TOELICHTING
Inhoudsopgave
1.3 Ligging van het plangebied
1.4 Huidig planologisch situatie
4.4 Cultuurhistorie inclusief archeologie
HOOFDSTUK 5 Juridische toelichting
5.4 Toelichting op de bestemmingen
HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2 Economische uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Bestemmingsplannen worden periodiek herzien. Mogelijke aanleidingen hiervoor zijn: verouderde regels van het huidige plan, veranderd gebruik van het terrein, gewijzigde wetgeving en nieuwe inzichten. Een herziening van een bestemmingsplan is dus een actualisatie van een bestemmingsplan binnen een wijk/dorp. Het algemene uitgangspunt hierbij is dat de opzet en het beleid voor het plangebied grotendeels gehandhaafd blijft. Daarnaast wordt de wenselijkheid van bepaalde ontwikkelingen (op onderdelen) opnieuw afgewogen. Ten slotte zijn waar mogelijk, verleende afwijkingen van de oude bestemmingsplannen omgezet naar bij recht toegestane mogelijkheden.
De gemeente Súdwest-Fryslân heeft besloten bij actualisatie zo veel mogelijk dorpen in de omgeving mee te nemen in één plan. Dit ter voorbereiding op de Omgevingswet, waarbij gestreefd wordt naar één omgevingsplan voor de hele gemeente.
De gemeente is hiervoor opgedeeld in een aantal gebieden. Dit bestemmingsplan is een actualisatie van de bestemmingsplannen voor de volgende 9 dorpen: Cornwerd, Exmorra, Parrega, Piaam, Pingjum, Schettens, Schraard, Witmarsum en Wons.
1.2 Stukken bij het plan
Het bestemmingsplan Dorpen Noord West 2 bestaat uit de volgende stukken:
toelichting;
regels;
verbeelding;
bijlagen bij de toelichting;
bijlage 1: Beschermde dorpsgezichten Cornwerd, Piaam, Pingjum en Schraard
bijlage 2: Advies FUMO
bijlage 3: Wateradvies
bijlage 4: Reactienota overleg
bijlagen bij de regels;
bijlage 1: Lijst met beroepen en bedrijven aan huis
bijlage 2: Staat van bedrijfsactiviteiten
bijlage 3: Lijst karakteristieke panden en rijksmonumenten
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan opgenomen gronden aangegeven. De regels bepalen een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting hoort bij het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.
1.3 Ligging van het plangebied
Het plangebied bestaat uit de bebouwde kom van de volgende 9 dorpen: Cornwerd, Exmorra, Parrega, Piaam, Pingjum, Schettens, Schraard, Witmarsum en Wons (zie volgende afbeelding).
Figuur 1: Ligging plangebied
1.4 Huidig planologisch situatie
Voor het plangebied gelden, tot het van rechtskracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende plannen:
Naam plan |
Vastgesteld |
Cornwerd |
30-06-2009 |
Exmorra |
30-06-2009 |
Exmorra- Dorpsstraat 94 |
07-07-2011 |
Parrega |
22-09-2008 |
Parrega- Fietstunnels en paden N359 |
22-09-2008 |
Piaam |
30-06-2009 |
Pingjum |
30-06-2009 |
Schettens 2007 |
22-09-2008 |
Terp Schettens |
07-07-2011 |
Schraard |
30-06-2009 |
Witmarsum |
30-06-2009 |
Witmarsum Mounewetter |
14-12-2009 |
Witmarsum Oostend 17a |
23-06-2011 |
Wons |
30-06-2009 |
De geldende bestemmingsregelingen in de diverse bestemmingsplannen waren afgestemd op de toen aanwezige functies en bebouwing. Globaal ging het daarbij om de volgende functies:
Wonen
Maatschappelijke functies (scholen, kerken, dorpshuizen)
Agrarische bedrijven
Niet-agrarische bedrijven
Sportvoorzieningen (buitensport)
Groenvoorzieningen
De bestemmingsplannen voor Cornwerd, Exmorra, Parrega, Schraard, Witmarsum en Wons kenden wijzigingsbevoegdheden voor de bouw van een beperkt aantal woningen. De ontwikkeling van deze locaties was overgelaten aan particulier initiatief. Geconstateerd kan worden dat hiervan geen gebruik is gemaakt.
De in of aan de randen van de dorpen aanwezige agrarische bedrijven hebben in de geldende bestemmingsplannen mogelijkheden voor uitbreiding van de oppervlakte bebouwing. Geconstateerd kan worden dat daarvan niet of nauwelijks gebruik van is gemaakt.
1.5 Leeswijzer
De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen juridisch onderdeel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
Het plangebied bestaat uit 9 kernen. De kernen hebben ieder hun eigen functionele structuur, verkeerstructuur en ruimtelijke opzet. In dit bestemmingsplan vormen deze de belangrijkste planuitgangspunten. Dit hoofdstuk licht het zo veel mogelijk toe. Enkele opvallende aspecten worden daarbij nadrukkelijk besproken.
2.1 Functionele structuur
De binnen het plangebied gelegen gronden en gebouwen hebben overwegend een woonfunctie, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf. Daarnaast zijn echter ook andere functies aanwezig. Deze zijn hierna toegelicht.
2.1.1 Bedrijvigheid
Aan de noordoostkant van Witmarsum (aan de Arumerweg) bevindt zich een bedrijventerrein met een grote diversiteit aan bedrijven. Verder zijn in dit dorp nog een aantal verspreid liggende bedrijven gevestigd.
Ook aan de noordkant van Parrega (aan de Trekweg) is een bedrijventerrein aanwezig.
In het dorp Schraard is voornamelijk aan de westkant sprake van een concentratie van bedrijven. Ook is er in het midden van dit dorp (Dorpsstraat) nog een bedrijfskavel aanwezig.
In de overige dorpen is sprake van een enkele verspreid liggende bedrijfskavel.
In het algemeen kan worden gesteld dat de bedrijvigheid in de dorpskernen de afgelopen 10 jaar is teruggelopen. Bedrijven in de dorpen die wilden uitbreiden waren veelal niet in staat om deze uitbreiding te realiseren op de locatie binnen de dorpskern: of de ruimte was fysiek niet aanwezig, of de ruimte was vanwege de milieueisen niet aanwezig. Een aantal bedrijven zijn verplaatst naar bedrijventerreinen in grotere kernen. De bedrijfspanden in de dorpskernen hebben vaak geen nieuwe bedrijfsmatige invulling gekregen en zijn nu bijvoorbeeld in gebruik als opslag of stalling/berging voor de aangrenzende woning.
2.1.2 Recreatiebedrijven
In een aantal kernen van dit bestemmingsplan zijn recreatieve voorzieningen gevestigd. Daarbij gaat het vooral om recreatiebedrijven en verblijfsrecreatieve voorzieningen. Dit laatste betreft voornamelijk recreatiewoningen, campings en/of kampeerboerderijen. Hierbij horen onder meer de camping en de recreatiewoningen in Witmarsum.
2.1.3 Maatschappelijke voorzieningen
Het onderwijs in de dorpen staat onder druk; in 2016 is de school in Wons gesloten en in 2018 is de school in Schettens gesloten. Binnen het plangebied waren (peildatum 1 oktober 2019) scholen aanwezig in de dorpen Exmorra (De Oerdracht, 27 leerlingen), Parrega (De Paadwizer, 72 leerlingen), Pingjum (It Leech, 26 leerlingen) en Witmarsum (De Utskoat, 75 leerlingen en De Bonkelder, 106 leerlingen).
Voor de gehele gemeente geldt dat het aantalleerlingen de komende jaren (verder) daalt. Er zullen meer scholen onder de opheffingsnorm komen.
In alle negen dorpen zijn één of meerdere kerken aanwezig. In vrijwel alle gevallen is bij de kerken ook een begraafplaats aanwezig. De kerken worden in steeds mindere mate voor het oorspronkelijk doel gebruikt. Verschillende kerken worden in meer of mindere mate voor culturele evenementen gebruikt; de exploitatie en de instandhouding van de verschillende kerken, die in veel gevallen ook rijksmonument zijn, wordt financieel gezien een steeds groter probleem.
2.1.4 Horeca
In de kernen zijn enkele horecavoorzieningen aanwezig. Deze liggen in de dorpscentra of langs de wegen met veel gemengde functies. Het gaat daarbij om horecavoorzieningen als restaurants, cafés en snackbars. In een enkel geval is echter sprake van een horecavoorziening buiten deze gebieden. Een voorbeeld daarvan is het restaurant De Nynkepleats in Piaam.
2.1.5 Gemengde functies
In een aantal kernen is in het centrum of in het bebouwingslint vaak een menging van functies aanwezig. Daarbij is sprake van afwisselend woonfuncties, detailhandel, horeca, bedrijfjes of maatschappelijke voorzieningen. Deze functies bestaan van oudsher naast elkaar. In Witmarsum is bijvoorbeeld sprake van een centrum met gemengde functies.
2.1.6 Overige functies
Er is nog steeds sprake van een forse schaalvergroting in de landbouw. Locaties in en direct grenzend aan de dorpen lenen zich gezien de milieu-hygiënische eisen niet voor intensieve bedrijven. Daar is dan ook meestal sprake van grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende weilanden en/of akkers.
In het merendeel van de dorpen is geen detailhandel meer aanwezig. Momenteel kent alleen Witmarsum nog detailhandel in de vorm van een supermarkt. Wel is in meerdere dorpen sprake van een koppeling van detailhandel bij een bedrijf.
In vrijwel alle dorpen sportvoorzieningen aanwezig. Meestal gaat het om een sportveld. De velden zijn voor meerdere sporten beschikbaar. In een enkel geval is sprake een (club)gebouwtje bij de sportvelden.
2.2 Verkeersstructuur
2.2.1 Wegen
De inrichting van wegen vormt de basis voor een verkeersveilige, bereikbare en leefbare gemeente. Landelijk is afgesproken dat hiervoor het Duurzaam Veilig principe wordt toegepast. Hierin wordt onderscheid gemaakt in verkeersruimten en verblijfsgebieden. In de verkeersruimten krijgen vlotte autoverplaatsingen en bereikbaarheid prioriteit. In verblijfsgebieden zijn andere aspecten belangrijker. De doorstroming van het verkeer heeft een ondergeschikte rol ten opzichte van een aangenaam en veilig woon- en leefklimaat. Op basis van Duurzaam Veilig zijn er drie categorieën wegen:
Stroomwegen (verkeersruimte)
vormen het landelijke- en regionale hoofdwegennet. Hier geldt een maximum snelheid van 120/130 of 100 km/u buiten de bebouwde kom en 70 km/u binnen de bebouwde kom.
Gebiedsontsluitingswegen (verkeersruimte)
hebben een ontsluitende functie voor een groter gebied en regionale centra, en vormen een verbinding met de stroomwegen. Hier geldt een maximum snelheid van 80 km/u buiten de bebouwde kom en 50 km/u binnen de bebouwde kom.
Erftoegangswegen (verblijfsgebied)
lopen direct van en naar de percelen, hoofdzakelijk bestemmingsverkeer, agrarisch verkeer, fietsers. Hier geldt een maximum snelheid van 60 km/u buiten de bebouwde kom en 30 km/u binnen de bebouwde kom.
Figuur 2: wegen GVVP definitief maart 2013
2.2.2 Vaarwegen
De Vaarwegenverordening van de Provincie Fryslân is van toepassing op de vaarwegen en waterstaatswerken die in beheer en onderhoud zijn bij de provincie. In het kader van deze verordening is het verboden een werk te maken, op te richten of te hebben of de afmetingen van een bestaand werk te veranderen of in het algemeen enige handeling te verrichten waardoor in de plaatselijke toestand een wijziging wordt aangebracht. Door de dorpen Schettens, Parrega en Witmarsum lopen provinciale vaarwegen.
2.2.3 Openbaar vervoer
De trein naar Leeuwarden vormt voor de gemeente Súdwest-Fryslân een belangrijke verbinding richting Groningen en het oosten van het land. De dorpen in het plangebied liggen niet direct aan deze spoorlijn. Vanuit Sneek en IJlst hebben de bewoners van de dorpen wel toegang tot de trein. Voor de dorpen in het plangebied is daarnaast de spoorlijn Harlingen-Leeuwarden (stations in Harlingen) goed bereikbaar.
Binnen de gemeente is de provincie Fryslân opdrachtgever voor het openbaar vervoer. Het huidige netwerk van openbaar vervoer is opgebouwd uit:
Trein;
Lijnbus hoge frequentie;
Lijnbus lage frequentie;
Belbus;
Buurtbus
In de volgende afbeelding zijn de bestaande openbaar vervoerslijnen binnen de gemeente zichtbaar gemaakt.
Figuur 3: openbaar vervoer GVVP definitief maart 2013
2.3 Stedenbouwkundige opzet
2.3.1 Cornwerd
Cornwerd, voor een groot deel beschermd dorpsgezicht, is een terpdorp en ontstaan rond het begin van de jaartelling op een kwelderwal. De terp werd begin 20e-eeuw deels afgegraven. De structuur van het dorp wordt bepaald door de terp met de kerk, de daaromheen liggende boerderijbebouwing en enkele woningen.
In de loop van de 19e eeuw is enige lintbebouwing langs de Dorpsweg ontstaan die zich heeft uitgebreid in de richting van het huidige IJsselmeer.
Centraal ligt de kerk geflankeerd door drie forse boerderijen en enkele kleinere panden. Langs de Dorpsweg is aan de zuidzijde de oude lintbebouwing aangevuld met een paar nieuwere woningen die op ruime afstand van de straat zijn gebouwd en daarmee duidelijk afwijken van de historisch gegroeide rooilijn. Een opvallend gebouwencomplex ligt aan de zuidzijde van het dorp. Hier staat een pand voorzien van een forse toren.
Het bebouwingsbeeld wordt bepaald door een overwegend traditioneel ambachtelijke architectuur uit de 19e eeuw. Incidenteel komen andere bouwstijlen of kenmerken van bouwstijlen voor.
2.3.2 Exmorra
Exmorra is een terpdorp ontstaan in de middeleeuwen en ligt aan de oostelijke zijde van het voormalige Makkumermeer, nu Makkumermeerpolder. Tijdens diverse stormrampen in de middeleeuwen zijn de grote meren ontstaan. De eerste vaste bewoning vond plaats op de hoger gelegen delen in het gebied, op terpen. Exmorra is gelegen in de aandijking van de hempolder “Exmorrahem", waarin de bestaande terpen werden opgenomen. Aanvankelijk lag de nederzetting lager, maar bij het toenemen van de invloed van de zee werd de woonplaats verhoogd.
De inwoners van Exmorra waren gericht op de visserij en scheepvaart. Deze beroepstakken kwamen in gevaar met het ontstaan van de Makkumermeerpolder. Daarna werd de landbouw meer van belang.
De terp ligt centraal in het dorp en de kerk is een bepalend element. Rondom de kerk is een bebouwingsstructuur ontstaan van vooral woonhuizen en daaraan gerelateerde bedrijvigheid. Verder liggen er binnen het gebied enkele boerderijen.
Het bebouwingsbeeld van de dorpskern wordt bepaald door een overwegend traditioneel ambachtelijke architectuur uit de 19e eeuw. Incidenteel komen andere bouwstijlen of kenmerken van bouwstijlen voor zoals de woningbouw aan de zuidwestkant van de kern. Daar heeft vooral een uitbreiding van het dorp plaatsgevonden in de vorm van een woonbuurt. Er zijn onder meer typische woningblokken uit de wederopbouwperiode gebouwd, maar ook vrijstaande woningen. De rand van het dorp wordt vooral gekenmerkt door vrijstaande woningen zonder veel eenheid in verschijningsvorm; typerend voor de periode vanaf de jaren ’90 waarin veel woningen op basis van particulier opdrachtgeverschap zijn gebouwd.
2.3.3 Parrega
Parrega is een terpdorp ontstaan in de middeleeuwen. Parrega was tot de zeventiende eeuw aan de westoever van een natuurlijk water gelegen; de Ie. In 1609 is de trekvaart tussen Bolsward en Workum gegraven, waarbij de Ie gekanaliseerd werd. Aan de westkant grensde Parrega aan het Parregaastermeer dat tot de 19e eeuw tussen het Workumermeer en het Makkumermeer in lag. Visserij was een belangrijke bron van inkomsten. Met als achtergrond de opkomst van de veeteelt werden rond 1880 deze meren drooggelegd.
