direct naar inhoud van Regels

SWF - Oudega en Woudsend

Status: vastgesteld
Idn: NL.IMRO.1900.2023zuidBPodgawsnd-vast

REGELS

Inhoudsopgave

 

REGELS

HOOFDSTUK 1 inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

HOOFDSTUK 2 bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

Artikel 4 Bedrijf

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening

Artikel 6 Bedrijventerrein

Artikel 7 Cultuur en ontspanning - Molen

Artikel 8 Detailhandel

Artikel 9 Gemengd

Artikel 10 Groen

Artikel 11 Maatschappelijk

Artikel 12 Natuur

Artikel 13 Natuur - Waterrecreatief medegebruik

Artikel 14 Recreatie - Dagrecreatie

Artikel 15 Recreatie - Jachthaven

Artikel 16 Recreatie - Kampeerterrein

Artikel 17 Recreatie - Recreatiebedrijven

Artikel 18 Recreatie - Recreatiewoningen

Artikel 19 Sport

Artikel 20 Tuin

Artikel 21 Verkeer - Verblijf

Artikel 22 Verkeer - Wegverkeer

Artikel 23 Water

Artikel 24 Wonen

Artikel 25 Wonen - Woonboerderij

Artikel 26 Wonen - Woongebouw

Artikel 27 Leiding - Riool

Artikel 28 Leiding - Water

Artikel 29 Waarde - Archeologie 1

Artikel 30 Waarde - Archeologie 2

Artikel 31 Waarde - Beschermd gezicht

Artikel 32 Waarde - Cultuurhistorie Stinzen States Buitenplaatsen en Kloosters

Artikel 33 Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen

HOOFDSTUK 3 algemene regels

Artikel 34 Anti-dubbeltelregel

Artikel 35 Algemene bouwregels

Artikel 36 Algemene gebruiksregels

Artikel 37 Algemene aanduidingsregels

Artikel 38 Algemene afwijkingsregels

Artikel 39 Algemene wijzigingsregels

Artikel 40 Overige regels

HOOFDSTUK 4 overgangsrecht en slotregel

Artikel 41 Overgangsrecht

Artikel 42 Slotregel

 

HOOFDSTUK 1 inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

 

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan SWF - Oudega en Woudsend met identificatienummer – NL.IMRO.1900.2023zuidBPodgawsnd-vast van de gemeente Súdwest-Fryslân;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

de uitoefening van een beroep of bedrijf (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 1, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

Een op de grond staand gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.7 aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsactiviteiten:

Het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitvoeren van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omgeving in een woning met behorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate blijft behouden;

1.8 aanlegplaats:

een ruimte voor het tijdelijk afmeren van een vaartuig;

1.9 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.10 afhankelijke woonruimte:

Een aangebouwd of vrijstaand bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin uit een oogpunt van mantelzorg een gedeelte van de huishouding is gehuisvest;

1.11 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;

1.12 archeologisch monument:

een terrein dat op basis van de Erfgoedwet door het Rijk is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage:

Een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bebouwingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.15 bêd en brochje

een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt;

1.16 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen;

1.17 bedrijfswoning:

een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde perceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert;

1.18 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.19 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.20 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten, en dergelijke;

1.21 beschermd gezicht:

aangewezen gronden mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht Sneek zoals dat is verwoord in het daarbij behorende aanwijzingsbesluit d.d. 4 oktober 1991;

1.22 bestaand(e):

  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan legaal bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;

  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan legaal bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.24 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.25 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofgebouw verbonden, al dan niet vrijstaand bouwwerk;

1.26 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een standplaats);

1.27 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.28 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.30 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.31 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.32 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.33 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die worden gebruikt voor het agrarische bedrijf, dan wel hobbymatig agrarisch in gebruik zijn;

1.34 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.35 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.36 dakkapel:

Een uitbouw binnen het dakvlak van een gebouw met kapconstructie, welke uitbouw doorgaans geen wijziging van de vorm en het profiel van het dak veroorzaakt;

1.37 dakopbouw:

Het door een gevel of nokverhoging vergroten van een bestaande ruimte welke leidt tot een wijziging van de vorm en het profiel van het dak;

 

1.38 dakvormen

dakvormen:

  1. afgeknot schilddak: een schilddak met deels een platte afdekking, zoals hieronder is afgebeeld;

    [image]

  2. lessenaarsdak: een éénzijdige kapconstructie, zoals hieronder is afgebeeld, waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen;
    [image]

  3. mansardedak: een kap, zoals hieronder is afgebeeld, waarbij het dakvlak bestaat uit twee vlakken die elkaar onder een stompe hoek ontmoeten;
    [image]

  4. schilddak: een kap, zoals hieronder is afgebeeld, waarbij het dak bestaat uit vier vlakken die elkaar in een nok(lijn) ontmoeten;

    [image]

  5. zadeldak / tentdak: een kap, zoals hieronder is afgebeeld, waarbij het dak bestaat uit twee vlakken die elkaar in een nok(lijn) ontmoeten.
    [image]

1.39 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;

1.40 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.41 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.42 discotheek:

een gebouw, waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot dansen op mechanische en/of levende muziek en het serveren van al dan niet alcoholhoudende dranken;

1.43 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;

1.44 eerste verdieping:

de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw;

1.45 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.46 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.47 evenement:

een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan dan wel vergunning of ontheffing moet worden aangevraagd en verleend;

1.48 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.49 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.50 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.51 groepsaccommodatie:

(deel van) een gebouw dat bestemd is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf voor groepen, waarbij wordt overnacht in slaapzalen en/of slaapkamers en waar een dagverblijf beschikbaar is waarin de gasten mede huishoudelijke werkzaamheden kunnen verrichten;

1.52 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.53 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk is aan te merken, met dien verstande dat aangebouwde en/of vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet tot het hoofdgebouw worden gerekend;

1.54 hoofdvorm:

een gebouw dat op een bouwperceel architectonisch als belangrijkste gebouw valt aan te merken exclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken

1.55 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor verkoop aan het publiek wordt bereid en verstrekt, al dan niet voor consumptie ter plaatse, en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

 

horecabedrijf categorie 1: een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petitrestaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

 

horecabedrijf categorie 2: een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar, (grand)café, eetcafé, restaurant, café-restaurant en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekking of een zalencentrum;

 

horecabedrijf categorie 3: een horecabedrijf, dat voornamelijk is gericht op het ’s avonds en/of ‘s nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-dancing, discotheek, nachtclub en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

 

horecabedrijf categorie 4: een horecabedrijf, dat in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies, zoals een hotel, motel, pension en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met een restaurant of een café-restaurant;

1.56 huishouden

de bewoning van een woning door:

  1. één persoon;

  2. twee of meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, waaronder geen kamerbewoning begrepen.

1.57 kampeergebouw:

een gebouw, geen kampeermiddel zijnde, van beperkte omvang, dat dient voor het periodiek recreatief nachtverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.58 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.59 kampeerplaats:

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, door middel van nummering, stroomvoorzieningen, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van maximaal één kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf;

1.60 kampeerterrein:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en – blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.61 kap:

Een kap is een afdekking van een gebouw waarbij bij in een horizontale projectie ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken;

1.62 karakteristiek pand of object:

panden of objecten die cultuurhistorisch waardevol zijn door hun stedenbouwkundige ligging, architectonische beeldwaarde, materiaaltoepassing in relatie met de authenticiteit en de streekhistorische waarde van het pand en/of haar bewoners;

1.63 kleinschalig kamperen:

een terrein in een kleinschalige opzet met een beperkt aantal staanplaatsen voor kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, inclusief de bij die kampeermiddelen behorende gemeenschappelijke faciliteiten, welk terrein uitsluitend in het toeristische seizoen opengesteld is en op welk terrein de kampeermiddelen ook alleen in het toeristische seizoen aanwezig zijn;

1.64 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.65 landbouwmechanisatiebedrijf

een bedrijf gericht op het repareren en onderhouden van landbouwwerktuigen en machines, waaronder tractoren en maaimachines, als servicefunctie voor de agrarische bedrijven in de omliggende regio;

 

1.66 ligplaats:

het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dat doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, anders dan voor aanleggen;

1.67 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van overheidsdienstverlening - als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.68 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.69 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.70 monument:

een pand of object dat op basis van de geldende wetgeving door het Rijk is aangewezen als beschermd monument;

1.71 natuurtoets:

een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat een ontheffing op grond van de Wet Natuurbescherming kan worden verleend;

1.72 Normaal Amsterdams Peil

Het Normaal Amsterdams Peil (afgekort tot NAP) is de referentiehoogte ofwel peil waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd. Het NAP staat sinds 1891 voor Normaal Amsterams Peil;

1.73 normaal onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.74 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen openbare sanitaire voorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en zendmasten;

1.75 ondergeschikte tak:

een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf, zoals een intensieve tak veehouderij;

1.76 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde bestaande uit een dak en ten hoogste één wand;

1.77 pand:

de kleinste bij de totstandkoming en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.78 peil:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;

1.79 pension:

een horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere of kortere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten, een en ander zonder vermaaksfunctie;

1.80 permanente bewoning:

het gebruiken van een woning of recreatiewoning als hoofdverblijf, zijnde de vaste woon- en verblijfplaats, waarbij de woning voor de bewoners het reële hoofdverblijf vormt en derhalve niet een adres is waar men tijdelijk en/of recreatief verblijft;

1.81 praktijkruimte:

een ruimte, zijnde (een zelfstandige eenheid van) een gebouw of indien onderdeel uitmakende van een woning, dat dient voor de uitoefening van een vrij beroep dan wel voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;

1.82 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.83 recreatieappartement

het geheel van bijeen behorende vertrekken als afzonderlijk gemeubileerde woongelegenheid, bedoeld voor verblijfsrecreatie, in een groter gebouw;

1.84 recreatiebedrijf:

een bedrijf gericht op het verzorgen van activiteiten die in de vrije tijd plaatsvinden en ontspanning als doel hebben;

1.85 recreatiewoning:

een gebouw dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.86 relatie

een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven delen van een bouwvlak of denkbeeldige rechthoek met elkaar verbindt, zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één bouwvlak of denkbeeldige rechthoek;

1.87 rijbak

buitenrijbaan ten behoeve van paardrij-activiteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.88 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een veiligheidsafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.89 seksinriching:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.90 standplaats:

een in of op het terrein aangegeven plek voor het plaatsen of geplaatst houden van een kampeerplaats of standplaats mobiele verkoopinrichting;

1.91 standplaats mobiele verkoopinrichting:

een standplaats met een mobiele verkoopinrichting die wordt ingenomen op vaste dagen of dagdelen, zoals vergund.

