Plan: | Sibrandabuorren - Aesgewei 3 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1900.2023oostBPaesgewi3-vast |
Aan de Aesgewei 3 te Sibrandabuorren ligt een agrarisch bedrijf. De initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse te beëindigen en de agrarische opstallen op de locatie te slopen. De (voormalige) bedrijfswoning wenst de initiatiefnemer in gebruik te nemen als reguliere woning en in ruil voor de te slopen agrarische opstallen een extra vrijstaande woning te realiseren.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan te worden herzien. Het nieuwe bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. Er zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen aan de Aesgewei 3 te Sibrandabuorren. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Rauwerd, sectie H en perceelnummer 613. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van de directe omgeving en ten opzichte van Sibrandabuorren weergegeven.
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in Sibrandabuorren aangegeven met een rood kader (bron: Pdokviewer)
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' welke op 22 december 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad van Boarnsterhim (nu Súdwest-Fryslân). Op basis van het bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'agrarisch gebied' met daarbij de aanduiding 'gaaf gebied'.
In afbeelding 1.2 en 1.3 zijn uitsnedes van de geldende bestemmingsplannen weergegeven. Met blauwe/rode omlijning is de begrenzing van het plangebied indicatief aangegeven.
Afbeelding 1.2 Uitsnede oude bestemmingsplan Buitengebied 2008 waarop met een blauw kader het plangebied indicatief is weergegeven (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Afbeelding 1.3 Het plangebied met het geldende bestemmingsplan 'Sibrandabuorren en Tersoal' en ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied Súdwest-Fryslân II' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied kent meerdere aanvullende planologische regelingen die van toepassing zijn.
Bestemming agrarisch gebied
De voor 'agrarisch gebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische cultuurgronden, agrarische bedrijven (geen intensieve veehouderij). Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bedrijf bedragen. De gronden op de plankaart met de aanduiding 'gaaf gebied' zijn onder andere bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische en landschappelijke herkenbaarheid.
Het in gebruik nemen van de (voormalige) bedrijfswoning als reguliere woning en de realisatie van een tweede vrijstaande woning is niet in overeenstemming met de bouwregels van het geldende bestemmingsplan. De bouw- en gebruiksregels ontbreken hiervoor binnen het bestemmingsplan.
Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan te worden herzien. Dit voorliggende bestemmingsplan gaat in op het voorgenomen initiatief en toont aan dat het initiatief in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.
Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie en de toekomstige situatie. In Hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het project relevante, beleid op de verschillende niveaus. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische vormgeving. Ten slotte worden in Hoofdstuk 6 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het project besproken.
Het plangebied ligt aan de weg Aesgewei nabij de kern Sibrandabuorren. Langs de Aesgewei zijn voornamelijk woningen gelegen. In het plangebied zelf is een agrarische bedrijfswoning, een melkveestal, kuilvoerplaten en mestsilo aanwezig. Ter plaatse bevindt zich circa 1.150 m2 aan agrarische opstallen.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven. In afbeelding 2.2 is een aanzicht vanaf de Aesgewei op het plangebied weergegeven.
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie (bron: Pdok.viewer)
Afbeelding 2.2 Aanzicht plangebied vanaf de Aesgewei (bron: Google.streetview)
Het planvoornemen ziet op het in gebruik nemen van de (voormalige) bedrijfswoning als reguliere woning en de realisatie van een nieuwe vrijstaande woning met de daarbij behorende (parkeer)voorzieningen. Daarnaast worden de erven landschappelijk ingepast en wordt de bestaande cultuurhistorische waardevolle vaart/sloot aan de noordkant verbreedt (circa 150 m2). In afbeelding 2.3 is de toekomstige inrichting van het plangebied weergegeven.
Om het voornemen mogelijk te maken wordt ter plaatse circa 1.150 m2 aan agrarische opstallen gesloopt en de bestaande erfverharding verwijderd. Ook de verleende omgevingsvergunning van 18 maart 2016, voor het realiseren van een nieuwe melkveestal, werktuigenberging, twee silo's en drie sleufsilo's, wordt ingetrokken. De bestaande bomen en beplanting op het bestaande erf blijven aanwezig en worden niet gekapt.
Beschrijving woning en erf
De nieuwe woning wordt gebouwd op de locatie waar nu nog een schuur staat. Deze locatie is aangegeven in het blauwe vlak zoals te zien is in afbeelding 2.3. Het gaat om een vrijstaande woning met kap die de karakteristieken bevat van een schuurwoning. Hiermee gaat het nieuwe gebouw op in de landelijke omgeving van het plangebied. Bij de verdere uitwerking van het plan wordt aandacht besteed aan natuurinclusief bouwen. Een impressie van de woning is weergegeven in afbeelding 2.4. Langs de randen van het bestaande erf blijven de rijbomen intact. Daarnaast zal het nieuwe erf landschappelijk worden ingepast met enkele solitaire bomen met daarbij aan de noordkant laag struweel die het erf omringen. Tussen de bomen door blijft het openzicht op het landschap behouden. Het nieuwe erf wordt ontsloten via halfverharding om zo de impact beperkt te houden. Dit is tevens vastgelegd in de planregels met een voorwaardelijke verplichting.
Opgemerkt wordt dat een deel van de landschappelijke inpassing buiten het plangebied wordt gerealiseerd. In de anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente is de realisatie en behoudt van de landschappelijke inpassing buiten het plangebied vastgelegd. Dit is in het voorliggend geval gedaan omdat reeds onderzoeken zijn uitgevoerd voor het plangebied maar ook producereel te kunnen halen in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Tenslotte zal het inpassingsplan in de nabije toekomst worden opgenomen in het Omgevingsplan.
Afbeelding 2.3 Inrichting perceel (bron: Ontwerp buro Wietze Dijkstra)
Afbeelding 2.4 3D impressie van de nieuwe woning (bron: Ontwerp buro Wietze Dijkstra)
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Daartoe worden berekeningen uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (publicatie 381) van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. De kencijfers van het CROW zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Specifiek voor de parkeernormen wordt aangesloten op het gemeentelijk beleid.
