Plan: | Exmorra - Keatsmorra terrein |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1900.20180231-vast |
Het Keatsmorra gebied is gelegen in het noordwesten van het dorp Exmorra. Het voornemen is om hier elf grondgebonden woningen te realiseren, in de vorm van vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen, verdeeld over twee fases. Voorheen was dit gebied al eens bestemd voor woningbouw. In het geldende bestemmingsplan is deze mogelijkheid echter niet overgenomen. Daarom past het voornemen niet binnen de geldende planologische regeling.
Om het voornemen toch mogelijk te maken, wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit biedt een juridisch-planologisch kader voor de voorgestelde woningbouw.
Het bestemmingsplan Exmorra - Keatsmorra terrein bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan opgenomen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk zijn voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting hoort bij het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken gemotiveerd.
Het plangebied maakt deel uit van het Keatsmorra gebied, dat ten noordwesten in het dorp ligt. De woningbouw vindt plaats ten noorden van de Jelle Huitemastrjitte. De ligging van het plangebied is weergegeven in de figuren 1.1 en 1.2.
Figuur 1.1 Globale Ligging van het plangebied
Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan Exmorra, dat is vastgesteld op 26 mei 2009. Op basis van dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd voor 'Agrarische doeleinden'. Deze gronden zijn aangewezen voor grondgebonden agrarische bedrijven, grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, openbare nutsvoorzieningen en water. Woningen zijn hierbinnen niet toegestaan. Ook is hier geen agrarisch bouwvlak aanwezig. Een uitsnede van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan Exmorra
Figuur 1.3 Uitsnede geldende Bestemmingsplan Buitengebied Súdwest-Fryslân
De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen juridisch onderdeel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
Het plangebied betreft de agrarische gronden ten noorden van de Jelle Huitemastrjitte. De gronden zijn in de bestaande situatie ingericht als grasland. Er is geen sprake van bebouwing binnen het plangebied.
Ten zuiden van het plangebied staan nieuwbouwwoningen aan de Jelle Huitemastrjitte. Er zijn hier afwisselend vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen aanwezig. Direct ten oosten van het plangebied liggen de kaatsvelden van de kaatsvereniging Exmorra. Het plangebied en de kaatsvereniging worden gescheiden door een bomenrij. Hierachter bevindt zich de overige dorpsbebouwing, die met name uit woningen bestaat. Aan de west- en noordkant van het plangebied liggen agrarische gronden. Het plangebied in aan de west- en de noordzijde begrensd met een sloot.
Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied
Het voornemen is om in het plangebied 11 woningen te realiseren, die worden verdeeld over twee fases. Deze ontwikkeling betreft de tweede fase in de herontwikkeling van het Keatsmorra terrein. De eerste fase is reeds afgerond ten zuiden van het plangebied, met de woningbouw aan de Jelle Huitemastrjitte.
Fase IIa bestaat uit de realisatie van twee vrijstaande woningen in het zuidwesten van het plangebied en vier twee-onder-één-kap woningen in het zuidoosten van het plangebied. De Jelle Huitemastrjitte wordt doorgetrokken in het plangebied. Fase IIb bestaat vervolgens uit de realisatie van drie vrijstaande woningen in het noordwesten van het plangebied en twee twee-onder-één-kap woningen in het noordoosten van het plangebied. De woningen uit fase IIb worden pas gerealiseerd wanneer de woningen uit fase IIa zijn afgerond. Dit om te voorkomen dat de lokale behoefte aan woningen wordt overschreden.
Zowel de vrijstaande als de twee-onder-één-kap woningen uit beide aanlegfases worden uitgevoerd in maximaal twee bouwlagen met een kap. Centraal in het plangebied wordt de Jelle Huitemastrjitte doorgetrokken en worden parkeerplaatsen aangelegd. De voorgenomen inrichting van het plangebied is weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.2 Voorgenomen inrichting van het plangebied
Verkeer en parkeren
Verkeer
Om het terrein te ontsluiten, wordt de bestaande Jelle Huitemastrjitte doorgetrokken in het plangebied. Er wordt een keerlus aangelegd met parkeerplaatsen en groen in het midden. De weg wordt zo aangelegd dat deze doorgetrokken kan worden naar een toekomstige fase III van het gebied. Rondom de weg worden de woningen gerealiseerd. Via de Jelle Huitemastrjitte wordt aangesloten op de Dorpsstraat die vervolgens via de Bolswarderweg aansluit op de A7. De geringe verkeerstoename als gevolg van de elf woningen kan via deze wegen afgewikkeld worden en leidt niet tot problemen.
