uit enkeerdgroden (fijn zand) en aan de westzijde uit zwaklemig fijn zand.


Grondwater
De grond van het plangebied en de directe omgeving heeft een freatische grondwaterstand van 3000-3250 cm ten opzichte van NAP.

Doorlatendheid
Door het waterschap Limburg is de doorlatendheid van de bodem in kaart gebracht. De grond van het plangebied en de directe omgeving heeft een bodemdoorlatendheid 0,45-0,75 meter per dag. Deze waarde is gebaseerd op de regionale bodemopbouw en kan plaatselijk afwijken.

4.2.8.3 Invloed van het planvoornemen

Het planvoornemen voorziet in de sloop van het reeds bestaande clubgebouw en de realisatie van een groter clubgebouw, diverse voorzieningen (parkeerterrein, jeu de boulesbaan, speelvoorzieningen, buitenschoolse opvang) en lichtmasten. Het clubgebouw, de jeu de boulesbaan en de speelvoorzieningen zorgen voor een toename van het verhard oppervlak. De realisatie van het nieuwe parkeerterrein zorgt daarentegen voor een afname van het verhard oppervlak van het reeds bestaande parkeerterrein. Door de compensatie van de toe- en afname van het verhard oppervlak is de toename van het verhard oppervlak minimaal. Er blijft voldoende ruimte over om het water in de grond te infiltreren. Het beoogde clubgebouw zal worden uitgevoerd met een gescheiden rioolstelsel en ook als zodanig worden aangesloten op het aanwezige gescheiden rioolstelsel.

4.2.8.4 Conclusie

Doordat het verhard oppervlak slechts beperkt toeneemt door de bouw van een groter clubhuis dan het reeds bestaande clubhuis moet rekening worden gehouden met hemelwater, grondwater en oppervlaktewater. Aangezien het hier om minimale toename van het verhard oppervlak zal de invloed van het planvoornemen op de waterhuishoudkundige situatie minimaal zijn.

De bodemopbouw en doorlatendheid wijzen uit dat het infiltreren van hemelwater in de bodem mogelijk is. Daarnaast is er ruimte voor hemelwater in het oppervlaktewater dat nabij het plangebied gelegen is. Om de invloed van hemelwater en grondwater op het planvoornemen minimaal te laten zijn wordt in het planvoornemen de infiltratie, opslag en/of afvoer van hemelwater opgenomen. Voor de opvang en infiltratie van het hemelwater wordt aan de zuidzijde van de parkeerplaats een infiltratievoorziening gerealiseerd met een capaciteit van ruim 200 m3, welke voorziening is berekend op een neerslaghoeveelheid van 84 mm.

Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen vormt geen belemmering voor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.

4.2.9 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorie

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. In de wet is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat gemeente bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de voorgaande wet beschikt de gemeente over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart. Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van een aanvraag voor een omgevingsvergunning een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het besluitgebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.


Plangebied

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg wordt geconcludeerd dat er binnen het plangebied en directe omgeving geen zwaarwegende cultuurhistorische waarden in het geding komen. Het plangebied heeft geen cultuurhistorische waarden.

Betekenis voor het plangebied
Met het planvoornemen komen geen cultuurhistorische waarden in het geding.

Archeologie

Op basis van het verdrag van Malta (Valetta, 1992) is sinds september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht. De gemeente heeft de wettelijke taak gekregen om verantwoord om te gaan met het archeologisch erfgoed (zorgplicht). In zowel de perspectievennota als binnen het coalitieprogramma "Verbinden en Versterken" is onder andere als actiepunt: "Peel en Maas wil het bewustzijn van de cultuurhistorie bevorderen met een speciale aandacht voor bijzondere gebouwen en historisch erfgoed" opgenomen. Daarnaast wil het college op evenwichtige en pragmatische wijze aandacht geven aan de archeologie. De gemeente Peel en Maas heeft haar eigen gemeentelijk archeologiebeleid geformuleerd in het "Beleidsplan archeologie Peel en Maas" vastgesteld door de gemeenteraad van Peel en Maas op 28 juni 2011. In dit beleidsplan archeologie Peel en Maas zijn de beleidsuitgangspunten en haar achtergronden beschreven. In hoofdlijnen komt het erop neer dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde en in gebieden met archeologische resten. Dit geldt enkel en alleen indien de verstoring dieper reikt dan 0,4 meter beneden maaiveld.