De oudste bebouwing van Parrega is op en rond de terp gerealiseerd. Anders dan bij veel andere terpdorpen is vervolgens geen concentrisch dorp ontstaan. Het is het water geweest van de Ie en later de Workumer Trekvaart die de dorpsstructuur is gaan bepalen. Bebouwing is ontstaan aan het jaagpad dat langs de westoever van de Trekvaart liep. Rond de kerk is wel een kern aanwezig maar typerend voor Parrega is het langgerekte lint langs de trekvaart. De aanleg van de Horstweg is later aanleiding geweest om vanaf de brug in oostelijke richting woningen te bouwen. Ten zuiden van deze lintbebouwing is een meer recente woonbebouwing gerealiseerd met daar tussenin de open ruimte van de ijsbaan.
2.3.4 Piaam
Piaam is een terpdorp ten zuiden van Makkum en is ontstaan in de middeleeuwen. Piaam is in zijn geheel een beschermd dorpsgezicht. Het dorp ligt direct aan de IJsselmeerkust. Gelegen op een zavelige kwelderwal langs de kust is Piaam een karakteristiek voorbeeld van een klein terpdorp. De ruimtelijke structuur met de radiale verkaveling is niet verstoord en komt nog overeen met de situatie van begin 19e eeuw.
De radiale ruimtelijke structuur wordt ondersteund door bomen. Het dorp heeft een groene uitstraling door de boomwallen, de heggen en het grasland er omheen. De huizen en boerderijen liggen rondom de kerk. Aan de zuidzijde van het dorp is de terp deels afgegraven.
Het bebouwingsbeeld wordt bepaald door een overwegend traditioneel ambachtelijke architectuur uit de 19e eeuw. Incidenteel komen jongere invullingen voor zoals aan de noordkant van het dorp.
2.3.5 Pingjum
Pingjum is een terpdorp met blokvormige verkaveling, ontstaan in de vroege middeleeuwen op de zuidelijke kwelderwal van de Marneslenk. De dorpskom van Pingjum is een beschermd dorpsgezicht.
In de 17e eeuw kreeg het dorp ten zuiden en westen van de Hervormde kerk een dicht bebouwde langgerekte structuur (Grote- en Kleine Buren); aan de oostzijde, langs de Pingjumer Vaart (Burenlaan), ontstond een op de haven georiënteerde bebouwing. Via deze vaart is het dorp verbonden met de Bolswardervaart. In 1855 werd een nieuwe grindweg aangelegd naar Witmarsum (huidige Mulierlaan). Uitbreiding van de bebouwing vond in deze tijd plaats in de vorm van de bouw van het diaconiehuis met een zestal woninkjes langs de noordelijke begrenzing van het kerkhof in 1861. In de tweede helft van de 19e eeuw vond de uitbreiding in zuidelijke richting plaats. Er verrezen ten zuidwesten van de Kleine Buren kleine deels aaneen gebouwde arbeiderswoningen. De panden aan de Grote Buren direct ten zuiden en westen van de kerk zijn wat groter van schaal en voornamer van karakter.
Bepalend voor de ruimtelijke structuur van Pingjum zijn vooral het stratenpatroon, gevormd door de Grote Buren en de Kleine Buren, en de situering van de kerk, gelegen op het snijpunt van dit stratenpatroon op het hoogste punt van de dorpsterp. De dorpsstructuur kent een scherpe begrenzing van de oost- en westzijde door twee wegen die haaks op de hoofdas van de Grote Buren staan. Aan de zuid- en de oostkant wordt de dorpskom begrensd door de Pingjumervaart.
Het bebouwingsbeeld van het dorp wordt bepaald door een overwegend traditioneel ambachtelijke architectuur uit de 19e en begin 20e eeuw. Incidenteel komen jongere invullingen voor zoals aan de noordkant van het dorp.
Aan de noordzijde kent het dorp een aantal woningen die typerend zijn voor de wederopbouwperiode. De meer recente (individuele) woningbouw bevindt zich vooral aan de zuidrand van het dorp.
2.3.6 Schettens
Schettens is een terpdorp gelegen op een kwelderwal van de Marneslenk in een rij van terpen. De terp is grotendeels afgegraven. Alleen in de omgeving van de Nederlands-Hervormde kerk is de terp nog zichtbaar. De bebouwing in het dorp ligt nagenoeg geheel als een lint langs de Van Osingaweg, die het dorp van noord naar zuid doorsnijdt. Aan de zuidzijde van het dorp heeft zich enige bedrijvigheid ontwikkeld met wat grotere bouwvolumes. Aan de oostzijde van de zuidelijke lint is een nieuw woonbuurtje gerealiseerd met vooral individuele woningen.
Het oude hart van het dorp omvat het restant van de terp, waarop de kerk, de boerderij Scertinghestate, het dorpshuis “De Terp” en enkele woningen zijn gesitueerd. Op de terp ligt ook een parkeerterrein. Ter hoogte van de brug is een kleine aanlegplaats voor kano's. Het bebouwingsbeeld van de kom wordt bepaald door een overwegend traditioneel ambachtelijke architectuur uit de 19e eeuw. Incidenteel komen andere bouwstijlen of kenmerken van bouwstijlen voor.
2.3.7 Schraard
Schraard is een terpdorp met een radiale structuur. Het dorp is, net als Schettens, ontstaan in de vroege middeleeuwen op een kwelderwal van de Marneslenk. Schraard is een beschermd dorpsgezicht. Het dorp ligt op een driesprong van waterlopen die de terp begrenzen.
Opvallend is het landelijke karakter van de westzijde van de terp waar grotere boerderijen omringd worden door erven en agrarische percelen. Dit in contrast met het terpdeel ten oosten van de kerk. De bebouwing is daar kleinschaliger, compacter en op radiale wijze gericht op de omringende vaart. Buiten de terp ligt nog een klein cluster bebouwing aan de oostzijde van de vaart. Voor het overige betreft het boerderijen en molens op enige afstand van de terp.
Binnen de bebouwingsstructuur is de oorspronkelijke tweedeling met een open agrarische structuur aan de westkant en een compacte besloten structuur aan de oostkant helder afleesbaar, zij het dat een gedeelte van de aanvankelijk open ruimte ten noorden van de kerk is bebouwd. De oostzijde van het dorp kent nog steeds een besloten en kleinschalig karakter. Typerend is de aan het water gesitueerde bebouwing met vooral aan de noord- en oostkant verspringende rooilijnen. De oriëntatie van de meeste bebouwing is in afwijking van de vroegere situatie gericht op de wegen en paden.
2.3.8 Witmarsum
Witmarsum is ook één van de terpdorpen gelegen op een kwelderwal van de Marneslenk in een rij van terpen. Ter plaatse van Witmarsum werd de kwelderwal doorsneden door een aantal kreken. Eén kreek bestaat nog in de vorm van de Witmarsumervaart. De vaart kruist de Arumerweg/Kerkplein/Van Aylvaweg vlakbij de terp.
De terp heeft met de aanleg van de dijken zijn functie als geconcentreerde bouwplaats verloren, waardoor het dorp zich langs de vaar- en uitvalswegen verder kon ontwikkelen. De Molenweg en de Witmarsumervaart hebben nog hun oorspronkelijke schaal en beloop. De oude bebouwing ten noorden van de kerk op de terp is grotendeels verdwenen.
De omgeving van de kerk en Kaatsplein vormen het historische hart van Witmarsum met nog vele kenmerken van de vroegere bouwwijzen, straatinrichtingen en groenbeplantingen. Er is hier sprake van een menging van de woon- en winkelfunctie. Woningen en winkels staan vaak pal naast elkaar, soms gescheiden door een smalle steeg. De bebouwing bestaat voornamelijk uit panden met één bouwlaag en duidelijke kap. Een enkele maal komt bebouwing in twee bouwlagen met kap voor. De plaatsing in de voorgevelrooilijn is bepalend voor de schaal van de buitenruimte. De kerk en de daarom heen liggende groene ruimte van de begraafplaats vormen een bijzonder element in het centrum. Aan de Molenweg staat molen De Onderneming, een achtkante stellingmolen die in gebruik is als koren- en pelmolen. Het bijgebouw bij de molen wordt gebruikt voor de instructie van leerlingmolenaars en doet dienst als ontvangstruime voor belangstellenden en toeristen.
Het woonzorgcomplex Van Aylvastate heeft een andere schaal dan de bebouwing in de kern. Het complex telt meerdere bouwlagen en is georiënteerd op de nieuwbouwwijk de Dôle ten zuiden van Witmarsum. Een ander opvallend gegeven in het centrum van Witmarsum betreft het gebouwencomplex van de firma Hogenhuis.
Voor Witmarsum is ook het kerkhof met de omringende haag- en boombeplanting, het hekwerk en de nabijheid van het water belangrijk.
De groei van het dorp aan de noordwestzijde is beperkt door de aanwezigheid van de doorgaande weg naar Makkum. Aan de noordoostzijde is die weg wel ‘overgestoken’ met de ontwikkeling van een bedrijventerrein dat wat solitair in het open landschap ligt. De woonbuurten hebben zich voornamelijk aan de zuidzijde van de oude kern ontwikkeld. De periode van die ontwikkeling is duidelijk waarneembaar in de architectuur van de woningen. Zo zijn er nog enkele waardevolle buurtjes uit de periode eind 19e/begin 20e eeuw aanwezig en zijn er ook nog een aantal straten met typische wederopbouw-woningblokken. De recente woonbuurten met deels projectmatige bouw en deels individuele bouw liggen aan de zuidkant van het dorp.
Een recreatiecomplex ligt aan de zuidoostzijde van het dorp (camping, zwembad, recreatiewoningen en sportvoorzieningen).
2.3.9 Wons
Wons is een terpdorp ontstaan in de vroege middeleeuwen. De terp is deels afgegraven. De achtkantige kerk op de terp is een gezichtsbepalend element in het dorp. Rondom de terp staan diverse (karakteristieke) panden waaronder een voormalige school, (voormalige) winkels, woonhuizen en boerderijen.
Kenmerkend in de structuur van Wons is het groene karakter en de vele open plekken. Opmerkelijk in de oude kern zijn de veel voorkomende hagen, die fungeren als perceelsafscheiding en als begeleiding van de wegenstructuur.
Een vrij recente uitbreiding heeft plaatsgevonden aan de noordwestzijde van het dorp. Afgescheiden van het dorp door een sport-/speelveld zijn nieuwe woningen gebouwd. Dit buurtje ligt vrij solitair in het open landschap en heeft weinig relatie met de oorspronkelijke dorpsstructuur.
HOOFDSTUK 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft richting voor keuzes, inspireert, stelt kaders en zorgt voor een integrale aanpak van strategische opgaven in de fysieke leefomgeving. Vier prioriteiten staan centraal:
ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
sterke en gezonde steden en regio’s;
een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De NOVI stelt een integrale aanpak voor, waarbij samengewerkt wordt met andere overheden en maatschappelijke organisaties. De opgaven rond wonen, klimaat, energie, circulaire economie, verkeer en vervoer en landbouw zijn zo groot en ingewikkeld dat meer sturing vanuit het Rijk nodig is.
Behoud van omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle ontwikkelingen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid plaatsvinden. De NOVI maakt hierbij gebruik van drie afwegingsprincipes:
combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
afwentelen wordt voorkomen.
Het rijk heeft de volgende inhoudelijke keuzes vastgelegd in de NOVI:
een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
de transitie van de energievoorziening, bij de inpassing van duurzame energie is er oog voor de omgevingskwaliteit;
de transitie naar een circulaire economie met behoud van concurrentiekracht en een aantrekkelijk vestigingsklimaat;
de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland; hiermee stuurt het rijk op de verstedelijking in samenhang met bereikbaarheid. Woningbouw wordt versneld met oog voor omgevingskwaliteit;
concentratie van de stedelijke ontwikkeling/logistieke functies en behoud van de openheid van het landschap;
herindeling van het landelijk gebied in evenwicht met natuur en landschap. Werken aan de omslag naar de kringlooplandbouw.
Met het voorliggende bestemmingsplan worden geen rijksbelangen geraakt.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de "ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, is de ladder voor duurzame verstedelijking niet relevant voor dit bestemmingsplan.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en inpassingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
rijksvaarwegen;
mainportontwikkeling Rotterdam;
kustfundament;
grote rivieren;
Waddenzee en waddengebied;
Defensie
hoofdwegen en landelijke spoorwegen
elektriciteitsvoorziening;
buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
ecologische hoofdstructuur;
primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
ruimtereservering parallel Kaagbaan.
Het plangebied maakt deel uit van het zogenaamde waddengebied.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het waddengebied en dat gebruik of bebouwing mogelijk maakt, die afzonderlijk of in combinatie met ander gebruik of andere bebouwing significante gevolgen kan hebben voor de landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten, wordt een beoordeling gemaakt van de gevolgen voor die kwaliteiten van het gebied.
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het waddengebied maakt ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan geen nieuw gebruik of nieuwe bebouwing dan wel wijziging van bestaand gebruik of bestaande bebouwing mogelijk die significante negatieve gevolgen kan hebben voor de landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied.
Als gebruik of bebouwing met significante negatieve gevolgen wordt in ieder geval aangemerkt gebruik dat of bebouwing die de landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten aantast of bedreigt.
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het waddengebied en dat het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk maakt in het stedelijk gebied, dient regels te bevatten die ertoe strekken dat de maximaal toelaatbare bouwhoogten aansluiten bij de hoogte van de bestaande bebouwing.
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen mogelijk maakt, is er geen sprake van negatieve gevolgen voor de Waddenzee.
De overige van de hierboven opgesomde nationale belangen zijn geen onderdeel van dit bestemmingsplan.
3.1.4 Water
Europees en Rijksbeleid
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Súdwest-Fryslân in het stroomgebied van de Rijn Noord valt.
In het stroomgebiedbeheerplan van de Rijndelta staan de doelen en bijbehorende maatregelen om een goede toestand van oppervlakte- en grondwater te bereiken.
Waterwet
De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening.
Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.
Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening).
Wanneer sprake is van ruimtelijke plannen, worden deze overlegd met de waterbeheerder. In de waterparagraaf staat welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.
Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkomen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:
het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;
verbetering van de waterkwaliteit.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Streekplan Fryslân
Op 13 december 2006 hebben Gedeputeerde Staten het “Streekplan Fryslân 2007”, genaamd ‘Om de kwaliteit fan de romte’, vastgesteld. Het streekplan geeft de visie van Gedeputeerde Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan gaat vergezeld met een ‘strategische milieubeoordeling’, een milieurapport dat op grond van een nieuwe Europese richtlijn is opgesteld.
Als centraal uitgangspunt voor het ruimtelijke beleid kiest de provincie voor een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit. Een ondeelbaar Fryslân benadrukt dat stad en platteland elkaar nodig hebben en elkaar ondersteunen. Een Fryslân met ruimtelijke kwaliteit benadrukt het bovenlokale belang bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. Bij een duurzame ontwikkeling wordt voorzien in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarbij de behoeften van toekomstige generaties in gevaar te brengen. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving, waarbij tegelijkertijd wordt ingezet op de instandhouding en het verder ontwikkelen van aanwezige bodem-, water-, landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
3.2.2 Grutsk op 'e Romte
Het streekplan bevat een beschrijving van de kernkwaliteiten van cultuurhistorisch erfgoed en landschap. Daarin wordt ook een nadere uitwerking en waardering van deze kernkwaliteiten aangekondigd. Deze zijn verder uitgewerkt in de thematische structuurvisie Grutsk op ‘e Romte (2014).
In deze visie worden verschillende deelgebieden onderscheiden, met ieder een eigen cultuurhistorische en landschappelijk karakter. Alle kernen liggen daarbij (deels) in het Kleigebied Westergo, een deel van Witmarsum ligt in het (Middelzee- en) Marnegebied. Per gebied wordt in deze visie de kernkwaliteiten genoemd die een provinciaal belang hebben. Vanuit de visie zijn voor het plangebied de volgende kernkwaliteiten van belang binnen de gebieden:
Kleigebied Westergo
Een kenmerk van dit gebied is dat hier sprake is van een overgangszone van het klei- naar het veengebied. In Westergo kenmerkt deze zone zich door de aanwezigheid van (onzichtbare) (veen)terpen en ontginningssporen, hemdijken, droogmakerijen en het begin van de opstrekkende verkaveling van het veen. Daarnaast is ook de aanwezigheid van de waterlopen een belangrijk kenmerk. Tot slot gaat het om de relatie tussen de vorm van de nederzettingen, het type landschap, het grondgebruik en de infrastructuur. Bij de nederzettingen is sprake van een fijnmazige en onregelmatige dorpsstructuur. De provincie zet in op het behoud van deze kenmerken.