Parkeren
De gemeente Súdwest-Fryslân heeft op 10 september 2018 een Parkeernormennota vastgesteld. Uitgangspunt hierin is dat het parkeren op eigen terrein wordt opgevangen. Mocht dit niet mogelijk zijn dan kan er in redelijkheid worden gekeken of er parkeerplaatsen in het openbaar gebied toegevoegd kunnen worden. Voor zowel de vrijstaande woningen als de twee-onder-één-kapwoningen geldt een parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen per woning. In totaal geldt daarom een parkeerbehoefte van 22 parkeerplaatsen.
Voor de woningen die in het plangebied worden gerealiseerd is op eigen terrein voldoende ruimte voor 2 parkeerplaatsen per woning. Daarnaast worden nog eens 10 parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.
Dit hoofdstuk beschrijft het van belang zijnde rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Daarbij worden, waar nodig uitgangspunten voor dit bestemmingsplan geformuleerd.
Binnen het rijksbeleid zijn de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Ladder voor Duurzame verstedelijking van belang.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk is, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking
Om de behoefte voor de voorgenomen woningen aan te tonen is een ladderonderbouwing opgesteld. Hieruit blijkt dat sprake is van een behoefte aan de elf woningen. In de ladderonderbouwing is tevens gemotiveerd waarom de voorgenomen woningbouw plaatsvindt buiten bestaand stedelijk gebied zoals gedefinieerd in de Verordening Romte van de provincie Fryslân ( zie paragraaf 3.2.2). De onderbouwing is opgenomen als bijlage 1.
Het Streekplan Fryslân 2007 is op 13 december 2006 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Streekplan wordt het provinciaal omgevingsbeleid verwoord. Bij de ruimtelijke inpassing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan door efficiënt ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de mogelijkheden van herstructurering te onderzoeken. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang. De provincie kiest voor een concentratie van wonen, werken en voorzieningen in stedelijke bundelingsgebieden. Buiten deze bundelingsgebieden wordt woningbouw gerealiseerd die qua aard en schaal inpasbaar is in de ruimtelijke karakteristiek van de vele kleine kernen op het platteland. De provincie zal het proces om kleine kernen e betrekken en te faciliteren bij de ontwikkeling van plannen voor woningbouw aansluitend op de lokale vraag verder blijven stimuleren. Daarbij vindt de provincie nieuwe dorpen in de zin van volledig solitaire nederzettingen om landschappelijke redenen niet gewenst.
Om het toekomstige ruimtebeslag van wonen te beperken, is in het Streekplan opgenomen dat nieuwe woningen zoveel mogelijk eerst in het bestaande bebouwde gebied van kernen worden opgevangen. De grens van het bebouwde gebied vormt hierbij geen vaste grens, maar deze schuift mee met nieuwe gerealiseerde uitbreidingen.
Toetsing
In de ladderonderbouwing die is opgenomen in bijlage 1 is gemotiveerd dat met de realisatie van de elf woningen, wordt voorzien in lokale woningbehoefte. Tevens is in deze ladderonderbouwing gemotiveerd waarom de nieuwbouwwoningen niet binnen bestaand stedelijk gebied worden gebouwd, maar in het plangebied dat hier direct aan grenst. het bestaand stedelijk gebied van Exmorra wordt hiermee uitgebreid. Het plan past binnen het gestelde in het Streekplan Fryslân 2007.
De Verordening Romte Fryslân 2014 (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt regels aan ruimtelijke plannen en projecten. Volgens de begrenzing tussen het buitengebied en het bestaand bebouwd gebied ligt het plangebied buiten, maar aansluitend op, het bestaand bebouwd gebied (zie figuur 3.1).
In artikel 2.2.1 is opgenomen dat in een plantoelichting van een ruimtelijk plan moet worden aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de FAMKE. Deze onderbouwing is opgenomen in paragraaf 4.7.
In artikel 2.3.1. is opgenomen dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied een verantwoording bevat waaruit blijkt dat toepassing is gegeven van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waaruit in ieder geval blijkt waarom die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
In de ladderonderbouwing die ten behoeve van dit bestemmingsplan is uitgevoerd, is een motivering opgenomen ten behoeve van de locatiekeuze. Hierin wordt uiteengezet dat het plangebied direct aan het bestaand stedelijk gebied van Exmorra grenst en dat binnen het bestaand stedelijk gebied van Exmorra geen ruimte is voor nieuwbouw van deze omvang. De meeste gronden binnen dit gebied hebben namelijk al een functie of zijn bebouwd. De gronden die nog wel open zijn, betreffen te kleine locaties. De meest geschikte locatie is daarmee de gronden van Keatsmorra. Het gebied is bovendien eerder bestemd geweest ten behoeve van woningbouw. Destijds is de locatie geschikt bevonden voor een nieuwbouwwijk. Nu de markt weer aantrekt is dit een logische plek om alsnog nieuwbouw te realiseren. Bovendien grenst het plangebied direct aan het bestaand stedelijk gebied en is het slotenpatroon voorbereid op de uitbreiding.
