Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Skoallestrjitte 1a Easterein
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1900.2022oostBPskolst1a-vast
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1. plan:
het wijzigingsplan Skoalstrjitte 1a Easterein met identificatienummer
NL.IMRO.1900.2022oostBPskolst1a-vast van de gemeente Súdwest-Fryslân;
 
2. wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij
behorende bijlagen;
 
3. moederplan:
het Bestemmingsplan Easterein gemeente Littenseradiel met identificatienummer
NL.IMRO. 0140.BPEasterein vastgesteld op 16 december 2013 door de raad van de
gemeente Littenseradiel;
 
4. aan-huis-gebonden beroep:
een beroep, dat in of bij een woning met behoud van de woonfunctie en daaraan
ondergeschikt is, kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten op
juridisch, medisch, paramedisch, verzorgend, therapeutisch, administratief,
ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen gebied;
 
5. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels, worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van
deze gronden;
 
6. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
7. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
8. bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein
aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
 
9. bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor het
huishouden van een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het
gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
10. beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde
voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden
gehouden;
 
11. bestaand:
die situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;bu
 
12. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
13. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
14. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk;
 
15. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
16. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
 
17. bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
18. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
19. bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is
verbonden;
 
20. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik,
verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
21. detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig
heeft voor de uitstalling, in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans,
tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard
daarmee gelijk te stellen artikelen;
 
22. dienstverlening:
werkzaamheden die bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke
diensten aan derden;
 
23. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
 
24. gevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de weg gekeerde gevel(s) van een
hoofdgebouw tot aan de perceelsgrens;
 
25. grondgebonden agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het houden van vee en/of teelt
van landbouwproducten, waarbij onder houden van vee uitsluitend is begrepen het houden
van rundvee, schapen, geiten en paarden; de bijbehorende cultuurgrond dient noodzakelijk
te zijn voor beweiding of voedselproductie van de op het bedrijf aanwezige dieren;bu
 
26. hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking
van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of
bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
27. horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter
plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
 
28. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan mits:
  1. deze is voorzien van een as-/wielenstelsel en een dissel;
  2. deze bestaat uit één geheel (dus geen gekoppelde caravans en geen aangebouwde uitbreidingen);
  3. deze is voort te bewegen als aanhanger;
  4. deze een maximale hoogte heeft van 3,70 m en een maximale oppervlakte van 50 m²;
  5. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, mits deze een maximale hoogte heeft van 3,70 m en een maximale oppervlakte heeft van 50 m²,
  6. één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
29. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, die niet vallen onder inrichtingen als
bedoeld in artikel 2.1, lid 1 van het Besluit omgevingsrecht (meldingsplichtige- of
vergunningsplichtige inrichtingen) en die door de beperkte omvang in een gedeelte van
een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend, en aan de
woonfunctie ondergeschikt is;
 
30. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde
voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
 
31. maatvoeringsvlak:
een als zodanig aangegeven vlak ter plaatse van de aanduiding ‘maatvoeringsvlak’ ten
behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op een
verschil in maatvoering;bu
 
32. pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige
eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar
is;
 
33. peil:
  • voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: 20 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende streefpeil;
 
34. risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde,
richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het
bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
 
35. ruimtelijk ondergeschikt:
zowel architectonisch als qua afmeting ondergeschikt;
 
36. ruimtelijk ondergeschikt gebouw:
een gebouw of onderdeel van een gebouw dat ruimtelijk gezien ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw;
 
37. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang
alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van
erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval
verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een
prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in
combinatie met elkaar;
 
38. streefpeil:
het niveau van het oppervlaktewater ten opzichte van N.A.P. dat door de waterbeheerder
wordt nagestreefd en is vastgelegd in een door Provinciale Staten vastgelegd peilbesluit;
 
39. verblijfsgebied:
het tot de openbare ruimte behorende gebied hoofdzakelijk bestemd en ingericht voor
(ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden en parkeervoorzieningen;
 
40. verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten die zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een
recreatiewoning, groepsaccommodatie, logeergebouw, pension, kampeermiddel of
kampeerhuisje, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
41. verblijfsrecreatieve voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van de verblijfsrecreatie;bu
 
42. voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de
perceelgrens;
 
43. watergang:
een geul bestemd voor de opvang en aan- en afvoer van water;
 
44. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden.
  