Marnegebied
Een belangrijk kenmerk in het Marnegebied is de openheid van de voormalige Marneslenk, die begrensd wordt door de verdichtingen op de kwelderwallen (wegenaanleg op dijken, dorpen). Een ander cultuurhistorisch waardevol kenmerk is de dijkloop van de Pingjumer Gouden Halsband, die onder meer langs/door Pingjum en Witmarsum loopt. Tot slot zijn de waterlopen in de vorm van oude prielen (fijne vertakking), gekoppeld aan de slenk een zichtbaar landschappelijk kenmerk. Een voorbeeld hiervan is de Pingjumerfeart.
In dit bestemmingsplan is de geldende juridische regeling overgenomen. Nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt, tenzij hiervoor in een eerder stadium al een afweging heeft plaatsgevonden. Deze passen binnen de kernkwaliteiten zoals opgenomen in de visie Grutsk op ‘e Romte. Waar mogelijk en nodig worden de kernkwaliteiten in dit bestemmingsplan beschermd
3.2.3 Verordening Romte
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 1 augustus 2014. De verordening uit 2011 is hiermee integraal herzien. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen.
Het streekplanbeleid is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. In de verordening is onder meer de grens tussen het buitengebied en het stedelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het buitengebied. Vanuit de verordening zijn de volgende onderwerpen voor het plangebied van belang:
Bestaand bebouwd gebied en kernenstructuur
De bebouwde kom van de dorpen maakt over het algemeen volledig deel uit van bestaand bebouwd gebied. Hierin zijn onder meer inbreidingsontwikkelingen mogelijk. De kernen in het plangebied zijn allemaal aangewezen als ‘overige kern’. Dit heeft gevolgen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van onder meer bedrijvigheid. Bij overige kernen is een bedrijf in de milieucategorieën 3.1, 3.2, 4.1, 4.2, 5.1, 5.2, 5.3 of 6 niet toegestaan. Bestaande bedrijven(terreinen) met een dergelijke categorie kunnen blijven bestaan, ten opzichte van nieuwe bedrijven is de provincie terughoudend. Ditzelfde geldt voor uitbreiding van het aantal woningen buiten bestaand bebouwd gebied.
Natuur
Direct in en rond de kernen in het plangebied van dit bestemmingsplan zijn verschillende gebieden aangewezen als ‘natuur buiten de EHS’. Voor deze gebieden gelden minder strenge voorwaarden dan voor de gebieden die vallen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). De gebieden moeten wel een passende bestemming krijgen, waarbij vooral gericht wordt op behoud, herstel of ontwikkeling van de natuurwaarden. Daarmee is in dit bestemmingsplan rekening gehouden, voor zover een als zodanig aangewezen gebied in het plangebied ligt.
Het IJsselmeergebied hoort bij het NNN, maar ligt buiten het plangebied en heeft dan ook geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.
Reserveringszones versterking primaire waterkeringen
Een zone rondom de dijk langs het IJsselmeer is aangeduid als reserveringszone voor versterking van de primaire waterkering (buiten aaneengesloten bebouwd gebied). Dit is onder meer bij Piaam van toepassing in het plangebied. Binnen deze zone is nieuwbouw en uitbreiding van bestaande bebouwing alleen toegestaan wanneer hiermee geen onomkeerbare belemmering voor de mogelijke dijkversterking optreedt. Een overleg met en advies van de beheerder van de dijk is hiervoor altijd noodzakelijk. De gevolgen voor dit bestemmingsplan staan beschreven in paragraaf 4.7 Water.
Weidevogelgebieden
In en rond de kernen van het plangebied zijn meerdere gebieden aangewezen als weidevogelkansgebieden. Dit zijn gebieden, die bestaan uit ruime en open gebieden (zichtafstand > 400 m) met voldoende rust en waarin gevarieerde graslanden liggen. Ze zijn aangewezen op basis van de Weidevogelnota 2014-2020. Ten zuiden van Witmarsum is een gebied aangeduid als weidevogelparel. Hiervoor moet een regeling worden getroffen die voorziet in het behoud van voldoende openheid en rust.
Verstorende ontwikkelingen zijn in deze gebieden niet toegestaan. Agrarische ontwikkelingen zijn wel mogelijk, omdat de agrarische functie mede bepalend is voor de geschiktheid van een gebied voor weidevogels. Nieuwe agrarische bouwpercelen zijn niet zonder meer toegestaan, daarbij moet de invloed op het weidevogelgebied altijd afgewogen worden. Voor dit bestemmingsplan heeft dit geen gevolgen, omdat de bestaande situatie voorzien wordt van een actuele regeling.
Ganzenfoerageergebieden
Op 1 november 2014 is de Fryske guozzenoanpak van de Provincie Fryslân van kracht geworden. Het doel van de aanpak is om vraatschade van ganzen te beperken tot aangewezen gebieden, de zogenaamde ganzenfoerageergebieden. Hiervan is in het plangebied sprake in de gebieden tussen IJsselmeerdijk, A7 en de kernen Wons en Schettens. Provinciale Staten hebben op 27 februari 2019 besloten om de looptijd van de Fryske Guozzeoanpak te verlengen tot en met 2023.
In de winterperiode kunnen de ganzen ongestoord rusten en grazen in deze ganzenfoerageergebieden. De deelnemende agrariërs ontvangen een vergoeding voor de geleden schade en een deelnemersvergoeding per hectare deelnemend land. Ganzen die zich buiten de foerageergebieden bevinden mogen worden verjaagd door jagers en de agrariërs. Het beleid is gericht op het behoud van het agrarisch gebied als ganzenfoerageergebied. Dit heeft als gevolg voor dit actualisatieplan dat de agrarische gronden opnieuw als zodanig worden bestemd. Alleen bij nieuwe ontwikkelingen in deze gebieden vindt een specifieke toetsing aan het beleid plaats.
3.2.4 Regionale bedrijventerreinenplan
De Verordening Romte gaat uit van de aanwezigheid van (regionale) bedrijventerreinenplannen. Dit bedrijventerreinenplan geeft invulling aan de eis dat een ruimtelijk plan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein kan bevatten, wanneer dit qua oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft (art. 4.1.1.).
Voor de regio Zuidwest Fryslân is een bedrijventerreinenplan opgesteld. In het plan zijn alle nieuwe dan wel uit te breiden bedrijventerreinen met een oppervlakte van 1 hectare of meer opgenomen. Het betreft vooral terreinen bij stedelijke en regionale centra en bedrijfsconcentratiekernen, waar op grond van het Streekplan bedrijventerrein op voorraad mogelijk is. Voor terreinen kleiner dan 1 hectare, meestal gelegen bij de ‘overige kernen’ is aanvullend ruimte, maar dan via een afzonderlijke afweging en procedure.
In de raming van de behoefte en bij de planning van nieuwe terreinen is in het bedrijventerreinenplan rekening gehouden met revitalisering, invulling van nog beschikbare ruimte op bestaande terreinen en met zorgvuldig ruimtegebruik. Hiermee is invulling gegeven aan toepassing van de SER-ladder op regionaal niveau: de mogelijkheden om ruimtewinst te boeken op alle bestaande terreinen in de regio zijn verdisconteerd in het totale regionale programma. Daarmee is voor elk plan voor een nieuw of uitbreiding van bestaand terrein voldaan aan die bepaling uit de Verordening Romte met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.
Het bedrijventerrein De Potstal in Witmarsum is in dit bestemmingsplan opgenomen. In het bedrijventerreinenplan is te lezen dat nog 0,31 hectare uitgeefbaar is.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Omgevingsvisie 1.0 `Oars tinke yn Súdwest' (2021)
De gemeenteraad heeft op 29 april 2021 de Omgevingsvisie 1.0 ‘Oars tinke yn Súdwest’: samenwerken aan een gezonde leefomgeving’ vastgesteld. De Omgevingsvisie 1.0 voldoet aan de artikelen 4.9 en 4.10 van de Invoeringswet Omgevingswet. In de overgangswetgeving Omgevingswet, krijgt een structuurvisie op basis van de Wro automatisch de status van een Omgevingsvisie op basis van de Omgevingswet wanneer deze van kracht wordt. Deze visie is tot stand gekomen met de inwoners en ketenpartners van Súdwest Fryslân.
De Omgevingsvisie 1.0 schetst de hoofdlijnen van de ontwikkelingsrichting voor de woon- werk- en leefomgeving op de langere termijn. De Omgevingsvisie helpt om keuzes te maken bij ontwikkelingen die de fysieke leefomgeving beïnvloeden en nodigt uit tot ontwikkelingen. Met deze Omgevingsvisie kan de gemeente beoordelen of ontwikkelingen en projecten bij Súdwest-Fryslân passen.
De Omgevingsvisie 1.0 bestaat uit vijf thema’s:
Gezonde vitale mensen in een gezonde en veilige omgeving;
Sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap;
Veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden;
Vitaal en aantrekkelijk landschap;
Duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief.
In de Omgevingsvisie 1.0 is een koppeling gelegd met de 17 duurzame ontwikkeldoelen (Sustainable Development Goals) zoals die wereldwijd worden gehanteerd.
De gemeenteraad heeft in de Omgevingsvisie 1.0 de kaders op hoofdlijnen voor toekomstige ontwikkelingen vastgesteld. De maatregelen om de vastgestelde thema uit te kunnen werken worden beschreven in, samen met de ketenpartners, op te stellen omgevingsprogramma’s. Dit om de ambities uit de Omgevingsvisie 1.0 dichterbij te brengen. Het College van B&W stelt de omgevingsprogramma’s vast. Zoals in de thema-onderdelen van de Omgevingsvisie benoemd, worden de volgende omge-vingsprogramma’s opgesteld:
Gezond Wonen
Omgevingskwaliteit
Vitaal landschap
Klimaatmitigatie
Klimaatadaptatie
In het plangebied worden geen ontwikkelingen voorzien, die niet al eerder afgewogen zijn. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en tast de bestaande omgevingswaarden niet aan.
3.3.2 Antennebeleid 2012
De gemeenteraad heeft in haar vergadering van 18 oktober 2012 het “Antennebeleid gemeente Súdwest-Fryslân” vastgesteld. Dit beleid wordt binnenkort geactualiseerd.
De volgende gebieden komen als eerste in aanmerking voor plaatsing:
bestaande masten;
bedrijventerreinen;
sportparken en hoogbouw;
langs of nabij infrastructuur en dan bij voorkeur bij kunstwerken.
Ten aanzien van de omgeving gelden de volgende criteria:
Aansluiting op bestaande masten en gebouwen. Door gebruikmaking van bestaand verticale kunstmatige elementen zoals hoge gebouwen en torens kan de inbreuk op de bestaande ruimtelijke kwaliteit tot een minimum beperkt worden;
Aansluiting op de visueel ruimtelijke kwaliteit van de omgeving;
Antenne-installaties mogen de architectuur en de specifieke architectonische kenmerken niet aantasten;
Afstemming van de maat, schaal en oriëntatie van de antenne-installatie op (die van de bestaande bebouwing in) de omgeving;
Er dient rekening gehouden te worden met de situering ten opzichte van cultuurhistorische waarden en objecten;
Inpassing van de antenne-installatie binnen het landschapstype;
Rekening houden met/aansluiten op bestaande landschappelijke patronen en op elementen in het landschap;
Aangeven van de mogelijkheden om (in de ruime omgeving) door toepassing van beplanting de visuele aantasting te verminderen.
Voor antenne-installaties hoger dan 5 meter is een omgevingsvergunning nodig (dit geldt niet voor de installaties voor het communicatiesysteem C2000). Ook voor het bouwen van antenne-installaties kleiner dan 5 meter op gemeentelijke-, provinciale- en rijksmonumenten of in beschermde stads- of dorpsgezichten is voor de activiteit bouwen van een bouwwerk een omgevingsvergunning vereist.
3.3.3 Bomenbeleidsplan (2012)
Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad het bomenbeleidsplan vastgesteld, het beleidsplan is van kracht gegaan op 1 januari 2013 voor de gehele gemeente. In het beleidsplan is het kapbeleid van de gemeente vereenvoudigd, zonder dat dit te koste gaat van waardevolle boomstructuren, groenclusters en aangewezen bomen. De aanleiding voor een bomenbeleidsplan waren de verschillende kapregelgevingen van de voormalige fusiegemeenten en de wens om de kapregelgeving te dereguleren.
Voor het kappen van bomen, zowel particulier als gemeentelijk bomen, moest voorheen een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Door de kapregelgeving te dereguleren, hoeft men voortaan alleen een vergunning aan te vragen voor het kappen van waardevolle bomen, boomstructuren en groenclusters. Om het waardevol groen goed te kunnen weergeven, zijn er kaarten gemaakt voor enkele dorpen en steden waar de bomen een belangrijke bijdrage aan de leefomgeving vertegenwoordigen. Voor de binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan gelegen dorpen zijn deze kaarten niet gemaakt.
Om individuele waardevolle bomen te kunnen beschermen is er door de gemeente een bomenregister opgesteld. Het bomen register is een dynamische lijst waaraan bomen kunnen worden toegevoegd of verwijderd. Om een boom aan te melden voor het register zal deze moeten voldoen aan één of meer van de opgestelde beoordelingscriteria. De aanmelding kan worden gedaan door zowel particulieren als de gemeente. De bomen op het bomenregister mogen niet worden gekapt tenzij er een algemeen maatschappelijk belang (overlast, onveiligheid, etc.) tegenop weegt. De beoordelingscriteria voor het aanmelden van een boom tot het bomenregister zijn als volgt:
Bomen in Cornwerd, Exmorra, Parrega, Piaam, Pingjum, Schettens, Schraard, Witmarsum en Wons zijn in het bomenregister opgenomen (peildatum 2019). Het meest actuele bomenregister is raadpleegbaar op de gemeentelijk website. Voor de bomen hoeft in dit bestemmingsplan geen specifieke regeling opgenomen te worden, omdat het beleid hiervoor voldoende bescherming biedt.
3.3.4 Detailhandelsstructuurvisie
Een goed gemeente dekkend beleidskader voor detailhandel in de gemeente wordt door de raad en het college als noodzaak ervaren. De lastige economische omstandigheden en de vele snelle ontwikkelingen als internet, schaalvergroting en leegstand vragen om een duidelijke visie en uitvoering van de gemeente en andere partijen. Daarnaast is het gewenst dat nieuwe concrete plannen op integrale manier en in samenhang kunnen worden beoordeeld. Daarom is de “Detailhandelsstructuurvisie Súdwest-Fryslân” vastgesteld. In de raadsvergadering van 4 juli 2019 is een herijking van de visie vastgesteld. De detailhandelsstructuurvisie heeft een aanjaagfunctie en biedt een toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen.
In het beleid staat de toegankelijkheid van voorzieningen voorop. Hoofddoelstelling is dat inwoners van alle kleine kernen op aanvaardbare afstand (< 5 km) detailhandels-voorzieningen beschikbaar hebben en dat deze ook goed toegankelijk voor hen zijn. In de praktijk ligt hier dus een rechtstreekse koppeling met het streven naar een volwaardig pakket aan voorzieningen in de steden Sneek, Bolsward, en de regionale kernen (zoals Witmarsum, Makkum en Koudum). Bij de toegankelijkheid horen ook zeker concepten als thuisbezorgen van boodschappen door supermarkten. Bij toegankelijkheid wordt ook nadruk gelegd op een goede digitale toegankelijkheid die steeds belangrijker wordt. De gemeente zet hier vol op in en legt de relatie met krimp- en leefbaarheidsdossier en het kernenbeleid. Hierdoor is ook vanuit het rijk en provincie volop aandacht en komen naar verwachting ook middelen beschikbaar.
Súdwest-Fryslân kent vele kernen zonder enige detailhandel of met een zeer minimaal detailhandelsaanbod. Van de 9 kernen in dit bestemmingsplan heeft alleen Witmarsum een dorpssupermarkt. In de andere kernen is geen detailhandel (meer) aanwezig. Behoud van voorzieningen in kleine kernen zal vooral moeten worden gezocht in de slimme combinatie van functies. In tegenstelling tot grotere winkelkernen is de detailhandelsstructuur in kleine kernen veel minder relevant. Bij mogelijke ontwikkelingen, bijvoorbeeld de vestiging van een winkel die ruimtelijk inpasbaar is, biedt de gemeente in faciliterende zin mogelijkheden. Hiermee willen we nadrukkelijk ook zoveel mogelijk aanknopingspunten bieden voor het tegengaan van leegstand van winkelpanden.