In artikel 3 van de verordening is specifiek aangegeven dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
In artikel 3.3.2 is omschreven dat het initiatief is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Súdwest-Fryslân. Daarmee is het plan in overeenstemming met het gestelde binnen de Verordening Romte.
In artikel 7.2. is opgenomen dat een ruimtelijk plan voor landelijk gebied dat betrekking heeft op gronden die gelegen zijn in, of grenzen aan gebieden die zijn aangewezen als weidevogelkansgebieden of weidevogelparels, voorziet in een regeling waarmee voldoende openheid en rust van die gebieden wordt gehandhaafd. Hier kan van worden afgeweken wanneer kan worden voldaan in de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 7.2.4:
Er moet sprake zijn van een noodzakelijk ruimtelijke ingreep
Zoals eerder in de ladderonderbouwing (bijlage 1) onderbouwd wordt is er behoefte aan nieuwe woningen binnen Exmorra. Binnen het bestaand stedelijk gebied is geen ruimte voor een dergelijke ontwikkeling, waardoor is gezocht naar een gebied dat direct aansluit op de kern van het dorp. Deze gronden zijn eerder al eens aangewezen als locatie voor woningbouw. Doordat destijds te weinig behoefte was voor het ontwikkelen van de gronden is dat destijds niet doorgegaan. Nu is er alsnog vraag naar en is door de behoefte de ruimtelijke ingreep als noodzakelijk te beschouwen.
De natuurwaarden moeten worden afgewogen ten opzichte van de ruimtelijke ingreep
Om de natuur zo min mogelijk aan te tasten is bewust gekozen voor een locatie die direct grenst aan het bebouwde gebied van Exmorra. Hiermee wordt zo min mogelijk aantasting aan de natuur veroorzaakt. Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als agrarische gronden.
De schade moet door mitigerende maatregelen zoveel mogelijk worden beperkt
In de uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met het weidevogelkansgebied door de openheid van het gebied zoveel mogelijk te behouden. In het kader daarvan zal de rand van het gebied zo min mogelijk met opgaande beplanting (bomen e.d.) worden beplant. Ook de ruimte tussen de woningen blijft zeer ruim waarmee de openheid zoveel mogelijk geborgen blijft. Voor het overige zijn maatregelen mogelijk door de compensatie die wordt gedaan in het fonds.
De 0,8 ha extra verstoring aan het gebied van openheid en rust moet dit financieel worden gecompenseerd door storting in het weidevogelcompensatiefonds
Er wordt financiële compensatie verzorgd middels een betaling aan het weidevogelcompensatiefonds. Daarmee kunnen maatregelen worden gefinancierd aangaande het behoud van het weidevogelkansgebied. De hoogte van het bedrag zal in samenspraak met de provincie bepaald.
Op 22 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Ontwikkelvisie gemeente Súdwest-Fryslân vastgesteld. In de visie staan de ambities van de gemeente op het gebied van sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en plannen. In de ontwikkelvisie wordt uitgegaan van zes pijlers. Voor dit project is de pijler 'Verscheidenheid in de kernen' van belang.
Súdwest-Fryslân wordt gekenmerkt door de rust van het kleine dorp, de dynamiek van de stad of van beide een beetje in het grotere dorp of de kleinere stad. De verscheidenheid betekent een grote rijkdom aan verschillende types woon- en werkmilieus. Binnen de gemeente ontstaan grote verschillen met betrekking tot de bevolkingsgroei, krimp en toename in huishoudens. De verwachte groei vindt vooral plaats in de stedelijke kernen Bolsward en Sneek.
Toetsing
In de ladderonderbouwing is gemotiveerd dat sprake is van vraag naar woningen in Exmorra. De toename van woningen wordt op deze manier verantwoordt. Hoewel de verwachte groei vooral binnen de stedelijke kernen Bolsward en Sneek plaatsvindt, is er ruimte voor groei in kleinere kernen. Dit nieuwbouwplan geeft invulling aan deze groei.