1.92 standplaats woonwagen:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.93 supermarkt:

een detailhandelsbedrijf dat zich in hoofdzaak richt op het verkopen van voedings- en genotmiddelen en dagelijkse levensbenodigdheden in een algemeen assortiment, in de vorm van een zelfbedieningszaak die vanwege de grootschaligheid van het aanbod een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling;

1.94 vast kampeermiddel:

een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.95 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.96 volkstuin:

gronden waarop niet-bedrijfsmatige teelt van groenten en/of fruit en het kweken van siergewassen wordt uitgeoefend;

1.97 volumineuze detailhandel:

detailhandel in goederen, die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, woning- en tuininrichtingsartikelen, tuinmeubelen, meubels, grove bouwmaterialen/bouwmarkten, kampeermiddelen, keukens en sanitair;

1.98 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.99 voorgevel:

de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevellijn, met dien verstande dat indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen of is gericht op meerdere openbare ruimtes, de bouwgrens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.100 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.101 vrijstaand bijbehorend bouwwerk:

een op zichzelf staand, vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de voorschriften anders is bepaald;

1.102 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.103 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit; hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten, etc.;

1.104 webwinkel:

een winkel op een perceel waarbij de verkoop van op de eindgebruiker gerichte goederen
uitsluitend plaatsvindt via internet, waarbij geen klanten op het perceel langskomen (om
goederen af te halen of uit te proberen of te betalen) en er geen ruimtelijke uitstraling uitgaat van de webwinkel;

1.105 winkel:

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

1.106 wonen:

het huisvesten van één (afzonderlijk) huishouden in een (bedrijfs-)woning of woonhuis, waarbij een (bedrijfs-)woning of woonhuis uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning;

1.107 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.108 woonboerderij:

een gebouw, zijnde een voormalig agrarisch bedrijf, met tenminste één woning, dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.109 woongebouw

een gebouw met een gemeenschappelijke toegang, dat meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat (al dan niet in combinatie met bergruimte) en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.110 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.111 zorgaccommodatie:

sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn;

1.122 mestzak

een zak, geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein, voornamelijk opgebouwd uit kunststoffolies, waarvan de bodemafdichting en afdekking één geheel vormen;

1.112 zorgboerderij:

een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;

1.113 zorgfunctie:

een zorgfunctie als tweede tak bij een agrarisch bedrijf waarbij een directe relatie bestaat tussen de sociaal-medische opvang van personen en de agrarische bedrijfsactiviteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.3 de hoogte van een antenne-installatie

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de antenne installatie.

 

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.

 

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.6 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

 

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.8 uitzondering wijze van meten

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilaster, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameborden, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

HOOFDSTUK 2 bestemmingsregels

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch grondgebruik;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. infrastructurele voorzieningen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

3.2.2 Andere bouwwerken

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m bedraagt;

 

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Agrarisch' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het afgraven of ophogen van gronden met meer dan 0,40 m;

  2. het aanleggen, verwijderen, ontgraven en vergraven van dijken en taluds;

  3. het aanleggen of veranderen of dempen van water(lopen);

  4. het opspuiten van waterlopen en waterplassen met baggerspecie;

  5. het aanleggen van klinker- of tegelbestratingen, van terreinverhardingen, van beton(platen), asfalt(platen) of van andere oppervlakteverhardingen groter dan 10 m²;

  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of apparatuur;

  7. het verwijderen, beschadigen, vellen, kappen of rooien van bomen of andere houtgewassen, die ten tijd van het van kracht worden van het plan aanwezig zijn, tenzij hierop de Wet natuurbescherming, of krachtens die wet gestelde voorwaarden van toepassing zijn;

  8. het planten van bomen en andere houtige gewassen, ter plaatse waar deze gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het van kracht worden van het plan;

  9. het scheuren of frezen van grasland anders dan ter instandhouding of verbetering van het grasland.

 

3.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. dienen tot het in stand houden of voltooien van werken die op de dag van het van kracht worden van het plan al bestaan of in uitvoering zijn genomen;

  2. noodzakelijk zijn voor een normale agrarische bedrijfsvoering;

  3. behoren tot het normale onderhoud en beheer;

  4. worden uitgevoerd binnen het kader van archeologische opgravingen op de gronden met een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2.

 

3.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, als:

  1. deze werken en werkzaamheden of de hiervan direct of indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke waarden niet onevenredig aantasten of kunnen aantasten;

  2. de mogelijkheden voor herstel of opbouw van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

 

3.4.4 Advies omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, als over de toelaatbaarheid van de werken en werkzaamheden schriftelijk advies is ingewonnen bij een landschapsdeskundige en/of een agrarisch deskundige. Wanneer nodig wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de waterbeheerder.


Artikel 4 Bedrijf

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

 

en ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'specifieke vorm van bedrijf - jachtwerf', zijn de gronden tevens bestemd voor een jachtwerf;

  2. 'specifieke vorm van bedrijf - roestvrijstaalbewerkingsbedrijf', zijn de gronden tevens bestemd voor een roestvrijstaalbewerkingsbedrijf;

 

met de daarbij behorende:

  1. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  2. mantelzorg in de bedrijfswoning;

  3. bêd en brochje in de bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  1. per hoofdgebouw ten hoogste 2 slaapkamers en maximaal 5 personen zijn toegestaan;

  2. de logiesverstrekking uitsluitend is toegestaan in de (bedrijfs)woning en/of in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;

  3. vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet worden gebruikt of ingericht ten behoeve van een bêd en brochje;

  4. de oppervlakte van bêd en brochje maximaal 30% van de begane grond vloeroppervlakte van de (bedrijfs)woning bedraagt, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m²;

  5. geen reclame-uitingen worden aangebracht;

  6. voor de uitoefening van de bêd en brochje wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1;

  3. groenvoorzieningen;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. wegen en paden;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en overkappingen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m), minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)’ bedraagt de minimale en maximale goothoogte, bouwhoogte en dakhelling per bouwperceel niet meer en ook niet minder dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in het geval er een minimum of maximum in de aanduiding op de verbeelding niet is ingevuld geldt dat voor dit specifieke niet ingevulde onderdeel geen minimum danwel maximum geldt.

 

4.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, waarbij tevens geldt dat er maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m), minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)’ bedraagt de minimale en maximale goothoogte, bouwhoogte en dakhelling per bouwperceel niet meer en ook niet minder dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in het geval er een minimum of maximum in de aanduiding op de verbeelding niet is ingevuld geldt dat voor dit specifieke niet ingevulde onderdeel geen minimum danwel maximum geldt;

  3. de minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3,00 meter;

  4. de maximale inhoud bedraagt 750 m³.

 

4.2.3 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de maximale goothoogte bedraagt 3,00 meter;

  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 5,00 meter;

  3. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt 50 m²;

  4. de minimale afstand tot de voorgevellijn van de woning bedraagt 3,00 meter.

 

4.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 meter;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m;

  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde zal ten hoogste 5,50 m bedragen.

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, voor zover geen sprake is van onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de sociale veiligheid en/of de externe veiligheid, door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 4.2.2 onder a voor het bouwen van een nieuwe bedrijfswoning met dien verstande dat:

  1. ter hoogste één bedrijfswoning per bedrijf (en bouwperceel) wordt gebouwd;

  2. de noodzaak voor de bouw van een bedrijfswoning is aangetoond;

  3. de bedrijfswoning milieu hygiënisch inpasbaar is;

  4. de realisatie van de bedrijfswoning geen onevenredige negatieve effecten heeft voor de toekomstige milieusituatie, wat in ieder geval inhoudt dat de geluidwerende werking van de buitengevel(s) van de verblijfsgebieden van de bedrijfswoning ten minste 30 dB(A) bedraagt;

  5. de realisatie van de bedrijfswoning geen onevenredige negatieve effecten heeft voor de toekomstige verkaveling en uitgifte van het terrein;

  6. de geluidsbelasting op de gevel van de bedrijfswoning als gevolg van wegverkeer niet meer bedraagt dan 48 dB dan wel een door het bevoegd gezag vastgestelde hogere waarde.

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;

  2. wonen, met uitzondering van wonen in een bedrijfswoning ter plaatse van de functieaanduiding ‘bedrijfswoning’;

  3. detailhandel;

  4. een verkooppunt voor motorbrandstoffen;

  5. seksinrichtingen;

  6. opslag van goederen en materialen die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg.

 

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 sub a ten behoeve van:

  1. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie dan genoemd in artikel 4.1 sub a wanneer deze, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 4.1 sub a;

  2. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten worden genoemd, maar gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 4.1 sub a;

 

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf worden ook de aspecten geluid, geurproductie, stofuitworp, gevaar, luchtverontreiniging en bodemverontreiniging beoordeeld en wordt gekeken naar de diversiteit, het continue karakter van het bedrijf, de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in de vorm van nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. terreinen;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. wegen en paden;

  2. groenvoorzieningen;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Algemeen

Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 35.2 van toepassing.

 

5.2.2 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ bedraagt de maximum bouwhoogte per bouwperceel niet meer dan op de verbeelding is aangegeven;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ bedraagt de maximum goot- en bouwhoogte per bouwperceel niet meer dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in het geval in de aanduiding op de verbeelding de goothoogte of bouwhoogte niet is ingevuld geldt dat voor dit specifieke onderdeel (niet ingevulde goot- of bouwhoogte) geen maximum geldt.

 

5.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 meter;

  2. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde mag ten hoogste 5,50 m bedragen.

Artikel 6 Bedrijventerrein

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, met dien verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein – water- en recreatiegebonden’ uitsluitend water – en recreatiegebonden bedrijfsmatige activiteiten mogen worden uitgeoefend, en;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein – uitsluiting inrichtingen art. 41 Wet Geluidhinder’, geen inrichtingen zoals bedoeld in art. 41 Wet Geluidhinder zijn toegestaan, en;

  3. aanvullend op bovenstaande geldt dat de gronden tevens zijn bestemd voor;

  • ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf t/m categorie 3.1’: bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, en;

  • ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf t/m categorie 3.2’: bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, en;

  • ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf t/m categorie 4.1’: bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, en;

  • ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf t/m categorie 4.2’: bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

 

en ter plaatse van de aanduiding:

  1. ‘zend/ontvangstinstallatie’, zijn de gronden tevens bestemd voor een zend/ontvangstinstallatie;

  2. 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg', zijn de gronden tevens bestemd voor bedrijven ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder LPG, en ondergeschikte detailhandel in bijbehorende accessoires, benodigdheden voor motorvoertuigen en weggebonden artikelen;

 

met de daarbij behorende:

  1. bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

  2. mantelzorg in de bedrijfswoning;

  3. bêd en brochje in de bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  1. per hoofdgebouw ten hoogste 2 slaapkamers en maximaal 5 personen zijn toegestaan;

  2. de logiesverstrekking uitsluitend is toegestaan in de (bedrijfs)woning en/of in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;

  3. vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet worden gebruikt of ingericht ten behoeve van een bêd en brochje;

  4. de oppervlakte van bêd en brochje maximaal 30% van de begane grond vloeroppervlakte van de (bedrijfs)woning bedraagt, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m²;

  5. geen reclame-uitingen worden aangebracht;

  6. voor de uitoefening van de bêd en brochje wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1.