3.3.5 Agenda duurzame ontwikkeling
In juli 2018 is de ‘Agenda Duurzame Ontwikkeling’ vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Súdwest-Fryslân staat net als andere overheden voor een grote opgave op het gebied van duurzame ontwikkeling. We werken toe naar een energie- en klimaatneutrale samenleving met een circulaire economie.
De Agenda omvat een groot aantal uiteenlopende ambities die als kader dienen voor de komende jaren, variërend van alle woningen energieneutraal in 2030 tot 100% afvalvrije festivals.
De agenda richt zich op 5 specifieke onderdelen:
Anders Wonen
Anders van A naar B
Anders Produceren
Anders Energie opwekken
Zelf Anders
Figuur 4: aanpak programma duurzame ontwikkeling
Voor 5 genoemde onderdelen is een concrete agenda vastgesteld en zijn ambities geformuleerd.
Medio 2020 wordt de Klimaatagenda 2020 aan de gemeenteraad ter vaststelling aangeboden. Hierin staat klimaatadaptie en biodiversiteit centraal.
3.3.6 Erfgoednota
Met het vaststellen van de 'Erfgoednota 2021-2026 Cultureel Erfgoed is geen keus' (april 2021) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente SWF zorgt samen met de mienskip dat cultureel erfgoed duurzaam behouden en ontsloten wordt en zichtbaar en beleefbaar is. Dit doen wij door erfgoed te waarderen en te beschermen, bewustwording en samenwerking te stimuleren en daardoor erfgoed te versterken en levend te houden.
De mienskip heeft tijdens het ‘Rondje Súdwest’ in 2019 in het kader van de Omgevingsvisie 1.0 ‘Oars tinke yn Súdwest’ (2021) cultureel erfgoed benoemt als wezenlijk onderdeel van thema 2 van de 5 thema’s in de Omgevingsvisie 1.0: sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap. Ook het weidse en waterrijke landschap is eigenlijk erfgoed. Immers de meren, kanalen en sloten en weide- en akkergronden zijn allemaal onder menselijke invloed ontstaan en verder vormgegeven, oftewel cultuurlandschap. In die zin geldt hetzelfde voor thema 4: vitaal en aantrekkelijk landschap. Ook in thema 3: veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden en thema 5: duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief heeft cultureel erfgoed een rol als wezenlijk onderdeel van de bijzondere woonkwaliteiten. Een zorgvuldige afweging van de cultuurhistorische waarden om de omgevingskwaliteit te kunnen waarborgen en te versterken is dus essentieel.
Het is een gemeentelijke wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming voor wat betreft cultuurhistorie. Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat gemeenten verplicht zijn cultuurhistorie mee te wegen bij het opstellen van het bestemmingsplan. Niet alleen de cultuurhistorische waarden in de grond (archeologie) maar ook boven de grond moeten meegenomen worden.
Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK) en de Landschapsbiografie Súdwesthoeke. Deze kaarten zijn daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Niet alle op deze kaarten aangegeven waarden kunnen echter behouden blijven, hier komt een gemeentelijke afweging aan te pas.
In de toelichting van het bestemmingsplan moet beschreven worden hoe het bestemmingsplan met deze waarden omgaat. Op de plankaart kunnen cultuurhistorische waarden aangeduid worden met dubbelbestemmingen en/of aanduidingen. In de regels bij het bestemmingsplan moet worden omschreven welke voorschriften er aan die bestemming zijn gekoppeld. Met de komst van de Omgevingswet worden deze op een gegeven moment doorvertaald naar het omgevingsplan.
3.3.7 Geurverordening
Op 12 november 2015 heeft de raad van de gemeente Súdwest-Fryslân de ‘Geurverordening gemeente Súdwest-Fryslân’ vastgesteld. Dit op basis van de Wet geurhinder en veehouderij.
Op basis van een geurverordening mogen verschillende agrarische bedrijven afwijken van de vaste afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij. Ten opzichte van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter. Buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 25 meter. De geurverordening gaat vergezeld van een inventarisatielijst met adressen, waarop de genoemde afstanden van toepassing zijn. Voor de dorpen Cornwerd, Exmorra, Parrega, Pingjum, Schettens, Schraard, Witmarsum en Wons zijn bedrijven in deze lijst opgenomen.
3.3.8 Ontwikkelvisie 2011-2021
De “Ontwikkelvisie 2011–2021 gemeente Súdwest-Fryslân” is op 22 maart 2012 vastgesteld. In deze visie staan de gemeentelijke ambities betreffende sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen beschreven. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en ruimtelijke plannen. De visie maakt duidelijk hoe de gemeente zich naar de toekomst toe wil positioneren, wat de belangrijkste speerpunten zijn en op welke aandachtsgebieden wordt ingezet. De ontwikkelvisie beslaat een periode van tien jaar.
In de gemeente worden vijf landelijke clusters en één stedelijk cluster rondom Bolsward en Sneek onderscheiden. De ontwikkelvisie rust op zes pijlers waar een visie op is geformuleerd en waar een koers per landelijk of stedelijke cluster voor is uitgezet. De pijlers met bijbehorende visie zijn:
Verscheidenheid in kernen: Gebiedsgerichte aanpak via clusters, met oog voor samenhang. Aandacht voor unieke ruimtelijke structuur, sociaaleconomische kenmerken en toekomstvisies van de kernen. Extra aandacht voor plattelandskernen en stadswijken waar de leefbaarheid onder druk staat.
Weidsheid van het landschap: Zorgvuldig met weidsheid omgaan, maar ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen naar aard/schaal. Er worden hoge eisen aan ruimtelijke kwaliteit gesteld.
Economische verscheidenheid: Gebiedsgerichte aanpak om te zorgen dat de gemeente zich in totaliteit sterk ontwikkelt. Ruimtelijke keuzes maken ten aanzien van economische ontwikkeling. Extra aandacht voor sterke sectoren vanwege hun groeipotentie en innovatief vermogen. Bijeenbrengen onderwijs en arbeidsmarkt, zodat vraag en aanbod beter aansluiten.
Grote sociale verbondenheid: Iedereen kan (naar vermogen) meedoen. De huidige sociale infrastructuur wordt optimaal benut. Betere samenwerking en afstemming tussen partijen. Betere afstemming aanbod. Uitgangspunten zijn eigen verantwoordelijkheid, eigen kracht en zelfredzaamheid. Kwetsbare groepen actief opsporen.
Grote rijkdom aan cultuur en erfgoed: Cultuur en cultureel erfgoed hebben verbindende werking op de samenleving en grote aantrekkingskracht op toeristen. Daarom wordt gezorgd voor een divers cultureel aanbod en voor bescherming, behoud en ontsluiting van cultureel erfgoed.
Sterke aantrekkingskracht voor toeristen: Toerisme en recreatie als verbinding tussen stad/platteland, cultuur, natuur, sport, zorg, land- en tuinbouw. Verdiepen van bestaand aanbod, kwaliteitsverbetering en slim combineren van aanbod. Watertoerisme versterken door samenwerking met andere vaargebieden.
In het plangebied worden geen ontwikkelingen voorzien, die niet al eerder afgewogen zijn. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, waarmee het past in het beleid van de Ontwikkelvisie.
3.3.9 Ruimte voor de zon
Op 10 november 2016 heeft de raad van de gemeente Súdwest-Fryslân de notitie ‘Ruimte voor de Zon’ vastgesteld. Uitgangspunt bij realisatie van een zonneweide is dat de kwaliteit van het landschap behouden blijft en dat de bewoners niet alleen de lasten maar ook de lusten ervaren. In deze notitie wordt voorgesteld zonneweides te creëren bij kernen met niet meer dan 500 inwoners, met draagvlak, met participatie en financieel haalbaar. Voorgesteld wordt 3 pilots, wet- en regelvrij, te realiseren en daarnaast is er ruimte voor andere initiatieven die moeten voldoen aan de kaders die in de notitie zijn gesteld. Deze notitie heeft geen directe gevolgen voor het bestemmingsplan, omdat hierin geen initiatieven voor nieuwe zonnevelden zijn opgenomen. Particulieren kunnen onder voorwaarden zonnepanelen bij of op hun woning plaatsen. Wanneer ze daarbij voldoen aan de landelijk vastgelegde voorwaarden kan dit vaak vergunningvrij.
3.3.10 Verkeersbeleid
3.3.10.1 Verkeer- en vervoerplan (2013)
De gemeente Súdwest-Fryslân vindt het belangrijk dat inwoners in een verkeersveilige en prettige woonomgeving wonen en dat iedereen zich veilig en vlot kan verplaatsen. In het op 16 mei 2013 door de gemeenteraad vastgestelde “Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan” (GVVP) staat hoe de gemeente dit wil bereiken. Het GVVP beschrijft de gemeentelijke visie op het gebied van verkeer en vervoer met als belangrijkste uitgangspunt om de verkeersveiligheid in de gemeente te waarborgen en te verbeteren. Daarnaast worden goede bereikbaarheid en het vergroten van de leefbaarheid als doelen gesteld.
In 2019 is het GVVP uit 2013 geëvalueerd. De conclusie is dat de visie nog actueel is, vooral omdat het GVVP een visie op hoofdlijnen is en algemeen van aard.
Om de visie vorm te geven is een groot aantal maatregelen opgesteld. De maatregelen zijn divers; infrastructurele aanpassingen, nader onderzoek naar specifieke onderwerpen, veiliger maken van fietsroutes, verbetering van schoolomgevingen, maar ook verkeerseducatieprojecten op scholen en voorlichtingscampagnes. De uitvoering hiervan wordt zoveel mogelijk gedaan in combinatie onderhoudswerkzaamheden. Wanneer onderhoud gepland is aan een weg of een gebied wordt gekeken of de maatregelen uit het GVVP hierin meegenomen kunnen worden. Dit betekent dat in het GVVP niet concreet wordt aangegeven wanneer welke maatregelen worden uitgevoerd. Ieder jaar wordt daarom een uitvoeringsprogramma opgesteld die door de gemeenteraad wordt goedgekeurd. Voordat gestart wordt met de uitvoering van bepaalde maatregelen worden deze dan ook aan direct belanghebbenden voorgelegd. De gevolgen vanuit het GVVP voor het bestemmingsplan zijn gericht op de wegcategorisering. Voor het plangebied is deze al beschreven in paragraaf 2.2.1.
3.3.10.2 Parkeren
Op basis van het parkeerbeleid van de gemeente kan berekend worden hoeveel parkeerplaatsen er benodigd zijn. Vervolgens moet aangetoond worden dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is of gerealiseerd kan worden.
De gemeente Súdwest-Fryslân heeft de “Parkeernormennota Súdwest-Fryslân 2018” vastgesteld waarin de inhoud van het begrip ‘voldoende parkeergelegenheid’ is uitgewerkt. Aan de hand hiervan kan de parkeerbehoefte voor verschillende functies worden bepaald. Vervolgens moet aangetoond worden dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is of gerealiseerd kan worden.
3.3.11 Visie Recreatie en Toerisme
Súdwest-Fryslân staat bekend als een kwalitatief hoogwaardig gebied voor (actieve vormen van) toerisme en recreatie met een zeer gevarieerd en levendig aanbod. Deze variatie en levendigheid is gerealiseerd door een gezamenlijke inzet met de sector op betere verbindingen tussen toeristisch aanbod op het gebied van land en water, kunst en cultuur.
De ontwikkelingsstrategieën uit de visie zijn gericht op het creëren van meer (afwisseling in) belevenissen door verbindingen te leggen tussen het bestaande aanbod en door verbindingen te leggen tussen alle partijen die daarbij betrokken zijn:
Geef de bezoeker een gevoel van ‘thuiskomen’ en ‘zichzelf kunnen zijn’;
Benut de rijkdom van het ‘water’, het landschap en de steden;
Organiseer avontuurlijker actieve vormen van recreatie;
Gebruik verhaallijnen om de gast nieuwe ervaringen te laten beleven.
Actie, Gastheerschap en Samenwerking zijn de kernwoorden van de strategieën:
De samenhang wordt gerealiseerd door te kiezen voor de kracht van het lokale verhaal, te investeren in aantrekkingskracht en door één sterk toeristisch samenwerkingsverband neer te zetten voor de regio.
Er wordt koers gezet op Gastheerschap vanuit de invalshoeken:
meer aansprekende watersportactiviteiten voor de jeugd en sportstimulering;
het bevorderen van elektrisch varen en fietsen;
verleiding tot gezelligheid en vermaak in de kernen;
jaarlijks terugkerende sportieve en culturele events.
Er wordt gekoerst op meer beleving van het weidse landschap en de bijzondere natuur door:
op de kop van Afsluitdijk een ‘uitzichtpunt’ van formaat te realiseren;
het creëren van belevenissen binnen de kwalificatie Nationaal Landschap;
de optimalisatie van de bestaande routenetwerken.
In het plangebied is op meerdere plaatsen sprake van recreatieve en toeristisch functies en voorzieningen. Wanneer sprake is van ontwikkelingen bij deze voorzieningen, wordt rekening gehouden met het geformuleerde beleid.
3.3.12 Visie Ruimtelijke Kwaliteit (2013)
De in het kader van het Nationaal Landschap Zuidwest-Fryslân opgestelde ‘Landschapsontwikkelingsvisie’ (2009) heeft als basis gediend voor de “Visie Ruimtelijke Kwaliteit Gemeente Súdwest-Fryslân” die op 23 juni 2013 is vastgesteld. De visie hanteert als uitgangspunt dat het landschap het product is van de ontwikkelingen in de landbouw, de natuur, de economie en de samenleving door de eeuwen heen; en dat dit ook in de toekomst zo zal zijn. Die veranderingen kunnen in beginsel bijdragen aan de landschappelijke kwaliteit, mits ze goed op elkaar worden afgestemd.
Met het gekozen abstractieniveau vormt de visie een basis voor andere sectorale beleidsvisies en andere ruimtelijke plannen, zoals gebiedsvisies, bestemmingsplannen, maar ook bijvoorbeeld de welstandsnota of beheer- en onderhoudsplannen. De visie dient als één van de toetsingskaders bij concrete initiatieven.
Hoofduitgangspunt is dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen leidend zijn. De omschrijving hiervan is in paragraaf 2.3 van dit bestemmingsplan overgenomen. Daarnaast worden ontwikkelingen gestuurd met specifieke aandacht voor de volgende uitgangspunten:
Versterken van de grootse openheid van het klei- en veengebied en de meren.
Aandacht voor detail binnen het grootschalig landschap.
Versterken van het contrast tussen binnendijks en buitendijks gebied.
Behoud van authenticiteit en eenvoud.
Ruimte voor dynamiek, experiment en contrast.
In het plangebied worden geen ontwikkelingen voorzien, die niet al eerder afgewogen zijn. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, waarmee het past in het beleid van de Visie Ruimtelijke Kwaliteit.
3.3.13 Woonvisie 2017 - 2022
De gemeente vindt het belangrijk dat alle inwoners van de gemeente goed kunnen wonen. Daarom heeft de gemeenteraad in juli 2017 een Woonvisie vastgesteld waarin de gemeentelijke ambities voor een rechtvaardige en evenwichtige woonruimteverdeling zijn vastgelegd voor de sociale huurvoorraad en de particuliere woningvoorraad.
In de Woonvisie is vastgelegd hoe de gemeente zorgt voor een optimaal functioneren van de woningmarkt. Hierbij is bijzondere aandacht voor de volgende thema’s:
Beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen voor alle doelgroepen,
Wonen, zorg en participatie,
Kwaliteit en duurzaamheid.
De Woonvisie vormt de basis voor het maken van prestatieafspraken tussen woningbouwcorporaties, huurdersverenigingen en gemeente. De visie geeft geen uitgangspunten voor de regeling van dit bestemmingsplan. Bij ontwikkelingen in het huidige woningbestand of bij een combinatie van wonen en zorg vormt de woonvisie wel een toetsingskader.
3.3.14 Woonschepenverordening 2012
Op 15 november 2012 heeft de raad van de gemeente Súdwest-Fryslân de “Woonschepenverordening Súdwest-Fryslân 2012” vastgesteld. De woonschepen verordening kent een actuele regeling voor woonschepen in de gemeente, zowel voor permanent als voor recreatief gebruik. De verordening is op 3 december 2012 in werking getreden.
In de nieuwe woonschepenverordening is geregeld dat de plaatsen waar woonschepen ligplaats mogen hebben, zijn aangewezen op de ligplaatsenkaart met toelichting, die als bijlage bij de verordening is opgenomen. Op de kaart met toelichting is de locatie inclusief het toegestane gebruik (permanente of recreatieve bewoning) en het maximaal op de locatie aanwezige aantal woonschepen aangegeven.