Parkeren
In de gemeentelijke 'Parkeernormennota Súdwest-Fryslân 2018' is opgenomen dat voor woningen in het koopsegment met een woonoppervlak van meer dan 100 m2 een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning geldt. De parkeernorm is inclusief bezoek. De totaal benodigde parkeerplaatsen komt neer op vier parkeerplaatsen. Hierbij is rekening gehouden met in totaal twee vrijstaande koopwoningen.
De genoemde parkeernorm is als uitgangspunt gehanteerd voor de invulling van het plangebied en zal worden gewaarborgd. Op de twee nieuwe erven is voldoende ruime om te voldoen aan de parkeernorm. Er is voldoende ruimte om twee parkeerplaatsen per woning te realiseren. Gelet hierop wordt gesteld dat voldaan kan worden aan de parkeernormennota.
Verkeersgeneratie
Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten op de CROW kencijfers waarbij voor de gemeente Sudwest-Fryslân uitgegaan wordt van een stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' (bron: CBS Statline). Gezien de ligging van het plangebied in/bij de plaats Sibrandabuorren kan het gebied aangemerkt worden als 'rest bebouwde kom'. Waarbij de twee vrijstaande woningen aangesloten wordt op de norm voor een ' vrijstaande koophuis'.
Op basis van de CROW kencijfers dient voor de woningen rekening gehouden te worden met een toename in de verkeersgeneratie van afgerond 18 mvt/etmaal. Daarentegen neemt het aantal zware verkeersbewegingen van vrachtwagens af aangezien de bedrijfsactiviteiten worden beëindigd. Het plangebied is direct ontsloten op de Aesgewei. Deze weg heeft voldoende capaciteit om de verkeersgeneratie af te wikkelen.
Gelet op de verkeersbewegingen als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden er geen problemen verwacht met de verkeersafwikkeling of verkeersveiligheid ter hoogte van het plangebied.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er voldaan wordt aan het de parkeernormen en de verkeersgeneratie.
Dit hoofdstuk beschrijft het van belang zijnde rijks-, provinciale-, regionale en gemeentelijke beleid. Daarbij worden, waar nodig uitgangspunten voor dit bestemmingsplan geformuleerd.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het is de bedoeling er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn acht voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI zijn twee instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Conclusie
De regio waarvan de gemeente Súdwest-Fryslân deel uitmaakt is niet aangewezen als NOVI-gebied. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
In de ladder is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Toetsing aan het plangebied
Voor de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij een 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). In het beoogde plan wordt buiten het bestaand stedelijk gebied planologisch gezien één woning toegevoegd. In de bestaande situatie is namelijk al een bedrijfswoning aanwezig. Momenteel is in jurisprudentie de lijn aanwezig dat een woningbouwproject vanaf twaalf woningen wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Op het uitbreiden van de woonbestemming is onder andere de uitspraak ABRvS van 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing.
Behoefte woningen
In maart 2021 zijn afspraken gemaakt over de woningbouwplanning (Woningbouwafspraken 2020-2030). Met de nieuwe woningbouwafspraken is er ruimte ontstaan om plannen aan het woningbouwprogramma toe te voegen. Dit komt doordat er in de kernen Sneek, Bolsward, Workum en Makkum binnenstedelijk vrij geprogrammeerd mag worden en omdat voor een percentage van 30% overgeprogrammeerd mag worden.
De woningbehoefte voor de gemeente Súdwest-Fryslân is in het Woononderzoek 2018 onderzocht. In het woononderzoek is beschreven dat volgens de provinciale prognose de komende jaren het aantal inwoners daalt in de gemeente Súdwest-Fryslân. Als gevolg van de gezinsverdunning groeit tot circa 2030 het aantal huishoudens – en daarmee de woningbehoefte – nog wel. Tot 2028 is de behoeftegroei ongeveer 1.300 woningen in de gemeente Súdwest-Fryslân. Voor het deelgebied Sneek en buitengebied is een woningbehoefte van 530 tot 590 geraamd. Dit betekent dat gemiddeld 75 woningen per jaar dienen te worden gerealiseerd in het deelgebied Sneek en buitengebied.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het beoogde plan niet strijdig is met het rijksbeleid.
Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân - De romte diele vastgesteld waarin de ambitie voor de provincie voor 2030-2050 wordt uitgesproken. Hierbij wordt gewerkt met negen principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig. Anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het ja, mits principe, aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud.
De insteek om de ambities te realiseren, is niet door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.
Toetsing aan het plangebied
De planontwikkeling past binnen het principe van zuinig ruimtegebruik want met het voornemen wordt de landschapsontsierende agrarische opstallen ter plaatse gesloopt. Met de sloop neemt het aantal vierkante meters aan bebouwing binnen het plangebied af. Daarnaast wordt er een nieuwe invulling gegeven aan de agrarische bedrijfswoning waardoor het karakteristieke pand behouden blijft. Daarnaast door de sloop van de agrarische opstallen ter plaatse vindt er geen extra ruimte beslag plaats op het buitengebied. Gelet hierop is het voornemen passend binnen de Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele.
Op 26 maart 2014 is Grutsk op 'e Romte vastgesteld door Provinciale Staten als structuurvisie. Het is een thematische structuurvisie (over landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang) en een kader dat gebruikt wordt bij ruimtelijke afwegingen van de provincie. De provincie zet in deze visie in op het in stand houden en verder ontwikkelen van de belangrijke landschappelijke kwaliteiten en waarden in de provincie.
Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied ‘Kleigebied Westergo’ van de structuurvisie. De visie beschrijft voor dit gebied de belangrijkste landschappelijke en cultuurhistorische structuren. Het plangebied bestaat uit een kleigebied van kwelderwallen en kweldervlakten. Slenken, prielen, oeverwallen en inpolderingen met droogmakerijen typeren dit plangebied waarin het stelsel van smalle kwelderwallen met terpen, terpdorpen en terpsteden, die met hun vaak lineaire structuren de kwelder- en oeverwallen volgen centraal staat. De openheid van het landschap dient te worden gewaarborgd.
