direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: ROB Dorp 89 Polsbroek
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0331.01Dorp89-OM01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het initiatief

De eigenaren van het bedrijf HorseFit- & Wellness (hierna: initiatiefnemers) zijn woonachtig op het perceel Dorp 89 in Polsbroek. De initiatiefnemers zijn voornemens om op het achterste gedeelte van het perceel een kleinschalig trainings- en wellnesscentrum voor paarden op te richten. Het perceel heeft in de huidige situatie een dagrecreatieve bestemming. Het initiatief voor HorseFit- & Wellness omvat:

de bouw van een nieuwe paardenstal, vergroting van de paardenbak en paddock, de aanleg van een seawalker en longeercirkel, hooiopslag en verplaatsing van de mestplaat.

Het geldende bestemmingsplan laat met recht noch via wijziging realisatie van het initiatief toe. Om op deze locatie het bedrijf te kunnen realiseren is daarom voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld die onderdeel vormt van een projectafwijkingsbesluit. Via voorliggend document is gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen op het adres Dorp 89 in Polsbroek. Het perceel maakt onderdeel uit van het lint tussen Polsbroek en IJsselstein in de Lopikerwaard. Navolgende afbeelding toont de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Dorp89-OM01_0001.jpg"

Bron: ruimtelijke plannen.nl

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan het Dorp 89 in Polsbroek. In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich agrarische percelen, burgerwoningen, enkele bedrijven en recreatieve functies.

In de huidige situatie heeft het perceel de functie viskwekerij/visvijver. Het gaat om een terrein van ruim 3 hectare (31.990m2) dat volledig is bestemd als dagrecreatieve voorziening. De dagrecreatieve voorziening bestond uit 4 visvijvers. In de onderstaande afbeelding is een overzicht van de voormalige viskwekerij/ visvijver opgenomen. De brede sloot, met daaraan 3 visvijvers gelegen, was voorzien van 2 bruggen om aan beide zijden van de sloot te kunnen vissen. Vooruitlopend op de nieuwe functie zijn de bruggen gesaneerd en heeft het terrein inmiddels al een natuurlijke en landschappelijke uitstraling gekregen. Hiervoor is een landschapsarchitect ingeschakeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Dorp89-OM01_0002.png"

Voormalige indeling van het terrein

Op het perceel was ook een ontvangstruimte met horeca en parkeergelegenheid aanwezig. In de horeca kon men de gevangen vis nuttigen en werden de vissen gerookt. In de horecagelegenheid konden 30 tot 40 personen ontvangen worden. Dit waren veelal bezoekers die een dagdeel kwamen vissen. De verkeersafwikkeling vond plaats via het perceel Dorp 89 te Polsbroek en het karrenspoor aan de westzijde van het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Dorp89-OM01_0003.png"

Voormalige bruggen

De voormalige ontvangst- en horecaruimte zijn nu in gebruik als paardenstal voor hobbypaarden. De voormalige schuilhutten van de forellenvisserij worden gebruikt voor hooiopslag. Behalve een paardenstal en hooischuur zijn al een kleine paardrijbak, paddock, mestplaats en paardenweides aanwezig voor hobbymatig gebruik. Aan de wegzijde staat de woonboerderij. Navolgende luchtfoto geeft een overzicht van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Dorp89-OM01_0004.png"

Bestaande situatie met:

  • 1. woonhuis
  • 2. bijgebouw/paardenstal met hobbypaarden
  • 3. paardenrijbak
  • 4. ingestorte schuur
  • 5. mestbak
  • 6. paardenstal
  • 7. hooiopslag

W paardenweides

De woonboerderij is gelegen in het karakteristieke bebouwingslint dat loopt vanaf Polsbroek tot aan IJsselstein. De boerderij is aangewezen als Rijksmonument en stamt uit 1812. Op navolgende foto is de boerderij vanaf de weg (Dorp) te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Dorp89-OM01_0005.png"

Bron: Google streetview

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Inrichtingsplan

Voor de oprichting van HorseFit- & Wellness op het perceel Dorp 89 te Polsbroek is aanvullende accommodatie vereist. Een kleine paardrijbak, paddock, mestplaat, hooischuur en paardenweides zijn reeds beschikbaar. De paardrijbak wordt vergroot, de mestplaat verplaatst. De huidige paardenboxen worden verwijderd, hier komt een grotere schuur voor terug. In bijlage 2 is een aantal tekeningen van de nieuwe situatie en de nieuwe bebouwing opgenomen.

De eindsituatie bestaat uit de volgende bebouwing en voorzieningen. De letters verwijzen naar de aanduidingen op de luchtfoto:

A. Bedrijfsgebouw

met 8 paardenboxen en facilitaire ruimte, circa 350 m². Elke paardenbox is 3,5 x 3,5 m en heeft een open luifel langs de voorzijde van de boxen (14 x 1,5 m). De facilitaire ruimte met een omvang van 11 x 5 m heeft

    • 1. toegangsdeur naar zadelkamer;
    • 2. toegangsdeur naar kantoor/ontspanningsruimte met pantry en toilet;
    • 3. hoge dubbele schuurdeuren met toegang naar een wasplaats, poetsplaats / massageplaats en solarium.