Plangebied
Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Peel en Maas wordt geconcludeerd dat binnen het plangebied gronden aanwezig zijn met een lage- en middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0103-ON01_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0103-ON01_0014.png" Uitsnede archeologische beleidskaart en plangbebied (rood omlijnd)

Voor het deel van het plangebied met een lage archeologische verwachtingswaarde is geen onderzoeksplicht. Bij het gedeelte van het plangebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde is het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken toegestaan tot een verstoringsoppervlak tot 2.500 m2 waarbij de bebouwing minder diep reikt dan 40 cm.

Clubgebouw
Het clubgebouw valt binnen het deel van het plangebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat er geen nader onderzoek noodzakelijk is voor het beoordelen van eventuele archeologische waarden.

Diverse voorzieningen (parkeerterrein, jeu de boulesbaan, speelvoorzieningen, buitenschoolse opvang)
De diverse voorzieningen vallen binnen het deel van het plangebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat er geen nader onderzoek noodzakelijk is voor het beoordelen van eventuele archeologische waarden.


Lichtmasten
De lichtmasten rijken dieper dan 40 cm in de grond en hebben een verstoringsoppervlak van minder dan 2.500m2. Dit betekent dat er geen nader onderzoek noodzakelijk is voor het beoordelen van eventuele archeologische waarden.

Conclusie

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen past binnen de beleidskaders van archeologie en cultuurhistorie.

4.2.10 Flora en fauna

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning.

Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Binnen een straal van tenminste 3 km van de het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. Verder maakt het plangebied geen deel uit van het NNN, dat in de Omgevingsverordening Limburg 2014 is aangeduid met 'Goudgroene natuurzone'. Het plangebied is evenmin gelegen binnen de 'Zilvergroene natuurzone' als aangeduid in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Het aspect gebiedsbescherming vormt zodoende geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.

Clubgebouw
Door de bouw van het clubgebouw buiten het bouwvlak moeten bestaande bomen worden gekapt. Dit kan ten koste gaan van de leefomgeving van beschermde diersoorten. Onderzoek naar planten- en diersoorten ter plaatse wordt derhalve noodzakelijk geacht.

Diverse voorzieningen (parkeerterrein, jeu de boulesbaan, speelvoorzieningen, buitenschoolse opvang)
Door de aanleg van de beoogde diverse voorzieningen moeten bestaande bomen worden gekapt. Dit kan ten koste gaan van de leefomgeving van beschermde diersoorten. Onderzoek naar planten- en diersoorten ter plaatse wordt derhalve noodzakelijk geacht.

Lichtmasten

Het gedeelte waar de lichtmasten worden gerealiseerd is al in gebruik als voetbalveld. Het planvoornemen kan wel nadelige effecten hebben op zijn omgeving. De uitstraling van licht kan van invloed zijn op nachtdieren zoals vleermuizen. Onderzoek naar planten- en diersoorten ter plaatse wordt derhalve noodzakelijk geacht.

Gelet op het voorgaande is een quickscan flora en fauna (IVN Helden, 29 januari 2018) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Beringe. De quickscan is opgenomen als bijlage 4. De quickscan ziet op de aanpassingen van groenstroken en de sloop van gebouwen.

Uit de quickscan blijkt dat er geen beschermde plantensoorten zijn aangetroffen binnen het plangebied. In het kader van beschermde fauna is onderzoek gedaan naar de eventuele aanwezigheid van beschermde vogelnesten en verblijfplaatsen van steenuilen en vleermuizen in de houtsingels. Hierbij zijn geen verblijfplaatsen van steenuilen en vleermuizen aangetroffen. Wel bevinden zich mogelijk nesten in de dichte, lage struiken. Omdat nesten in het broedseizoen van 15 maart tot en met 15 juli zijn beschermd, wordt voorgesteld de eventuele kap en/of snoei van bomen en struiken voor 15 maart of na 15 juli te laten plaatsvinden. Wat betreft het gebouw van de tennisclub, het gebouw van de voetbalclub en andere te slopen gebouwen zijn geen sporen van vogels, vleermuizen of andere zoogdieren aangetroffen. Het gebouw van de duivenclub heeft echter wel spouwmuren met veel open stootvoegen en kan hierdoor een geschikte locatie zijn voor vleermuizen voor zowel zomer- als winterverblijf. Bij eventuele sloop van het gebouw van de duivenclub zal daarom rekening moeten worden gehouden met de aanwezigheid van vleermuizen. Enkele bomen (fijnsparren) zijn zeer geschikt voor bewoning door bepaalde vleermuissoorten en moeten indien mogelijk gespaard blijven.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2.11 Lichtkwaliteit

Bij het oprichten van lichtmasten dient rekening gehouden te worden met de lichtkwaliteit van de omgeving. Om na te gaan of het planvoornemen geen lichthinder oplevert voor de omliggende bebouwing heeft Insta zuid bv op 20 oktober 2017 een lichthinderberekening gemaakt. De lichtberekening en het verslag zijn als bijlage 2 aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.