De woonvisie is op 20 juli 2017 door de raad vastgesteld. In de visie zijn de uitgangspunten en ambities voor het wonen tot 2022 beschreven. De nieuwe Woonvisie vormt de basis voor de strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. Centraal hierbij staat de vraag hoe de gemeente Súdwest-Fryslân het best kan inspelen op de veranderende demografische ontwikkeling, woonwensen en de woonbehoeften van de toekomst. De gemeente streeft naar kwalitatief goede en onderscheidende woonmilieus en een woningvoorraad die ook aansluit op de kwalitatieve wensen en vraag van huidige en toekomstige generaties.
Het doel van het woningbouwprogramma 2016-2026 is om te verkennen in hoeverre de huidige nieuwbouw projecten c.q. plannen voorzien in de woonbehoefte in de steden en dorpskernen. Deze behoeften zijn geformuleerd in de Woonvisie. In het Woningbouwprogramma zijn per stad en dorpskern de bouwplannen en - locaties in beeld gebracht. Door middel van het Woningbouwprogramma krijgt men inzicht in de relatie tussen de demografische ontwikkelingen, woonbehoeften en woningbouwmogelijkheden op de geschikte locaties. Daarnaast is het mogelijk om te sturen op toekomstige plannen/initiatieven en verdere invulling te geven aan het woonbeleid.
Toetsing
In de woonvisie is opgenomen dat de komende jaren er nog sprake is van groei van de woningbehoefte in de gemeente Súdwest-Fryslân. Deze groei neemt wel af. De gemeente hanteert het uitgangspunt dat bij toevoeging van nieuwe woningen aan de voorraad, de voorkeur wordt gegeven aan het benutten van de fysieke mogelijkheden binnen de bestaande bebouwde omgeving, boven uitbreiding van de bebouwde omgeving. In dit geval is binnen de bebouwde omgeving echter geen ruimte meer voor deze ontwikkeling en wordt dus direct hierop aangesloten.
De woningbouwontwikkeling op de locatie Keatsmorra in Exmorra is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Súdwest-Fryslân. Hierin is ruimte opgenomen voor de geplande woningen. Daarmee is het plan in overeenstemming met de woonvisie en het woningbouwprogramma.
Met het vaststellen van de "Erfgoedvisie Silhouet" (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen. Op basis van deze visie is de "Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016: De basis op orde" opgesteld (januari 2013). Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde wordt gebracht. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig gaat uitvoeren. Het is namelijk een wettelijke taak voor gemeenten om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in ruimtelijke plannen nu formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE.
Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de erfgoednota geformuleerde beleid. Echter, niet alle waarden aangegeven op deze kaart kunnen bij voorbaat behouden blijven, hier zal een gemeentelijke afweging aan te pas komen. In de erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van ruimtelijke plannen omgegaan dient te worden met het erfgoed.
Een nadere toetsing aan de Erfgoedvisie vindt plaats in paragrafen 4.7 en 4.8. Hieruit is op te maken dat de ontwikkelingen in het plangebied passen binnen de beleidsuitgangspunten van de Erfgoedvisie en de Erfgoednota.
De welstandsnota is een harmonisatie van de welstandsnota's van de voormalige gemeente Bolsward, Nijefurd, Sneek Wûnseradiel, Wymbritseradiel en de betreffende delen van de voormalige en opgesplitste gemeenten Boarnsterhim en Littenseradiel. De welstandsnota is in beginsel een afgeleide van de oude welstandsnota's. Maar met als basis een volledig nieuwe inventarisatie van nieuw benoemde welstandsgebieden van de gehele gemeente. De welstandsnota zal worden gebruikt als toetsingskader voor nieuwe aanvragen om vergunning.
Het plangebied valt binnen het welstandsgebied 'Ontwikkelgebieden'. Ontwikkelgebieden zijn gebieden waar (grootschalige-) nieuwbouw, herstructurering of andere ontwikkelingen plaatsvinden. Het kan hier onder meer gaan om woningbouwlocaties.
Er zijn ontwikkelingen die passen binnen de al bestaande welstandscriteria voor een bepaald gebied. Er worden dan geen nieuwe criteria/beeldkwaliteitsplannen opgesteld. Deze locaties vallen gewoon onder één van de reguliere welstandsgebieden.
In dit geval wordt in het kader van het bovenstaande voorgesteld om voor het plangebied het welstandsgebied 'Recente woonbuurten' van toepassing te verklaren. Dit welstandsgebied is toegepast op woonbuurten die ruwweg vanaf de jaren '80/'90 zijn gebouwd. Binnen de buurten is vooral sprake van kavels die aan particuliere bouwers zijn verkocht. Daardoor hebben de woningen een zeer gevarieerd karakter. De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit één of twee bouwlagen met een kap, veelal vrijstaand, maar er zijn ook geschakelde en dubbele woningen. Dit welstandsgebied past uitstekend bij het voornemen dat met dit plan wordt mogelijk gemaakt. Daarom is het niet noodzakelijk om nieuwe welstandscriteria of een beeldkwaliteitsplan op te stellen, maar kan worden aangesloten bij het welstandsgebied 'Recente woonbuurten'.