Toetsing aan het plangebied
Met onderhavig initiatief worden de typerende landschappelijke en cultuurhistorische structuren behouden. Zie ook paragraaf 2.2 en bijlage 1.
Op 25 juni 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld, deze is daarna een aantal keren partieel herzien. In de verordening zijn regels opgenomen die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Tot het bestaand stedelijk gebied van een kern rekent de provincie het (aaneengesloten) gebied met stedelijke functies (woonbebouwing, bedrijfsbebouwing in brede zin en maatschappelijke functies), waaronder mede begrepen de daarbij behorende voorzieningen (inclusief groenvoorzieningen) en verkeersinfrastructuur. Volgens de verordening valt de locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
In afwijking van artikel 1.1.1, eerste lid kunnen nieuwe stedelijke functies in landelijk gebied worden toegestaan indien sprake is van hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen. Waarbij wonen is toegestaan in de voormalige bedrijfswoning. Daarnaast kan in afwijking van artikel 1.1.1. maximaal één nieuwe woning in het landelijk gebied worden toegestaan op een bestaand solitair bouwperceel, mits minimaal 1.000 m² aan beeldverstorende bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf in het landelijk gebied wordt gesloopt. Hiervoor dient in de plantoelichting onderbouwd te worden dat de ruimtelijke kwaliteit op en rond het perceel aanzienlijk zal verbeteren en dat geen beperkingen ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving, en de oppervlakte per woning inclusief bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m².
Ruimtelijke kwaliteit (art. 2.1)
Artikel 3.1.1 van de provinciale verordening stelt dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
Toetsing aan het plangebied
Het voornemen voorziet op het in gebruik nemen van de agrarische bedrijfswoning als reguliere woning, het slopen van de agrarische opstallen en intrekken van een bouwvergunning voor een nieuwe stal inruil voor een nieuwe vrijstaande woning. Het plan is niet opgenomen in het woonplan, maar van het bepaalde in lid 1 van artikel 3.1.1 kan worden afgeweken als het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat. Met het voorliggend plan wordt slechts één woning mogelijk gemaakt waardoor voldaan wordt aan artikel 3.1.1 (zie ook paragraaf 3.1.2 waarin de behoefte voor de woningen in het buitengebied is aangegeven).
De ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en aanwezige cultuurhistorische waarden blijven behouden. In paragraaf 4.8 zijn de aanwezige cultuurhistorische elementen beschreven. In de planregels zijn de aanwezige cultuurhistorische elementen vastgelegd doormiddel van een dubbelbestemming. Daarnaast wordt de historische vaart in ere hersteld met het voornemen. Ook wordt het nieuwe erf landschappelijk ingepast zie paragraaf 2.2 en bijlage 1. Uit het voorgaande blijkt dat de provinciale belangen voldoende zijn geborgd.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het beoogde plan niet strijdig is met het provinciaal beleid.
De gemeenteraad heeft op 29 april 2021 de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest': samenwerken aan een gezonde leefomgeving' vastgesteld. De Omgevingsvisie 1.0 voldoet aan de artikelen 4.9 en 4.10 van de Invoeringswet Omgevingswet. In de overgangswetgeving Omgevingswet, krijgt een structuurvisie op basis van de Wro automatisch de status van een Omgevingsvisie op basis van de Omgevingswet wanneer deze van kracht wordt. Deze visie is tot stand gekomen met de inwoners en ketenpartners van Súdwest Fryslân.
De Omgevingsvisie 1.0 schetst de hoofdlijnen van de ontwikkelingsrichting voor de woon- werk- en leefomgeving op de langere termijn. De Omgevingsvisie helpt om keuzes te maken bij ontwikkelingen die de fysieke leefomgeving beïnvloeden en nodigt uit tot ontwikkelingen. Met deze Omgevingsvisie kan de gemeente beoordelen of ontwikkelingen en projecten bij Súdwest-Fryslân passen.
De Omgevingsvisie 1.0 bestaat uit vijf thema's:
In de Omgevingsvisie 1.0 is een koppeling gelegd met de 17 duurzame ontwikkeldoelen (Sustainable Development Goals) zoals die wereldwijd worden gehanteerd.
De gemeenteraad heeft in de Omgevingsvisie 1.0 de kaders op hoofdlijnen voor toekomstige ontwikkelingen vastgesteld. De maatregelen om de vastgestelde thema uit te kunnen werken worden beschreven in, samen met de ketenpartners, op te stellen omgevingsprogramma's. Dit om de ambities uit de Omgevingsvisie 1.0 dichterbij te brengen. Het College van B&W stelt de omgevingsprogramma's vast. Zoals in de thema-onderdelen van de Omgevingsvisie benoemd, worden de volgende omgevingsprogramma's opgesteld:
Toetsing aan het plangebied
Het voorliggend plan sluit aan op de omgevingsvisie. Met het voornemen wordt een nieuwe invulling gegeven aan een voormalig agrarisch erf waarmee de agrarische opstallen worden gesloopt. Daarvoor in de plaats komt een nieuwe vrijstaande woning. Met het voornemen vindt geen toename van ruimtebeslag plaats. Daarnaast betreft de nieuwe woning een gasloze woning wat aansluit op duurzaam en energieneutraal. Gelet hierop past de ontwikkeling dan ook binnen de Omgevingsvisie Súdwest-Fryslân.
Op 20 juli 2017 is de Woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad. Deze visie vormt het uitgangspunt voor het woonbeleid. In dit visiedocument wordt onder meer ingaan op de kwantitatieve woningbouwopgave en de kwalitatieve focus. De Woonvisie gaat vooraf aan het Woningbouwprogramma 2017-2022, dat door de gemeenteraad op 31 oktober 2017 is vastgesteld.