B. Paardenbak

60 bij 20 meter.

C. Seawalker (Ø18m)

  • trainingsmolen met open constructie;
  • betonnen waterbak;
  • begrenzing conform bestaande houten hekken;
  • optioneel: overkapping aanbrengen, dit maakt intensiever gebruik mogelijk.

D. Longeerring (Ø18m)

E. hooiopslag

Parkeervoorzieningen P1 t/m P3

3 parkeerplaatsen voor auto's (P1) en 2 parkeerplaatsen voor auto's met trailer of voor paardenvrachtwagens (P2). Het bestaande verharde terrein achter de boerderij kan in voorkomende situaties dienen als overloop voor het parkeren (P3).

 

Navolgend wordt het inrichtingsplan weergegeven van de voorgenomen situatie, met hierin de aanvullende accommodaties voor het bedrijf. De bestaande bebouwing op het voorste gedeelte van het perceel blijft behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Dorp89-OM01_0006.png"

2.2.2 Ruimtelijke randvoorwaarden

De ervenconsulent staat positief tegenover de ontwikkeling. Om de gewenste kwaliteitsimpuls ook waar te maken dient het plan invulling te geven aan de navolgende randvoorwaarden.

Landschap en beplanting

  • Behoud middeleeuwse cope-ontginningsstructuur;
  • Accentueer de cope- structuur door beplanting langs de kavelranden en/of (historische) greppelstructuur;
  • Meer variantie tussen open/transparante en gesloten delen in de beplanting langs de kavelranden waardoor er meer dieptewerking en ruimtelijkheid ervaren kan worden. Hierdoor is de ontginningstructuur ook ruimtelijk beter te ervaren;
  • Maak een groenstrook ter hoogte van de stal, waardoor de stal grotendeels verscholen ligt achter beplanting;
  • Ter hoogte van de longeer- en seawalker wordt de beplanting transparanter, waardoor er afwisseling en ruimtelijkheid ontstaat;
  • Behoud groene, landschappelijke oevers;
  • Gebruik streekeigen beplanting.

Erf en bebouwing

  • Behoud informele uitstraling van het pad door gepaste maatvoering en materialisering;
  • Het versterken van de verschillen tussen de sferen van het voorerf/achtererf en bijbehorende weitjes. De sfeer van de hele nieuwe zone met de HorseFit- & Wellnessfunctie is informeel, terughoudend en landelijk. Dit zowel door de juiste keuze voor beplanting als door de architectuur;
  • Vormgeving van de nieuwe bebouwing: een robuuste en eenvoudige hoofdvorm met een kap (zadeldak, eventueel asymmetrisch) die goed in verhouding is, toepassen van gedekte kleuren, bij voorkeur hout als materiaal. Dakpannen kunnen worden toegepast als de dakhelling voldoende steil kan zijn (> 30 graden). Ook is golfplaat of een roevendak denkbaar;
  • Parkeren uit het zicht, opslag beperkt en uit het zicht.

Een nadere visuele toelichting van het voorgaande is terug te vinden in het totale advies van de ervenconsulent (zie bijlage 1).

Als uitwerking hiervan is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt (zie bijlage 3). Langs de nieuwe paardenstal is een gemengde, losse haag en een rij knotwilgen langs de waterkant voorzien. Daarmee verdwijnt het zicht op de stal vanaf de weg en vanuit de woonwijk van Polsbroek achter een groene zoom. De samenstelling van de haag bestaat uit een menging van meidoorn, vuildoorn, gelderse roos en gele kornoelje. Daarmee ontstaat een natuurlijke, groene wand met een graspad tussen de haag en de knotbomen. Drie vogelbosjes aan de westkant van de beide tredmolens geven samen met de knotwilgen een natuurlijk en streekeigen beeld.

De paddock en de parkeerplaats voor personenauto's worden omgeven door een geschoren haag van veldesdoorn en gemengde vogelbosjes onder de aanwezige bomen. Op deze wijze past de nieuwe paardenwellness op een streekeigen manier in het landschap van de Lopikerwaard en sluit naadloos aan bij de bestaande erfinrichting.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Dorp89-OM01_0007.png"

Impressie van toekomstige paardenstal (ontwerp: Verstoep bouwadvies en architectuur)

2.2.3 Verbetering ruimtelijke kwaliteit

Sinds de vaststelling van de beleidsnotitie “LopikMEerwaard” heeft de verbetering van ruimtelijke kwaliteit een centrale positie gekregen in het ruimtelijk afwegingskader van de gemeente Lopik. De toepassing van LopikMEerwaard maakt het mogelijk om medewerking te verlenen aan plannen die in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan, als er toch redenen zijn om door te gaan met een initiatief. Voor het mogelijk maken van nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden geldt dat de initiatiefnemer een “tegenprestatie” moet leveren in de vorm van de verbetering van ruimtelijke kwaliteit. De kwaliteitsverbetering moet in verhouding staan tot de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Om de benodigde kwaliteitsverbetering in beeld te brengen heeft de initiatiefnemer dus de Ervenconsulent ingeschakeld. Naast het advies van de Ervenconsulent voorziet het voorliggende plan ook om aanvullende redenen in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is het erg belangrijk om ruimtelijke kwaliteit  over de volledige reikwijdte te beoordelen, namelijk belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde.    