In het verslag is uitgegaan van een verlichtingsinstallatie bestaande uit:

  • Een voetbalveld veld 1 van 100x64m voorzien van 6 stuks sportveldmasten met een lichtpunthoogte 18 meter met in totaal 14 armaturen Philips BVP525 voorzien van een LED lichtbron met een systeem vermogen van 1530W. Bij de lichthinderberekening is uitgegaan van 10 armaturen voorzien van een NB optiek en 4 armaturen voorzien van een WB optiek.
  • Een trainingsveld veld 2 van 100x64m voorzien van 6 stuks sportveldmasten met een lichtpunthoogte 15 meter met in totaal 8 armaturen Philips BVP525 voorzien van een LED lichtbron met een systeem vermogen van 1530W. Bij de lichthinderberekening is uitgegaan van 8 armaturen voorzien van een NB optiek.
  • Een kooi voorzien van 3 tennisvelden van 50x36m voorzien van 4 stuks sportveldmasten meteen lichtpunthoogte van 18 meter met in totaal 8 armaturen Philips BVP525 voorzien van een LED lichtbron met een systeem vermogen van 1530W. Bij de lichthinderberekening is uitgegaan van 8 armaturen voorzien van een WB optiek.

In het verslag is de lichtsterke van het strooilicht op de gevels van de bewoners aan de Geurtsstraat en woningen aan de Peelstraat berekend. Teneinde de lichthinder te bepalen zijn op diverse digitale locaties waarnemers geplaatst. Deze waarnemers meten de lichtsterkte van het strooilicht op deze locaties.

De berekening geeft een indicatie van de lichthinder die kan ontstaan naar de omgeving tijdens het gebruiken van de verlichtingsinstallatie. In de berekening wordt uitgegaan van een omgeving zonder obstakels, met andere woorden; de bestaande bomen worden niet meegerekend als een belemmering.

Volgens de tabel van de NSVV (Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde), zijn de berekende meetwaarden acceptabel en toegestaan in het gebied E3, Stedelijk gebied tijdens dag en avond. Gezien het sportpark aan meerdere zijden grenzend is aan woningen, valt de locatie onder het stedelijk gebied.

Conclusie

Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect lichtkwaliteit geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

Naast het toetsen van de ontwikkeling aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient de uitvoerbaarheid van het project ook beoordeeld te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

5.2.1 Exploitatieplan

De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd;
  • 2. het bepalen van een tijdvak voor de exploitatie of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen niet nodig is, en
  • 3. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro niet noodzakelijk is.

De gronden binnen het plangebied zijn eigendom van de gemeente Peel en Maas. De gemeente Peel en Maas is tezamen met de betrokken verenigingen ontwikkelaar van het planvoornemen. Voor de kosten die uit de ontwikkeling voortvloeien zijn door de gemeente en verenigingen gelden gereserveerd.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Met onderhavig ruimtelijke onderbouwing is aangetoond dat er met deze ontwikkeling geen problemen te verwachten zijn. Het planvoornemen heeft geen negatieve gevolgen voor de waarden in en nabij het besluitgebied en het nieuwe gebruik gaat gepaard met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

Het planvoornemen is voor het algemeen maatschappelijk belang ontwikkeld. Voor het creeren van maatschappelijk draagvlak wordt onderhavige ruimtelijke onderbouwing conform gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen 6.1. Aangenomen mag worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan.

5.4 Conclusie

De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid vormen geen belemmering voor het planvoornemen.

 

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 De te volgen procedure

De omgevingsvergunning doorloopt de volgende procedure:

Ontwerp:

  • Publicatie en terinzagelegging van het ontwerpbesluit tot het verlenen van een omgevingsvergunnning voor het afwijken van het bestemmingsplan overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en de Wro;
  • Gedurende deze terinzagelegging kan een ieder een zienswijze indienen bij het college van burgemeester en wethouders;
  • Door de gemeenteraad geeft indien noodzakelijk, een verklaring van geen bedenkingen af;

Verlenen:

  • Verlening van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan door het college van burgemeester en wethouders;
  • Publicatie en terinzagelegging van het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning en bijbehorende stukken gedurende de beroepstermijn;

Beroep en hoger beroep (indien aan de orde):

  • Beroep bij de Rechtbank;
  • Hoger beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;

Inwerkingtreding:

  • Na afloop van de beroepstermijnen (tenzij binnen de (hoger)beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0103-ON01_0015.jpg"

overzicht procedure

6.2 Vaststelling

PM.