De kwantitatieve opgave is bepaald aan de hand van huishoudenprognoses. In de gemeente is sprake van een stuwmeer van plannen als gevolg van het stilvallen van de woningmarkt. De verwachting is dat woningbouwprojecten een impuls krijgen wanneer er meer schaarste op de woningmarkt is. In het woningbouwprogramma ligt het accent op seniorenhuisvesting, starters, betaalbaarheid en duurzaamheid. Verder ligt vanuit de beleidsmatige ontwikkelingen en de nieuwe koers de kwalitatieve focus onder andere op de herstructureringsopgave van de verouderde voorraad.
De gemeente geeft de voorkeur aan inbreidingslocaties; ofwel het benutten van de fysieke mogelijkheden binnen de bestaande bebouwde omgeving. Mocht uitbreiding van de bebouwde omgeving aan de orde zijn, dan hanteert de gemeente het uitgangspunt dat deze plaats moet vinden op de huidige, vastgestelde ontwikkelingslocaties en/of locaties waar al in is geïnvesteerd en/ of afspraken over zijn gemaakt waarmee de gemeente verplichtingen is aangegaan.
Toetsing aan het plangebied
Het voorliggend plan betreft een bestaand erf wat omgezet wordt naar regulier wonen. De ontwikkeling vindt dan ook plaats binnen de bestaande bebouwde omgeving. De nieuwe vrijstaande woning zal gasloos worden gerealiseerd. Hiermee sluit de ontwikkeling aan op de woonvisie om het aanbod van duurzame woningen te vergroten.
De gemeente Súdwest-Fryslân heeft voor de toetsing van bouwwerken de welstandsnota Súdwest-Fryslân opgesteld. Hierin zijn welstandscriteria opgenomen waaraan nieuwe ontwikkelingen getoetst moeten worden. Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Súdwest-Fryslân. Deze criteria zijn gebaseerd op de plaatselijke identiteit en het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden gebruikt.
Bij het ontwerp van de woning wordt rekening gehouden met de geldende welstandscriteria. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal het plan getoetst worden. Aangenomen wordt dat het plan voldoet. Daarnaast wordt bij een verdere uitwerking van het plan wordt aandacht besteed aan natuurinclusief bouwen.
Met het vaststellen van de 'Erfgoednota 2021-2026 Cultureel Erfgoed is geen keus' (april 2021) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente SWF zorgt samen met de mienskip dat cultureel erfgoed duurzaam behouden en ontsloten wordt en zichtbaar en beleefbaar is. Dit doen wij door erfgoed te waarderen en te beschermen, bewustwording en samenwerking te stimuleren en daardoor erfgoed te versterken en levend te houden.
De mienskip heeft tijdens het 'Rondje Súdwest' in 2019 in het kader van de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest' (2021) cultureel erfgoed benoemt als wezenlijk onderdeel van thema 2 van de 5 thema's in de Omgevingsvisie 1.0: sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap. Ook het weidse en waterrijke landschap is eigenlijk erfgoed. Immers de meren, kanalen en sloten en weide- en akkergronden zijn allemaal onder menselijke invloed ontstaan en verder vormgegeven, oftewel cultuurlandschap. In die zin geldt hetzelfde voor thema 4: vitaal en aantrekkelijk landschap. Ook in thema 3: veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden en thema 5: duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief heeft cultureel erfgoed een rol als wezenlijk onderdeel van de bijzondere woonkwaliteiten. Een zorgvuldige afweging van de cultuurhistorische waarden om de omgevingskwaliteit te kunnen waarborgen en te versterken is dus essentieel.
Het is een gemeentelijke wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming voor wat betreft cultuurhistorie. Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat gemeenten verplicht zijn cultuurhistorie mee te wegen bij het opstellen van het bestemmingsplan. Niet alleen de cultuurhistorische waarden in de grond (archeologie) maar ook boven de grond moeten meegenomen worden.
Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK) en de Landschapsbiografie Súdwesthoeke. Deze kaarten zijn daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Niet alle op deze kaarten aangegeven waarden kunnen echter behouden blijven, hier komt een gemeentelijke afweging aan te pas.
In de toelichting van het bestemmingsplan moet beschreven worden hoe het bestemmingsplan met deze waarden omgaat. Op de plankaart kunnen cultuurhistorische waarden aangeduid worden met dubbelbestemmingen en/of aanduidingen. In de regels bij het bestemmingsplan moet worden omschreven welke voorschriften er aan die bestemming zijn gekoppeld. Met de komst van de Omgevingswet worden deze op een gegeven moment doorvertaald naar het omgevingsplan.
Toetsingskader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. '
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Gebiedstypen
Volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een "rustige woonwijk" of een "gemengd gebied".
Een "rustige woonwijk" is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype "rustige woonwijk".
Een "gemengd gebied" is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Tabel 4.1 Milieucategorieën met bijbehorende richtafstand per omgevingstype (bron: VNG)
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van het toetsingskader dient onderzoek verricht te worden naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Toetsing aan het plangebied
Het plangebied ligt langs de Aesgewei waaraan lintbebouwing aanwezig is. Het gebied kan getypeerd worden als een gemengd gebied vanwege de aanwezigheid van verschillende functies (wonen, centrum en bedrijf) bij het plangebied. Om die reden wordt dan ook uitgegaan van een gemengd gebied.
Interne werking
Voor de interne werking gaat het om de vraag of de ontwikkeling hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.
In het voorliggend geval gaat een agrarisch bedrijf weg en daarvoor in de plaats komen twee woonfuncties. Aan de overkant van de weg is een metaalwarenindustrie bedrijf aanwezig (bron: Bestemmingsplan Sibrandabuorren en Tersoal). Conform de VNG-publicatie kan metaalwarenindustrie geschaald worden onder milieucategorie 3.1 met een bijbehorende richtafstand van 30 m in gemengd gebied. Andere functies liggen verder weg en worden voor de toetsing buiten beschouwing gelaten.
De bestaande bedrijfswoning ligt op circa 40 meter afstand van het bedrijf. De nieuwe woning komt op circa 80 meter afstand van het bedrijf. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand. Het voornemen ondervindt geen hinder van de bestaande functies in de omgeving.