Belevingswaarde

De belevingswaarde van het voorliggende plan wordt voor een groot deel bepaald door een goede landschappelijke inpassing. In kernrandzones stelt de provincie Utrecht, gemeenten primair verantwoordelijk voor de integrale afweging van belangen met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit.

Door het onderhavige plan zal een groot deel van dit plangebied uitsluitend nog gebruikt worden als paardenweide oftewel agrarisch grasland. Dit deel, rondom de vijvers, zal ook niet meer worden betreden door bezoekers. Bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan “Landelijk gebied” (geplande vaststelling 2018) zal de recreatieve bestemming zich uitsluitend nog beperken tot het deel van het perceel gelegen direct om de bebouwing. Het bebouwd oppervlak zal vastgelegd worden. De overige gronden zullen een agrarische bestemming krijgen. Dit sluit aan bij de karakteristiek van de omgeving. Door het in de toekomst beperken van de recreatieve bestemming kan de belevingswaarde beter gewaarborgd worden.

Gebruikswaarde

In de huidige situatie gaat het om een functie die bij normaal gebruik ergens tussen de 20 en 160 verkeersbewegingen per dag tot gevolg kan hebben (capaciteit van 40 personen x twee dagdelen x 2 verkeersbewegingen). Waarbij de bezoekersintensiteit in weekend normaal gesproken het hoogst zal zijn. Gelet op de beoogde nieuwe functie en de specifieke doelgroep (hogere segment paardenhouders, niet vergelijkbaar met een reguliere manege, maar ook geen binnenbak) zal het maximale aantal verkeersbewegingen per dag 15 bedragen. Ook hier zal het doordeweeks rustiger zijn dan in het weekend.

De gebruikswaarde van het gebied wordt verbeterd omdat het aantal verkeersbewegingen wordt verminderd en hierdoor beter aansluit bij de aard en inrichting van de ontsluiting (Dorp is een smalle ontsluitingsweg). Omdat de westelijke erfontsluiting van het perceel direct langs het naastgelegen perceel Dorp 87 loopt betekent dit ook een verbetering van het woon- en leefklimaat op dit perceel. De nieuwe functie biedt ruimte aan een aan het landelijk gebied gelieerde functie, welke bijdraagt aan een divers aanbod van voorzieningen op het gebied van recreatie en ontspanning.

Toekomstwaarde

De nieuwe functie zal er ook voor zorgen dat grote delen van het huidige terrein niet langer toegankelijk zijn voor recreanten. De paardenweides krijgen uitsluitend nog een agrarische functie terwijl de feitelijke recreatieve activiteit uitsluitend nog aan de voorzijde van het perceel plaats zal vinden. Hierdoor worden de activiteiten geconcentreerd, direct aansluitend aan het bebouwingslint. De beoogde activiteit wordt dus duidelijk begrensd. Voorzieningen als steigers, verhardingen, bouwwerken geen gebouwen zijnde (met uitzondering van erfafscheidingen) kunnen in de toekomst uitgesloten op de gronden die gebruikt worden als weidegrond. Dat is nu niet het geval omdat het totale terrein een recreatieve bestemming heeft. Dergelijke bouwwerken zijn vooruitlopend op deze omgevingsvergunning al verwijderd. De toekomstige uitstraling en het gebruik zal hierdoor beter aansluiten bij de karakteristiek van het gebied. Op het perceel zal sprake zijn van een robuuste landschappelijke inpassing met aandacht voor landschappelijke kwaliteit, afgestemd op het watersysteem. In de huidige situatie grenst de recreatieve bestemming direct aan de stille kern van het achterliggende Stiltegebied. In de toekomst zal de afstand van de paardenbak, uiterste punt waar normaal gesproken bezoekers kunnen komen, tot de stille kern van het Stiltegebied ruim 120 meter bedragen. Een beperking van de recreatieve toegankelijkheid van perceel heeft een gunstig effect op de waarden die de provincie Utrecht via het aanwijzen van de Stiltegebieden probeert te beschermen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro, artikel 3.1.6 onder 2.

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van nationaal ruimtelijk belang.

Ladder duurzame verstedelijking

Het plan voorziet in de komst van een kleinschalig trainings- en wellnesscentrum voor paarden, op de locatie van een bestaande voorziening voor dagrecreatie. Een dergelijke functie is vanwege de ruimtelijke uitstraling en om milieuhygiënische redenen gebonden aan het buitengebied. De ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op een zorgvuldige afweging bij ontwikkelingen in het stedelijk gebied, waarbij de ruimtevraag voor de stedelijke functies wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen in beeld gebracht moet worden. Er is hier dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.

3.2 Provinciaal beleid

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijft de provincie Utrecht het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De PRS gaat vergezeld van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de PRV. Deze is bindend voor de gemeenten. De PRV beperkt zich tot onderwerpen die in de PRS zijn aangemerkt als provinciaal belang. In december 2016 is een herijking van de PRS en de PRV vastgesteld.