In het plangebied zijn geen woonschepen.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije mer-beoordeling
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmerplichtig(bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer- beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen.
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan, ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft, mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.
Dit bestemmingsplan betreft het actualiseren van de geldende bestemmingsplannen in het plangebied. Daarbij zijn bestaande bouwrechten uit de geldende bestemmingsplannen overgenomen. In het dorp Witmarsum kunnen nog 4 woningen worden gebouwd. Dit aantal ligt ruim onder de drempelwaarde.
Het plangebied geen deel uit van Natura 2000-gebieden, waarop kleinschalige ontwikkelingen invloed kunnen hebben. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen vormvrije m.e.r.-beoordeling of milieueffectrapport nodig.
4.2 Milieuzonering
Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen op een verantwoorde afstand van elkaar worden gesitueerd. Zo wordt gevaar en hinder voor de milieugevoelige functies voorkomen en/of zoveel mogelijk beperkt. Omgekeerd wordt voldoende zekerheid aan milieubelastende activiteiten geboden waardoor deze activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden uitgeoefend kunnen worden.
Bij dit bestemmingsplan hoort een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze is gebaseerd op de categorale indeling van bedrijfstypen uit de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij deze indeling is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek gevolgd. Elk bedrijfstype heeft een eigen code.
Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is per type aangegeven welke richtafstanden gelden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Dit is een indicatie van de minimale afstand die in beginsel, vanuit een bedrijf tot een rustige woonwijk, aangehouden moet worden. De grootste afstand is bepalend voor de indeling van een bedrijfstype in een milieucategorie.
Milieucategorie |
Aan te houden afstand tot woonwijken (zone) |
1 |
0 tot 10 meter |
2 |
30 meter |
3.1 |
50 meter |
3.2 |
100 meter |
4.1 |
200 meter |
4.2 |
300 meter |
5.1 |
500 meter |
5.2 |
700 meter |
5.3 |
1000 meter |
6 |
1500 meter |
Voor dit plangebied zijn alleen de milieucategorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 van belang. Bedrijven in milieucategorie 3.2 zijn een aantal agrarische bedrijven (fokken en houden van rundvee) in de verschillende dorpen, een aantal bedrijven op het bedrijventerrein aan de Arumerweg in Witmarsum en enkele individuele bedrijven. De individuele bedrijven tussen woningen en in de gemengde gebieden van de kernen hebben over het algemeen maximaal een milieucategorie 2 en zijn goed verenigbaar met een woonomgeving. Binnen de bestemmingen waar bedrijven zijn toegestaan, is in de regels bepaald welke milieucategorieën waar zijn toegestaan. De bestaande situatie is daarbij het uitgangspunt.
4.3 Bodem
Het uitgangspunt is dat de kwaliteit van de bodem in het plangebied zodanig moet zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie voor het verblijf van mensen.
Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân de Nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart Zuidwest Fryslân vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart is een kaart waarop de kwaliteit van de bodem is aangegeven per deelgebied. De Nota bodembeheer beschrijft het beleid voor hergebruik of toepassen van grond als bodem. Het Besluit Bodemkwaliteit is hierin leidend. In de nota is ook een vrijstellingenbeleid opgenomen voor het uitvoeren van bodemonderzoek bij een omgevingsvergunning met de activiteiten bouw. Op basis hiervan kan de gemeente vrijstelling verlenen voor het uitvoeren van bodemonderzoek.
Hier volgen een aantal uitzonderingen waarbij géén vrijstelling kan worden verleend:
locaties met een bekende verontreiniging, of locaties gelegen nabij (binnen een straal van 25 meter) een puntbron van bodemverontreiniging;
verdachte locaties of locaties binnen een straal van 25 meter van verdachte locaties, waarvan een vermoeden bestaat van bodemverontreiniging, tenzij door een historisch onderzoek (uitgevoerd volgens NEN 5725) wordt aangetoond dat de locatie onverdacht is;
de bodemkwaliteit van het plangebied geeft aanleiding om een risico te verwachten bij het geplande gebruik.
In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bestaande situatie wordt slechts voorzien van een actuele regeling. In het plangebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Bij nieuwe ontwikkelingen moet – wanneer deze niet in dit bestemmingsplan passen – een overweging van de gevolgen voor de bodem worden opgenomen. Dit heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
4.4 Cultuurhistorie inclusief archeologie
4.4.1 Toetsingskader en beleid
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht geworden. De Monumentenwet 1988 is met ingang van 1 juli 2016 dan ook vervallen. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 zijn deels overgegaan naar de Erfgoedwet en – zodra die wet in werking treedt – deels naar de Omgevingswet. De bepalingen en vergunningen uit de Monumentenwet 1988 die overgaan naar de Omgevingswet blijven van toepassing tot de datum dat de Omgevingswet in werking treedt. Deze artikelen gelden tot dat moment als overgangsrecht op grond van de Erfgoedwet en tenzij expliciet vermeld, veranderen deze niet van inhoud. Tot die tijd blijft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het wettelijke kader voor de omgang met gebouwde en aangelegde rijksmonumenten en de Monumentenwet 1988 voor de omgang met de archeologische rijksmonumenten.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Volgens de gemeentelijke erfgoedvisie en –nota wordt uitgegaan van de Cultuurhistorisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie ‘Grutsk op ‘e Romte’ waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan.
4.4.2 Archeologie
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de bekende en de te verwachten archeologische waarden. Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt hiertoe de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden Steentijd - Bronstijd en IJzertijd - Middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken (zie volgende figuren). Uit de gemeentelijke uitsnede van de FAMKE blijkt dat in het plangebied diverse terreinen met bekende archeologische waarden aanwezig zijn, de zogenaamde ‘streven naar behoud’ en ‘waarderend onderzoek’ terreinen (paars en rood op volgende figuren). Dit betreft voor de periode steentijd-bronstijd vooral vuursteenvindplaatsen en voor de periode ijzertijd-middeleeuwen vooral terpen. Voor de rest van het plangebied is sprake van zogenaamde verwachtingszones, waarbij voor een deel van het plangebied geen archeologische verwachting (meer) geldt. Vooral voor de periode steentijd-bronstijd geldt er voor een groot gedeelte van het plangebied geen archeologische verwachting (meer).
De FAMKE is een dynamische kaart. Het is mogelijk dat er archeologische onderzoeken zijn uitgevoerd op percelen, en die nog niet zijn verwerkt op de gemeentelijke uitsnede van de FAMKE. En dit betekent dat ze ook nog niet zijn verwerkt op de verbeelding. Bij de beoordeling van de ruimtelijke plannen zijn deze onderzoeken echter leidend, en niet de FAMKE.
De archeologische waardevolle terreinen en de verwachtingszones zijn beschermd via een dubbelbestemming archeologie, afhankelijk van de toegekende waarde. Zoals gezegd wordt gebruikt gemaakt van twee soorten archeologische waarden. Het betreft de dubbelbestemmingen “Waarde - Archeologie 1” en “Waarde - Archeologie 2”. Waarde - Archeologie 1 wordt gehanteerd voor terreinen of gebieden die op de FAMKE het advies ‘streven naar behoud’ en ‘waarderend onderzoek’ hebben meegekregen, dus de bekende archeologisch waardevolle terreinen. Waarde - Archeologie 2 wordt gehanteerd voor gebieden die op de FAMKE het advies ‘karterend onderzoek’ en ‘quickscan’ hebben gekregen en zijn dan ook gebieden met een archeologische verwachtingswaarde.
Figuur 5: Uitsnede van de gemeentelijke FAMKE steentijd-bronstijd
Figuur 6: Uitsnede van de gemeentelijke FAMKE IJzertijd-middeleeuwen
4.4.3 Cultuurhistorie
De historische kernen van de dorpen zijn rijk aan cultuurhistorische waarden. Hierbij gaat het onder andere om een groot aantal panden. Een deel is rijksmonument en zo beschermd via de wetgeving. Ter signalering van deze panden is op de verbeelding per rijksmonument een specifieke bouwaanduiding rijksmonument opgenomen. In elk dorp binnen het plangebied liggen rijksmonumenten. Ook zijn in elk dorp karakteristieke panden, deze hebben op basis van de geldende regeling een aanduiding 'karakteristiek' gekregen op de verbeelding. In de planregels is hiervoor een vergunningstelsel voor werken en/of werkzaamheden aan gekoppeld. In bijlage 3 bij de regels is een overzicht van karakteristieke panden opgenomen.
De motie “Monumenten en beeldbepalende panden in onze huidige gemeente”, die door de raad werd aangenomen op 14 november 2017, leidde tot een uitvoerig onderzoek. Het onderzoek naar karakteristieke objecten wordt verwerkt in de bestemmingsplannen, op grond waarvan de waarden kunnen worden beschermd. Deze werkwijze is vastgelegd in de Erfgoednota, die op 29 april 2021 werd vastgesteld. Tot de zomer 2021 is gewerkt aan de herinventarisatie van karakteristieke objecten in het plangebied van het bestemmingsplan Dorpen Noord West 2. Deze inventarisatie is nu afgerond en leidt tot een aanpassing ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Uit de herinventarisatie blijkt dat een aantal objecten niet (meer) voldoet aan de criteria voor karakteristieke objecten, terwijl ook objecten juist wel als karakteristiek aangemerkt moeten worden. Op de verbeelding zijn de juiste objecten van een aanduiding “karakteristiek” voorzien. In de bijlage 3 - Lijst met karakteristieke panden en monumenten bij de regels is de bijbehorende lijst met karakteristieke objecten en monumenten opgenomen. (Er heeft geen aanpassing plaatsgevonden van de lijst met monumenten.) De aanduiding “karakteristiek” heeft zowel betrekking op gebouwen als op bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bruggen).
Rijksbeschermd dorpsgezicht Cornwerd, Piaam, Pingjum en Schraard
De dorpen Cornwerd, Piaam, Pingjum en Schraard, of delen ervan, zijn aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Voor alle dorpen geldt daarbij dat de waardering gebaseerd is op de gave ruimtelijke structuur, de onderlinge functionele en ruimtelijke samenhang in de kern en de samenhang van het dorp met de omgeving. De historische ontwikkeling is in de kernen nog herkenbaar. Dit uit zich in de bebouwing (ouderdom) en in het stratenpatroon. Niet alleen in de bebouwing, maar ook in het stratenpatroon. De dorpen kennen ieder ook meer specifieke waarden. Deze zijn uitgebreid toegelicht in de aanwijzingsbesluiten (zie bijlage 1 bij de toelichting). Voor de dorpen Cornwerd, Piaam, Pingjum en Schraard worden met dit bestemmingsplan de cultuurhistorische waarden beschermd.
4.4.4 Conclusie
Het betreft hier een herziening van de bestaande conserverende bestemmingsplannen. Aanwezige en verwachte cultuurhistorische en archeologische waarden worden wanneer nodig beschermd door middel van een dubbelbestemming. Het bestemmingsplan is vanuit cultuurhistorische oogpunt dan ook uitvoerbaar. Nadere onderzoeken zijn niet nodig.
In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van toevalvondsten van kracht (artikel 5.10, lid 1 Erfgoedwet). Concreet houdt dit in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente.
4.5 Duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk is, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Met dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in nieuwe ontwikkelingen. De ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing op dit plangebied. Wanneer nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied later plaatsvinden, vindt daarvoor specifiek een toetsing aan de ladder plaats.
4.6 Ecologie
4.6.1 Wet- en regelgeving
Bij elk ruimtelijk plan moet er rekening worden gehouden met beschermingswaardige natuurwaarden. Hiertoe is er regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming opgenomen in de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is vastgelegd in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. De wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden met de Europese Vogel- en habitatrichtlijn. Er zijn een tweetal type natuurgebieden die door de Wet natuurbescherming worden beschermd. Dit zijn de Wetlands en de Natura 2000-gebieden. Verder vormt de Wet natuurbescherming de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin het Natuurnetwerk Nederland in is verwerkt. Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Voorheen stond het Natuurnetwerk Nederland bekend als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en is uitgewerkt in het Streekplan Fryslân.
Soortenbescherming
De bescherming van soorten is geregeld in de Wet natuurbescherming. De wet is gericht op de bescherming, instandhouding en het behoud van plant- en diersoorten in het wild en hun directe leefomgeving. Het uitgangspunt is dat schadelijke activiteiten in beginsel niet zijn toegestaan, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Dat is het zogenaamde “Nee, tenzij-principe” en is in de wet opgenomen als een algemeen verbod op schadelijke effecten voor plant- en diersoorten, de zorgplicht. De zorgplicht geldt voor iedere beschermde soort die is opgenomen in de Vogel- en Habitatrichtlijn of opgenomen in de lijst van Nationale Soorten (onderdeel A en B, bijlage Wet natuurbescherming). Om een ontheffing te krijgen van de zorgplicht, moet er worden aangetoond dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort. De voorwaarden voor het verkrijgen van een ontheffing zijn daarnaast afhankelijk van het beschermingsregime van de soort.
In de Wet natuurbescherming is er een driedeling gemaakt in het beschermingsregime voor soorten. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (artikel 3.1 Wet natuurbescherming). Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels, zoals opgenomen in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.
Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (artikel 3.5 Wet natuurbescherming). Het gaat om de soorten genoemd in Bijlage IV, onderdeel a van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage I van het Verdrag van Bonn. In de bijlagen van de verdragen van Bern en Bonn worden ook vogelsoorten genoemd.
Beschermingsregime Andere Soorten (artikel 3.10 Wet natuurbescherming). Alle soorten genoemd in onderdelen A en B van de bijlage van de Wet natuurbescherming.
De soorten genoemd onder punt 3 vallen onder een lager beschermingsregime dan een soorten genoemd onder punt 1 en 2. In principe geldt voor alle beschermde soorten een ontheffingsplicht, ook voor de algemenere Andere Soorten. De Wet natuurbescherming biedt provincies de mogelijkheid om een vrijstellingsbesluit op te stellen. In dit besluit staat onder andere voor welke soorten een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen in artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming.
Voor vogels geldt een aanvullend beschermingsregime, waarbij extra regels kunnen worden gesteld voor bijvoorbeeld jaarrond beschermde nesten. Naar verwachting blijft de bescherming van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten gelijk onder de Wet natuurbescherming. Voor het verstoren van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten geldt dat er meestal geen ontheffing wordt verleend.
4.6.2 Gebiedsbescherming
Binnen een straal van drie kilometer van de dorpen in dit plangebied bevinden zich de gebieden IJsselmeer en Waddenzee. Deze gebieden zijn onderdeel van de Natuurnetwerk Nederland en zijn Natura 2000-gebieden. Overige Natura 2000 gebieden bevinden zich op een dusdanige afstand van het plangebied (>3 km) dat effecten op deze gebieden zijn uit te sluiten.
Rondom en in het plangebied zijn ook meerdere natuurgebieden (EHS, overige natuur en natuur buiten de EHS) aanwezig. In paragraaf 3.2.3 (Verordening Romte) is het beleid ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland, de ganzenfoerageergebieden en de weidevogelleefgebieden opgenomen.
In de volgende figuren staan de contouren van de Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS) en de ganzenfoerageergebieden weergeven.
Figuur 7 Contouren Natura 2000-gebieden rondom het plangebied (bron: Alterra)
Figuur 8 Ecologische Hoofdstructuur en natuur buiten EHS (bron: Provincie Fryslân)
Figuur 9 Ganzenfoerageergebied en weidevogelleefgebied (bron: Provincie Fryslân)
Figuur 10: Weidevogelgebied (bron: Verordening Romte Fryslân 2014)
Effecten
Het bestemmingsplan betreft een plan dat vooral een nieuwe actuele regeling biedt voor bestaande gebieden waarin geen ontwikkelingen plaatsvinden. Effecten op de Natura 2000- en NNN-gebieden rondom het plangebied zijn dan ook uit te sluiten. Ook zijn effecten op de natuurgebieden buiten EHS uit te sluiten, omdat het bestemmingsplan in en in de directe omgeving geen ontwikkelingen mogelijk maakt. Voor de in het plangebied aanwezige natuurgebieden wordt waar nodig een beschermende regeling opgenomen. Door de ruime afstand worden effecten op het ganzenfoerageergebied niet voorzien.
Stikstofdepositie Natura 2000-gebieden
Het bestemmingsplan biedt bouwmogelijkheden die ook al waren voorzien in de geldende bestemmingsplannen. In het kader van de verlening van omgevingsvergunningen wordt beoordeeld of deze ontwikkelingen in de aanleg- en gebruiksfase ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats. Op voorhand wordt dit niet verwacht. Zo nodig zal een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming worden aangevraagd.