Voor het project is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de milieuaspecten en om andere sectorale regelgeving.
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Voor woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts maximaal 11 woningen mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een vormvrije mer-beoordeling.
Kenmerken van het project
Het plan omvat de bouw van maximaal 11 woningen. Daarmee samenhangend worden enkele wegen en parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit wordt gerealiseerd op een locatie van ruim 0,8 hectare. In een dorp met ruim 450 inwoners op een oppervlakte van ruim 15 hectare is de omvang van het project relatief klein en rechtvaardigt dit aspect geen volledige mer-beoordeling.
Plaats van het project
De plaats van het project rechtvaardigt geen volledige mer-beoordeling. Het plangebied ligt niet in een gevoelig gebied, zoals een Natura 2000-gebied of een verbindingszone binnen het Nederlands Natuurnetwerk. De locatie ligt binnen tegen de bebouwde structuur van Exmorra aan. Voorheen is dit gebied aangewezen geweest als woningbouwlocatie.
Kenmerken potentiële effecten
Een woningbouwlocatie heeft geen belangrijke uitstraling van milieueffecten naar de omgeving. Te verwachten effecten hangen samen met de verkeersaantrekkende werking en de veranderingen in de waterhuishouding. In de navolgende paragrafen komen deze aspecten aan bod. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat de kenmerken van de effecten geen volledige mer-beoordeling rechtvaardigen.
Conclusie
Door de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten treden geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Dit blijkt ook uit de beoordeling van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen is opgenomen.
Toetsingskader
Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang.
Woningen zijn binnen de Wet geluidhinder (Wgh) aangemerkt als geluidgevoelige functies, waarvoor akoestisch onderzoek dient te worden verricht indien deze liggen binnen de geluidzone van wettelijk gezoneerde (spoor)wegen. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd.
De Wgh stelt dat op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals de 11 geprojecteerde woningen, voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De resultaten uit het separaat toegevoegde memo "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, d.d. 2 juli 2018 door Rho adviseurs" (bijlage 2) zijn hier samengevat.
Toetsing
In en direct rondom het plangebied is sprake van 30 km/uur-wegen die wettelijk gezien niet getoetst hoeven te worden aan de Wet geluidhinder. Maar die in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel in het onderzoek zijn betrokken. Tevens ligt circa 200 meter ten zuiden van het plangebied de Bruindeer. Dit is een weg met een maximum toegestane snelheid van 60 km/uur. Een deel van het plangebied valt binnen de wettelijke geluidzone van deze weg.
Resultaten
Het Keatsmorra terrein ligt op een afstand van 175 meter van de geluidbron Bruindeer-Dorpsstraat. De maatgevende 48 dB contour ligt op een afstand van 15 meter. Hieruit wordt geconcludeerd dat de nieuwe woningen ver buiten de 48 dB contour zijn geprojecteerd. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wgh.
De intensiteit op de Jelle Huitemastrjitte is lager dan op de route Bruindeer-Dorpsstraat. De 48 dB contour zal, mede gezien het veel lagere aandeel vrachtverkeer op deze straat, nog dichter op de wegas van de Jelle Huitemastrjitte liggen. Derhalve kan ook voor deze weg geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van de Wgh voor de nieuwe woningen in het plangebied.
Conclusie
Voor de nieuw geprojecteerde woningen op het Keatsmorra terrein wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet Geluidhinder. De woningen kunnen worden mogelijk gemaakt in een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.
Toetsing
Binnen het plangebied wordt geen bedrijvigheid mogelijk gemaakt. Aan de zuidkant van het plangebied is uitsluitend sprake van woningen. Ten westen en noorden van het plangebied is uitsluitend sprake van agrarische gronden. Ten oosten van het plangebied zijn meerdere functies aanwezig. Onder meer een recreatieveld, direct grenzend aan het plangebied, en verderop meer maatschappelijke functies. Er is hiermee nabij het plangebied sprake van gemengd gebied in het dorp Exmorra. Voor het recreatieveld is op basis van de VNG-brochure geen vaste afstand. Het recreatie veld wordt echter deels aan westelijke zijde, en tevens noordelijk en zuidelijk begrensd door woningen. Deze functies zijn dan ook goed verenigbaar, met name in gemengd gebied. Nader onderzoek naar het aspect bedrijven en milieuzonering is niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.