Utrecht kiest voor een strategie van duurzame ontwikkeling en behoud van aantrekkingskracht. De hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling zijn:

  • een voldoende en divers woningaanbod en een goed voorzieningenniveau, met inbegrip van het culturele aanbod;
  • de bereikbaarheid met auto, fiets en OV;
  • een concurrerend vestigingsmilieu voor de kennis- en creatieve bedrijven;
  • aantrekkelijke en beleefbare natuur en landschappen;
  • een leefomgeving die duurzaam is en anticipeert op klimaatverandering.

Bij het concretiseren van het ruimtelijk beleid binnen deze hoofdlijnen zijn twee prioritaire keuzes gemaakt: ingezet wordt op binnenstedelijke ontwikkeling en op versterking van de kwaliteit van het landelijk gebied.

Cultuurhistorische hoofdstructuur - Agrarisch cultuurlandschap

De Lopikerwaard is één van de vijf gebieden in de provincie waar specifieke aandacht wordt gevraagd voor de cultuurhistorische waarden. Vanwege de historisch kenmerkende gebouwen, structuren, bebouwingslinten, landschappen en verkavelingspatronen is het belangrijk dat cultuurhistorische waarden aandacht krijgen in ruimtelijke plannen.

De Lopikerwaard vormt samen met de Krimpenerwaard (Zuid-Holland) een van de grootste aaneengesloten veenweidegebieden van Nederland. Een lage ruimtelijke dynamiek binnen de door rivieren omsloten waard heeft gezorgd voor het nagenoeg volledig intact blijven van het twaalfde-eeuwse cope-ontginningssysteem, dat wordt gekenmerkt door enkele zeer lange, oost-west gerichte ontginningslinten. Kenmerkend zijn de vaste dieptematen, het patroon van scheisloten en de boerderijlinten met oriëntatie op de ontginningsbasis. Het contrast tussen de dicht bebouwde, doorgaans dubbelzijdige linten en het open tussenliggende polderland is karakteristiek voor de Lopikerwaard. Een fijnmazig sloot- en boezemsysteem typeert het westelijk deel. De randen van de waard hebben kenmerkende open (Lekdijk) en meer gesloten (IJsseldijk) boerderijlinten langs de dijk.

Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te kunnen behouden voert de provincie een terughoudend beleid als het gaat om de ontwikkeling van niet aan het landelijk gebied gekoppelde functies. Slechts onder voorwaarden, met name ten aanzien van de kwaliteit van het landelijk gebied en van de vitaliteit van al aanwezige functies zijn ontwikkelingen van niet landelijk gebied functies aanvaardbaar. Dit is onder meer het geval in bestaande bebouwingsconcentraties, zoals buurtschappen en de dichter bebouwde delen van bebouwingslinten en ontginningsassen. Plaatselijk is verdichting mogelijk, zowel door extra bebouwing als door extra functies, als dit bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij kan gedacht worden aan sanering van ongewenste situaties of aan herstel van het landschap. Vooral in de linten zijn de landschappelijke en cultuurhistorische waarden doorgaans hoog. Dat lijkt een beperking, maar daar waar bestaande situaties worden verbeterd, biedt dat ook kansen. Verdichting op minder kwetsbare plekken kan herstel van doorzichten op waardevollere plekken mogelijk maken.

Landschap Groene Hart

De provincie wil voor het landschap Groene Hart de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:

  • openheid;
  • (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  • landschappelijke diversiteit;
  • rust & stilte.

Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het versterken van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende landschapstypen centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden én te versterken. Enkel en alleen het accent leggen op rust en stilte doet geen recht aan het Groene Hart. Het waarborgen van rust vraagt ook het bieden van ruimte voor vormen van dynamiek. Daarbij ligt de focus op het vergroten van de contrasten in rust en dynamiek tussen de agrarische landschappen van de velden en de dynamische landschappen van de oude stroomruggen. Gevraagd wordt om zorgvuldig om te gaan met de open, lege ruimte en de dynamiek te concentreren in de ‘zones’.

Kernrandzones

Iedere kern beschikt over een kernrandzone, rondom de kern, waarin meer of minder stedelijke activiteiten plaatsvinden. In deze zone kunnen ontwikkelingen plaatsvinden, mits deze gepaard gaan met versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De kwaliteitsversterking dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van de verstedelijking. Voorwaarden zijn een tijdige en duurzame borging van de landschappelijke inpassing en geen onevenredige aantasting van de belangen van bestaande omringende functies.

Als het gaat om een kernrandactiviteit kan worden volstaan met een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing.