Conclusie
Vanwege het bovenstaande en het feit dat er geen nieuwe of ingrijpende ontwikkelingen worden uitgevoerd binnen of rondom een natuurgebied, wordt verwacht dat vanuit de regeling van het bestemmingsplan geen negatieve effecten plaatsvinden op de aangeduide gebieden. Nieuwe projecten of activiteiten, waarbij een mogelijk negatief effect op de natuurgebieden is, moeten worden getoetst aan de Wet natuurbescherming.
4.6.3 Soortenbescherming
In het plangebied kunnen op verschillende plaatsen beschermde soorten (waaronder vleermuizen en vogels) voorkomen. Wanneer hier sprake van is, dan vindt bescherming plaats via de Wet natuurbescherming. Ontwikkelingen leiden mogelijk tot schade aan bijvoorbeeld de verblijfplaatsen of foerageergebieden van beschermde soorten, wat leidt tot overtreding van de verbodsbepalingen van de genoemde wet. Bij toekomstige initiatieven is een onderzoek dan ook vaak noodzakelijk, afhankelijk van de werkzaamheden die hiervoor verricht worden.
Effecten
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe of ingrijpende planologische ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het betreft een conserverend bestemmingsplan. Voor de mogelijk aanwezige beschermde soorten in en in nabijheid van het plangebied bestaan bovendien voldoende mogelijkheden om effecten op beschermde soorten te voorkomen of te mitigeren. Hierbij moet men denken aan het werken buiten kwetsbare perioden en het waarborgen van het functionele leefgebied van de soort. Vanwege de ruime mogelijkheden om effecten op mogelijk aanwezige beschermde soorten te voorkomen of mitigeren en het slechts lokale karakter van mogelijk toekomstige ontwikkelingen, worden negatieve effecten worden.
Conclusie
De herziening van het bestemmingsplan wordt niet belemmerd op basis van ecologie. Mocht sprake zijn van ontwikkelingen, dan moet per ontwikkeling en de daaraan gekoppelde werkzaamheden bepaald worden in hoeverre een ecologisch onderzoek nodig is. Dat heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.
4.7 Externe veiligheid
4.7.1 Algemeen toetsingskader
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door de volgende risicobronnen:
het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (in inrichtingen);
het transport van gevaarlijke stoffen (over wegen, waterwegen en spoorwegen en door buisleidingen);
het gebruik van luchthavens (speelt niet in de gemeente Súdwest-Fryslân).
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor mensen die wonen of verblijven in de omgeving waar deze activiteiten plaatsvinden. Hiervoor zijn de volgende risico’s gekwantificeerd:
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.
Basisnet
Het basisnet is sinds 2015 een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is toetsingskader bij beoordeling van risico’s van vervoer van gevaarlijke stoffen bij ruimtelijke ordeningsbesluiten. De regels hieromtrent zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In de Regeling basisnet (Rbn) is aangegeven waar risicoplafonds langs transportroutes liggen en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (behalve enkele uitzonderingen). Het basisnet is onder meer vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.
Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)
Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB’s. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, Bevb en Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Voor dit bestemmingsplan geldt een beperkte verantwoordingsplicht.
Het bestemmingsplan betreft een actualisatie van bestaande bestemmingsplannen van tien dorpen, vooruitlopend op de komende Omgevingswet waarbij er uiteindelijk één omgevingsplan voor de gehele gemeente zal zijn. Het betreft de dorpen Pingjum, Witmarsum, Cornwerd, Wons, Schraard, Schettens, Exmorra, Piaam en Parrega.
De situatie die nu planologisch wordt vastgelegd, verschilt niet van de huidige situatie.
Over dit bestemmingsplan heeft de Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (FUMO) geadviseerd. In dit advies is onder meer het groepsrisico inzichtelijk gemaakt. Het complete advies (23 oktober 2019, zaaknummer 2019-FUMO-0034732) is toegevoegd in bijlage 2 bij deze toelichting. Het advies is verwerkt in de volgende paragrafen.
4.7.2 Risicobronnen
In alle dorpen zijn de risicobronnen in beeld gebracht. In een aantal dorpen zijn geen risicobronnen, zoals in Pingjum, Wons, Schraard, Schettens, Exmorra, Piaam.
In de dorpen Witmarsum, Cornwerd en Parrega zijn wel risicobronnen aanwezig. Hier wordt in de volgende paragrafen op in gegaan.
4.7.2.1 Witmarsum
In en in de omgeving van het plangebied zijn de volgende risicobronnen aanwezig:
Gasdrukmeet- en regelstation, Mulierlaan 1;
Opslag chloorbleekloog zwembad Waterpark Mounewetter, Mouneplein 5;
Hogedruk aardgastransportleiding N-502-38.
Het gasdrukmeet- en regelstation valt niet onder het Bevi. In het Activiteitenbesluit zijn voor dergelijke stations veiligheidsafstanden opgenomen van 15 meter tot beperkt kwetsbare objecten en 4 meter tot kwetsbare objecten. Het plangebied ligt buiten deze veiligheidsafstanden. Deze risicobron vormt dan ook geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Het zwembad valt ook niet onder het Bevi, maar is wel een potentieel risicovolle inrichting. Chloorbleekloog vormt namelijk met zuur het gevaarlijke chloorgas. Aan de opslag van deze stoffen zijn dan ook eisen gesteld in het Activiteitenbesluit. Het risico zou verminderd kunnen worden door te kiezen voor een zuiveringssysteem op basis van ozon of electrolyse. Dit is echter vooralsnog niet aan de orde. Het zwembad vormt desondanks geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt gedeeltelijk in het invloedsgebied (1% letaliteitszone) van deze hogedruk aardgastransportleiding. Het plangebied ligt echter buiten de 100% letaliteitszone. Hierdoor is een beperkte verantwoordingsplicht van het groepsrisico voldoende. Hiervoor is in het Fumo rapport onder meer het groepsrisico berekend en weergegeven in een fN-curve. Gebleken is dat het groepsrisico niet waarneembaar is. De hogedruk aardgastransportleiding vormt dan ook geen belemmering voor het bestemmingsplan. Overeenkomstig het Bevb moet wel gekeken worden naar de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van de mensen in het invloedsgebied. Hierover heeft Brandweer Fryslân geadviseerd (Brandweer Fryslân, 18 juli 2019). Het advies is niet repressief, aangezien het bestemmingsplan een actualisatie betreft en conserverend is (er verandert dus feitelijk niets aan de bestaande situatie). Er liggen verschillende (beperkt) kwetsbare objecten in het invloedsgebied. Hoewel op grotere afstand van de gasleiding gelegen, zal er altijd een restrisico overblijven. Bij het scenario “fakkelbrand” heeft de brandweer dan ook geadviseerd over de vluchtmogelijkheden binnen- en buitenshuis en het oefenen met dit scenario. Samengevat zal de gemeente SWF zich uit moeten spreken over de acceptatie van het restrisico. De zogenaamde belemmeringenstrook (in dit geval 4 meter van uit het hart van de leiding) moet op verbeelding van het bestemmingsplan worden opgenomen.
4.7.2.2 Cornwerd
In en in de omgeving van het plangebied is de volgende risicobron aanwezig:
Windturbine.
Het risico dat een windturbine voor zijn omgeving vormt is het afbreken van een of meer rotorbladen. Aangezien het een betrekkelijk kleine windturbine is, valt de risicocontour in het plangebied niet over bebouwing van derden. De windturbine vormt hierdoor geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.7.2.3 Parrega
In en in de omgeving van het plangebied zijn de volgende risicobronnen aanwezig:
Gasdrukmeet- en regelstation, Jousterweg 4c;
Hogedruk aardgastransportleiding N-501-01;
Transport gevaarlijke stoffen over wegen.
Het gasdrukmeet- en regelstation valt niet onder het Bevi. In het Activiteitenbesluit zijn voor dergelijke stations veiligheidsafstanden opgenomen van 15 meter tot beperkt kwetsbare objecten en 4 meter tot kwetsbare objecten. Het plangebied ligt buiten deze veiligheidsafstanden. Deze risicobron vormt dan ook geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt gedeeltelijk in het invloedsgebied (1% letaliteitszone) van deze hogedruk aardgastransportleiding. Het plangebied ligt echter buiten de 100% letaliteitszone. De situatie is vergelijkbaar met die in Witmarsum en voor de toelichting wordt dan ook naar die paragraaf verwezen.
Westelijk van Parrega ligt de provinciale weg N359. Over deze weg vindt geen doorgaand vervoer van gevaarlijke stoffen plaats, maar alleen bevoorrading van de LPG-tankstations in het zuidelijk gelegen Workum. Het aantal transportbewegingen is laag en aangezien het een conserverend bestemmingsplan is, wordt dit transport niet getoetst. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.7.3 Restrisico
Uit het Fumo-rapport blijkt dat het groepsrisico door het nieuwe bestemmingsplan niet verandert. Het advies van Brandweer Fryslân is positief.
In het (conserverende) bestemmingsplan neemt het aantal risicobronnen niet toe en er wordt geen uitbreiding van woningbouw (binnen invloedsgebieden) mogelijk gemaakt.
Uit de cijfermatige toetsing blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor dit bestemmingsplan. Dit betekent niet dat er geen sprake van enig risico is. Echter alles overwegend wordt het restrisico als acceptabel beschouwd.
4.7.4 Advies brandweer Fryslân
De FUMO heeft voor haar advies ook de Brandweer Fryslân benaderd voor een reactie. De brandweer richt zich vooral op de bestrijding en beperking van rampen en zelfredzaamheid. De reactie van de Brandweer Fryslân is behandeld in de Reactienota vooroverleg en is opgenomen in bijlage 4 bij deze toelichting.
4.8 Geluid
Wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke (spoor)weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh maakt onderscheid tussen geluidsgevoelige gebouwen/functies en niet-geluidsgevoelige gebouwen. Onder meer (bedrijfs)woningen zijn geluidsgevoelige gebouwen. Als geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone bij een behorend bij een zoneplichtige (spoor)weg worden geprojecteerd bij een bestemmingsplanprocedure, moet met een akoestisch onderzoek worden aangetoond dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Wegen waar deze zone in principe niet geldt, zijn:
Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
Wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.
In en direct rond het plangebied zijn wegen aanwezig die een wettelijke geluidzone hebben. Voor de meeste wegen in de kernen geldt echter een 30km-zone, die dus geen zone hebben. Voor de overige wegen geldt dat sprake is en blijft van een feitelijk bestaande situatie die opnieuw vastgelegd wordt in dit bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen worden bovendien niet voorzien. De akoestische situatie verandert dus niet en een akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.
Industrielawaai
Bij de bedrijven en bedrijventerreinen binnen het plangebied is geen sprake van een geluidzone als bedoeld in de Wgh. De dorpen liggen bovendien niet binnen een geluidzone van een gezoneerd terrein. Het aspect industrielawaai heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
Spoorweglawaai
Op ruime afstand van het plangebied lopen de spoorlijnen Leeuwarden-Harlingen en Leeuwarden-Stavoren. De afstand tussen het plangebied (Pingjum) en de spoorlijn Leeuwarden-Harlingen bedraagt ruim 5 km. Tussen het plangebied (Parrega) en de spoorlijn Leeuwarden-Stavoren is dit bijna 2 km. De geluidzones rond deze spoorwegen zijn vastgelegd op 300 meter aan weerzijden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting voor gevoelige functies bedraagt 68 dB. Gelet op de afstand levert dit geen belemmeringen op.
Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige gebouwen/functies mogelijk gemaakt. Dit betekent dat het aspect geluid geen belemmering is voor dit bestemmingsplan.
4.9 Kabels en leidingen
Zoals in paragraaf 4.7 (Externe veiligheid) aangegeven zijn in het plangebied hoofdgastransportleidingen aanwezig waarmee in dit bestemmingsplan rekening wordt gehouden. De manier waarop is in diezelfde paragraaf en de bijbehorende bijlage beschreven. Daarnaast is sprake van rioolpersleidingen. Deze zijn voorzien van een dubbelbestemming op de verbeelding, waaraan regels zijn gekoppeld. Tot slot kan sprake zijn van transportleidingen van Vitens en hoogspanningsverbindingen (onder- en bovengronds). Hiervan is echter in het plangebied van dit bestemmingsplan geen sprake.
4.10 Lichthinder
In de provincie Fryslân is meer dan de helft van het grondgebied (56%) donker of erg donker. Op 87% van het grondgebied is de Melkweg nog te zien. De provincie Fryslân is één van de donkerste provincies. 15% van Fryslân is donkerder dan ieder ander gebied in Nederland, waar tot nu toe de hemelhelderheid gemeten is.
Op het aspect lichthinder is geen wettelijk toetsingskader van toepassing. Ook is hiervoor geen gemeentelijk beleid. Uit het oogpunt van de bescherming van ecologische- en landschapswaarden is het wel wenselijk om lichthinder zoveel mogelijk te voorkomen of in ieder geval zo veel mogelijk te beperken. Dit geldt vooral voor gebieden waar het nog relatief donker wordt. Het gaat dan vooral om het buitengebied. De gemeente Súdwest-Fryslân wil dan ook graag dat initiatiefnemers van ontwikkelingen aandacht besteden aan het aspect lichthinder, zodat dit tot een minimum beperkt kan worden.
In het plangebied vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Een toename van lichthinder is dan ook niet aan de orde. Hierdoor is in het plan verder geen aandacht besteed aan het aspect lichthinder.
Figuur 11 Fragment hemelhelderheidskaart (Bron: Provinsje Fryslân, 2014)
4.11 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken door te hoge niveaus van luchtverontreiniging. De wet heeft ook tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
Een project ’niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Dit bestemmingsplan geeft alleen een nieuwe juridische regeling aan de huidige situatie. Nieuwe ontwikkelingen die bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit worden niet mogelijk gemaakt. Bovendien zijn binnen de gemeente Súdwest-Fryslân geen knelpunten bekend voor de luchtkwaliteit.
4.12 Verkeer
De verkeersstructuur in en om het plangebied blijft gelijk, omdat het hier gaat om een conserverend bestemmingsplan. De bestaande verkeershoofdstructuur is omschreven in paragraaf 2.2. De beleidsuitgangspunten voor verkeer en parkeren staan in paragraaf 3.3.10.2.
4.13 Water
Wet- en regelgeving
Waterwet
Binnen de Waterwet is het beheer van oppervlaktewater en grondwater geregeld en de wet verbetert de samenhang tussen ruimtelijke ordening en waterbeleid. Een watervergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden aan een waterstaatswerk zal moeten worden aangevraagd bij de waterbeheerder, Wetterskip Fryslân. Een waterstaatswerk is een oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk.
Legger Wetterskip Fryslân
Wetterskip Fryslân is de beheerder van alle waterstaatswerken, maar onderhoudt niet alles. In de Legger is opgenomen wie voor welk onderhoud verantwoordelijk is. Ook zijn in de Legger de minimaal benodigde afmetingen van keringen beschreven om aan de veiligheidsnormen te voldoen. In de Legger wordt voor de wateren binnen het Wetterskip haar beheersgebied, de minimale eisen beschreven om een goede aan- en afvoer van water te realiseren. Naast het stellen van eisen aan de waterstaatswerken, vervult de Legger een functie in de handhaving van verbodsbepalingen die staan beschreven in de Keur. Dit betekent dat het zonder toestemming van het waterschap verboden is om gebruik te maken van een waterstaatswerk, inclusief beschermingszones.
Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets
Op basis van het Bro, moet een paragraaf worden opgenomen waarin wordt beschreven hoe er rekening is gehouden met de waterhuishouding binnen het bestemmingsplan. Voor de schriftelijke onderbouwing van de waterhuishouding binnen het bestemmingsplan, is gebruik gemaakt van de wettelijk verplichte ‘Watertoets’. In de Watertoets wordt door het Wetterskip advies gegeven hoe om te gaan met de waterhuishouding, zodat deze wordt gewaarborgd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat het Wetterskip vroegtijdig betrokken wordt.
Watertoets
Voor de herziening van het bestemmingsplan is op 4 september 2018 een watertoets aangevraagd. Het Wetterskip heeft op 5 september aangegeven dat voor dit plan een normale procedure van toepassing is. Het Wetterskip gaat in de reactie verder in op de trits Veilig, Voldoende, Schoon. Voor het bestemmingsplan is daarbij het volgende van belang:
Primaire waterkering
Zoals aangegeven in paragraaf 3.1.3. maakt de IJsselmeerdijk door Piaam deel uit van de primaire waterkeringen buiten het kustfundament zoals aangewezen in het Barro. Bij dergelijke dijken moet rekening worden gehouden met bebouwingsvrije zones. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de kernzone (dijklichaam) en de ruimtelijke reserveringszone. De regels bij het Barro geven daarbij aan dat de kernzone en omliggende beschermingszone vastgelegd moeten worden in een bestemmingsplan, om zo een optimaal functioneren van de dijk te garanderen.
