direct naar inhoud van Regels
Plan: Drentse Zonneroute A37
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9922.IPDrentseZonnerout-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

het inpassingsplan Drentse Zonneroute A37 van de provincie Drenthe.

1.2 Inpassingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9922.IPDrentseZonnerout-VA01 met bijbehorende regels (en bijlagen).

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Bouwwerk, geen gebouw zijnde

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.5 Gebouw

elk bouwwerk ten behoeve van de Drentse Zonneroute A37, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.6 Nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.7 Zonnepaneel

vlak met zonnecellen, voor de opwekking van elektriciteit uit zonlicht.

1.8 Zonnewand

een (verticaal) scherm van zonnepanelen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Verkeer - Wegverkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. busstation/carpoolplaats;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. verkeersvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. straalpad, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'straalpad'.

Van de in de bestemming begrepen weg mag het aantal rijstroken voor de A37 ten hoogste vier bedragen.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is het bouwen beperkt tot een hoogte van maximaal 12 m;

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. lid 3.2 toestaan dat gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, worden gebouwd mits:
    • 1. de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 3 m bedraagt;
    • 2. de oppervlakte niet meer dan 25 m2 bedraagt;
  • b. lid 3.2 ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m.
3.4 specifieke gebruiksregels

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in 3.1 omschreven doeleinden.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4, indien strikte toepassing van de voorschriften leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en het behoud van de archeologische waarden.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor een of meerdere bouwwerken waarbij grond geroerd wordt met een (gezamenlijk) geroerde oppervlakte groter dan 100 m2 en een diepte van 0,3 m of meer, een rapport, op basis van een waarderend archeologisch onderzoek (proefsleuven), te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraag zullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld. Een dergelijke rapportage is niet noodzakelijk als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is. Deze regeling geldt niet voor gronden waarvoor al een archeologisch onderzoek is uitgevoerd en vrijgegeven zijn voor de bestemde functie(s).

4.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in artikel 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning die de verplichting inhouden:

  • a. tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; tot het doen van opgravingen;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 4.2.2 genoemde voorschriften veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
  • a. het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regel van de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming (basisbestemming):
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 0,3 m, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het gaat om niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 0,1 m onder de bouwvoor;
    • 2. het graven, baggeren en dempen van sloten, vaarten en andere watergangen;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 m;
    • 4. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd en/of voorzover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m wordt geroerd.
    • 5. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m en/of met een oppervlakte van meer dan 100 m2 , behalve indien deze in het kader van onderzoek naar historische vindplaatsen worden uitgevoerd;
    • 6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 7. het opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 8. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren;
  • b. de onder 4.3 sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht;
  • c. in het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • d. aan de in lid 4.3 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • e. voorafgaand aan de verlening van de in lid 4.3 sub a genoemde vergunning dienen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in te winnen bij de provinciaal archeoloog;
  • f. het in lid 4.3 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan;
    • 3. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en het behoud van de archeologische waarden.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor een of meerdere bouwwerken waarbij grond geroerd wordt met een (gezamenlijk) geroerde oppervlakte groter dan 1.000 m2 en een diepte van 0,3 m of meer, een rapport, op basis van een waarderend archeologisch onderzoek (proefsleuven), te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraag zullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld. Een dergelijke rapportage is niet noodzakelijk als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is. Deze regeling geldt niet voor gronden waarvoor al een archeologisch onderzoek is uitgevoerd en vrijgegeven zijn voor de bestemde functie(s).

5.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in artikel 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning die de verplichting inhouden:

  • a. tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; tot het doen van opgravingen;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
  • c. de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 5.2.2 genoemde voorschriften veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
  • a. het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regel van de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming (basisbestemming):
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 0,3 m, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het gaat om niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 0,1 m onder de bouwvoor;
    • 2. het graven, baggeren en dempen van sloten, vaarten en andere watergangen;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 m;
    • 4. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd en/of voorzover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m wordt geroerd.
    • 5. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m en/of met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² , behalve indien deze in het kader van onderzoek naar historische vindplaatsen worden uitgevoerd;
    • 6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 7. het opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 8. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren;
  • b. de onder 5.3 sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht;
  • c. in het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • d. aan de in lid 5.3 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • e. voorafgaand aan de verlening van de in lid 5.3 sub a genoemde vergunning dienen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in te winnen bij de provinciaal archeoloog;
  • f. het in lid 5.3 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan;
    • 3. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en het behoud van de archeologische waarden..