Planspecifiek

Het plangebied ligt in de kernrandzone van de kern Polsbroek. Gelet op artikel 1 van de PRV gaat het hier zowel in de bestaande als is de nieuwe situatie om een kernrandactiviteit en dus een stedelijke functie. Bij de viskwekerij/visvijver gaat het immers om recreatief en sportief gebruik van gronden die merendeels onbebouwd zijn. Het plangebied ligt duidelijk in de door de provincie Utrecht vastgestelde kernrandzone, de zone gelegen rondom de kern Polsbroek,  waar naast agrarische activiteiten ook kernrandactiviteiten voorkomen. Ook in het geval van de beoogde recreatieve voorziening op het perceel Dorp 89 te Polsbroek geldt dat het gaat om recreatief en sportief gebruik van gronden die merendeels onbebouwd zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Dorp89-OM01_0008.png"

Plangebied in kernrandzone (arcering)

Artikel 3.7 Kernrandzone (PRV)

In artikel 3.7 PRV (herijking 2016) is ten aanzien van de kernrandzone het volgende opgenomen:

  • 1. Als 'Kernrandzone' wordt aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Landelijk gebied.
  • 2. Een ruimtelijk besluit voor gronden die indicatief zijn aangewezen als 'Kernrandzone' kan ten behoeve van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de kernrandzone bestemmingen en regels bevatten die verstedelijking toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  • 1. de verstedelijking gaat gepaard met versterking van de ruimtelijke kwaliteit die in een redelijke verhouding staat tot de aard en de omvang van de verstedelijking, tenzij de verstedelijking betrekking heeft op kernrandactiviteiten,

Gelet op het bovenstaande artikel hoeft, indien verstedelijking betrekking heeft op kernrandactiviteiten, niet voldaan te worden aan de voorwaarde dat de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in redelijke verhouding is tot de aard en omvang van de verstedelijking.

Uiteraard moet een plan wel voorzien zijn van ene goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing.

Om een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing te kunnen realiseren heeft de initiatiefnemer de Ervenconsulent ingeschakeld. De Ervenconsulent heeft, rekening houdend met de huidige functie, bestemming en inrichting van het plangebied, een advies opgesteld. Uitvoering van dit advies, inclusief bijbehorend inrichtingsplan, zal een voorwaarde zijn bij de vergunningverlening. Met inachtneming van het advies van de Ervenconsulent, is er sprake van een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing en is er sprake van een kwaliteitsverbetering. Deze kwaliteitsverbetering is in verhouding met de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

De conclusie is dat het initiatief past in de provinciale beleidsdoelstellingen.

3.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

De kwaliteit van het landschap is de afgelopen decennia achteruitgegaan. De gemeente Lopik wil bij elke ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied inzetten op verbetering van de natuurlijke-, de landschappelijke-, de cultuurhistorische- en welstandskwaliteiten van afzonderlijke percelen alsook het omliggende gebied.

De gemeente vraagt naast een goede ruimtelijke onderbouwing meer aandacht voor de landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing. Kwaliteit in ruimtelijke zin dient zo als onderbouwing voor het mogelijk maken van het bouwinitiatief dan wel het afwijken van planologisch beleid. Daarbij staat de gemeente een integrale benadering voor. Er wordt gekeken naar een logische positionering van de bouwwerken op het perceel, passende beplanting en een goede inbedding van het erf in de omgeving.

3.3.1 Nota LopikMEERwaard

In de nota LopikMEERwaard heeft de gemeente Lopik vastgelegd op welke wijze de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente verbeterd kan worden. Daarbij ligt de nadruk op het mogelijk maken van ruimtelijke ontwikkeling om op die manier de kwaliteit van bebouwingslinten en/of het landschap in de gemeente te verhogen.

Het gemeentelijke beleid rust op een tweetal pijlers. Ten eerste wordt de nadruk gelegd op het benutten van de potenties van het landelijk gebied en op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van dit gebied. Daarbij dient gezocht te worden naar een balans tussen belevingswaarde (karakteristiek, historie en variatie van de inrichting van een gebied, maar ook stilte, beeldkwaliteit en imago), gebruikswaarde (samenhang en beschikbare ruimte voor wonen, werken, recreatie, natuur, water en verkeer) en de toekomstwaarde (duurzaam grondgebruik, milieukwaliteit, flexibiliteit, kwetsbaarheid).

De tweede pijler is het zoeken naar een balans tussen ruimtelijke kwaliteit en nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden. De aandacht is daarbij gericht op behoud en versterking van de sociaaleconomische vitaliteit van het platteland en de leefbaarheid van de dorpskernen. Dit uit zich bijvoorbeeld in de wens tot ruimere mogelijkheden voor economische dragers in het buitengebied (recreatieve voorzieningen, nieuwe bedrijvigheid), het mogelijk maken van verbrede landbouw of het behalen van een kwaliteitsverbetering door transformatie van agrarische bedrijven.

Planspecifiek

Voorliggende ontwikkeling wordt uitgevoerd aan de hand van de ruimtelijke randvoorwaarden zoals de Ervenconsulent deze heeft opgesteld (zie paragraaf 2.2.2). Onder andere met de gekozen groenstructuur en streekeigen beplanting wordt de ruimtelijke kwaliteit en de identiteit van het gebied versterkt, wat ten goede komt aan de belevingswaarde.

De komst van een kleinschalig trainings- en wellnesscentrum voor paarden sluit aan op de mogelijkheden en beperkingen van bestaande faciliteiten in de regio (een dergelijke faciliteit ontbreekt nog). De komst van de nieuwe bedrijvigheid draagt bij aan de sociaaleconomische vitaliteit van het platteland.