 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
  1. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  2. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  3. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  4. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  5. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  6. afstanden: afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van bouwwerken worden
ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen,
schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten
beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
  1. groenvoorzieningen, met dien verstande dat alleen erfafscheidingen in de vorm van hagen zijn toegestaan en dat ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van groen – overtuinen” erfafscheidingen alleen in de vorm van hagen zijn toegestaan met een maximale hoogte van 1 meter;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. speelvoorzieningen;
  4. verblijfsgebied, met dien verstande dat de inrichting ter plaatse van de aanduiding “verblijfsgebied” dient te zijn afgestemd op openbaar verblijfsgebied;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
  1. Ten aanzien van gebouwen geldt dat, met uitzondering van één gebouw ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen per bestemmingsvlak, met een maximale inhoud van 30 m3, er geen gebouwen mogen worden gebouwd.
  2. Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 1 m mag bedragen, met dien verstande dat:
    1. van walbeschoeiingen de bouwhoogte ten hoogste 0,5 m mag bedragen boven het ter plaatse geldende streefpeil;
    2. van speelvoorzieningen de bouwhoogte ten hoogste 2,5 m mag bedragen.
Artikel 4 Woongebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. voet- en fietspaden;
  6. verkeers- en verblijfsdoeleinden, met dien verstande:
    1. dat de inrichting ter plaatse van de aanduiding “verblijfsgebied” dient te zijn afgestemd op de ontsluiting van de aangrenzende percelen;
    2. het parkeren ten behoeve van de bestemming voornamelijk op eigen erf dient plaats te vinden;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen,
 
en tevens, in combinatie met de woonfunctie, voor:
 
  1. een aan-huis-gebonden beroep, of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, met dien verstande dat:
    1. ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 30 m², daarvoor wordt aangewend, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt; óf
    2. ten hoogste 30 m² van een aan of bij het hoofdgebouw gebouwd ruimtelijk ondergeschikt gebouw daarvoor wordt aangewend, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt,
 
alsmede voor:
 
  1. detailhandel in de vorm van een cadeau- en woonwinkel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “detailhandel”;
  2. garages, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “garage”;
  3. volkstuinen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “volkstuin”.
 
Detailhandel of opslag van goederen op het erf ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep,
of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, is niet in de bestemming begrepen.
4.2 Bouwregels
  1. Ten aanzien van de hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    2. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste het bestaande aantal dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;
    3. de goot- en bouwhoogte en dakhelling mag ten hoogste dan wel dient ten minste de in de tabel aangegeven goot- en bouwhoogte en dakhelling ter plaatse van de aanduidingen “specifieke bouwaanduiding -1”, “specifieke bouwaanduiding -2”, “specifieke bouwaanduiding -3”, “specifieke bouwaanduiding -4” en “specifieke bouwaanduiding -5” bedragen;
    4. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is, met uitzondering van de aaneengebouwde zijden van hoofdgebouwen.
 
 
  1. Ten aanzien van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen gelden de volgende regels:
    1. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt per hoofdgebouw ten hoogste 100 m², dan wel het bestaande oppervlak indien dit meer is, met dien verstande dat:
      1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
      2. dit er niet toe leidt dat het zij- en achtererf behorende bij een woning voor meer dan 50% wordt bebouwd met dien verstande dat hierbij niet de oppervlakte van het hoofdgebouw wordt meegerekend;
    2. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 3,5 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw dezelfde goothoogte hebben;
    3. de bouwhoogte van aangebouwde ruimtelijk ondergeschikte gebouwen bedraagt ten hoogste 7 m, mits dit 1 m lager is dan het hoofdgebouw, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 7 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw dezelfde bouwhoogte hebben;
    4. de bouwhoogte van vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte gebouwen bedraagt ten hoogste 5 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 5 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw dezelfde bouwhoogte hebben;
    5. de ruimtelijke ondergeschikte gebouwen worden op ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat bij gebouwen met twee naar de weg gekeerde gevels ten opzichte van één van de gevellijnen op minder dan 3 m mag worden gebouwd;
    6. de afstand van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 1 m te bedragen, of wel dient het ruimtelijk ondergeschikt gebouw op de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;
    7. de afstand van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw tot voor de gronden ter plaatse van de bestemming ‘Water’ dient ten minste 5 m te bedragen.
  2. Ten aanzien van zelfstandige garages gelden de volgende regels:
    1. garages dienen ter plaatse van de aanduiding “garage” te worden gebouwd;
    2. de bouwhoogte van garages bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  3. Ten aanzien van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat er geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. walbeschoeiingen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 0,5 m boven het ter plaatse geldende streefpeil en uitsluitend bij bouwpercelen aan het water;
    2. terrein- en erfafscheidingen, waarvan:
      1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m, dan wel 2 m mits gebouwd ten minste 1 m achter (het verlengde van) de gevellijn, behoudens
      2. de terrein- en erfafscheidingen die grenzen aan openbaar gebied alleen worden toegestaan in kwalitatief groen met een maximale hoogte van 1 m dan wel 2 meter mits aangebracht achter de gevellijn, met uitzondering van de erfafscheiding met de aanduiding “specifieke vorm van groen – haag hoog maximaal 2 meter”;
    3. masten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 m.
            