6.2 Bouwregels
6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor een of meerdere bouwwerken waarbij grond geroerd wordt met een (gezamenlijk) geroerde oppervlakte groter dan 2.000 m2 en een diepte van 0,3 m of meer, een rapport, op basis van een waarderend archeologisch onderzoek (proefsleuven), te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraag zullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld. Een dergelijke rapportage is niet noodzakelijk als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is. Deze regeling geldt niet voor gronden waarvoor al een archeologisch onderzoek is uitgevoerd en vrijgegeven zijn voor de bestemde functie(s).

6.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in artikel 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning die de verplichting inhouden:

  • a. tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; tot het doen van opgravingen;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
  • c. de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 6.2.2 genoemde voorschriften veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
  • a. het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regel van de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming (basisbestemming):
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 0,3 m, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het gaat om niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 0,1 m onder de bouwvoor;
    • 2. het graven, baggeren en dempen van sloten, vaarten en andere watergangen;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 m;
    • 4. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd en/of voorzover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m wordt geroerd;
    • 5. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m en/of met een oppervlakte van meer dan 2.000 m² , behalve indien deze in het kader van onderzoek naar historische vindplaatsen worden uitgevoerd;
    • 6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 7. het opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 8. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren;
  • b. de onder 6.3 sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht;
  • c. in het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • d. aan de in lid 6.3 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • e. voorafgaand aan de verlening van de in lid 6.3 sub a genoemde vergunning dienen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in te winnen bij de provinciaal archeoloog;
  • f. het in lid 6.3 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan;
    • 3. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Overige zone - zonneroute

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zonneroute' zijn, naast de in de vigerende bestemmingsplannen gegeven bestemmingen, mede bestemd voor het opwekken van energie door middel van het omzetten van zonlicht in elektriciteit met gebruik van zonnepanelen , met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken en voorzieningen.

8.1.1 Gebouwen

Op deze gronden mag ten behoeve van de aanduiding 'overige zone -zonneroute' worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. er zijn maximaal drie transformatorstations met een vermogen van 72MVA toegestaan;
  • b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • c. de oppervlakte van de gebouwen mag niet meer dan 25 m2 bedragen;
  • d. de inhoud per gebouw mag niet meer bedragen dan 116 m3.
8.1.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van zonnepanelen bedraagt ten hoogste 0,75 m, met dien verstande dat er één type zonnepanelen wordt toegepast;
  • b. het plaatsen van een zonnewand is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – zonnewand'
  • c. de bouwhoogte de zonnewand bedraagt ten hoogste 6,5 m, met dien verstande dat hetzelfde type zonnepanelen wordt toegepast als de omliggende zonnepanelen;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het omvormen en transformeren van energie, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 0,75 m;
  • e. een omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien:
    • 1. de vergunningaanvraag voldoet aan de eisen genoemd in het beeldkwaliteitsplan 'Drentse Zonneroute A37' zoals bijgevoegd in Bijlage 1 bij de regels en;
    • 2. uit nader akoestisch onderzoek is gebleken dat de zonnewand niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, met dien verstande dat deze voorwaarde alleen van toepassing is voor zover de aanvraag betrekking heeft op de bouw van een zonnewand ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – zonnewand';
    • 3. uit nader ecologisch onderzoek ten aanzien van soortenbescherming is gebleken dat de bouw geen negatieve effecten heeft op beschermde soorten is dan wel ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is verleend;
    • 4. de aanvrager gegevens van de betreffende netwerkbeheerder overlegd, waaruit blijkt dat aansluiting op het netwerk en het transport van stroom mogelijk is.
8.1.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden zoals beschreven in artikel 8.1, zonder uitvoering te geven aan het beeldkwaliteitsplan zoals bijgevoegd in Bijlage 1 bij de regels van dit plan.

8.2 Geluidzone - Industrie 50 dB (A)

De gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie 50 dB(A)' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidruimte in verband met de nabijheid van gronden en gebouwen, welke deel uitmaken van een industrieterrein, waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten.