Met het onderhavige plan is hiermee sprake van een goede balans tussen belevingswaarde en gebruikswaarde. Onderhavige ontwikkeling voorziet in het realiseren van kwaliteit op het platteland en sluit aan op de Nota LopikMEERwaard (zie ook paragraaf 2.2.3).

3.3.2 Toekomstvisie Lopik

Op 1 februari 2012 heeft de gemeenteraad van de gemeente Lopik de Toekomstvisie Lopik 2030 vastgesteld. In de toekomstvisie wordt een opsomming gegeven van de sterke en zwakke punten en de ontwikkelingen waar de gemeente zich voor zal zien gesteld.

Een leefbare samenleving wordt bepaald door de mensen zelf. Er wordt ruimte geboden aan ideeën en initiatieven uit de samenleving. Hierdoor ontstaan draagvlak en daadkracht voor realisering en instandhouding van veerkrachtige voorzieningen, verenigingen en vrijwilligersverbanden – de kern van elke betrokken gemeenschap. De gemeente Lopik stimuleert zelfredzaamheid, faciliteert initiatieven en navigeert binnen de kaders. De gemeente Lopik beschrijft in de toekomstvisie dat men actief keuzes wil maken om ontwikkelingen binnen en buiten de kernen van de gemeente te sturen.

Functies als wonen, werken en recreëren in het buitengebied zijn belangrijk voor het behoud van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten (landschap, karakteristieke bebouwing) en meer algemeen de vitaliteit in het landelijk gebied. Het toestaan van een diversiteit aan functies biedt daarom kansen voor het buitengebied.

Planspecifiek

Met onderhavige planinvulling is sprake van de komst van "nieuwe" bedrijvigheid in het buitengebied van de gemeente Lopik (het woord "nieuwe" tussen aanhalingstekens omdat het bedrijf dan wel nieuw is, maar op deze locatie al bedrijvigheid is). Het plan is een eigen initiatief van de bewoners van het perceel, met een sterke betrokkenheid bij de gemeenschap van Polsbroek. Met het plan (zie ook paragraaf 2.2.2) wordt bijgedragen aan de doelstellingen van de gemeente Lopik ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied.

Het plan is dan ook in lijn met de toekomstvisie Lopik.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan (LOP)

Ter bevordering van de landschappelijke kwaliteit in de Lopikerwaard heeft de gemeente Lopik in samenwerking met de gemeenten Montfoort en Oudewater een landschapsontwikkelingsplan opgesteld (2005). In dit plan geven de gemeenten een gezamenlijke visie op de ontwikkeling van het landschap in een termijn van tien jaar. De landschapsontwikkelingsvisie gaat uit van behoud en versterking van de openheid in de polders en versterking van het half open karakter van de stroomruggen. Voor de gemeenten staat behoud van de streekeigen identiteit, verscheidenheid en beleving van het landschap voorop. Dit onder de voorwaarde dat een groot deel van het gebied levensvatbaar blijft voor de landbouw en vooral veeteelt met weidegang. Er is echter behoefte aan het inpassen van tal van niet- agrarische ontwikkelingen. Bij het vaststellen van nieuwe ontwikkelingsrichtingen moeten de bestaande kernkwaliteiten van het landschap in al haar facetten als basis en richtinggevend kader dienen voor ruimtelijke veranderingen. Uitbreiding van de woonfunctie dient gepaard te gaan met in acht neming van randvoorwaarden ten behoud van de landelijke kwaliteiten.

Planspecifiek

Met het realiseren van onderhavig initiatief blijft de landschappelijke waarde van het perceel in tact en kan verbetering plaatsvinden met behulp van de benoemde randvoorwaarden in paragraaf 2.2.2. Zo blijven onder andere de doorzichten naar het achterland behouden. Daarnaast blijft de voorziening ten behoeve van het bedrijf kleinschalig en in evenwicht met de structuur van Polsbroek en omgeving. Het landschap kan toekomstbestendig behouden en onderhouden blijven. Met de komende herziening van het bestemmingsplan Landelijk gebied zal het bestemmingsvlak worden verkleind. In de overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer wordt hierover een bepaling opgenomen.

Geconcludeerd kan worden dat het plan niet in strijd is met de gemeentelijke uitgangspunten ten aanzien van landschappelijke kwaliteit.

3.3.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Landelijk gebied" van de gemeente Lopik (vastgesteld door de raad op 12 juni 2007). In dit plan heeft het perceel de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden", met subbestemming dRvi: viskwekerij. Op het achterste gedeelte van het perceel geldt een nadere aanwijzing (z), hier mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Navolgend een uitsnede van het vigerend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Dorp89-OM01_0009.png"

Uitsnede uit het bestemmingsplan "Landelijk gebied" van de gemeente Lopik

Het geldende bestemmingsplan laat met recht noch via wijziging realisatie van het initiatief toe. Om op deze locatie het bedrijf te kunnen realiseren is daarom voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld die onderdeel vormt van een projectafwijkingsbesluit.

Met de komende herziening van het bestemmingsplan Landelijk gebied wordt voorzien in een verkleining van het bestemmingsvlak. In de overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer wordt hierover een bepaling opgenomen.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een projectbesluit moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.