Te noordoosten bevindt zich een centrumbestemming met diverse bedrijven. Dit gebied is planologisch geregeld in het 'Bestemmingsplan Sibrandabuorren en Tesoal' vastgesteld op 26 maart 2015. Volgens artikel 6.1 lid c. zijn de aangewezen gronden bestemd voor bedrijven als genoemd in de milieucategorieën 1 en 2 van ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten’. De richtafstand bij milieucategorie 2 is 10 meter voor gemengd gebied. Het plangebied en het dichtstbijzijnde bedrijf ligt circa 60 meter van elkaar af en valt daardoor buiten de wettelijke richtafstand.
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of wanneer de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast.
In het voorliggend geval gaat een agrarisch bedrijf weg en komen daarvoor in de plaats twee woonfuncties. Hiermee wordt het woon- en leefklimaat van omwonenden verbeterd. Het dichtstbijzijnde bedrijf is het metaalwarenindustrie bedrijf met als grootste richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. In de bestaande situatie ligt direct naast het bedrijf al andere woonfuncties waardoor deze maatgevend zijn voor het bedrijf. Het bedrijf wordt dan ook niet verder in zijn bedrijfsvoering belemmerd door de ontwikkeling.
Conclusie
Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder en (agrarische) bedrijven staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
In voorliggend geval is sprake van de nieuwbouw van een woning en functieverandering voor de bestaande (bedrijfs)woning. Onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidzone van de weg gelegen is. In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat een weg een zone heeft die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:
De hiervoor geldende zones gelden niet voor:
Tevens wordt opgemerkt dat op basis van artikel 76 Wgh een bestaande woning niet hoeft te worden getoetst.
Toetsing aan het plangebied
Het plangebied ligt buiten het stedelijk gebied. De Aesgewei betreft een 30 km/uur-weg, waarvoor geen onderzoeksplicht geldt. De dichtstbijzijnde weg met een hogere toegestane maximale snelheid, is de Spearsterdyk/Mardyk, waar een maximum snelheid van 60 km/uur is toegestaan. Deze weg ligt op zo'n 300 meter afstand tot het plangebied. De woningen vallen daarmee niet binnen een wettelijke geluidzone en dus is geen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai noodzakelijk.
In afbeelding 4.1 is tevens een uitsnede van de geluidkaart wegverkeer opgenomen. Waaruit opgemaakt kan worden dat de nieuwe woning in een gebied komt te liggen waar minder dan 45 dB is. Hiermee is ter plaatse van de nieuwe woning sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Tenslotte wordt opgemerkt dat in de nabijheid geen spoorwegen of geluidsgezoneerde bedrijventerrein aanwezig waardoor spoorweg- en industrielawaai voor de ontwikkeling geen belemmeringen oplevert en buiten beschouwing wordt gelaten.
Afbeelding 4.1: Uitsnede geluidkaart wegverkeer (Bron: atlas leefomgeving)
Conclusie
Het aspect geluid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
• Natura2000-gebieden;
• Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura2000-gebieden
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Toetsing aan het plangebied
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van 'Verordening Romte Fryslân 2014' blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Sneekermeer bedraagt 2,8 km en tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied Snitser Mar bedraagt de afstand 2,8 km. Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.
Het Natura 2000-gebied Alde Faenen is wel gevoelig voor stikstofdepositie. Voor de voorgenomen ontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd (bijlage 2. Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat voor de aanleg- en gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Friesland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Er is een quickscan uitgevoerd in het plangebied, deze is te vinden in bijlage 3. Daaruit is gebleken dat het project doorgang kan vinden binnen het kader van de Wet natuurbeschermingen, mits men zich houdt aan de onderstaande aanbevelingen:
Voor jaarrond beschermde nesten en grote modderkruiper heeft nader onderzoek plaatsgevonden. In bijlage 4 is het nader onderzoek opgenomen. Uit het nader onderzoek blijkt dat er geen vervolgstappen nodig zijn voor de grote modderkruiper of de huismus. Echter zijn sporen van een kerkuil aangetroffen. Hiervoor dient een ontheffing te worden aangevraagd. Samengevat wordt het volgende geadviseerd:
De benodigde ontheffing is aangevraagd en doorloopt een separaat traject. In bijlage 5 is de ontvangstbevestiging bijgevoegd.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt, mits de ontheffing wordt verleend, niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.
Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er water- schapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Wetterskip Fryslân, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het project wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Voor het plan is een digitale watertoets uitgevoerd. Deze is als bijlage 6 opgenomen in de toelichting van dit plan. Uit de digitale watertoets blijkt dat de normale procedure doorlopen dient te worden.
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Wetterskip Fryslân, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente Súdwest-Fryslân nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het beleid van Wetterskip Fryslân is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016-2021. In het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft Wetterskip Fryslân de doelen ten aanzien van waterveiligheid, voldoende water, schoon water en water in de samenleving voor de komende jaren. Het Wetterskip beschikt over een leidraad watertoets. Het doel van de leidraad is dat alle aspecten meegenomen worden, hiermee wordt voldaan aan de thema's voldoende veilig en schoon water. Hiernaast zorgt de leidraad voor een betere samenwerking doordat het duidelijkheid geeft over de juridische status van het wateradvies. De leidraad bevat een overzicht van onderwerpen die vanuit het oogpunt van water belangrijk zijn bij ruimtelijke plannen.
Toetsing aan het plangebied
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit een agrarisch bedrijf. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap Ib. Dat wil zeggen dat de gemiddelde grootste diepte 113 cm is en dat de gemiddelde kleinste diepte 28 cm is. De maaiveldhoogte in het plangebied is -0,5 m.
Waterkwantiteit
In en rondom het plangebied is water aanwezig, ook loopt er een zonering voor de kernzone waterkering over het plangebied, zie afbeelding 4.2.
Afbeelding 4.2 Overzicht water rondom het plangebied, met plangebied rood omlijnd (bron:
Legger Wetterskip Fryslân).