Toetsing
Om te onderzoeken of de bodemkwaliteit van voldoende kwaliteit is om de functie wonen te kunnen herbergen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 3). Doel van het onderzoek was een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee verworpen.
Gezien de aard en concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de huidige en toekomstige woonbestemming op het terrein, wordt geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de toekomstige woonbestemming van het terrein.
Vanuit het verkennend bodemonderzoek is echter wel puinbijmenging en een in de bodem aanwezige puinlaag beschouwd als asbestverdacht. Daarop heeft een asbestonderzoek plaatsgevonden.
Op basis van de onderzoeksresultaten van het asbestonderzoek wordt geconcludeerd dat in de puinlaag een gehalte aan asbest is aangetoond beneden de interventiewaarde en/of restconcentratienorm. De hypothese 'verdachte locatie voor de aanwezigheid van asbest in de bodem' wordt op grond van de resultaten verworpen.
Ten aanzien van de in de bodem aanwezige puinlaag wordt de hypothese 'verdacht voor de aanwezigheid van asbest' op grond van de resultaten van het onderzoek bevestigd. Op grond van het asbestonderzoek is echter geen sprake van een asbestverontreiniging omdat de gehalten onder de interventiewaarde blijven. Nader onderzoek of maatregelen zijn niet noodzakelijk. Wel wordt geadviseerd om voorafgaand aan de start van de bouwwerkzaamheden de puinlaag van de locatie af te voeren.
Toetsingskader
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
In Fryslân zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat in Sneek en omgeving sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit.
Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een woonwijk van 1.500 woningen valt binnen de norm van betekenende mate.
Toetsing
In dit plan worden circa 11 woningen gerealiseerd. Dit aantal ligt ruim onder de NIBM-norm en veroorzaakt dan ook geen verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar dit aspect is daarom niet noodzakelijk. Er gelden ten aanzien van luchtkwaliteit geen belemmeringen voor het plangebied.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). De bescherming van gebieden en soorten is geregeld in de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het plangebied maakt geen deel uit van Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het IJsselmeer, op circa 3,6 kilometer afstand tot het plangebied. Directe effecten, zoals verstoring, verontreiniging, versnippering etc. zijn op deze afstand uit te sluiten. Indirecte hinder als gevolg van verkeersbewegingen zijn ook niet aan de orde, omdat autoverkeer de natuurgebieden niet hoeft te kruisen om de planlocatie te bereiken. Daarnaast is de toename van het aantal verkeersbewegingen door de realisatie van de woningen nihil. Het IJsselmeer betreft geen stikstofgevoelig gebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied betreft 'Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving'. Dit gebied ligt op circa 7 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard en relatief kleine omvang kan redelijkerwijs gesteld worden dat de ontwikkeling geen invloed heeft op dit Natura 2000-gebied.
Om te onderzoeken of het voorgenomen project zorgt voor significante stikstofdepositie ter plaatse van beschermde stikstofgevoelige natuurgebieden, is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 4. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is.
Natuurnetwerk Nederland
Een plan mag geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van de NNN. Het plangebied maakt geen deel uit van het NNN. NNN-gebieden liggen op ruime afstand. Wel ligt op ruim 900 meter ten zuidwesten van het plangebied een gebied dat is aangewezen als 'natuur buiten EHS'. Hier worden geen ingrepen voorgesteld. Vanuit de NNN zijn geen belemmeringen voor de plannen aan de orde.
Soortenbescherming
Het plan om woningen te realiseren in het plangebied zou kunnen samen gaan met effecten op beschermde planten- en diersoorten. Op grond hiervan is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten.
In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om nestkasten te verwijderen buiten het broedseizoen en op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken in het broedseizoen). Het voorkomen van en effecten op vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen kan worden uitgesloten. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in Provincie Friesland. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.
Op grond van de bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming. Het ecologisch onderzoek is opgenomen als bijlage 5. Ten aanzien van ecologie gelden er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkelingen in het plangebied.
Toetsingskader
Met betrekking tot dit aspect is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet van toepassing. De Omgevingswet (nog niet van kracht) vervangt de Monumentenwet voor het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Tot het van kracht worden van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Hier blijven ze ongewijzigd van toepassing, zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Toetsing
Om uit te wijzen of archeologisch onderzoek noodzakelijk is, is het FAMKE geraadpleegd. Het FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, voor de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen. Op basis van de advieskaart steentijd-bronstijd is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Op basis van de advieskaart ijzertijd-middeleeuwen geldt dat het plangebied binnen het gebied 'karterend onderzoek 1' valt. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd-middeleeuwen. De provincie beveelt daarom aan, om bij ingrepen van meer dan 500 m² een karterend archeologisch onderzoek uit te laten voeren.