Planspecifiek

Het plangebied betreft agrarisch grasland dat eerder in recreatief gebruik was als viskwekerij. Er is op voorhand geen sprake van een verdachte locatie. Daaraan kan worden toegevoegd dat in het onderhavige plan geen sprake is van het oprichten van een gebouw dat is bedoeld voor het dagelijks langdurig verblijf van mensen. De bebouwing zal worden aangewend voor gebruik als paardenstal. Het contactrisico met eventuele bodemverontreiniging is minimaal. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek is derhalve niet nodig.

De seawalker is een trainingsbak waar zout water wordt gebruikt. Dit betreft een gesloten systeem zonder lozing. Het water wordt gezuiverd met filters, maar er vindt geen lozing plaats.

Het aspect bodem vormt geen belemmering in het kader van het onderhavige plan.

4.1.2 Lucht

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in (paragraaf 5.2). De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).


Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van een kleinschalig trainings- en wellnesscentrum voor paarden op de locatie van een bestaande recreatieve viskwekerij. Beide functies zorgen voor enkele verkeersbewegingen van bezoekers. Het aantal verkeersbewegingen blijft nagenoeg gelijk, waarmee is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Een kleinschalig trainings- en wellnesscentrum voor paarden betreft geen geluidgevoelig object. De komst van een dergelijk bedrijf heeft geen invloed op de in de directe nabijheid van het plangebied aanwezige geluidsgevoelige objecten.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

De gemeente Lopik heeft een geurverordening. In afwijking van artikel 4, lid 1 van de Wgv bedraagt de minimale afstand voor de geurbelasting van een veehouderij met minder dan 200 stuks melkvee (en 140 stuks jongvee) en/of 50 overige dieren op een geurgevoelig object:

  • in de bebouwde kom: 50 meter
  • in het buitengebied: 25 meter


Planspecifiek

In de directe omgeving liggen twee woningen (nr. 87 en 91) en een recreatiewoning, die als geurgevoelig object worden aangemerkt. Er worden maximaal 8 paarden gehouden. Op grond van de geurverordening moet de afstand tussen de paardenstal en een geurgevoelig object minimaal 25 meter zijn.

De recreatiewoning bevindt zich op een afstand van 25 meter tot de bestaande paardenstal. Deze paardenstal zal worden afgebroken. Het nieuw op te richten bedrijfsgebouw zal verder van deze recreatieve functie worden gesitueerd. De afstand tot de woning op nr. 87 bedraagt ruim 100 meter, nr. 91 ligt nog verder weg.

Aan de afstandsnormen wordt ruimschoots voldaan.

Bij de paardenstal wordt een mestplaat gerealiseerd. Op grond van het Activiteitenbesluit moet de mestplaat op minimaal 50 meter van een geurgevoelig object zijn gelegen. Ook aan deze afstand wordt voldaan.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.


Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Het initiatief omvat een kleinschalig trainings- en wellnesscentrum voor paarden. Deze is het best vergelijkbaar met een manege of een paardenfokkerij volgens de publicatie Bedrijven en Milieuzonering. dit is maximaal (worst-case scenario), een categorie 3.1 bedrijf. De grootste richtafstand bedraagt hier 50 meter in verband met geur en 30 meter in verband met stof en geluid. Het aspect geur is reeds hiervoor behandeld in paragraaf 4.1.4, waaruit bleek dat dit aspect geen belemmering vormt voor het initiatief.

De beoogde ontwikkeling betreft een bedrijfsactiviteit, die zodanig is dat er sprake is van een inrichting ingevolge de Wet Milieubeheer. Vervolgens dient de inrichting te voldoen aan de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit.

Een recreatiewoning is geen geluidgevoelige bestemming. De dichtstbijzijnde geluidgevoelige bestemming is de woning op nummer 87. De bedrijfsactiviteiten vinden plaats op meer dan 100 meter van deze woning, waardoor aannemelijk is dat hiervan geen hinder wordt ondervonden.

De toegangsweg van het terrein loopt langs de woning Dorp 87. De hoeveelheid verkeer naar het paardentrainings- en wellnesscentrum zal echter beperkt zijn, maximaal 1 aankomende en 1 vertrekkende auto per uur en alleen tijdens de dagperiode. Een oriënterende berekening maakt duidelijk dat de geluidbelasting (ver) onder de streefwaarde van 50 dB(A) blijft.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.

Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website (plangebied binnen zwarte kader).

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Dorp89-OM01_0010.jpg"

Uitsnede risicokaart

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water en niet binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico (de 200 meter zone) van de (spoor-)wegen.

De gasleiding die zichtbaar is op de risicokaart is gelegen op ruime afstand van het plangebied (circa 500 meter) en vormt zodoende geen gevaar voor het bedrijf.

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is het plan uitvoerbaar.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.


Planspecifiek

Met voorliggende ontwikkeling wordt een paardenstal, een seawalker, longeercirkel en een paardenbak gerealiseerd. De verharding in het plangebied zal toenemen met circa 500 m2. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en 1000 m2 in landelijk gebied is een watervergunning nodig. Voorliggend plan blijft ruim binnen de grenswaarde voor het landelijk gebied. Een watervergunning is niet nodig en aanvullende compensatie ten behoeve van de berging van het regenwater ook niet. De bestaande watergangen rond het perceel blijven behouden.