  1. terreinen;

  2. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. wegen en paden;

  3. groenvoorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. nutsvoorzieningen.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 35.2 van toepassing.

 

6.2.2 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en overkappingen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. gebouwen en overkappingen worden gebouwd op ten minste 3,00 meter vanaf de weg;

  3. de minimale afstand van gebouwen, tot aan de zijdelingse perceelsgrens, niet zijnde bedrijfswoningen, bedraagt minimaal 4,00 meter, danwel de bestaande afstand indien deze minder is;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m), minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)’ bedraagt de minimale en maximale goothoogte, bouwhoogte en dakhelling per bouwperceel niet meer en ook niet minder dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in het geval er een minimum of maximum in de aanduiding op de verbeelding niet is ingevuld geldt dat voor dit specifieke niet ingevulde onderdeel geen minimum danwel maximum geldt;

  5. in afwijking van sub d mag de bouwhoogte van gebouwen ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwhoogte' niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.

 

6.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is een bedrijfswoning toegestaan, waarbij geldt dat het maximum aantal één bedraagt;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m), minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)’ bedraagt de minimale en maximale goothoogte, bouwhoogte en dakhelling per bouwperceel niet meer en ook niet minder dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in het geval er een minimum of maximum in de aanduiding op de verbeelding niet is ingevuld geldt dat voor dit specifieke niet ingevulde onderdeel geen minimum danwel maximum geldt;

  3. de minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3,00 meter, danwel de bestaande afstand indien deze minder is;

  4. de maximale inhoud bedraagt 750 m³.

 

6.2.4 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de maximale goothoogte bedraagt 3,00 meter;

  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 5,50 meter;

  3. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten behoeve van de bedrijfswoning bedraagt 50 m²;

  4. de minimale afstand tot de voorgevellijn van de woning bedraagt 3,00 meter, waarbij tevens geldt dat de bijbehorende bouwwerken en overkappingen achter de voorgevelrooilijn van de woning dienen te zijn geplaatst.

 

6.2.5 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 meter;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m;

  3. de bouwhoogte van overige andere-bouwwerken bedraagt ten hoogste 5,50 meter.

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, voor zover geen sprake is van onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de sociale veiligheid en/of de externe veiligheid, door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 6.2.2 voor het bouwen van een nieuwe bedrijfswoning met dien verstande dat:

  1. ter hoogste één bedrijfswoning per bedrijf (en bouwperceel) wordt gebouwd;

  2. de noodzaak voor de bouw van een bedrijfswoning is aangetoond;

  3. de bedrijfswoning milieu hygiënisch inpasbaar is;

  4. de realisatie van de bedrijfswoning geen onevenredige negatieve effecten heeft voor de toekomstige milieusituatie, wat in ieder geval inhoudt dat de geluidwerende werking van de buitengevel(s) van de verblijfsgebieden van een bedrijfswoning ten minste 30 dB(A) bedraagt;

  5. de realisatie van de bedrijfswoning geen onevenredige negatieve effecten heeft voor de toekomstige verkaveling en uitgifte van het terrein;

  6. de geluidsbelasting op de gevel van de bedrijfswoning als gevolg van wegverkeer niet meer bedraagt dan 48 dB dan wel een door het bevoegd gezag vastgestelde hogere waarde;

  1. het bepaalde in lid 6.2.2 onder d voor wat betreft de voorgeschreven minimale dakhelling met dien verstande dat:

  1. het (gedeeltelijk) plat afdekken van bedrijfsgebouwen is toegestaan indien de bestaande bebouwing reeds (gedeeltelijk) plat is afgedekt.

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;

  2. wonen, met uitzondering van wonen in een bedrijfswoning ter plaatse van de functieaanduiding ‘bedrijfswoning’;

  3. detailhandel;

  4. een verkooppunt voor motorbrandstoffen;

  5. seksinrichtingen;

  6. opslag van goederen en materialen die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg.

 

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.1 sub a ten behoeve van:

  1. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie dan genoemd in artikel 6.1 wanneer deze, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 6.1;

  2. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten worden genoemd, maar gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 6.1;

  3. een snellaadstation (elektrisch), uitsluitend op een perceel met de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg', waarbij er een minimale afstand van 30 meter aanwezig dient te zijn van woonbestemmingen, het snellaadstation en de trafo’s niet binnen de ATEX zones (veiligheidszone) van het tankstation geplaatst mogen worden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet mogen worden beperkt.

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf worden ook de aspecten geluid, geurproductie, stofuitworp, gevaar, luchtverontreiniging en bodemverontreiniging beoordeeld en wordt gekeken naar de diversiteit, het continue karakter van het bedrijf, de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

Artikel 7 Cultuur en ontspanning - Molen

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Cultuur en Ontspanning - Molen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een molen;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. wegen en paden;

  3. groenvoorzieningen;

  4. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  6. sport- en speelvoorzieningen;

  7. een relatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'relatie'.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Algemeen

Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – monument” zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 35.2 van toepassing.

 

7.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m), minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)’ bedraagt de minimale en maximale goothoogte, bouwhoogte en dakhelling per bouwperceel niet meer en ook niet minder dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in het geval er een minimum of maximum in de aanduiding op de verbeelding niet is ingevuld geldt dat voor dit specifieke niet ingevulde onderdeel geen minimum danwel maximum geldt;

  3. voor zover er een relatie is opgenomen op de verbeelding tussen twee bouwpercelen, moeten de bouwregels zo worden gelezen dat voor deze beide onderdelen in gezamenlijkheid (bij elkaar opgeteld) geldt dat ze aan de bouwregels moeten voldoen.

 

7.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m bedraagt;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m;

  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 5,50 m.

 

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. seksinrichtingen;

  2. horeca, met uitzondering van ondergeschikte horecavoorzieningen ten behoeve van de doeleinden als bedoeld in 7.1

 

Artikel 8 Detailhandel

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ’Detailhandel’ aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor:

  1. detailhandel;

  2. een supermarkt alleen ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’;

 

met de daarbij behorende:

  1. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. wegen en paden;

  2. groenvoorzieningen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. sport- en speelvoorzieningen.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en overkappingen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m), minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)’ bedraagt de minimale en maximale goothoogte, bouwhoogte en dakhelling per bouwperceel niet meer en ook niet minder dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in het geval er een minimum of maximum in de aanduiding op de verbeelding niet is ingevuld geldt dat voor dit specifieke niet ingevulde onderdeel geen minimum dan wel maximum geldt;

  3. in afwijking van het bepaalde onder a zijn gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak toegestaan mits:

  1. de maximum oppervlakte van gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak 20% van de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel bedraagt;

  2. de minimum afstand tot de erfgrens 3,00 meter bedraagt;

  3. de maximum bouwhoogte 4,00 meter bedraagt, met dien verstande dat indien de maximum bouwhoogte van gebouwen gelegen op hetzelfde bouwperceel als bedoeld in sub d minder bedraagt dan 4,00 meter, de maximum bouwhoogte niet meer mag bedragen dan deze hoogte.

 

8.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m bedraagt;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m;

  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 5,50 m.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. perifere detailhandel;

  2. verkooppunten voor motorbrandstoffen.

Artikel 9 Gemengd

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, eventueel in combinatie met een bedrijf aan huis waarbij bedrijfsactiviteiten uit de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;

  2. detailhandel;

  3. maatschappelijk;

  4. cultuur en ontspanning;

  5. dienstverlening;

  6. kantoren;

  7. horeca, uitsluitend ter plaatse van een aanduiding waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding:

  1. ‘horeca van categorie 1’, uitsluitend een horecabedrijf categorie 1 is toegestaan;

  2. ‘horeca van categorie 2’, uitsluitend een horecabedrijf categorie 2 is toegestaan;

  3. ‘horeca van categorie 4’, uitsluitend een horecabedrijf categorie 4 is toegestaan;

  1. mantelzorg in de woning;

  2. bêd en brochje in de woning, met dien verstande dat:

  1. per hoofdgebouw ten hoogste 2 slaapkamers en maximaal 5 personen zijn toegestaan;

  2. de logiesverstrekking uitsluitend is toegestaan in de (bedrijfs)woning en/of in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;

  3. vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet worden gebruikt of ingericht ten behoeve van een bêd en brochje;

  4. de oppervlakte van bêd en brochje maximaal 30% van de begane grond vloeroppervlakte van de (bedrijfs)woning bedraagt, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m²;

  5. geen reclame-uitingen worden aangebracht;

  6. voor de uitoefening van de bêd en brochje wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1.

 

met de daarbij behorende:

  1. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. wegen en paden;

  3. groenvoorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. sport- en speelvoorzieningen

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Algemeen

Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' zijn de regels zoals opgenomen in artikel 35.1 van toepassing.

  2. ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” zijn de regels zoals opgenomen in artikel 35.2 van toepassing.

 

9.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. per bouwvlak is één woning toegestaan;

  3. de voorgevel van het hoofdgebouw moet in de ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevellijn worden gebouwd;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m), minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)’ bedraagt de minimale en maximale goothoogte, bouwhoogte en dakhelling per bouwperceel niet meer en ook niet minder dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in het geval er een minimum of maximum in de aanduiding op de verbeelding niet is ingevuld geldt dat voor dit specifieke niet ingevulde onderdeel geen minimum dan wel maximum geldt;

  5. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen binnen het bouwvlak ten behoeve van bedrijven en instellingen bedraagt ten hoogste 100 m².

 

9.2.3 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

  1. ten hoogste 70% van het erf buiten het bouwvlak wordt bebouwd;

  2. de gezamenlijke oppervlakte bijbehorende bouwwerken en overkappingen per hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 90% van de hoofdvorm van het hoofdgebouw, met een maximum van 100 m² dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien dit meer is;

  1. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of aangebouwde overkapping bedraagt ten hoogste de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van de woning vermeerderd met 0,25 meter;

  2. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of aangebouwde overkapping bedraagt ten hoogste 7,00 meter mits:

  1. dit bouwwerk binnen een afstand van 3 m tot de zijdelingse perceelsgrens ligt, en;

  2. de bouwhoogte minimaal 1,00 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw

  1. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of overkapping bedragen ten hoogste 3,00 en 5,50 meter;

 

9.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m bedraagt;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m;

  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 5,50 m.