Voor de kernzone geldt dat hierin in beginsel geen bouwactiviteiten toegestaan zijn. Bebouwing van de reserveringszone is niet toegestaan, tenzij hiervoor onder voorwaarden een ontheffing van de Keur is verleend. Voor de ontheffing moet in ieder geval aangetoond worden dat de stabiliteit van de kering door de ontwikkeling niet in het gedrang komt.
De kernzone van de dijk ligt aan de rand van het plangebied, maar valt hier niet in. De reserveringszone van de bedoelde dijk valt ter plaatse van Piaam wel in het plangebied van dit bestemmingsplan. Voor de ruimtelijke reserveringszone is een aanduiding ‘vrijwaringszone – dijk’ opgenomen; in de regels wordt nieuwe bebouwing uitgesloten.
Regionale waterkering
De regionale waterkering beschermt het achterliggende gebied tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Behalve in Pingjum, zijn dergelijke keringen in alle kernen in het plangebied aanwezig. Regionale keringen hebben een kerende werking en hiervoor een bepaalde hoogte. Deze kerende werking mag niet worden aangetast en hierop moet worden gehandhaafd. De regionale keringen worden beschermd door een beschermingszone van 5 meter breed. De beschermingszone is nodig voor het beheer en onderhoud aan de waterkering. Aan de waterkering zelf of binnen de beschermingszone mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor werkzaamheden aan de waterkering of in de beschermingszone moet eerste een watervergunning worden aangevraagd. Hiervoor wordt in dit bestemmingsplan een passende regeling opgenomen. Dit heeft geen invloed op de bestaande bebouwing binnen de zone.
Hoofdwatergang
Door alle dorpen, met uitzondering van Cornwerd, liggen hoofdwatergangen. Deze hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoer functie. Voor het onderhoud van deze watergangen is aan beide zijden een beschermingszone van 5 meter vanaf de oever noodzakelijk. De hoofdwatergangen moeten in de bestemmingen mogelijk zijn gemaakt. In dit bestemmingsplan hebben de hoofdwatergangen dan ook de bestemming ‘Water’. Voor de beschermingszone wordt geen specifieke regeling opgenomen. In de bestaande situatie zijn de watergangen al goed bereikbaar. De bestaande situatie wordt in dit bestemmingsplan voorzien van een nieuwe regeling.
Rioolwaterpersleiding
Met uitzondering van de dorpen Pingjum en Cornwerd zijn in alle kernen in het plangebied rioolwaterpersleidingen aanwezig. In een zone van 6 meter, 3 meter vanaf het hart van de leiding, heeft het waterschap een beperkt recht van opstal. Hier gelden beperkingen voor het grondgebruik in relatie tot de bereikbaarheid van de leiding voor onderhoud en in geval van calamiteiten. Deze zone heeft in dit bestemmingsplan de bestemming ‘Leiding – Riool’, waaraan een regeling is gekoppeld die bouwwerken en diepwortelende beplanting in de strook voorkomt. Op die manier is de bereikbaarheid van de onderliggende leiding gegarandeerd.
Toename verharding
Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel. Zie de ‘Leidraad watertoets’ voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Cluster Plannen van Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.
Gebied |
Stedelijk (>200 m²) |
Landelijk (>1.500 m²) |
Boezem |
5% |
5% |
Polder |
10% |
10% |
Vrij afstromend |
Maatwerk mogelijk |
Maatwerk mogelijk |
Toelichting tabel
• 5% heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
• de algemene regels keur zijn in de tabel verwerkt;
• maatwerk kan bestaan uit bijvoorbeeld infiltratie of berging van het overtollig hemelwater.
Nieuwe ontwikkelingen
Wanneer sprake is van nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, die gevolgen kunnen hebben voor het waterbeheer, dan wordt hiervoor een nieuw wateradvies aangevraagd.
HOOFDSTUK 5 Juridische toelichting
5.1 Inleiding
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
In dit hoofdstuk wordt de juridische systematiek van het bestemmingsplan toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.
5.2 Planregels
In deze paragraaf wordt de algemeen gehanteerde indeling van de bestemmingsregels aan de orde gesteld. Deze ziet er als volgt uit:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Begrippen
Wijze van meten
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Bestemmingen
Voorlopige bestemmingen
Uit te werken bestemmingen
Dubbelbestemmingen
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Antidubbeltelregel
Algemene bouwregels
Algemene gebruiksregels
Algemene aanduidingsregels
Algemene afwijkingsregels
Algemene wijzigingsregels
Verwerkelijking in de naaste toekomst
Algemene procedureregels
Overige regels
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Slotregel
5.2.1 Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippenlijst en de wijze van meten.
In de begripsomschrijving wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. De gemeente Súdwest-Fryslân heeft een standaardbegrippenlijst waarvan alleen in uitzonderingsgevallen mag worden afgeweken. In het bestemmingsplan worden alleen de begrippen opgenomen die van toepassing zijn op het plan.
Ook de wijze van meten wordt in het bestemmingsplan beschreven. Dit geeft aanwijzingen over de manier van meten die gehanteerd wordt bij specifieke onderwerpen.
5.2.2 Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen, etc. In de bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – wanneer nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Voor de bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid moet een vaste volgorde worden gehanteerd. Voor zover het voor het betrokken bestemmingsplan van toepassing is, geldt dit voor alle soorten bestemmingen, zoals bestemmingen, dubbelbestemmingen, uit te werken bestemmingen en voorlopige bestemmingen.
In de bestemmingsplannen van de gemeente Súdwest-Fryslân zijn verschillende bestemmingen te onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn bepaalde regelingen zoals de bestemmingsomschrijving, bouwregels, gebruik, etc. gekoppeld. De volgende indelingen worden bij de gemeente Súdwest-Fryslân gebruikt voor het opstellen van bestemmingsregels.
Artikel (nummer) Bestemmingsnaam
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De bestemmingsomschrijving is voornamelijk functioneel, maar bevat ook enkele inrichtingsaspecten.
Bouwregels
In de bouwregels worden de bebouwingsbepalingen voor alle bouwwerken geregeld. Het gaat daarbij onder meer om oppervlakten, hoogten en afstanden ten opzichte van naburige functie(s).
Nadere eisen
Wanneer nodig worden nadere eisen gesteld voor bepaalde kwalitatief omschreven criteria, zoals woonsituatie, straat- en bebouwingsbeeld en verkeersveiligheid. De nadere eisen regeling biedt de mogelijkheid om sturend op te treden, wanneer dit nodig is in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning. De nadere eisen worden meestal gesteld aan de plaats en de afmeting van bebouwing. Om deze reden en omdat het gaat om een aanvulling op een basiseis, volgt dit onderdeel op de bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen worden genoemd, maar vooral die, waarvan het niet meteen duidelijk is of deze in strijd is met de bestemming. Te denken valt aan het verbod op het bewonen van vrijstaande bijgebouwen.
Afwijken van de gebruiksregels
Hier is aangegeven of en in hoeverre kan worden afgeweken van de gebruiksregels. De voorwaarden hieraan zijn zo veel mogelijk objectief begrensd.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden, zoals graven of planten, eist de gemeente dat een vergunning wordt verleend, voordat hiermee wordt gestart. Ook kunnen bepaalde werken/werkzaamheden worden verboden. Dit is bedoeld om aanwezige waarden (cultuurhistorie, landschap etc.) te beschermen. In dit onderdeel staat wanneer een vergunning nodig is en welke voorwaarden hieraan zijn gesteld.
Omgevingsvergunning voor slopen
Volgens artikel 3.3 Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald, dat het verboden is om binnen een bij dat plan aangegeven gebied zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders bouwwerken te slopen. In dit onderdeel staat wanneer een vergunning nodig is en welke voorwaarden hieraan kunnen worden gesteld. Het gaat meestal over gebouwen die niet zijn aangewezen als rijks-, provinciale of gemeentelijke monumenten. Op de verbeelding worden deze panden voorzien van een aanduiding.
Wijzigingsbevoegdheid
Gaat een wijzigingsbevoegdheid over het veranderen van een functie? Dan wordt opgenomen naar welke bestemming de wijziging kan plaatsvinden. Het is niet noodzakelijk om in de wijziging aan te geven welke regels van toepassing zijn. De regels zijn automatisch gekoppeld aan de bestemming waarin wordt gewijzigd, behalve in het geval van wijziging in een bestemming die nog niet in het plan zit of als een wijziging in meerdere bestemmingen mogelijk is. In het eerste geval kunnen de randvoorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid zelf worden opgesomd. Hieraan moet bij wijziging worden voldaan. De wijziging die over meerdere bestemmingen plaatsvindt is vaak aangeduid op de verbeelding en geregeld in de algemene wijzigingsregels.
5.2.3 Algemene regels
Hierin staan de regelingen over de afstemming met andere regelgeving (waaronder een anti-dubbeltelregel) en de algemene procedureregels, afwijkingsregels en/of wijzigingsbevoegheden. De stedenbouwkundige bepalingen (bijvoorbeeld parkeerbepaling) die vroeger waren opgenomen in de Bouwverordening worden in dit hoofdstuk als algemene bouwregels opgenomen. De algemene regels gelden voor alle bestemmingen, tenzij ze gekoppeld zijn aan een specifieke aanduiding, bijvoorbeeld bij een geluidzone rond een industrieterrein.
5.2.4 Overgangs- en slotregel
Voor de overgangsregels wordt verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij wordt per 1 oktober 2010 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De formulering van de overgangs- en slotregels is vastgelegd in de landelijke Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP).
5.3 Procedure
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staan de regels voor de bestemmingsplanprocedure. De procedure bestaat uit de volgende onderdelen:
Voorbereiding
De gemeente bekijkt de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in het gebied waarvoor het bestemmingsplan geldt.
Er wordt een nieuw voorontwerpbestemmingsplan gemaakt.
Het voorontwerp wordt toegestuurd aan diverse besturen en diensten, zoals het Rijk, de Provincie en het Waterschap. Zij kunnen hun reactie geven op het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan wordt eventueel ook voor inspraak ter inzage gelegd. Iedereen kan dan binnen zes weken een reactie geven.
Burgemeester en wethouders (B&W)geven een reactie op de overleg- en inspraakreacties.
Ontwerp
B&W verwerken de overleg- en inspraakreacties in een ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd. Iedereen kan dan een zienswijze indienen.
B&W geven een reactie op de ingediende zienswijzen in een zienswijzennota.
Vaststelling
De gemeenteraad stelt de zienswijzennota en het ontwerpbestemmingsplan, met of zonder wijzigingen, vast. Dit moet binnen een periode van ten hoogste 12 weken na de termijn van inzage van het ontwerp gebeuren.
Beroep
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan zes weken ter inzage.
Als de Provincie of het Rijk een zienswijze heeft ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen, of als de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, moet de bekendmaking en terinzagelegging binnen zes weken na vaststelling gebeuren.
Uiterlijk zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS).
Wanneer het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en gehoor is gegeven aan zienswijzen van de Provincie en/of het Rijk, wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad bekendgemaakt en het bestemmingsplan ter inzage gelegd. Dit moet binnen twee weken gebeuren.
Terinzagelegging
Bij de onderdelen Ontwerp en Beroep moet het plan ter inzage worden gelegd. Voor een voorontwerpbestemmingsplan is dit niet verplicht en kan het dus voorkomen dat deze niet ter inzage wordt gelegd.
Voor de bekendmaking van een plan plaatsen B&W een publicatie. Dit gebeurt in het Gemeenteblad. Hierin staat onder andere vermeld óf en binnen welke periode er gereageerd kan worden en waar deze reactie naartoe gestuurd moet worden.
De publicaties staan op de website www.officielebekendmakingen.nl. Op de gemeentelijke website www.gemeentesudwestfryslan.nl staat ook een link naar deze website.
5.4 Toelichting op de bestemmingen
In deze paragraaf wordt een toelichting op de juridische regels van het plan gegeven. Voor de verschillende bestemmingen wordt aangegeven welke doeleinden worden nagestreefd. Ook is aangegeven op welke gronden de verschillende bestemmingen van toepassing zijn. Naast de directe bestemmingen gelden er ook een aantal gebieds- en functieaanduidingen.
5.4.1 Agrarisch
De bestemming 'Agrarisch' is gelegd op agrarische percelen en agrarische bedrijven in het plangebied die nog als zodanig in functie zijn. Dit betekent dan ook dat deze gronden mogen worden gebruikt voor grasland, akkerbouw, tuinbouwgrond en daarbij behorende grondgebonden agrarische bedrijven. Aanverwante functies zijn vaak bij recht toegestaan. Wanneer sprake is van een afwijkende functie, dan is hiervoor een aanduiding opgenomen, zodat deze wel mogelijk worden gemaakt.
Agrarische bebouwing is alleen toegestaan wanneer een bouwvlak aanwezig is. Gebouwen en bedrijfswoningen moeten dan ook binnen dat bouwvlak worden gebouwd.
In de regels is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen. Dit maakt bepaalde werken en werkzaamheden wel mogelijk, maar alleen na verlening van een vergunning en daarmee een toetsing.
5.4.2 Bedrijf
De bestemming 'Bedrijf' is gelegd op aanwezige individuele bedrijven en kleinere bedrijfsterreinen in het plangebied. Binnen de bestemming 'Bedrijf' mogen alleen bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 worden gevestigd. Hiermee wordt onder meer de provinciale verordening op dit onderwerp gevolgd. Daar waar tevens de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’, ‘bedrijf tot en met categorie 3.2’ of 'specifieke vorm van bedrijventerrein afwijkende milieucategorie' geldt, mogen bedrijven in zwaardere milieucategorieën aanwezig zijn. Op deze percelen zijn nu bedrijven aanwezig in een zwaardere milieucategorie. Aanverwante functies en voorzieningen zijn ook mogelijk, bijvoorbeeld productiegebonden detailhandel.
Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen moeten in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Bestaande bedrijfswoningen zijn op de verbeelding aangeduid. Op die manier kan de milieusituatie rondom de woningen gehandhaafd blijven en worden (omliggende) bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt.
5.4.3 Bedrijf - Nutsvoorziening
De bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' is gelegd op de aanwezige nutsvoorzieningen in het plangebied. Deze bestemming is specifiek bedoeld voor nutsvoorzieningen die gelet op de omvang niet zonder omgevingsvergunning mogen worden gebouwd. De gebouwen moeten binnen het aangegeven bebouwingsvlak worden gebouwd. De afmetingen van de nutsvoorzieningen zijn afgestemd op de bestaande situatie.
5.4.4 Bedrijventerrein
De bestemming 'Bedrijventerrein' is gelegd op het bedrijventerrein in Witmarsum. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' mogen bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 worden gevestigd. Dit past binnen het provinciaal beleid voor bedrijven bij overige kernen. Binnen de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' mogen bedrijven tot en met categorie 3.1 worden gevestigd. Daar waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein afwijkende milieucategorie' voorkomt, mogen bedrijven in zwaardere milieucategorieën aanwezig zijn. Uitgegaan wordt hierbij van de bestaande (planologische) situatie van de bedrijven.
Bedrijfsgebouwen moeten in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Bestaande bedrijfswoningen zijn op de verbeelding aangeduid. Op die manier kan de milieusituatie rondom de woningen gehandhaafd blijven en worden (omliggende) bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt.
5.4.5 Bos
In Witmarsum is bij het zwembad een bosschages aanwezig die de bestemming ‘Bos’ heeft gekregen. Naast bos zijn ook wandelpaden toegestaan.
Voor het behoud van de bos(schages) is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen. Dit maakt bepaalde werken en werkzaamheden wel mogelijk, maar alleen na verlening van een vergunning en daarmee een toetsing.
5.4.6 Cultuur en ontspanning - Molen
Koren- en pelmolen De Onderneming in Witmarsum heeft de bestemming ‘Cultuur en ontspanning – Molen’. Deze molen is nog als zodanig in functie, maar heeft ook een opleidingsfunctie voor molenaars en kan bezocht worden. De regeling van de bestemming is gericht op het behoud en de bescherming van de molen. Voor het behoud van een goede functionaliteit van de molen is in het plan een molenbiotoop aangeduid (zie ook paragraaf 5.4.22)
5.4.7 Detailhandel
Buiten de gemengde gebieden in de dorpen komt af en toe een winkel voor. In dit plangebied is het de supermarkt in Witmarsum, deze is bestemd voor 'Detailhandel'.