Om deze reden is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, dat is opgenomen in bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat geen vervolgonderzoek wordt geadviseerd. Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen voor het plangebied.
Toetsingskader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan beschreven moet worden hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Volgens de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Fryslân beschreven zijn.
Toetsing
Op de Cultuur Historische Kaart van de provincie is aangegeven dat door het plangebied een oud pad heeft gelopen. Dit pad liep vanuit de dorpskern van Exmorra richting Allingawier. Dit pad is echter al een tijd verdwenen. Voor het overige is geen sprake van cultuurhistorische waarden in het gebied. Nader onderzoek naar dit aspect is daarom niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Deze 'waterparagraaf' bevat de wettelijk verankerde watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.
Watertoetsproces
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij Wetterskip Fryslân. Het resultaat is opgenomen in bijlage 7. Uit de watertoets is naar voren gekomen dat voor dit project de normale procedure van toepassing is. Dit houdt in dat rekening gehouden dient te worden met de uitgangspuntennotitie van Wetterskip Fryslân.
Waterkwantiteit
Omdat in het landelijk gebied de verharding toeneemt met circa 3.600 m², dient watercompensatie plaats te vinden. Van het toegenomen verhardingsopperlakte dient 10% te worden gecompenseerd met de aanleg van water. Hier wordt in de uitvoering van het plan rekening mee gehouden door de sloot aan de noordwestzijde te verbreden waarmee 360 m² aan watercompensatie wordt gerealiseerd.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
In dit geval worden de woningen aangesloten op het rioleringsstelsel die reeds in de Jelle Huitemastrjitte aanwezig is. Het hemelwater wordt afgevoerd op naastgelegen oppervlaktewater.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Hier wordt in de uitvoeringsfase rekening mee gehouden.
Veiligheid en waterkeringen
Wetterskip Fryslân heeft in reactie op het plan laten weten dat bij ruimtelijke ontwikkelingen in polders er rekening gehouden dient te worden met overstromingsrisico's. Dit kan door de toekomstige bebouwing boven het maatgevend boezempeil aan te brengen. Het maatgevend boezempeil voor het plangebied is -0,21 m NAP, 1 keer per 100 jaar. In de uitvoering van het plan wordt hiermee rekening gehouden.
Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is daarom belangrijk om kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. In dit plan is zijn daarom meerdere groenvoorzieningen opgenomen. Op die manier is meer infiltratie van water mogelijk bij bijvoorbeeld hevige regenbuien.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. Het plangebied valt niet onder een beschermingszone.
Aan de zijkanten van het plangebied liggen schouwsloten. Hiervoor geldt dat aanliggende eigenaren verantwoordelijk zijn voor het onderhoud. De aanliggende eigenaren zullen deze taken op zich nemen. Dit is opgenomen in de Keur.
Bij de uitvoering van het plan, in het kader van de vergunningsaanvraag, zal gezorgd worden dat wordt voldaan aan de bepalingen in die in de Keur zijn opgenomen. Hierbij wordt onder meer getoetst wat de hydrologische gevolgen zijn voor de omgeving.
Toetsingskader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In voornoemde Besluiten is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.
Het aspect externe veiligheid wordt beoordeeld met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Voor het GR is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het GR onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.
Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op een risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Hieruit blijkt dat er geen inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn en er geen vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied plaatsvindt.
Toetsing
In en in de directe nabijheid van het plangebied is geen sprake van risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen die invloed hebben op de ontwikkeling in het plangebied. Ook maakt het bestemmingsplan geen risicovolle inrichtingen mogelijk. Nader onderzoek naar het aspect externe veiligheid is daarom niet noodzakelijk en vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
Toetsing
In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. Vanuit dit aspect zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. De regeling is afgestemd op het gemeentelijke handboek voor bestemmingsplannen.
In deze paragraaf wordt de algemeen gehanteerde indeling van de bestemmingsregels aan de orde gesteld. Deze ziet er als volgt uit:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. In de begripsomschrijving wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. De gemeente Súdwest-Fryslân heeft een standaardbegrippenlijst waarvan alleen in uitzonderingsgevallen mag worden afgeweken. In het bestemmingsplan worden alleen de begrippen opgenomen die van toepassing zijn op het plan.
Ook de wijze van meten zal in het bestemmingsplan worden beschreven.