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met inachtneming van de verkeerssituatie en de
verkeersveiligheid nadere eisen stellen aan de plaats, het aantal en de situering van
parkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemming.
 
Bij het stellen van een andere eis worden de parkeernormen als genoemd in de publicatie van de
CROW gehanteerd.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 1 voor het bouwen buiten het bouwvlak, mits:
    1.  het een uitbreiding van het bestaande hoofdgebouw betreft;
    2. de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw met ten hoogste 30 m² wordt vergroot en dit er niet toe leidt dat meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd;
    3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt;
  2. het bepaalde in lid 4.2, sub b, onder 4 tot een bouwhoogte van ten hoogste 7 m, mits dit noodzakelijk is om de dakhelling van het ruimtelijk ondergeschikt gebouw overeen te laten komen met de dakhelling van het hoofdgebouw;
  3. het bepaalde in lid 4.2, sub b, onder 5 en toestaan dat een ruimtelijk ondergeschikt gebouw op minder dan 3 m of voor de gevellijn van het hoofdgebouw wordt gebouwd, mits er een herkenbaar onderscheid blijft bestaan tussen het hoofdgebouw en het ruimtelijk ondergeschikte gebouw en deze ruimtelijk ondergeschikte gebouwen het straatbeeld niet domineren.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
  1. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.1 en toegestaan dat ten hoogste 15 m² van een hoofdgebouw of de daarbij behorende ruimtelijk ondergeschikte gebouwen, wordt aangewend voor detailhandel samenhangend met een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit.
  2. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.1 en toegestaan dat meer dan 30 m² van het hoofdgebouw wordt aangewend voor een aan-huisgebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, wanneer dit er toe leidt dat het betreffende pand rendabel gemaakt kan worden middels de voorgenomen bedrijvigheid, met dien verstande dat de regel dat ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit mag worden aangewend, onverkort van toepassing blijft.
4.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk de bouwwerken ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” dan wel de bouwwerken die zijn aangemerkt als beeldondersteunend of beeldbepalend in de bij de regels behorende bijlage 1 in zijn geheel of gedeeltelijk te slopen.
  2. Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend indien:
    1. geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
      1. de situering van de bebouwing;
      2. de schaal van de bebouwing;
      3. de vorm en richting van de kap(pen);
      4. de geleding van de bebouwing; of
    2. sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
    3. op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden.
 
Indien Burgemeester en Wethouders voornemens zijn om de vergunning te verlenen op basis van
het gestelde in lid 4.6, sub b, onder 1, wordt de gemeentelijke monumentencommissie om advies
gevraagd.
 
  1. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op:
    1. werkzaamheden die:
      1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
      2. het normale onderhoud betreffen;
      3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of verleende toestemming sloopmelding voor het bouwen en/of slopen van een bouwwerk;
    2. gebouwen die ten gevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
Artikel 5 Waterstaat - Beschermingszone hoofdwatergang
5.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden op de verbeelding nader aangewezen voor 'Waterstaat -Beschermingszone
watergang' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de
bescherming van de nabij gelegen waterloop, waarbij artikel 7 van de planregels in acht dient te
worden genomen.
  