 

 

9.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. verkooppunten voor motorbrandstoffen;

  2. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken;

  3. recreatieve bewoning van woonhuizen en bijbehorende bouwwerken;

  4. horeca;

  5. seksinrichtingen.

 

Artikel 10 Groen

 

10.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. bermen en beplanting;

  3. paden;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

en ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'volkstuin', een volkstuin;

  2. 'aquaduct', een aquaduct;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. wegen;

  3. verhardingen (waaronder een inrit);

  4. parkeervoorzieningen;

  5. sport- en speelvoorzieningen.

 

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. op de gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan;

 

10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;

  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;

  3. de maximale oppervlakte bedraagt 15 m².

 

10.2.2 Gebouwen ten behoeve van een volkstuin

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte aan gebouwen ten behoeve van een individuele volkstuin per volkstuin mag ten hoogste 9 m² mag bedragen, met dien verstande dat dit per 4 individuele volkstuinen ook gecentraliseerd mag worden in een gebouw met een oppervlakte van ten hoogste 36 m²;

  2. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 3,5 m mag bedragen.

 

10.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van straatmeubilair bedraagt ten hoogste 9,00 m;

  2. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 3,00 m.

 

10.3 nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. de verkeersveiligheid; en

  2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

 

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

10.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Groen' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het afgraven of ophogen van gronden met meer dan 0,40 m;

  2. het aanleggen, verwijderen, ontgraven en vergraven van dijken en taluds;

  3. het aanleggen of veranderen of dempen van water(lopen);

  4. het opspuiten van waterlopen en waterplassen met baggerspecie;

  5. het aanleggen van klinker- of tegelbestratingen, van terreinverhardingen, van beton(platen), asfalt(platen) of van andere oppervlakteverhardingen groter dan 10 m²;

  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of apparatuur;

  7. het verwijderen, beschadigen, vellen, kappen of rooien van bomen of andere houtgewassen, die ten tijd van het van kracht worden van het plan aanwezig zijn, tenzij hierop de Wet natuurbescherming, of krachtens die wet gestelde voorwaarden van toepassing zijn;

  8. het planten van bomen en andere houtige gewassen, ter plaatse waar deze gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het van kracht worden van het plan;

  9. het scheuren of frezen van grasland anders dan ter instandhouding of verbetering van het grasland.

 

10.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 10.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. dienen tot het in stand houden of voltooien van werken die op de dag van het van kracht worden van het plan al bestaan of in uitvoering zijn genomen;

  2. noodzakelijk zijn voor een normale agrarische bedrijfsvoering;

  3. behoren tot het normale onderhoud en beheer;

  4. worden uitgevoerd binnen het kader van archeologische opgravingen op de gronden met een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2.

 

10.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 10.4.1 zijn slechts toelaatbaar, als:

  1. deze werken en werkzaamheden of de hiervan direct of indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke waarden niet onevenredig aantasten of kunnen aantasten;

  2. de mogelijkheden voor herstel of opbouw van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

 

10.4.4 Advies omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 10.4.1 zijn slechts toelaatbaar, als over de toelaatbaarheid van de werken en werkzaamheden schriftelijk advies is ingewonnen bij een landschapsdeskundige. Wanneer nodig wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de waterbeheerder.


Artikel 11 Maatschappelijk

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ’Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;

 

en ter plaatse van de aanduiding:

  1. ‘begraafplaats’, tevens een begraafplaats;

  2. ‘zend-/ontvangstinstallatie’, tevens een zend-/ontvangstinstallatie;

  3. 'specifieke vorm van maatschappelijk - horeca van categorie 2’, tevens horeca categorie 2 met dien verstande dat er uitsluitend ondergeschikte horeca ten behoeve van de hoofdbestemming is toegestaan;

 

met de daarbij behorende:

  1. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. wegen en paden;

  3. groenvoorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. sport- en speelvoorzieningen.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Algemeen

Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' zijn de regels zoals opgenomen in artikel 35.1 van toepassing.

 

11.2.2 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en overkappingen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m), minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)’ bedraagt de minimale en maximale goothoogte, bouwhoogte en dakhelling per bouwperceel niet meer en ook niet minder dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in het geval er een minimum of maximum in de aanduiding op de verbeelding niet is ingevuld geldt dat voor dit specifieke niet ingevulde onderdeel geen minimum danwel maximum geldt;

  3. in afwijking van het bepaalde onder a zijn gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak toegestaan mits:

  1. de maximum oppervlakte van gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak 20% van de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel bedraagt;

  2. de minimum afstand tot de erfgrens 3,00 meter bedraagt;

  3. de maximum bouwhoogte 4,00 meter bedraagt, met dien verstande dat indien de maximum bouwhoogte van gebouwen gelegen op hetzelfde bouwperceel als bedoeld in sub d minder bedraagt dan 4,00 meter, de maximum bouwhoogte niet meer mag bedragen dan deze hoogte.

 

11.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m bedraagt;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m;

  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 5,50 m.

 

Artikel 12 Natuur

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ’Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarde en/of ecologische waarde;

  2. groenvoorzieningen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

met daaraan ondergeschikt:

 

  1. nutsvoorzieningen;

  2. agrarisch medegebruik;

  3. dagrecreatief medegebruik;

  4. educatief medegebruik;

  5. infrastructurele voorzieningen;

  6. sport- en speelvoorzieningen.

 

12.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. op de gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan;

  2. de maximum hoogte van andere bouwwerken bedraagt 1,00 meter.

 

12.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;

  2. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  3. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

12.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Natuur' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het afgraven of ophogen van gronden met meer dan 0,40 m;

  2. het aanleggen, verwijderen, ontgraven en vergraven van dijken en taluds;

  3. het aanleggen of veranderen of dempen van water(lopen);

  4. het opspuiten van waterlopen en waterplassen met baggerspecie;

  5. het aanleggen van klinker- of tegelbestratingen, van terreinverhardingen, van beton(platen), asfalt(platen) of van andere oppervlakteverhardingen groter dan 10 m²;

  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of apparatuur;

  7. het verwijderen, beschadigen, vellen, kappen of rooien van bomen of andere houtgewassen, die ten tijd van het van kracht worden van het plan aanwezig zijn, tenzij hierop de Wet natuurbescherming, of krachtens die wet gestelde voorwaarden van toepassing zijn;

  8. het planten van bomen en andere houtige gewassen, ter plaatse waar deze gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het van kracht worden van het plan;

  9. het scheuren of frezen van grasland anders dan ter instandhouding of verbetering van het grasland.

 

12.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 12.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  1. dienen tot het in stand houden of voltooien van werken die op de dag van het van kracht worden van het plan al bestaan of in uitvoering zijn genomen;

  2. noodzakelijk zijn voor een normale agrarische bedrijfsvoering;

  3. behoren tot het normale onderhoud en beheer;

  4. worden uitgevoerd binnen het kader van archeologische opgravingen op de gronden met een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 1’ en ‘Waarde - Archeologie 2’.

 

12.4.3 Toelaatbaarheid

De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 12.4.1 zijn slechts toelaatbaar, als:

  1. deze werken en werkzaamheden of de hiervan direct of indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische, natuurlijke waarde en/of landschappelijke waarden niet onevenredig aantasten of kunnen aantasten;

  2. de mogelijkheden voor herstel of opbouw van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

 

12.4.4 Advies omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 12.4.1 zijn slechts toelaatbaar, als over de toelaatbaarheid van de werken en werkzaamheden schriftelijk advies is ingewonnen bij een landschapsdeskundige. Wanneer nodig wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

Artikel 13 Natuur - Waterrecreatief medegebruik

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Natuur - Waterrecreatief medegebruik’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van de meren en poelen, riet- en oeverstroken en eilanden;

  2. extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;

  3. bruggen en voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;

  4. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer-, en picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;

  5. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  6. agrarisch medegebruik van kaden en oeverstroken;

  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder aanleggelegenheid in de vorm van bestaande steigers;

  8. water en waterhuiskundige voorzieningen;

  9. vlonders en steigers ter plaatse van de aanduiding ‘steiger’.

 

13.2 Bouwregels

 

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

  2. Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 15 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 10 m bedragen.

 

13.3 Nadere eisen

 

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het landschappelijk beeld,

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • de verkeersveiligheid,

  • de cultuurhistorische waarden;

  • de ecologische waarden;

 

nadere eisen stellen aan:

  1. de doorvaarthoogte en -breedte van bruggen.

 

13.4 Specifieke gebruiksregels

 

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;

  2. het gebruik van gronden als permanente ligplaats voor vaartuigen en/of woonschepen;

  3. het innemen van een ligplaats, behalve ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats'.

 

13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het verwijderen van oevervegetaties;

  2. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;

  3. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;

  4. het verdiepen, verbreden, aanbrengen en/of verleggen van waterlopen.

 

  1. Het bepaalde in sub a geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en/of het normale natuurbeheer betreffen;

  2. al in uitvoering waren op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

  3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.

 

  1. De omgevingsvergunning als bedoeld in sub a kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden.

 

Artikel 14 Recreatie - Dagrecreatie

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ’Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verblijfs- en/of dagrecreatieve voorzieningen en/of een passantenhaven;

  2. horeca, in de vorm van een kantine behorende bij en rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van de recreatie;

  3. een sanitaire voorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - sanitaire voorziening'.

  4. groenvoorzieningen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  6. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. wegen en paden;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. sport- en speelvoorzieningen;

 

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en overkappingen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m), minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)’ bedraagt de minimale en maximale goothoogte, bouwhoogte en dakhelling per bouwperceel niet meer en ook niet minder dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in het geval er een minimum of maximum in de aanduiding op de verbeelding niet is ingevuld geldt dat voor dit specifieke niet ingevulde onderdeel geen minimum danwel maximum geldt;

 

14.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van overige andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m;

  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 5,50 m;

  4. de bouwhoogte van steigers bedraagt ten hoogste 2,00 m.

 

14.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van overige (zelfstandige) horecadoeleinden;

 

Artikel 15 Recreatie - Jachthaven

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie - Jachthaven’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een jachthaven;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. ligplaatsen en aanleggelegenheden;

 

met de daarbij behorende:

  1. horeca, in de vorm van een kantine behorende bij en rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van de jachthaven;

  2. groenvoorzieningen;

  3. wegen en paden;

  4. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. sport- en speelvoorzieningen.

