direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - Veenontginningenlandschap
Plan: Omleiding Hunze
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1680.BUIHUNZE-VB01

Artikel 3 Agrarisch - Veenontginningenlandschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Veenontginningenlandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik;
  • b. een boezemkade ten behoeve van de waterkering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - boezemkade';

met daaraan ondergeschikt:

  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden van het veenontginningslandschap,
  • d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;
  • e. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  • f. cultuurgrond;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • i. wegen, paden en overige oppervlakteverhardingen;
  • j. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen al dan niet mede bestemd voor waterberging;

met de daarbijbehorende:

  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt de volgende regel:

gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. mest-, voeder- en sleufsilo's zullen niet worden gebouwd;
  • b. paardrijbakken en bouwwerken ten behoeve van opwekking van windenergie zullen niet worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  • c. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar), tenzij in de bestaande situatie opslag van mest voorkomt, in welk geval opslag van mest, hooibalen en/of andere producten op de bestaande locatie is toegestaan;
  • d. het opslaan van niet-agrarische producten, auto's, boten en caravans;
  • e. het gebruik van spoelplaatsen ten behoeve van bollenteelt;
  • f. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik of de bereikbaarheid van bebouwde percelen;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel en/of verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • i. het gebruik van gronden ten behoeve van de sierteelt, fruitteelt, boomteelt, houtteelt, of overige opgaande meerjarige teeltvormen hoger dan 1,50 m, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  • j. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Opgaande meerjarige teeltvormen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.3 onder i in die zin dat de gronden ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering worden gebruikt voor sierteelt, fruitteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen, mits:

  • a. deze vergunning uitsluitend wordt verleend, indien de gronden aansluiten op bestaande opgaande landschapselementen;
  • b. een minimale afstand van 10 m wordt aangehouden tot aangrenzende agrarische productiegronden en woonbestemmingsgrenzen in verband met schaduwwerking;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het kappen en/of rooien en/of vellen van bomen en/of houtgewas, niet zijnde bomen en/of houtgewas onderdeel uitmakend van grondgebonden agrarische teelt, en voorzover niet geregeld volgens de Boswet of krachtens een op grond van de Boswet vastgestelde verordening;
  • b. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van bosaanplant tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1 hectare;
  • c. het afgraven en/of ophogen van gronden;
  • d. het dempen en/of graven van sloten, poelen (diameter > 10 m) en/of andere watergangen en/of -partijen;
  • e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
  • f. het aanleggen en/of verharden van paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van agrarische percelen, kuilvoerplaten en sleufsilo's;
  • g. het aanplanten van opgaande teeltvormen ter versterking van het landschap ten behoeve van de productie van bio-energie voor energieproductiedoeleinden;
  • h. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
3.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 3.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud enlof het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. worden uitgevoerd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - boezemkade'.
3.5.3 Toetsingscriteria
  • a. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden.
  • b. In het geval van werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.5.1 onder a, voorzover het houtwallen betreft, en onder d, voorzover het dempen betreft, kan de omgevingsvergunning voorts slechts worden verleend, indien er zódanige compensatie plaatsvindt dat de landschappelijke structuur niet onevenredig wordt geschaad.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Algemene wijziging naar bos en natuur

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Veenontginningenlandschap' wordt gewijzigd in een bos- en/of natuurbestemming, mits:

  • a. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • b. de wijziging past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur dan wel betrekking heeft op particulier natuurbeheer;
  • c. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven of aangewezen;
  • d. rekening wordt gehouden met voorzienbare nieuwe infrastructuur, dorpsuitbreidingen en (uitbreiding van) bedrijventerreinen;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de wijziging uitsluitend wordt toegepast op basis van een inrichtingsplan dat in elk geval inzicht geeft in de bodemingrepen, de gevolgen voor de waterhuishouding en het toekomstig landschapsbeeld. De omzetting en inrichting van de in het wijzigingsplan begrepen gronden moet in overeenstemming met het bij het wijzigingsplan behorende en gewaarmerkte inrichtingsplan plaats vinden;
  • g. er voor het toepassing geven aan de wijzigingsbevoegdheid een planschadeovereenkomst is gesloten.