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen, etc. In de bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en –indien nodig- hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Voor de bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid moet een vaste volgorde worden gehanteerd. Voor zover het voor het betrokken bestemmingsplan van toepassing is, geldt dit voor alle soorten bestemmingen, zoals bestemmingen, dubbelbestemmingen, uit te werken bestemmingen en voorlopige bestemmingen.
In de bestemmingsplannen van de gemeente Súdwest-Fryslan zijn verschillende bestemmingen te onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn bepaalde regelingen zoals de bestemmingsomschrijving, bouwregels, gebruik, etc. gekoppeld.
Hierin staan de regelingen over de afstemming met andere regelgeving (waaronder een anti-dubbeltelbepaling) en de algemene procedurebepalingen, afwijkingsbevoegdheid en/of wijzigingsbevoegheid.
Voor de overgangsregels wordt verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij dient de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht per 1 oktober 2010 in acht te worden genomen.
In deze paragraaf wordt een toelichting op de juridische regels van het plan gegeven. Er is in dit bestemmingsplan sprake van vier enkelbestemmingen.
Tuin
De perceelsgronden aan de voorzijde van de woningen zijn bestemd als ' Tuin'. Het is niet de bedoeling dat op deze gronden gebouwen dan wel bijgebouwen en overkappingen worden geplaatst. Om deze gronden uitsluitend in te richten als tuin, zijn deze gronden als zodanig bestemd. Om te voorzien in de parkeerbehoefte is parkeren op deze gronden toegestaan.
Verkeer - Verblijf
De gronden die als hoofdfunctie een verkeersfunctie hebben, zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijf'. Dit geldt voor de straat die in het midden van het plangebied wordt aangelegd. Deze weg dient als erfontsluitingsweg voor de omringende woningen. Het is tevens mogelijk om op deze gronden te parkeren. Op die manier kan, met name voor de voorgenomen rijwoningen waar weinig ruimte op eigen perceel is, worden voorzien in de parkeerbehoefte.
Water
Aan de westzijde van het plangebied is sprake van een watergang. Om deze watergang te behouden en niet aan te tasten in de planontwikkeling, zijn deze gronden bestemd als 'Water' . Ter plaatse mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd.
Wonen
De gronden die bestemd zijn voor de woonpercelen, worden voorzien van de bestemming 'Wonen'. Hierbinnen is per bouwvlak het maximum aantal woningen aangegeven. Daarmee is het mogelijk om minder dan het maximaal toegestane aantal van 11 woningen binnen het plangebied te realiseren. Zowel vrijstaande als halfvrijstaande woningen zijn toegestaan. Parkeren is tevens toegestaan om zoveel mogelijk parkeren op eigen terrein mogelijk te maken. Door middel van aanduidingen op de verbeelding is de maatvoering van de woningen binnen de bouwvlakken aangegeven. Tevens is een gevellijn opgenomen waarmee de posities van de woningen is vastgelegd.
Inspraak en overleg
Het bestemmingsplan is eerst als voorontwerp aan overlegpartners en belanghebbenden ter inzage gelegd. Hierop is een reactie gekomen van de Brandweer Fryslân. Zij hebben in hun reactie gewezen op het feit dat de brandweer langere opkomsttijden nodig heeft om de woningen in het plangebied te bereiken. Deze opkomsttijden zullen met de potentiële kopers voorafgaand aan de koop besproken worden.
Daarnaast heet dde Brandweer het advies gegeven om de weg in het plangebied door te trekken en ook aan de noordzijde aan te sluiten op een bestaande weg, zodat er twee ontsluitingsmogelijkheden ontstaan. Dit advies wordt echter niet overgenomen, omdat de weg uitsluitend de woningen zal ontsluiten die mogelijk worden gemaakt met dit plan. Wellicht dat in een later stadium, wanneer aan de noordzijde mogelijk extra woningen worden ontwikkeld, de weg wel doorgetrokken wordt en aansluit op een bestaande weg in het noorden. Dit zal echter in dit stadium en plan niet uitgevoerd worden.
Zienswijze
Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd in de periode van 11 juni 2021 tot en met 22 juli 2021. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is daarop ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het initiatief betreft de bouw van elf woningen in Exmorra. De initiatiefnemer heeft aannemelijk gemaakt over voldoende financiële middelen te beschikken voor de uitvoering van dit plan. In de anterieure overeenkomst is daarnaast vastgelegd dat de ontwikkelaar een onvoorwaardelijke bankgarantie dient te overleggen.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Voor dit plan is tussen de initiatiefnemer en de gemeente een anterieure overeenkomst afgesloten. Hiermee zijn de kosten anderszins voldoende verzekerd.