Gebouwen moeten hoofdzakelijk in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. De afmetingen van de gebouwen zijn op de verbeelding aangegeven en gebaseerd op de huidige (planologische) situatie.
5.4.8 Gemengd
In veel dorpen heeft de centrale straat of het centrale gebied een menging aan functies. Daarbij gaat het om woningen, horeca, detailhandel, bedrijfjes, dienstverlening, etc. Deze gebieden hebben in de bestemmingsplannen in de gemeente dan ook de bestemming ‘Gemengd’. Deze bestemming komt in dit bestemmingsplan alleen voor in Witmarsum. De toegelaten functies hebben over het algemeen een geringe invloed en zijn passend binnen een dorscentrum.
5.4.9 Groen
Groenstroken die structureel van belang zijn in het kader van het ruimtelijk en/of cultuurhistorische beeld hebben de bestemming 'Groen'. Hierin zijn dan ook groenstroken, plantsoenen en parken al dan niet met daarin aanwezig water mogelijk gemaakt. Naast deze functies is in een enkel geval een andere functie toegestaan, hiervoor is dan een aanduiding opgenomen.
Het doel is de bestaande groenstructuur zo veel mogelijk te handhaven, bebouwing is dan ook maar beperkt toegestaan.
5.4.10 Horeca
De bestemming 'Horeca' is gelegd op aanwezige horecabedrijven die in het plangebied liggen. Binnen de bestemming 'Horeca' mogen alleen horecabedrijven in de horecacategorie 2 (café-restaurant) worden gevestigd. Van oudsher is bij veel van deze zaken een bedrijfswoning aanwezig. In de bestemming is de functie wonen ook mogelijk.
De gebouwen moeten in het aangegeven bebouwingsvlak worden gebouwd. De toegestane afmetingen van de bebouwing is per pand verschillend en deze is dan ook op de verbeelding aangeduid. De afmetingen zijn gebaseerd op de bestaande (planologische) situatie.
5.4.11 Kantoor
Gebouwen met een nadrukkelijke kantoorfunctie (met en zonder balie) hebben de bestemming ‘Kantoor’. Deze bestemming komt in dit plangebied alleen voor in Witmarsum.
De gebouwen moeten in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. De maatvoering is afgestemd op de bestaande situatie.
5.4.12 Maatschappelijk
De bestemming 'Maatschappelijk' is gelegd op de aanwezige maatschappelijke voorzieningen in het plangebied. Dit zijn bijvoorbeeld kerken en scholen. Aanvullend daarop is een begraafplaats toegestaan ter plaatse van een aanduiding 'begraafplaats'.
De gebouwen moeten in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. De afmetingen die daarbij toegestaan zijn, zijn opgenomen op de verbeelding. De bestaande (planologische) situatie is hiervoor de basis.
5.4.13 Natuur
Op de natuurgebieden in het plangebied is de bestemming ‘Natuur’ opgenomen. Het gaat daarbij om het bos bij Witmarsum en een strook langs de dijk bij Piaam. De bestemming is gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden.
In de bestemming zijn alleen bouwwerken toegestaan met een hoogte van niet meer dan 1 meter.
In de bestemming is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Bij een aanvraag voor de in de regels opgenomen activiteiten wordt getoetst of deze toelaatbaar zijn binnen de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden. Hiermee wordt ingezet op een bescherming van deze waarden.
5.4.14 Recreatie, Recreatie - Kampeerterrein, Recreatie - Recreatiebedrijven, Recreatie - Recreatiewoningen
In en bij de dorpen Witmarsum, Cornwerd, Piaam en Exmorra zijn verschillende recreatieve en toeristische voorzieningen aanwezig. In het bestemmingsplan hebben deze, afhankelijk van de recreatieve functie en het doel, een recreatiebestemming gekregen. In het onderstaande schema is het onderscheid tussen de verschillende bestemmingen aangegeven:
Bestemming |
Functie / Doel |
Recreatie |
Dagrecreatieve voorzieningen (golfbaan) |
Recreatie - Kampeerterrein |
Volwaardige kampeerterreinen met de daarbij behorende voorzieningen. |
Recreatie – Recreatiebedrijven |
Verblijfsvoorzieningen in de vorm van kampeerboerderijen of recreatie-appartementen met de daarbij behorende voorzieningen |
Recreatie – Recreatiewoningen |
Parken met recreatiewoningen |
Recreatie - Volkstuinen |
Volkstuinen |
Gebouwen zijn toegestaan wanneer een bouwvlak op de verbeelding is opgenomen. De maatvoering is op de verbeelding aangegeven en gebaseerd op de bestaande (planologische) situatie.
5.4.15 Sport
In de verschillende kernen in het plangebied zijn sportvoorzieningen aanwezig die de bestemming 'Sport' hebben in dit bestemmingsplan. Het gaat daarbij om sportvelden met daarbij horende bebouwing, maar ook om het zwembad in Witmarsum.
Binnen de bestemming mogen de gebouwen in een bouwvlak worden gebouwd. De maatvoeringen zijn op de verbeelding aangeduid, omdat deze per gebouw verschillen. De specifiek bij sport horende bouwwerken als een ballenvanger zijn bij recht toegestaan.
5.4.16 Tuin
De bestemming "Tuin" is gegeven aan de voortuinen van de woningen in het plangebied. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Een uitzondering hierop vormt de bouw van een erker of luifel die bij recht mogelijk zijn. De afmetingen en plek van deze bouwwerken zijn bepaald in de regels, om te garanderen dat deze bouwdelen ondergeschikt blijven aan het hoofdgebouw. Bouwwerken, als een lage erfafscheiding zijn ook toegestaan.
5.4.17 Verkeer, Verkeer - Verblijf
De wegen, fiets- en voetpaden en daaraan grenzende parkeerplaatsen zijn geregeld in twee verkeersbestemmingen, namelijk 'Verkeer' en ‘Verkeer - Verblijf’. De bestemmingen maken beide verkeersvoorzieningen mogelijk. De bestemming ‘Verkeer – Verblijf’ is daarbij naast de verkeersfunctie ook nadrukkelijk gericht op de verblijfsfunctie. De bestemming ‘Verkeer’ is vooral gericht op de verkeersdoorstroming en ligt dan ook op de hoofdontsluitingsroutes in de dorpen. Bij de wegen horen onder meer ook groenvoorzieningen, water en bruggen. Een standplaats voor een snackwagen is aangeduid.
Bouwwerken ten behoeve van de verkeersfunctie zijn bij recht mogelijk. De afmetingen van alle bouwwerken in de bestemming zijn in de regels opgenomen en gebaseerd op de voorkomende afmetingen van deze bouwwerken.
5.4.18 Water
De bestemming "Water" is gegeven aan alle van betekenis zijnde waterlopen en de daarbij horende bruggen, oeverstroken, bermen, beplanting en groenvoorzieningen. In het plangebied zijn enkele wateren aanwezig die vallen onder de Keur van het Wetterskip Fryslân. Voor werkzaamheden aan deze watergangen is een ontheffing van het Wetterskip nodig.
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor bouwwerken is een maximale bouwhoogte ten opzichte van NAP opgenomen.
5.4.19 Wonen
De hoofdfunctie van de dorpen in dit bestemmingsplan is wonen. De woonpercelen hebben in dit bestemmingsplan dan ook de bestemming ‘Wonen’. Naast de hoofdfunctie wonen, is het in een woning onder voorwaarden mogelijk een aantal beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen. Deze activiteiten zijn altijd ondergeschikt aan de woning. In een enkel geval is echter ook sprake van een naast de functie bestaande functie (gelijkwaardig). Daarbij gaat het in dit plangebied om detailhandel of een maatschappelijke functie. Deze zijn aangeduid op de verbeelding.
Door middel van de bouwvlakken is de locatie van de hoofdgebouwen vastgelegd. Voor de bouwvlakken is in dit bestemmingsplan zo veel mogelijk een gestandaardiseerde regeling opgenomen. De bouwvlakken liggen (waar mogelijk) op 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens en hebben een diepte van 15 meter. Om te voorkomen dat de woningen te groot worden mag de oppervlakte van het hoofdgebouw maximaal 150 m² bedragen. De overige afmetingen van de woningen zijn zo veel mogelijk aangeduid op de verbeelding, omdat deze in het dorpsbeeld variëren. Uitgangspunt is de bestaande (planologische) situatie opnieuw vast te leggen.
Naast hoofdgebouwen zijn ook bijbehorende bouwwerken toegestaan. In totaal mogen de bijbehorende bouwwerken maximaal 90% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen met een maximum van 100 m². Het bij de woning behorende erf mag daarbij voor maximaal 50% worden bebouwd. Deze gebouwen zijn over het algemeen ondergeschikt aan de hoofdgebouwen, dit is vertaald in de toegestane afmetingen van de bebouwing. De goot- en bouwhoogte zijn daarbij wel zo veel mogelijk gestandaardiseerd, waarbij rekening is gehouden met de vergunningvrije mogelijkheden en de voorwaarden uit het Bouwbesluit.
Voor dakopbouwen is een specifieke regeling opgenomen. Deze regeling is gebaseerd op het afwijkingenbeleid van de gemeente. In dit bestemmingsplan is een dakopbouw bij recht mogelijk gemaakt, waardoor veel minder afwijkingen nodig zijn.
5.4.20 Wonen - Woonboerderij
Woonboerderijen zijn, vooral door hun formaat en voormalige functie, voorzien van een eigen woonbestemming. Hierin is de woonfunctie ook de hoofdfunctie, maar daarnaast worden aan huis verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten ook mogelijk gemaakt. Deze zijn ondergeschikt aan de hoofdfunctie, waarvoor specifieke gebruiksregels zijn opgenomen.
In een woonboerderij in Wons is sprake van een nevenfunctie, namelijk een koffie- en theeschenkerij. Deze nevenfunctie is mogelijk gemaakt via een functieaanduiding. Het gaat daarbij om de bestaande (planologische) situatie.
In tegenstelling tot reguliere woningen, is bij de bouwregels van een woonboerderij geen maximum oppervlakte opgenomen, deze wordt bepaald door het bouwvlak waarin het hoofdgebouw ligt. De overige afmetingen zijn opgenomen op de verbeelding en gebaseerd op de bestaande (planologische) situatie.
Naast hoofdgebouwen zijn ook bijbehorende bouwwerken toegestaan. In totaal mogen de bijbehorende bouwwerken maximaal 90% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen met een maximum van 100 m² bedragen. Het bij de woonboerderij behorende erf mag daarbij voor maximaal 50% worden bebouwd. Ook andere bouwwerken zijn toegestaan, waarbij rekening is gehouden met vergunningvrije mogelijkheden en de voorwaarden vanuit het Bouwbesluit.
5.4.21 Wonen - Woongebouw
Ten opzichte van de vorige woonbestemmingen wijkt de bestemming ‘Wonen – Woongebouw’ af omdat het hierbij gaat om woongebouwen die bedoeld zijn voor meerdere woningen (appartementengebouwen). In dit bestemmingsplan betreft het een woongebouw in Pingjum. Het bestaande aantal wooneenheden is vastgelegd.
Binnen de bestemming is het alleen maar mogelijk hoofdgebouwen (woongebouwen) te bouwen, maar ook het bestaande vrijstaande bijgebouw kan worden gehandhaafd. De regels voor andere bouwwerken zijn afgestemd op de vergunningvrije mogelijkheden en de voorwaarden uit het Bouwbesluit.
5.4.22 Leiding - Gas
Grotere rioolleidingen in het plangebied hebben de bestemming ‘Leiding – Riool’. Voor de afvoer van rioolwater moeten deze leidingen beschermd worden. De bestemming ligt dan ook over een strook van 4 meter aan weerszijden van de leiding, waarin onder meer bouwen en graafwerkzaamheden niet zonder meer mogelijk zijn. Overleg met de leidingbeheerder is nodig wanneer omgevingsvergunningplichtige activiteiten binnen de bestemming nodig zijn. Pas na advies van de leidingbeheerder kan hiervoor vergunning worden verleend.
5.4.23 Leiding - Riool
Grotere rioolleidingen in het plangebied hebben de bestemming ‘Leiding – Riool’. Voor de aanvoer van rioolwater moeten deze leidingen beschermd worden. De bestemming ligt dan ook over een strook van 4 meter aan weerszijden van de leiding, waarin onder meer bouwen en graafwerkzaamheden niet zonder meer mogelijk zijn. Overleg met de leidingbeheerder is nodig wanneer omgevingsvergunningplichtige activiteiten binnen de bestemming nodig zijn. Pas na advies van de leidingbeheerder kan hiervoor vergunning worden verleend.
5.4.24 Waarde archeologie 1 en 2
De dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ wordt gehanteerd voor terreinen of gebieden die op de FAMKE het advies ‘streven naar behoud’ en ‘waarderend onderzoek’ hebben gekregen, dus de bekende archeologisch waardevolle terreinen. De dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ wordt gehanteerd voor gebieden die op de FAMKE het advies ‘karterend onderzoek’ en ‘quickscan’ hebben gekregen en derhalve de gebieden met een archeologische verwachtingswaarde.
De FAMKE is een dynamische kaart. Het is mogelijk dat er archeologische onderzoeken zijn uitgevoerd op percelen, en die nog niet zijn verwerkt op de gemeentelijke uitsnede van de FAMKE. En dit betekent dat ze ook nog niet zijn verwerkt op de verbeelding. Bij de beoordeling van de ruimtelijke plannen zijn deze onderzoeken echter leidend, en niet de FAMKE.
5.4.25 Waarde - Beschermd gezicht
De dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd gezicht' is gegeven aan de in het plangebied aanwezig rijksbeschermde dorpsgezichten van Cornwerd, Piaam, Pingjum en Schraard. De waardering van deze beschermde dorpsgezichten is opgenomen de daarbij horende aanwijzingsbesluiten (zie ook bijlage 1 bij de toelichting).
Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kan deze dubbelbestemming van de gronden worden verwijderd. Hiervoor is echter voorafgaand een advies nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
5.4.26 Algemene aanduidingsregels
Vrijwaringszone – dijk
Rond de kernzone op de IJsselmeerdijk is de binnenbeschermingszone aangeduid met ‘vrijwaringszone – dijk’. Binnen deze zone is het niet zonder meer toegestaan nieuwe bouwwerken te realiseren, ongeacht de mogelijkheden die de onderliggende bestemmingen bieden. De bestaande situatie kan binnen de zone gehandhaafd blijven, bij nieuwe ontwikkelingen is overleg nodig met de beherende instantie.
Vrijwaringszone – molenbiotoop
Rond de molen in het plangebied is de aanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’ opgenomen. De regeling is afgestemd op de regeling zoals deze ook in het bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen. Het belangrijkst is dat in de regels een bouwhoogte-beperking is opgenomen. Deze moet voorkomen dat de molen in zijn functioneren wordt belemmerd. De bestaande bebouwing binnen de molenbiotoop levert hiervoor geen beperkingen op. De regeling is vooral van belang bij (vervangende) nieuwbouw binnen de molenbiotoop
HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet over een bestemmingsplanprocedure overleg plaatsvinden met verschillende adviespartners en overheden. Het voorontwerpbestemmingsplan is opgestuurd naar een aantal vaste overleg- en adviesinstanties. De reacties zijn voorzien van een gemeentelijk antwoord. De Reactienota vooroverleg is opgenomen als bijlage 4 van de toelichting bij dit bestemmingsplan.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan en de bijbehorende stukken hebben met ingang van 5 maart 2021 t/m 15 april 2021 ter inzage gelegen. Er zijn drie zienswijzen binnengekomen. De zienswijzen hebben aanleiding gegeven het bestemmingsplan aan te passen. Daarnaast is het plan ambtshalve op enkele onderdelen aangepast. De Nota van Zienswijzen is opgenomen bij het vaststellingsbesluit.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een actueel juridisch-planologische regeling. In het bestemmingsplan worden dan ook geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor de financiële haalbaarheid aangetoond moet worden. Er is geen sprake van te maken uitvoeringskosten. De kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente. De raad heeft hiervoor in de begroting een bedrag beschikbaar gesteld. De kosten worden hieruit gedekt. Het plan is daarmee financieel haalbaar.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente, naast het kostenverhaal, eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Dit bestemmingsplan staat geen nieuwe bouwmogelijkheden toe, die zijn opgenomen als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. van het Bro. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.