 

15.2 Bouwregels

 

15.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en overkappingen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. een bedrijfswoning is niet toegestaan;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ bedraagt de maximum goot- en bouwhoogte per bouwperceel niet meer dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in het geval in de aanduiding op de verbeelding de goothoogte of bouwhoogte niet is ingevuld geldt dat voor dit specifieke onderdeel (niet ingevulde goot- of bouwhoogte) geen maximum geldt.

 

15.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van overige andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m;

  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 5,50 m;

  4. de bouwhoogte van steigers bedraagt ten hoogste 2,00 m.

 

15.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van overige (zelfstandige) horecadoeleinden;

  2. seksinrichtingen;

  3. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  4. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  5. wonen.

 

 

Artikel 16 Recreatie - Kampeerterrein

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ’Recreatie - Kampeerterrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een kampeerterrein;

  2. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

  3. opgaand groen, ter plaatse van de aanduiding 'groen';

 

met de daarbij behorende:

  1. sanitaire voorzieningen;

  2. horeca, in de vorm van een kantine behorende bij en rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf;

  3. wegen en paden;

  4. groenvoorzieningen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  6. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. sport- en speelvoorzieningen;

 

16.2 Bouwregels

 

16.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen, een bedrijfswoning en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen, een bedrijfswoning en overkappingen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de oppervlakte per kampeergebouw mag niet meer dan 75 m2 bedragen;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal kampeergebouwen’ mag het aantal kampeergebouwen gezamenlijk niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal kampeermiddelen' mag het aantal kampeermiddelen gezamenlijk niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;

  5. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is een bedrijfswoning toegestaan, waarbij geldt dat het maximum aantal één bedraagt;

  6. de maximale goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan respectievelijk 3,50 meter en 10 meter;

  7. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ bedraagt de maximum goot- en bouwhoogte per bouwperceel niet meer dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in het geval in de aanduiding op de verbeelding de goothoogte of bouwhoogte niet is ingevuld geldt dat voor dit specifieke onderdeel (niet ingevulde goot- of bouwhoogte) geen maximum geldt;

  8. ter plaatse van de aanduiding ‘minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m), minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)’ bedraagt de minimale en maximale goothoogte, bouwhoogte en dakhelling per bouwperceel niet meer en ook niet minder dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in het geval er een minimum of maximum in de aanduiding op de verbeelding niet is ingevuld geldt dat voor dit specifieke niet ingevulde onderdeel geen minimum danwel maximum geldt;

  9. in afwijking van het bepaalde onder a zijn gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak toegestaan mits:

  1. de maximum oppervlakte van gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak 20% van de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel bedraagt;

  2. de minimum afstand tot de erfgrens 3,00 meter bedraagt;

  3. de maximum bouwhoogte 4,00 meter bedraagt, met dien verstande dat indien de maximum bouwhoogte van gebouwen gelegen op hetzelfde bouwperceel minder bedraagt dan 4,00 meter, de maximum bouwhoogte niet meer mag bedragen dan deze hoogte.

 

16.2.2 bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de maximale goothoogte bedraagt 3,00 meter;

  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 5,00 meter;

  3. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt 50 m²;

  4. de minimale afstand tot de voorgevellijn van de woning bedraagt 3,00 meter.

 

16.2.3 Overige andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m;

  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 5,50 m;

 

16.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van overige (zelfstandige) horecadoeleinden;

  2. wonen, met uitzondering van wonen in een bedrijfswoning ter plaatse van de functieaanduiding ‘bedrijfswoning’.

Artikel 17 Recreatie - Recreatiebedrijven

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie – Recreatiebedrijven’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een recreatiebedrijf;

  2. een groepsaccommodatie, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – groepsaccommodatie’;

  3. een zeilschool ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – zeilschool’;

 

met de daarbij behorende:

  1. ondersteunende horeca behorende bij en rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van het recreatiebedrijf;

  2. wegen en paden;

  3. groenvoorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. sport- en speelvoorzieningen.

 

17.2 Bouwregels

 

17.2.1 Algemeen

Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' zijn de regels zoals opgenomen in artikel 35.1 van toepassing.

  2. ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” zijn de regels zoals opgenomen in artikel 35.2 van toepassing.

 

17.2.2 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en overkappingen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. een bedrijfswoning is niet toegestaan;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m), minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)’ bedraagt de minimale en maximale goothoogte, bouwhoogte en dakhelling per bouwperceel niet meer en ook niet minder dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in het geval er een minimum of maximum in de aanduiding op de verbeelding niet is ingevuld geldt dat voor dit specifieke niet ingevulde onderdeel geen minimum danwel maximum geldt;

  4. in afwijking van het bepaalde onder a zijn gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak toegestaan mits:

  1. de maximum oppervlakte van gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak 20% van de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel bedraagt;

  2. de minimum afstand tot de erfgrens 3,00 meter bedraagt;

  3. de maximum bouwhoogte 4,00 meter bedraagt, met dien verstande dat indien de maximum bouwhoogte van gebouwen gelegen op hetzelfde bouwperceel als bedoeld in sub d minder bedraagt dan 4,00 meter, de maximum bouwhoogte niet meer mag bedragen dan deze hoogte;

  4. met dien verstande dat dit artikel lid niet van toepassing is op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - zeilschool'.

 

17.2.3 Overige andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m;

  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 5,50 m;

  4. de bouwhoogte van steigers bedraagt ten hoogste 2,00 m.

 

17.3 Specifiek gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van overige (zelfstandige) horecadoeleinden;

  2. wonen.

 

Artikel 18 Recreatie - Recreatiewoningen

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie - Recreatiewoningen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. recreatiewoningen;

  2. woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – permanente bewoning’;

  3. een tennisbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘tennisbaan’;

  4. opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';

 

met de daarbij behorende:

  1. wegen en paden;

  2. groenvoorzieningen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. sport- en speelvoorzieningen.

 

18.2 Bouwregels

 

18.2.1 Recreatiewoning

Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende regels:

  1. een recreatiewoning moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de oppervlakte van een recreatiewoning bedraagt ten hoogste 100m²;

  3. het aantal recreatiewoningen per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedragen, of het bestaande aantal wanneer dit meer is;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m), minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)’ bedraagt de minimale en maximale goothoogte, bouwhoogte en dakhelling per bouwperceel niet meer en ook niet minder dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in het geval er een minimum of maximum in de aanduiding op de verbeelding niet is ingevuld geldt dat voor dit specifieke niet ingevulde onderdeel geen minimum danwel maximum geldt.

 

18.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een recreatiewoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een recreatiewoning gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3 m achter (het verlengde van) de gevel van het hoofdgebouw die op de plankaart met "gevellijn" is aangeduid te worden gebouwd. Indien op de plankaart voor een recreatiewoning geen “gevellijn” is aangeduid, dienen bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

  2. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;

  3. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, mag niet meer dan 5,5 meter bedragen;

  4. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 meter bedragen;

  5. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, mag niet meer dan 7 meter bedragen, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken minimaal 1 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, en;

  2. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken die binnen een afstand van 3 meter tot de perceelsgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 meter mag bedragen;

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt ten hoogste 50 m², met dien verstande dat niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd;

 

18.2.3 Overige andere bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m bedraagt;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m;

  3. de bouwhoogte van steigers bedraagt ten hoogste 2,00 m;

  4. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 5,50 m.

 

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in artikel 18.2.2 onder a en toestaan dat er voor de aangeduide “gevellijn” kan worden gebouwd, indien er sprake is van de bouw van een serre binnen de aanduiding ‘gevellijn vrijstelling serres’;

  2. het bepaalde in artikel 18.2.2 onder a voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op minder dan 3 m achter (het verlengde van) de gevel van het hoofdgebouw (maar niet ervoor) die op de plankaart met "gevellijn" is aangeduid, dan wel achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;

  3. het bepaalde in artikel 18.2.2 onder e tweede aandachtsstreepje voor het bouwen van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken met een bouwhoogte van niet meer dan 7 m.

 

18.4 Specifieke gebruiksregels

 

Tot een gebruik strijdig van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. permanente bewoning van recreatiewoningen, met dien verstande dat dit niet geldt ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – permanente bewoning’.

 

 

Artikel 19 Sport

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sport- en speelterreinen;

  2. gebouwen voor binnensporten, zoals sporthallen, zwembaden en tennishallen;

 

met de daarbij behorende:

  1. horeca, in de vorm van een kantine behorende bij en rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van de sportvoorziening;

  2. voorzieningen als een was- en kleedruimten, verenigingsgebouwen, bergings- en stallingsruimten;

  3. terreinen;

  4. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1;

  5. opgaand groen, ter plaatse van de aanduiding ‘groen’;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. wegen en paden;

  2. groenvoorzieningen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen.

 

19.2 Bouwregels

 

19.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en overkappingen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m), minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)’ bedraagt de minimale en maximale goothoogte, bouwhoogte en dakhelling per bouwperceel niet meer en ook niet minder dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in het geval er een minimum of maximum in de aanduiding op de verbeelding niet is ingevuld geldt dat voor dit specifieke niet ingevulde onderdeel geen minimum danwel maximum geldt;

  3. in afwijking van het bepaalde onder a zijn gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak toegestaan mits:

  1. de maximale oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak 20% van de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel bedraagt;

  2. de minimale afstand tot de erfgrens 3,00 meter bedraagt;

  3. de maximale bouwhoogte 4,00 meter bedraagt, met dien verstande dat indien de maximale bouwhoogte van gebouwen gelegen op hetzelfde bouwperceel als bedoeld in sub d minder bedraagt dan 4,00 meter, de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan deze hoogte.

 

19.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m bedraagt;

  2. de bouwhoogte van voorzieningen voor het uitoefenen van de sport, zoals ballenvangers, bedraagt ten hoogste 15,00 m;

  3. de bouwhoogte van lichtinstallaties bedraagt ten hoogste 20,00 m;

  4. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m;

  5. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 5,50 m.

 

19.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van overige (zelfstandige) horecadoeleinden;

  2. seksinrichtingen.

Artikel 20 Tuin

 

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. wegen en paden;

  2. groenvoorzieningen;

  3. water en waterhuiskundige voorzieningen;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen.

 

20.2 Bouwregels

 

20.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. op de gronden binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a is de bouw van erkers en tochtportalen toegestaan, mits:

  1. de horizontale diepte maximaal 1,50 meter is;

  2. de horizontale afstand van de erker tot de perceelgrens met het openbaar gebied minimaal 2,50 meter is;

  3. de breedte maximaal 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw is;

  4. de bouwhoogte maximaal 3 meter dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw +0,25 meter is.

 

20.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 8,00 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,50 m bedragen.