De seawalker is een trainingsbak met zout water. Het water wordt met een zuiveringsinstallatie gereinigd en het zoutgehalte wordt op peil gehouden. Het betreft een gesloten systeem, er vindt geen lozing van zout water plaats.

Met betrekking tot het aspect water wordt het plan uitvoerbaar geacht.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

Het achterste gedeelte van het plangebied (waar de ontwikkeling is voorzien) is momenteel in gebruik als (paarden)weide. Een paardenrijbaan, paddock, mestplaat, hooischuur zijn reeds op het perceel aanwezig. De natuurwaarden op het perceel bevinden zich met name bij de oevers langs de randen van het perceel. De ontwikkeling van de nieuwe paardenstal, de seawalker en longeercirkel vindt plaats buiten deze randen. Potentiële verblijfplaatsen van beschermde soorten blijven in tact.

De te slopen paardenstal is in principe geschikt als broedplaats voor de boerenzwaluw of andere in gebouwen nestelende zangvogels. Sloop van het gebouw dient om die reden in het winterhalfjaar (tussen 15 september en 15 februari) plaats te vinden. Als sloop in het voorjaar of de zomer is gepland, dan dient voorafgaand aan de sloop gecheckt te worden of er bewoonde nesten aanwezig zijn door het uitvoeren van ecologisch onderzoek. Dit onderzoek dient te bestaan uit twee veldbezoeken, uitgevoerd drie weken en enkele dagen voorafgaand aan de sloop. Als er bewoonde nesten worden aangetroffen dient de sloop alsnog te worden uitgesteld. Alternatief is om het gebouw voor het broedseizoen ongeschikt te maken voor genoemde vogels door het dichthouden van deuren en het dichten van gaten.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is daarmee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Met voorliggend plan wordt op het achterste gedeelte van het perceel een bedrijf opgericht, ter vervanging van de dagrecreatieve functie. Beide functies zorgen voor enige verkeersbewegingen van bezoekers, waardoor er geen grote veranderingen plaatsvinden door de functieverandering. De ontsluiting van het bedrijf zal plaatsvinden via de inrit tussen Dorp 87 en Dorp 89, welke direct aansluit op het lint.

Voor het parkeren is op eigen terrein voldoende parkeerruimte aanwezig. tegenover de paddock wordt een parkeerplaats aangelegd voor 3 personenauto's s en bij de paardenstal is er ruimte voor 2 auto's met trailer of 2 paardenvrachtwagens. Het bestaande verharde terrein achter de boerderij kan in voorkomende situaties dienen als overloop voor het parkeren.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor verkeer en parkeren is daarmee aangetoond.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan of projectbesluit moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan (en andere ruimtelijke besluiten) opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) regelt de belangrijkste aspecten met betrekking tot de bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Door middel van de Wamz is de omgang met het bodemarchief verankerd in onder andere de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis hiervan zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan vooronderzoek naar mogelijke archeologische waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied ligt in een van de bebouwingslinten in de Lopikerwaard, en daarmee in de cultuurhistorische hoofdstructuur en in het landschap van het Groene Hart. Voorliggende ontwikkeling wordt aan de hand van advies van de ervenconsulent zorgvuldig ingepast. Hiermee blijven de kernwaarden van het landschap behouden.

Op het voorste gedeelte van het plangebied is een historische boerderij aanwezig, het betreft een langhuis uit 1812. Het pand is aangeduid als Rijksmonument. Met voorliggend plan worden alleen aanpassingen voorzien op het achterste deel van het perceel. Het Rijksmonument blijft behouden. Met betrekking tot het aspect cultuurhistorie is het plan uitvoerbaar.

Archeologie

De gemeente Lopik heeft een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld. Het voorste deel heeft een hoge archeologische verwachting met een aanduiding voor het aanwezige rijksmonument (zie navolgende uitsnede). Het achterste deel van het perceel, waar de ontwikkeling zich op richt, heeft geen archeologische verwachting. Aanvullend onderzoek is niet nodig. Met betrekking tot het aspect archeologie is het plan uitvoerbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Dorp89-OM01_0011.jpg"

Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan of projectbesluit dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Procedure

De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken heeft als ontwerp vanaf 5 juli 2017 voor een termijn van zes weken ter inzage gelegen. De overlegpartners hebben afzonderlijk bericht ontvangen.

Conform de procedureafspraken is de raad van de gemeent Lopik op de hoogte gesteld van het plan. Er zijn geen inhoudelijke bezwaren kenbaar gemaakt.

Er is gedurende de termijn van terinzagelegging één zienswijze ontvangen, afkomstig van de provincie Utrecht. Deze is opgenomen en beantwoord in de Nota van beantwoording, zie bijlage 5. Naar aanleiding van deze zienswijze is de ruimtelijke onderbouwing nader aangescherpt om de huidige situatie en de beoogde kwaliteitsverbetering nader toe te lichten.