Veiligheid en waterkeringen
Door het plangebied ligt een lokale kering en de kernzone van deze waterkering. De voorgenomen sloop en nieuwbouw vindt plaats buiten deze kering en de kernzone daarvan, op de plek waar in de huidige situatie een schuur staat. De kernzone blijft bovendien vrij van beplanting. Er wordt daarmee geen afbreuk gedaan aan de kering en de bijbehorende kernzone.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. Afvalwater wordt hierop afgevoerd. Hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd en afgevoerd op omliggend oppervlaktewater.
Toekomstige situatie
Waterkwantiteit
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Voor compensatie van de toename verhard oppervlak is onderstaande tabel van toepassing.
Tabel 4.1 toename verharding Wetterskip Fryslân.
Dempen van water dient 100% te worden gecompenseerd.
Het initiatief is om de (voormalige) bedrijfswoning in gebruik nemen als reguliere woning, hiervoor zal dus geen sprake zijn van het toevoegen van nieuw verhard oppervlak. Ook worden de ligboxenstal, mestsilo en de werktuigenberging gesloopt, samen komt dit uit op een afname van circa 1.000 m2 verhard oppervlak. De nieuwe woning is circa 233 m2. De nieuwe (halfverharding) weg die gebruikt zal worden om de nieuwe woning te bereiken wordt ongeveer 120 meter lang met een breedte van 3 meter en heeft daarmee een oppervlakte van 360 m2. Er zal dus sprake zijn van een afname van verharding, zie ook afbeelding 2.3 (inrichting perceel) of bijlage 1. Tevens wordt een bestaande sloot verbreedt. Er is daarmee geen noodzaak tot uitvoering van watercompensatie.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Wel wordt er een nieuwe kavelsloot gegraven. Hiervoor wordt een watervergunning aangevraagd.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.
De ontwikkeling heeft effect op het bestaande watersysteem. Voor de onderhavige woningbouw is daarom een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/ m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Toetsing aan het plangebied
De ruimtelijk onderbouwing maakt de realisatie van één nieuwe woning en een bestaande woning mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Stadsrondweg-Noord, direct ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2021; 10.3 µg/m³ voor NO2, 13.6 µg/m³ voor PM10 en 6.5 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6.0 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Toetsing aan het plangebied
Binnen het plangebied heeft een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden, in bijlage 7 is het bodemonderzoek bijgevoegd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de onderzochte terreindelen geen verontreinigingen boven de interventiewaarden zijn vastgesteld, er zijn hoogstens lichte verontreinigingen aangetroffen aan onderzochte parameters. Met betrekking tot asbest in grond, ter plaatse van de dam aan de zuidwestzijde, kan worden gesteld dat de norm voor nader onderzoek (50 mg/kg ds) niet wordt overschreden.
Concluderend kan worden gesteld dat er, in aanvulling op het voorgaande rapport, op de locatie geen ernstige verontreinigingen zijn en er uit milieuhygiënisch oogpunt er geen belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bestemmingswijziging van de locatie.
Indien grond van de locatie wordt afgevoerd voor toepassing elders, volstaan de resultaten van het onderliggende bodemonderzoek mogelijk niet. Om definitief vast te stellen of de grond buiten de locatie kan worden hergebruikt, kan het bevoegd gezag (gemeente waar de grond zal worden toegepast) verzoeken om een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
Toetsingskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In de provincie Friesland wordt gebruik gemaakt van de archeologische kaart FAMKE. FAMKE staat voor Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.). Voor deze indeling in twee perioden is gekozen omdat de adviezen voor mogelijke vindplaatsen uit de steentijd vaak verschillen van die voor mogelijke jongere vindplaatsen.
Toetsing aan het plangebied
Volgens de kaart steentijd – bronstijd, zie afbeelding 4.3, is er geen onderzoek noodzakelijk ter plaatse van het plangebied.
Afbeelding 4.3 Archeologische Kaart Steentijd-Bronstijd, met omlijnd plangebied (bron Famke)
Volgens de kaart voor de periode ijzertijd – middeleeuwen, zie afbeelding 4.4, valt het plangebied onder 'karterend onderzoek 1'. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 500 m² een karterend archeologisch onderzoek uit te laten voeren.
Afbeelding 4.4 Archeologische Kaart IJzertijd-Middeleeuwen, met omlijnd plangebied (Bron FAMKE)
Ter plaatse heeft dan ook een archeologisch onderzoek plaatsgevonden (bijlage 8) hieruit blijkt dat op het noordelijk deel van het plangebied nog behoudenswaardige archeologische resten aanwezig lijken te zijn die samenhangen met de historische boerderij, de voorloper van de huidige boerderij. Indien in deze zone ingrepen plaatsvinden die dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld, en buiten het bouwvlak van de huidige boerderij, wordt geadviseerd voor die ingrepen een archeologisch proefsleuvenonderzoek uit te voeren.
Het ontbreken van relevante archeologische indicatoren op de overige delen van het plangebied betekent dat er geen directe aanleiding bestaat om hier nader onderzoek te adviseren. Voor de geplande sloop en nieuwbouw op dit deel van het terrein wordt geadviseerd deze ingrepen te ontzien van enig archeologisch vervolgonderzoek. De archeologische verwachting voor de groene zone kan worden bijgesteld naar 'laag', omdat het historisch erf niet door lijkt te lopen in deze zone.
In alle gevallen blijft voor het gehele plangebied onverminderd van kracht dat indien bij toekomstig graafwerk archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, hier direct melding van dient te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11.
Conclusie
Gelet op het vorenstaand heeft het voorgenomen plan geen invloed op de archeologische waarden omdat de nieuwbouw plaats vindt op de delen waar relevante archeologische indicatoren ontbreken. Het gebied waar gebouwd wordt is vrijgegeven. Het noordelijk deel van het plangebied heeft een archeologische dubbelbestemming gekregen.
Toetsingskader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.