 

Artikel 21 Verkeer - Verblijf

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;

  2. voet- en rijwielpaden;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. bermen en beplanting;

  5. straatmeubilair;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. oeververbindingen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. geluidswerende voorzieningen;

  4. groen;

  5. terrassen;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  7. een brug, ter plaatse van de aanduiding 'brug'.

 

21.2 Bouwregels

 

21.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

21.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m;

  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 5,50 m

  4. in afwijking van het bepaalde onder c mag de bouwhoogte van verkeersregelende voorzieningen, lichtmasten en geluidswerende voorzieningen maximaal 12,00 meter bedragen.

Artikel 22 Verkeer - Wegverkeer

 

22.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Verkeer - Wegverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden;

  2. verlaadplaatsen voor landbouwproducten;

  3. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

  4. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  5. parkeer- en picknickplaatsen;

  6. bruggen en voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;

  7. een aquaduct, ter plaatse van de aanduiding ‘aquaduct’;

  8. een brug, ter plaatse van de aanduiding ‘brug’;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. water;

  2. groenvoorzieningen.

 

22.2 Bouwregels

 

  1. Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van wegverkeer, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding worden gebouwd, hiervoor gelden de volgende regels:

  1. de inhoud per gebouw mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 15 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 10 m bedragen.

 

22.3 Nadere eisen

 

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld,

 

nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats van gebouwen;

  2. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de bouwhoogte meer dan 3 m bedraagt.

 

 

Artikel 23 Water

 

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;

  2. waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

met daarbij behorende:

  1. waterberging;

  2. bermen en beplanting;

  3. vlonders en steigers ter plaatse van de aanduiding 'steiger';

  4. een aquaduct, ter plaatse van de aanduiding ‘aquaduct’;

  5. een brug, ter plaatse van de aanduiding 'brug';

  6. een jachthaven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven';

  7. een houtkolk, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water – houtkolk’;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. wegen en paden.

 

23.2 Bouwregels

 

23.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

23.2.2 Overige andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van vlonders en steigers bedraagt ten hoogste 1,00 meter gemeten vanaf het Normaal Amsterdams Peil;

  2. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 2,50 meter gemeten vanaf het Normaal Amsterdams Peil.

 

23.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  2. het straat- en bebouwingsbeeld;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de verkeersveiligheid;

  5. de woonsituatie;

  6. de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stads- of dorpsgezicht;

nadere eisen stellen aan de plaats en oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte van de bebouwing.

 

23.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen;

  2. het gebruik van gronden als ligplaats voor (recreatie)vaartuigen, behalve daar waar het op grond van de gemeentelijke ligplaatsenverordening is toegestaan.

 

23.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

23.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Water' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen, verwijderen, ontgraven en vergraven van dijken en taluds;

  2. het aanleggen of veranderen of dempen van water(lopen);

  3. het opspuiten van waterlopen en waterplassen met baggerspecie;

  4. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of apparatuur.

 

23.5.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 23.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  1. dienen tot het in stand houden of voltooien van werken die op de dag van het van kracht worden van het plan al bestaan of in uitvoering zijn genomen;

  2. behoren tot het normale onderhoud en beheer;

  3. worden uitgevoerd binnen het kader van archeologische opgravingen op de gronden met een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 1’ en ‘Waarde - Archeologie 2’.

 

23.5.3 Toelaatbaarheid

De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 23.5.1 zijn slechts toelaatbaar, als:

  1. deze werken en werkzaamheden of de hiervan direct of indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke en waterhuishoudkundige waarden niet onevenredig aantasten of kunnen aantasten;

  2. de mogelijkheden voor herstel of opbouw van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

 

23.5.4 Advies omgevingsvergunning

De werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 23.5.1 zijn slechts toelaatbaar, als over de toelaatbaarheid van de werken en werkzaamheden schriftelijk advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.

 

Artikel 24 Wonen

 

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen in een woonhuis, al dan niet in combinatie met ruimte voor:

  1. een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

  2. mantelzorg;

  3. bêd en brochje;

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. een garagebox, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘garagebox’;

  3. een kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’;

  4. opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;

  5. een kringloopwinkel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van detailhandel – kringloopwinkel’;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1;

  3. groenvoorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.;

  5. een relatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'relatie'.

 

24.2 Bouwregels

 

24.2.1 Algemeen

Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – monument” zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 35.1 van toepassing;

  2. ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 35.2 van toepassing;

  3. voor zover er een relatie is opgenomen op de verbeelding tussen twee bestemmingsvlakken, moeten de bouwregels zo worden gelezen dat voor beide vlakken in gezamenlijkheid (bij elkaar opgeteld) geldt dat ze aan de bouwregels moeten voldoen.

 

24.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;

  2. een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  3. de oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 150 m²;

  4. het aantal woningen bedraagt per hoofdgebouw ten hoogste het bestaande aantal;

  5. de voorgevel van het hoofdgebouw moet in de ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevellijn worden gebouwd;

  6. ter plaatse van de aanduiding ‘minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m), minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)’ bedraagt de minimale en maximale goothoogte, bouwhoogte en dakhelling per bouwperceel niet meer en ook niet minder dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in het geval er een minimum of maximum in de aanduiding op de verbeelding niet is ingevuld geldt dat voor dit specifieke niet ingevulde onderdeel geen minimum danwel maximum geldt;

  7. per woonhuis is niet meer dan één dakopbouw per dakvlak toegestaan, met dien verstande dat:

  1. als er sprake is van een dakopbouw door het verhogen van de gevel dient te worden voldaan aan het gestelde onder 24.2.6.1

  2. als er sprake is van een dakopbouw door het verhogen van de nok dient te worden voldaan aan het gestelde onder 24.2.6.2

 

 

24.2.3 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een woonhuis gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 100m2 mag bedragen, met dien verstande dat:

  1. niet meer dan 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd, en;

  2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 90% van de oppervlakte van de hoofdvorm mag bedragen, en

  1. in afwijking van het bepaalde onder a.2 mag bij een woning in ieder geval 50m2 aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden gebouwd;

  2. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of aangebouwde overkapping bedraagt ten hoogste de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 meter;

  3. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorende bouwwerk of een aangebouwde overkapping is ten minste 1,00 meter lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, tenzij;

  1. een hoofdgebouw bestaat uit één bouwlaag met een plat dak, dan mag een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of aangebouwde overkapping ten hoogste even hoog als de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

  2. een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of aangebouwde overkapping binnen een afstand van 3,00 meter tot de zijdelingse perceelsgrens ligt, dan is de bouwhoogte ten hoogste 7,00 meter én ten minste 1,00 meter lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

  1. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of overkapping bedragen ten hoogste 3,00 en 5,00 meter;

  2. bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden tenminste 3,00 meter achter de gevellijn geplaatst;

  3. binnen de aanduiding ‘garagebox’ is het bestaande bebouwd oppervlakte en de bestaande goot- en bouwhoogte toegestaan.

 

24.2.4 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een woonschepenligplaats

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een woonschepenligplaats gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bedraagt ten hoogste 35 m² per ligplaats dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;

  2. de goot- en bouwhoogte van de bijgebouwen bedragen ten hoogste 3,00 en 4,50 meter.

 

24.2.5 Overige andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 8,00 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde zal ten hoogste 5,50 m bedragen.

 

24.2.6 Dakopbouwen

 

24.2.6.1 Dakopbouwen door het verhogen van de gevel

In aanvulling op het gestelde onder 24.2.2 gelden voor dakopbouwen door het verhogen van een gevel de volgende regels:

  1. een dakopbouw is uitsluitend toegestaan op een hoofdgebouw van één bouwlaag met kap, waarbij de dakhelling niet minder bedraagt dan 30 graden;

  2. Ter weerszijden van een dakopbouw moet tenminste één meter dakvlak over blijven;

  3. de verticale afstand van de goothoogte van de dakopbouw tot de noklijn van de woning bedraagt tenminste één meter als de dakopbouw gesitueerd is grenzend aan het voorerfgebied en bedraagt tenminste 0,5 meter als de dakopbouw gesitueerd is grenzend aan het achtererfgebied;

  4. de breedte van een dakopbouw grenzend aan het voorerfgebied bedraagt niet meer dan 40% van de breedte van het dakvlak, met dien verstande dat de breedte niet meer mag bedragen dan 4 meter;

  5. de breedte van een dakopbouw grenzend aan het achtererfgebied bedraagt niet meer dan 60% van de breedte van het dakvlak, met dien verstande dat de breedte niet meer mag bedragen dan 6 meter;

  6. de afstand van een dakopbouw grenzend aan het achtererfgebied tot het voorerfgebied bedraagt ten minste 3 meter.

 

 

24.2.6.2 Dakopbouwen door het verhogen van de nok

In aanvulling op het gestelde onder 24.2.2 gelden voor dakopbouwen door het verhogen van de nok de volgende regels:

  1. de nokverhoging is alleen toegestaan op een hoofdgebouw met een zadeldak van niet meer dan 35 graden;

  2. de dakopbouw is alleen toegestaan in een dakvlak dat grenst aan het achtererfgebied;

  3. Ter weerszijden van een dakopbouw moet tenminste één meter dakvlak over blijven;

  4. de afstand van de dakopbouw tot de achtergevel is horizontaal gemeten tenminste één meter;

  5. de nokverhoging vindt plaats door het verlengen van het tegenoverliggende dakvlak waardoor de nok richting achtererfgebied schuift, waarbij de hellingshoek gelijk blijft aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak;

  6. de hoogte van de buitenwanden van de dakopbouw bedragen niet meer dan 1,2 meter;

  7. de breedte van de dakopbouw bedraagt niet meer dan 60% van de breedte van het dakvlak, met dien verstande dat de breedte niet meer mag bedragen dan 6 meter;

  8. de afstand van een dakopbouw tot het voorerfgebied bedraagt tenminste 3 meter.