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden mogen uitsluitend
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden
opgericht.
  
5.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2 ten
behoeve van het oprichten van bouwwerken binnen de beschermingszone mits:
het belang van de waterloop niet onevenredig wordt aangetast;
bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
Burgemeester en Wethouders winnen, alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, advies in
bij de waterbeheerder zijnde het waterschap.
  
5.4 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden op of in de gronden met deze bestemming de volgende handelingen uit te voeren:
  • aanleggen, wijzigen, vervangen of verwijderen van afrastering, bruggen, duikers, kabels, leidingen stuwen of drainage;
  • aanleggen, wijzigen, of dempen van een oppervlaktewater;
  • het hebben of aanbrengen van (tijdelijke) obstakels;
  • het lozen of onttrekken van water op of uit het oppervlaktewater;
  • het inrichten, hebben of wijzigen van wandel- en fietsroutes of ruiterpaden;
  • recreatief medegebruik.
  
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Van het bepaalde in 5.4 kan worden afgeweken, mits:
  • er sprake is van normaal onderhoud en beheer door, of in opdracht van de beheerder van de watergang;
  • recreatief medegebruik geschied zonder winstoogmerk en terplekke niet met verbodsborden is verboden.
  
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de dubbelbestemming
'Waterstaat - Beschermingszone watergang' van de verbeelding verwijderen indien
uit overleg met de waterbeheerder blijkt dat de bescherming overbodig is geworden.
   
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering
is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
7.1 Algemene gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de
bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  • het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
  • het gebruiken of laten gebruiken van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen ten behoeve van zelfstandige bewoning;
  • het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen
  
7.2 Laden en lossen
Ten aanzien van het laden en lossen geldt dat dit ten behoeve van de bestemming ‘Bedrijf’ en
‘Bedrijventerrein’ dient plaats te vinden binnen de als zodanig bestemde gronden.
   
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
Gebiedsaanduiding "overige zone - beschermd dorpsgezicht
8.1 Aanduidingsregels
Voor zover de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding “overige zone - beschermd
dorpsgezicht”, is de bestemming mede gericht op de instandhouding en/of versterking van het aan
die gronden eigen karakter zoals weergegeven in de toelichting bij het besluit tot aanwijzing van
Easterein als beschermd dorpsgezicht, opgenomen als bijlage 2 bij deze regels.
   
8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde,
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. bomen en struiken te planten of te verwijderen die zijn aangegeven in bijlage 1 van de regels ‘Ruimtelijke structuur beschermd dorpsgezicht Easterein’;
    2. verhardingen aan te brengen in de delen van tuinen voor de naar de weg gekeerde gevel(s).
  2. De in sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
  3. De in sub a bedoelde vergunning mag worden verleend, indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheden niet onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het ruimtelijk karakter van het gebied.
  
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
  1. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
    1. het bepaalde in het plan en toegestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    2. het bepaalde in het plan en toegestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    3. het bepaalde in het plan en toegestaan dat openbare nutsgebouwtjes, kiosken, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
      1. de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 50 m³;
      2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 15 m bedraagt.
  2. De in sub a genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend in incidentele gevallen waarbij geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. de bouwvorm van karakteristieke bebouwing
 
Artikel 10 Algemene procedureregels
10.1 Procedureregels nadere eisen
  1. Een ontwerpbesluit tot nadere eisen waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijbehorende stukken, gedurende 2 weken ter secretarie ter inzage.
  2. Het college van Burgemeester en Wethouders maakt de terinzagelegging te voren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze bekend.
  3. De bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen voor belanghebbenden.
  4. Gedurende de in sub a. genoemde termijn kan een belanghebbende bij het College van Burgemeester en Wethouders mondeling en schriftelijk zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.
  
10.2 Procedureregels wijzigings- en uitwerkingsregels
Op de voorbereiding van een ontwerpbesluit tot wijziging of uitwerking is de in de Wet ruimtelijke
ordening genoemde procedure van toepassing
   
Artikel 11 Overige regels
11.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige
aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing,
behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  2. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  3. de ruimte tussen bouwwerken.
  
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  
12.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
  
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het:
 
“Wijzigingsplan Skoallestrjitte 1a Easterein”