Toetsing aan het plangebied
Een aantal panden in de directe omgeving van het plangebied zijn aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol, dit zijn Aesgewei 2 en Aesgewei 4 (Bron: Bestemmingsplan Sibrandabuorren en Tersoal). Volgens de cultuurhistorische kaart van de provincie Friesland is het plangebied aangemerkt als Boerderijplaatsen en zijn Aesgewei 21 en It Lange Ein 21 ook cultuurhistorisch waardevol. Op basis van het rapport historische verkaveling in de gemeente Sudwest-Fryslân ligt het plangebied in een opstrekkende verkavelingsgebied. Dit wordt gekenmerkt door een opstrekkende verkaveling, die zich kenmerkt door smalle langgerekte percelen. Op basis van de oriëntatie van de sloten kan de ontginningsrichting worden vastgesteld. Vaak zijn één of meerdere nederzettingsassen nog aanwezig
Tevens heeft onderzoek naar karakteristieke bebouwing in het plangebied plaatsgevonden. De boerderij aan de Aesgewei 3 is geïnventariseerd en gewaardeerd. Het pand is beoordeeld op de stedenbouwkundige, architectonische, cultuurhistorische en streekhistorische waarde en van een puntenaantal voorzien. Het pand heeft 17 punten gekregen waarmee het pand valt binnen de categorie K2. Dit pand vertegenwoordigd een zodanige waarde, dat het van belang is om met name de hoofdvorm van het bouwwerk in stand te houden. De karakteristieke bebouwing is op de verbeelding aangeduid als “karakteristiek”. In de planregels is hiervoor een vergunningstelsel voor werken en/of werkzaamheden aan gekoppeld. In Bijlage 7 van de planregels 'Lijst met karakteristieke en monumentale panden' bij de regels is een overzicht van karakteristieke panden opgenomen.
Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen cultuurhistorische waardevolle elementen direct of indirect beschadigt aangezien het een perceelsgebonden ontwikkeling betreft. De voormalige bedrijfswoning blijft intact. Daarnaast is met het ontwerp van de nieuwe bebouwing aangesloten op de bebouwing in de omgeving. Ook de verkaveling blijft aanwezig.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Toetsing aan het plangebied
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Algemeen toetsingskader
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door de volgende risicobronnen:
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door deze activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Hierbij is het PR de berekende kans per jaar, dat iemand overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat deze persoon op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het externe veiligheidsbeleid is opgenomen in wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, Bevb en Bevt is onder meer een verantwoordingsplicht van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat als in of in de nabijheid van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn, in combinatie met de aanwezigheid van beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten zoals woningen, de planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.
Toetsing
Over dit plan heeft de Omgevingsdienst Fryslân geadviseerd (15 november 2022, 2022-FUMO-0069744). Hierna volgt een samenvatting van dit advies. Het volledige adviesrapport is als bijlage 9 opgenomen bij dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid is voor deze ruimtelijke ontwikkeling relevant in verband met de ligging van een hogedruk aardgastransportleidingen (A-652) van Gasunie met een invloedsgebied over het plangebied.
Er zijn verder geen andere risicobronnen in de nabijheid van de planlocatie aanwezig, die in verband met externe veiligheid bij de beoordeling moeten worden betrokken.
Hogedruk aardgastransportleiding
Ten noorden van het plangebied liggen drie hoge druk aardgastransportleidingen (waaronder de bepalende A-652) van Gasunie met een invloedsgebied over het plangebied. Het bestemmingsplan is getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van het Bevb is het plan getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar en is de ligging van de belemmeringenstrook en het groepsrisico beoordeeld.
Plaatsgebonden risico
Ter hoogte van het plangebied is van de hogedruk aardgastransportleidingen geen plaatsgebonden risico 10-6 buiten de belemmeringenstrook berekend. Dit houdt in dat het bestemmingsplan voldoet aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar. De bouw van de nieuw te realiseren woning vindt plaats buiten de contour van het plaatsgebonden risico 10-6. Ten aanzien hiervan wordt aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar voldaan.
Belemmeringenstrook
De hoge druk aardgastransportleiding A-652 heeft een werkdruk van maximaal 80 bar. Buisleidingen met een maximale druk van meer dan 40 bar hebben gelet op artikel 5 van de RvB een belemmeringenstrook van 5 meter, gemeten uit het hart van de leiding, aan weerszijden van de leiding. Binnen de belemmeringenstrook mogen géén nieuwe bouwwerken worden opgericht. Het ruimtelijk plan voldoet hier aan.
Groepsrisico
Alhoewel het plangebied deels binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding van Gasunie ligt, wordt de nieuw te realiseren woning buiten het invloedsgebied gerealiseerd. Dit houdt in dat de ontwikkeling geen effect heeft op de hoogte van het groepsrisico en het om die reden geen meerwaarde heeft een nadere risicoanalyse uit te voeren naar de gevolgen van het groepsrisico van de voorgenomen ontwikkeling.
Zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid
Ten aanzien van de zelfredzaamheid ligt de te realiseren woning buiten het invloedsgebied (1% letaliteitszone) van de leiding. Brandweer Fryslân adviseert overeenkomstig haar advies van 17 oktober 2022:
De initiatiefnemers te informeren over het handelingsperspectief bij een fakkelbrand, namelijk het vluchten in de bouwwerken;
De initiatiefnemers te informeren over de opkomsttijd, zodat de verwachtingen van de brandweer bij een incident realistisch zijn;
De nieuw te realiseren sloot te laten voldoen aan de gestelde kaders, zodat het slootwater gebruikt kan worden als bluswater.
Conclusie
Als het advies van Brandweer Fryslân wordt opgevolgd, kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen oplevert om het bestemmingsplan vast te stellen.
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Toetsing aan het plangebied
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Daarvan is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die de genoemde drempelwaarden niet overschrijden toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Hierbij wordt aandacht geschonken aan de kenmerken en plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
Kenmerken van het project
Het bestemmingsplan voorziet in een beperkte toevoeging van woningen. In totaal wordt er één woningen planologisch mogelijk gemaakt. In paragraaf 2.2 wordt nader ingegaan op de gewenste situatie. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
Plaats van het project
Het plangebied bevindt zich op kadastraal bekend als gemeente Rauwerd, sectie H en perceelnummer 613 . In het plangebied bevindt zich al een pand met een woonbestemming. Daarnaast zijn er meerder bouwwerken te vinden met een oppervlakte van circa 1.150 m2. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig.