 

24.3 Nadere eisen

 

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. de goede woonsituatie;

  2. de sociale veiligheid;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

 

 

24.4 Specifieke gebruiksregels

 

24.4.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten worden toegestaan binnen de bestemming, met dien verstande dat:

  1. het beroep of bedrijf voorkomt op de lijst met toelaatbare beroepen en bedrijven in bijlage 1;

  2. het vloeroppervlak van de ruimten voor de uitoefening van aan huis gebonden beroepen niet meer mag bedragen dan 30% van de begane grond vloeroppervlakte van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m2;

  3. een aan huis verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan in de woning en/of in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;

  4. vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet mogen worden gebruikt of ingericht voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf;

  5. alleen het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik dat niet vergunningsplichtig of meldingsplichtig is ingevolge de Wet Milieubeheer of het Activiteitenbesluit is toegestaan;

  6. voor de uitoefening van de aan huis gebonden beroepen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1

  7. geen sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;

  8. de omvang van de reclame-uitingen maximaal 0,50 m2 bedragen;

  9. geen buitenopslag van goederen plaatsvindt;

  10. de persoon die bij een woning een aan huis verbonden beroep of bedrijf exploiteert ook de bewoner is van de desbetreffende woning (er is een functionele en persoonlijke binding tussen de bewoner van de woning en de exploitatie van het beroep of bedrijf aan huis);

  11. het niet is toegestaan om personeel in dienst te hebben voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;

  12. bij op fysieke dienstverlening gerichte bedrijven of beroepen aan huis (kappers, schoonheidssalons e.d., niet meer dan één plaats (of stoel) mag worden geëxploiteerd. Dit betekent dat een dienst niet aan meer dan één klant tegelijk mag worden aangeboden en uitgevoerd;

  13. alleen ondergeschikte detailhandel is toegestaan, eventueel in de vorm van een webwinkel, die direct voortvloeit uit, gerelateerd is aan en noodzakelijk is voor de dienst en/of het bedrijfs- of beroepsmatig gebruik.

 

24.4.2 Bêd en brochje

Bêd en brochje wordt toegestaan binnen de bestemming, met dien verstande dat

  1. ten hoogste 2 slaapkamers en maximaal 5 personen zijn toegestaan;

  2. de bêd en brochje uitsluitend is toegestaan in het hoofdgebouw en/of in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;

  3. vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet worden gebruikt of ingericht ten behoeve van een bêd en brochje;

  4. de oppervlakte van bêd en brochje maximaal 30% van de begane grond vloeroppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m²;

  5. de omvang van de reclame-uitingen mag maximaal 0,5 m2 bedragen;

  6. voor de uitoefening van de bêd en brochje wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1

 

24.4.3 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;

  2. het gebruik van woonhuizen en bijbehorende bouwwerken voor recreatieve bewoning;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan in producten gerelateerd aan en noodzakelijk voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horeca;

  5. het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting.

Artikel 25 Wonen - Woonboerderij

 

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woonboerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen in een woonhuis, al dan niet in combinatie met ruimte voor:

  1. een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

  2. mantelzorg;

  3. bêd en brochje;

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1;

  3. groenvoorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

25.2 Bouwregels

 

25.2.1 Algemeen

Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – monument” zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 35.1 van toepassing;

  2. ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 35.2 van toepassing.

 

25.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;

  2. een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  3. het aantal woningen bedraagt per hoofdgebouw ten hoogste het bestaande aantal;

  4. de voorgevel van het hoofdgebouw moet in de ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevellijn worden gebouwd;

  5. ter plaatse van de aanduiding ‘minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m), minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)’ bedraagt de minimale en maximale goothoogte, bouwhoogte en dakhelling per bouwperceel niet meer en ook niet minder dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in het geval er een minimum of maximum in de aanduiding op de verbeelding niet is ingevuld geldt dat voor dit specifieke niet ingevulde onderdeel geen minimum danwel maximum geldt.

 

25.2.3 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een woonhuis gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt ten hoogste 90% van de oppervlakte van de hoofdvorm van het hoofdgebouw met een maximum van 100 m², dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien dit meer is, met dien verstande dat ten hoogste 70% van het erf buiten het bouwvlak bebouwd wordt;

  2. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of aangebouwde overkapping bedraagt ten hoogste de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 meter;

  3. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorende bouwwerk of een aangebouwde overkapping is ten minste 1,00 meter lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, tenzij;

  1. een hoofdgebouw bestaat uit één bouwlaag met een plat dak, dan mag een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of aangebouwde overkapping ten hoogste even hoog zijn als de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

  2. een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of aangebouwde overkapping binnen een afstand van 3,00 meter tot de zijdelingse perceelsgrens ligt, dan is de bouwhoogte ten hoogste 7,00 meter én ten minste 1,00 meter lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

  1. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of overkapping bedragen ten hoogste 3,00 en 5,50 meter.

 

25.2.4 Overige andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 8,00 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde zal ten hoogste 5,50 m bedragen.

 

25.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. de goede woonsituatie;

  2. de sociale veiligheid;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

 

25.4 Specifieke gebruiksregels

 

25.4.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten worden toegestaan binnen de bestemming, met dien verstande dat:

  1. het beroep of bedrijf voorkomt op de lijst met toelaatbare beroepen en bedrijven in bijlage 1;

  2. het vloeroppervlak van de ruimten voor de uitoefening van aan huis gebonden beroepen niet meer mag bedragen dan 30% van de begane grond vloeroppervlakte van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m2;

  3. een aan huis verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan in de woning en/of in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;

  4. vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet mogen worden gebruikt of ingericht voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf;

  5. alleen het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik dat niet vergunningsplichtig of meldingsplichtig is ingevolge de Wet Milieubeheer of het Activiteitenbesluit is toegestaan;

  6. voor de uitoefening van de aan huis gebonden beroepen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1

  7. geen sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;

  8. de omvang van de reclame-uitingen maximaal 0,50 m2 bedragen;

  9. geen buitenopslag van goederen plaatsvindt;

  10. de persoon die bij een woning een aan huis verbonden beroep of bedrijf exploiteert ook de bewoner is van de desbetreffende woning (er is een functionele en persoonlijke binding tussen de bewoner van de woning en de exploitatie van het beroep of bedrijf aan huis);

  11. het niet is toegestaan om personeel in dienst te hebben voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;

  12. bij op fysieke dienstverlening gerichte bedrijven of beroepen aan huis (kappers, schoonheidssalons e.d., niet meer dan één plaats (of stoel) mag worden geëxploiteerd. Dit betekent dat een dienst niet aan meer dan één klant tegelijk mag worden aangeboden en uitgevoerd;

  13. alleen ondergeschikte detailhandel is toegestaan, eventueel in de vorm van een webwinkel, die direct voortvloeit uit, gerelateerd is aan en noodzakelijk is voor de dienst en/of het bedrijfs- of beroepsmatig gebruik.

 

25.4.2 Bêd en brochje

Bêd en brochje wordt toegestaan binnen de bestemming, met dien verstande dat

  1. ten hoogste 2 slaapkamers en maximaal 5 personen zijn toegestaan;

  2. de bêd en brochje uitsluitend is toegestaan in het hoofdgebouw en/of in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;

  3. vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet worden gebruikt of ingericht ten behoeve van een bêd en brochje;

  4. de oppervlakte van bêd en brochje maximaal 30% van de begane grond vloeroppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m²;

  5. de omvang van de reclame-uitingen mag maximaal 0,5 m2 bedragen;

  6. voor de uitoefening van de bêd en brochje wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1

 

25.4.3 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;

  2. het gebruik van woonhuizen en bijbehorende bouwwerken voor recreatieve bewoning;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan in producten gerelateerd aan en noodzakelijk voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horeca;

  5. het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting.

Artikel 26 Wonen - Woongebouw

 

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - Woongebouw’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen in een woongebouw, al dan niet in combinatie met ruimte voor:

  1. een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

  2. mantelzorg;

  3. bêd en brochje;

 

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

26.2 Bouwregels

 

26.2.1 Algemeen

Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – monument” zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 35.1 van toepassing.

 

26.2.2 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en overkappingen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. het aantal woningen bedraagt per woongebouw ten hoogste het bestaande aantal, dan wel het ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” aangegeven aantal;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m), minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)’ bedraagt de minimale en maximale goothoogte, bouwhoogte en dakhelling per bouwperceel niet meer en ook niet minder dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in het geval er een minimum of maximum in de aanduiding op de verbeelding niet is ingevuld geldt dat voor dit specifieke niet ingevulde onderdeel geen minimum danwel maximum geldt.

 

26.2.3 Overige andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m bedraagt;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m;

  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 5,50 m.

 

26.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. de goede woonsituatie;

  2. de sociale veiligheid;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

 

26.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26.2.2 en toestaan dat bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden gebouwd, mits:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 100 m² per bouwvlak bedraagt;

  2. de goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk of overkapping ten hoogste 3,00 en 5,00 meter bedragen;

  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

 

26.5 Specifieke gebruiksregels

 

26.5.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten worden toegestaan binnen de bestemming, met dien verstande dat:

  1. het beroep of bedrijf voorkomt op de lijst met toelaatbare beroepen en bedrijven in bijlage 1;

  2. het vloeroppervlak van de ruimten voor de uitoefening van aan huis gebonden beroepen niet meer mag bedragen dan 30% van de begane grond vloeroppervlakte van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m2;

  3. een aan huis verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan in de woning en/of in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;

  4. vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet mogen worden gebruikt of ingericht voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf;

  5. alleen het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik dat niet vergunningsplichtig of meldingsplichtig is ingevolge de Wet Milieubeheer of het Activiteitenbesluit is toegestaan;

  6. voor de uitoefening van de aan huis gebonden beroepen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1

  7. geen sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;

  8. de omvang van de reclame-uitingen maximaal 0,50 m2 bedragen;

  9. geen buitenopslag van goederen plaatsvindt;

  10. de persoon die bij een woning een aan huis verbonden beroep of bedrijf exploiteert ook de bewoner is van de desbetreffende woning (er is een functionele en persoonlijke binding tussen de bewoner van de woning en de exploitatie van het beroep of bedrijf aan huis);

  11. het niet is toegestaan om personeel in dienst te hebben voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;

  12. bij op fysieke dienstverlening gerichte bedrijven of beroepen aan huis (kappers, schoonheidssalons e.d., niet meer dan één plaats (of stoel) mag worden geëxploiteerd. Dit betekent dat een dienst niet aan meer dan één klant tegelijk mag worden aangeboden en uitgevoerd;

  13. alleen ondergeschikte detailhandel is toegestaan, eventueel in de vorm van een webwinkel, die direct voortvloeit uit, gerelateerd is aan en noodzakelijk is voor de dienst en/of het bedrijfs- of beroepsmatig gebruik.

 

26.5.2 Bêd en brochje

Bêd en brochje wordt toegestaan binnen de bestemming, met dien verstande dat

  1. ten hoogste 2 slaapkamers en maximaal 5 personen zijn toegestaan;

  2. de bêd en brochje uitsluitend is toegestaan in het hoofdgebouw en/of in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;

  3. vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet worden gebruikt of ingericht ten behoeve van een bêd en brochje;

  4. de oppervlakte van bêd en brochje maximaal 30% van de begane grond vloeroppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m²;

  5. de omvang van de reclame-uitingen mag maximaal 0,5 m2 bedragen;

  6. voor de uitoefening van de bêd en brochje wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 40.1

 

26.5.3 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;

  2. het gebruik van woonhuizen en bijbehorende bouwwerken voor recreatieve bewoning;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan in producten gerelateerd aan en noodzakelijk voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horeca.