Op de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - Industrie 50 dB(A)' zijn geen nieuwe geluidgevoelige objecten, die vanwege de geluidsbelasting van het industrielawaai een te hoge geluidsbelasting ondervinden, toegestaan.

8.2.1 Bouwregels

Ten aanzien van het bepaalde bij de voor die gronden aangewezen bestemmingen geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidszone - industrie 50 dB(A)' voor het bouwen van gebouwen, dat het bouwen van geluidsgevoelige gebouwen niet is toegestaan.

8.2.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 voor het bouwen van een op grond van de aangewezen bestemmingen toelaatbaar gebouw of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidgevoelig object, indien de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

8.2.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met lid 8.2, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidgevoelig object.

8.3 Geluidzone - industrie 55 dB(A)

De gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie 55 dB(A)' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidruimte in verband met de nabijheid van gronden en gebouwen, welke deel uitmaken van een industrieterrein, waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten.

Op de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - Industrie 55 dB(A)' zijn geen nieuwe geluidgevoelige objecten, die vanwege de geluidsbelasting van het industrielawaai een te hoge geluidsbelasting ondervinden, toegestaan.

8.3.1 Bouwregels

Ten aanzien van het bepaalde bij de voor die gronden aangewezen bestemmingen geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidszone - industrie 50 dB(A)' voor het bouwen van gebouwen, dat het bouwen van geluidsgevoelige gebouwen niet is toegestaan.

8.3.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.3.1 voor het bouwen van een op grond van de aangewezen bestemmingen toelaatbaar gebouw of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidgevoelig object, indien de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

8.3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met lid 8.3, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidgevoelig object.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Behoud werking vigerende bestemmingsplannen

De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit inpassingsplan in werking zijnde vigerende bestemmingsplannen, zoals opgenomen in tabel 2.1, blijven hun werking behouden, voor zover dit niet in strijd is met het bepaalde in artikel 7.1. De regels van de volgende bestemmingsplannen worden aangevuld met de artikelen 1, 7, 8.1, 9.2, 10 en 11 van voorliggend provinciaal inpassingsplan.

Tabel 3.1 Overzicht bestemmingsplannen die gelden in het plangebied

Gemeente   Vigerend planologisch regime   Vaststelling  
Hoogeveen   buitengebied, parapluherziening aan- en bijgebouwenregeling   19 mei 2015  
Hoogeveen   bedrijventerrein Buitenvaart II   21 augustus 2013  
Hoogeveen   buitenvaart I, 2012   13 juni 2013  
Hoogeveen   buitengebied, parapluherziening recreatie en toerisme   14 februari 2017  
Coevorden   bestemmingsplan buitengebied   9 december 2014  
Coevorden   uitbreiding elektriciteitsnet Coevorden   28 april 2015  
Coevorden   N34-verdubbeling   6 maart 2018  
Coevorden   zonneakker, Wachtum   13 december 2019  
Coevorden   bestemmingsplan Kernen   8 januari 2020  
Coevorden   kleine windturbines gemeente Coevorden   9 december 2020  
Emmen   buitengebied, op- en afrit A37 bij Zwartemeer   17 februari 2011  
Emmen   Nieuw-Amsterdam - Veenoord, Bedrijventerrein de Tweeling, 2011   28 mei 2009  
Emmen   Klazienaveen   19 december 2013  
Emmen   Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen   30 april 2015  
Emmen   parapluplan Parkeernormen gemeente Emmen   26 april 2018  
Emmen   parapluplan Standplaatsen   31 mei 2018  
Emmen   buitengebied 2011   30 oktober 2014  

9.2 Bevoegdheid gemeenteraad vaststellen bestemmingsplannen

De bevoegdheid van de gemeenteraad om binnen het plangebied van het inpassingsplan een bestemmingsplan of beheersverordening vast te stellen herleeft onmiddellijk nadat dit inpassingsplan in werking is getreden, mits dit bestemmingsplan of de beheersverordening niet strijdig is met de regels in artikel 8.1 van voorliggend provinciaal inpassingsplan.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan;
  • het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;
  • het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

regels van het inpassingsplan Drentse Zonneroute A37.