Kenmerken van het potentiële effect
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken kan gesteld worden, dat de nieuwe ontwikkelingen geen nadelige invloed hebben op bestaande natuur- en/of landschapswaarden. Ook worden geen cultuur-historische en/of archeologische waarden aangetast. Door de nieuwe ontwikkelingen worden bestaande bedrijven in de omgeving niet in hun mogelijkheden beperkt. De bodem en het grondwater zijn geschikt voor de beoogde functie. Met het initiatief treden geen overtredingen op in het kader van de flora en faunawetgeving. Het voornemen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer en omliggende woningen, leidt niet tot luchtvervuiling, geluidsoverlast en bedrijven worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd.
Conclusie
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een formele m.e.r-procedure te doorlopen.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
De bestemmingen die in dit bestemmingsplan voorkomen zijn afgestemd op het vigerende bestemmingsplan en andere actuele bestemmingsplannen in de nabijheid van het plangebied. Hierbij geldt dat de regeling voor het plangebied is toegespitst op dit initiatief, waarbij de randvoorwaarden uit het beleidskader, onder meer de planologische randwaarden, als uitgangspunt gelden. Binnen het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:
Wonen
Het plangebied krijgt hoofdzakelijk een woonfunctie. In het oostelijk gelegen gedeelte van het plangebied is daarom gekozen voor de bestemming 'Wonen'. Deze gronden zijn naast voor het wonen, onder meer bestemd voor een ondergeschikt aan-huis-verbonden beroep en bêd & brochje. Bovendien mag hobbymatig vee worden gehouden.
Gebouwen en overkappingen moeten in de vorm van een schuurwoning binnen een bouwvlak worden gebouwd. Het aantal woningen binnen deze bestemming mag ten hoogste één bedragen. Op de gronden met de bestemming 'Wonen' is op dit moment een bedrijfsgebouw van het voormalige agrarische bedrijf gebouwd, welke zal worden gesloopt. Wanneer een nieuw gebouw wordt gebouwd, geldt een voorwaardelijke verplichting om de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het beplantingsplan te realiseren en in stand te houden. Het beplantingsplan is toegevoegd als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan.
Wonen - Woonboerderij
In het westelijk gedeelte van het plangebied staat een voormalige bedrijfswoning, welke als reguliere woning in gebruik zal worden genomen. Om dit mogelijk te maken is de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' opgenomen. Net als bij de bestemming 'Wonen' is ondergeschikt bêd & brochje en een aan-huis-verbonden beroep toegestaan.
Hoofdzakelijk wordt met de bouwregels aangesloten bij de bestaande situatie op dit deel van het perceel. Een woning moet gerealiseerd worden binnen een bouwvlak. Over het bouwvlak is de aanduiding 'karakteristiek' gelegd. Binnen deze aanduiding geldt, aanvullend op de andere daar voorkomende bestemming(en), dat de verschijningsvorm van het hoofdgebouw zoals deze bestond op het tijdstip van terinzagelegging van dit plan, wordt gehandhaafd.
Water
Om de aanwezigheid van water te borgen is de bestemming 'Water' opgenomen. Deze gronden zijn bestemd voor water, waterhuishoudkundige voorzieningen en aanleg- en ligplaatsen. De daarbij behorende oeververbindingen, de waterberging en bermen en beplanting passen ook binnen deze bestemming. Het bouwen van gebouwen en overkappingen is niet toegestaan.
Waarde - Archeologie 1
Op de gemeentelijke Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (gemeentelijke FAMKE) zijn de gebieden aangegeven met een hoge archeologische waarde (advies op de FAMKE: “streven naar behoud” en “waarderend onderzoek”) en archeologische verwachtingsgebieden (advies op de FAMKE: karterend onderzoek en quickscan) aangegeven. Voor de archeologische verwachtingsgebieden gelden verschillende beleidsadviezen die terug te vinden zijn op de FAMKE.
De dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ wordt gehanteerd voor de gebieden waar een archeologische verwachting is. De archeologische verwachting is voor een deel van het plangebied omlaag gesteld naar laag. Alleen ter plaatse van de hoge archeologische verwachting is de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 1' opgenomen in het plangebied conform het archeologisch advies.
Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen
De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen' ligt op een strook langs de noordzijde van het plangebied. Deze gronden zijn mede bestemd voor dijken, strekdammen en historische paden en (vaar)wegen. Behalve ter vervanging van bestaande bebouwing mogen op of in deze gronden geen nieuwe gebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.
Waarde – Landschap verkaveling
Het voor de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap verkaveling' aangewezen deel van het plangebied is mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het bijzondere kavelstructuur en kavelsloten. Voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist.
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een ontwikkeling. In dat verband wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Overleg en inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. Het voorontwerp wordt niet voor inspraak ter inzage gelegd. Het initiatief is wel voorgelegd aan de provincie en het waterschap. De reacties zijn verwerkt in het voorliggend ontwerp bestemmingsplan.
Wel is met de direct omwonende gesproken over het planvoornemen. Zij stonden welgezind tegen over het voornemen. In bijlage 10 is een geanonimiseerde versie van de gespreken bijgevoegd.
Zienswijze
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Hiervan is geen gebruik gemaakt. Tijdens de zienswijze periode zijn er geen zienswijze ingebracht.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is vervolgens op 24 oktober 2024 door de gemeenteraad gewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het project is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Voorliggend plan betreft een particulier initïatief. De voor dit plan en de ruimtelijke procedure te maken kosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Met initiatiefnemer worden hier afspraken over gemaakt. De kosten zijn anderszins verzekerd.
Opgemerkt wordt dat een deel van het landschappelijk inpassingsplan buiten het plangebied ligt maar op de gronden die in eigendom zijn van de iniatiefnemer in de anterieure overeenkomst is de realisatie en behoudt van de landschappelijke inpassing vastgelegd.