 

 

 

 

Artikel 27 Leiding - Riool

 

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van rioolpersleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringsstroken.

 

27.2 Bouwregels

 

27.2.1 Voorrangsregeling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

 

27.2.2 Bouwen algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;

  2. op of in deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd;

  3. de maximum bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt 3,00 meter.

 

27.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 27.2 en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.

 

27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

27.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding – Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;

  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

  5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

27.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 27.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden:

  1. dienen tot het in stand houden of voltooien van werken die op de dag van het van kracht worden van het plan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen;

  2. behoren tot het normale onderhoud en beheer;

  3. mogen worden uitgevoerd op basis van een al verleende vergunning;

  4. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en).

 

27.4.3 Toelaatbaarheid

De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in artikel 27.4.1. zijn slechts toelaatbaar, mits:

  1. deze werken en werkzaamheden of de hiervan direct of indirect te verwachten gevolgen geen afbreuk doen aan de belangen van de betreffende leiding;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leidingbeheerder.

 

Artikel 28 Leiding - Water

 

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van watertransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringsstroken.

 

28.2 Bouwregels

 

28.2.1 Voorrangsregeling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

 

28.2.2 Bouwen algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;

  2. op of in deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd;

  3. de maximum bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt 3,00 meter.

 

28.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 28.2 en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.

 

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

28.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding – Water' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;

  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

  5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

28.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 28.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  1. dienen tot het in stand houden of voltooien van werken die op de dag van het van kracht worden van het plan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen;

  2. behoren tot het normale onderhoud en beheer;

  3. mogen worden uitgevoerd op basis van een al verleende vergunning;

  4. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en).

 

28.4.3 Toelaatbaarheid

De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in artikel 28.4.1. zijn slechts toelaatbaar, mits:

  1. deze werken en werkzaamheden of de hiervan direct of indirect te verwachten gevolgen geen afbreuk doen aan de belangen van de betreffende leiding;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.

 

 

Artikel 29 Waarde - Archeologie 1

 

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie 1' aangewezen gronden (land- en waterbodems) zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische (verwachtings)waarden.

 

29.2 Bouwregels

 

Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – monument” zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 46.2 van toepassing;

 

29.2.1 Voorrangsregeling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

 

29.2.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, waaronder begrepen heipalen en damwanden, met een oppervlakte groter dan 50 m2, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en;

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

29.2.3 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 29.2.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen (bijvoorbeeld een archeologievriendelijk heipalenplan), waardoor ondanks de uitvoering van de bouwwerkzaamheden de archeologische resten in de gronden kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;

  3. de verplichting de bouwwerkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

 

 

29.2.4 Uitzondering vergunningplicht

Het bepaalde in artikel 29.2.2 is niet van toepassing op bouwwerken waarbij:

  1. naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond zonder archeologisch rapport dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden aangetast en/of dat er geen sprake (meer) is van archeologische waarden (bijvoorbeeld een saneringsrapport);

  2. het de vervanging, vernieuwing of verandering betreft van bestaande bovengrondse bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut en/of niet dieper wordt vergraven dan de te verwijderen fundering;

  3. de uitvoering reeds gestart is op grond van een verleende omgevingsvergunning of vergund is ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

  4. het een bouwwerk betreft met een oppervlakte van maximaal 50 m2;

  5. het een bouwwerk betreft dat niet dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld en zonder heiwerkzaamheden wordt gerealiseerd.

 

29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

29.3.1 Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

Voor de werken genoemd onder 29.3.2, met een oppervlakte groter dan 50 m2 moet alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken of werkzaamheden wordt verleend door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en;

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

29.3.2 Vergunningsplichtige werken en werkzaamheden

Het beschrevene onder 29.3.1 is van toepassing op de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  1. het ontgronden, afgraven (waaronder saneren), verlagen, baggeren (waaronder saneren), onderzuigen, afplaggen, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

  2. het uitvoeren van werken of werkzaamheden aan oevers en kaden;

  3. de aanleg van gronddepots;

  4. het graven, verdiepen en/of verbreden van vaargeulen, watergangen en waterpartijen;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  6. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

  7. het aanleggen en/of verbreden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden

  8. grondwaterpeilverlagingen;

  9. het verwijderen van fundamenten.

 

 

29.3.3 Voorschriften omgevingsvergunning

Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en/of (niet (meer) aanwezig zijn en/of niet onevenredig worden geschaad; en/of

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;

  3. de verplichting de werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

 

29.3.4 Uitzondering vergunningsplicht

Artikel 29.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  1. naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond zonder archeologisch rapport dat de archeologische waarden in de gronden door de bouwwerken niet onevenredig worden aangetast en/of dat er geen sprake (meer) is van archeologische waarden (bijvoorbeeld een saneringsrapport);

  2. een oppervlakte hebben van maximaal 50 m2;

  3. niet dieper gaan dan 0,40 meter onder het maaiveld in landbodems;

  4. het normale onderhoud en gebruik betreffen;

  5. al in uitvoering zijn op grond van een verleende omgevingsvergunning of vergund zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;

  6. op archeologisch onderzoek gericht zijn;

  7. te maken hebben met de aanleg van ondergrondse infrastructuur met een maximum diameter van 0,40 meter, mits deze sleufloos wordt uitgevoerd.

 

29.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

 

Artikel 30 Waarde - Archeologie 2

 

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden (land- en waterbodems) zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische (verwachtings)waarden.

 

30.2 Bouwregels

 

30.2.1 Voorrangsregeling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

 

30.2.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen

  1. Een omgevingsvergunning is benodigd voor bouwwerken, waaronder begrepen heipalen en damwanden met een oppervlakte groter dan:

  1. 500 m2, ter plaatse van de advieszone ‘waarderend onderzoek dobbe’ en ‘karterend onderzoek 1’ van de gemeentelijke FAMKE; of

  2. 2.500 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 2’ van de gemeentelijke FAMKE; of

  3. 5.000 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 3’ en ‘quickscan’ van de gemeentelijke FAMKE.

  1. Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in sub a. kan worden verleend, dient door de aanvrager een rapport te worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

30.2.3 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 30.2.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen (bijvoorbeeld een archeologievriendelijk heipalenplan), waardoor ondanks de uitvoering van de bouwwerkzaamheden de archeologische resten in de gronden kunnen worden behouden; en/of

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of

  3. de verplichting de bouwwerkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

 

 

30.2.4 Uitzondering vergunningplicht

Het bepaalde in artikel 30.2.2 is niet van toepassing op bouwwerken waarbij:

  1. naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond zonder archeologisch rapport dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden aangetast en/of dat er geen sprake (meer) is van archeologische waarden (bijvoorbeeld een saneringsrapport);

  2. het de vervanging, vernieuwing of verandering betreft van bestaande bovengrondse bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut en/of niet dieper wordt vergraven dan de te verwijderen fundering; de uitvoering reeds gestart is op grond van een verleende omgevingsvergunning of vergund is ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

  3. het een bouwwerk betreft met een oppervlakte onder de in lid 30.2.2 onder a. genoemde vrijstellingsgrenzen;

  4. het een bouwwerk betreft dat niet dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld en zonder heiwerkzaamheden wordt gerealiseerd.

 

30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

30.3.1 Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

  1. Een omgevingsvergunning is benodigd voor de werken genoemd onder 30.3.2, met een oppervlakte groter dan:

  1. 500 m2, ter plaatse van de advieszone ‘waarderend onderzoek dobbe’ en ‘karterend onderzoek 1’ van de gemeentelijke FAMKE; of

  2. 2.500 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 2’ van de gemeentelijke FAMKE; of

  3. 5.000 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 3’ en ‘quickscan’ van de gemeentelijke FAMKE.

  1. Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in sub a. kan worden verleend, dient door de aanvrager een rapport te worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. de archeologische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

30.3.2 Vergunningsplichtige werken en werkzaamheden

Het beschrevene onder 30.3.1 is van toepassing op de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  1. het ontgronden, afgraven (waaronder saneren), verlagen, baggeren (waaronder saneren), onderzuigen, afplaggen, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

  2. het uitvoeren van werken of werkzaamheden aan oevers en kaden;

  3. de aanleg van gronddepots;

  4. het graven, verdiepen en/of verbreden van vaargeulen, watergangen en waterpartijen;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  6. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

  7. het aanleggen en/of verbreden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden

  8. grondwaterpeilverlagingen;

  9. het verwijderen van fundamenten.

 

 

30.3.3 Voorschriften omgevingsvergunning

Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en/of (niet (meer) aanwezig zijn en/of niet onevenredig worden geschaad; en/of

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd; en/of

  3. de verplichting de werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

 

30.3.4 Uitzondering vergunningsplicht

Artikel 30.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  1. naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond zonder archeologisch rapport dat de archeologische waarden in de gronden door de bouwwerken niet onevenredig worden aangetast en/of dat er geen sprake (meer) is van archeologische waarden (bijvoorbeeld een saneringsrapport);

  2. het werken of werkzaamheden betreffen met een oppervlakte onder de genoemde vrijstellingsgrenzen onder artikel 30.3.1 onder a;

  3. niet dieper gaan dan 0,40 meter onder het maaiveld in landbodems;

  4. het normale onderhoud en gebruik betreffen;

  5. het normale agrarische gebruik betreffen, inclusief de aanleg van drainage in agrarische percelen;

  6. al in uitvoering zijn op grond van een verleende omgevingsvergunning of vergund zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;

  7. op archeologisch onderzoek gericht zijn;

  8. te maken hebben met de aanleg van ondergrondse infrastructuur met een maximum diameter van 0,40 meter, mits deze sleufloos wordt uitgevoerd.

 

30.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Artikel 31 Waarde - Beschermd gezicht

 

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Beschermd gezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de in paragraaf 2.2.2 en bijlage 1 van de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

 

31.2 Bouwregels

 

31.2.1 Voorrangsbepaling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

 

31.2.2 Bouwwerken algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. de gevelbreedte, goot- en bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en dakvorm van hoofdgebouwen, zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, blijft gehandhaafd;

  2. de voorgevel van een hoofdgebouw dient in hoofdzaak in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd; deze bepaling geldt niet voor bebouwing op binnenterreinen;

  3. in afwijking van het bepaalde in sublid a is een afwijking van de goothoogte en/of de bouwhoogte van ten hoogste 5% toegestaan, waarbij de dakhelling overeenkomstig mag worden aangepast;

  4. in afwijking van het bepaalde in sublid a is het toevoegen van een kap op een plat dak toegestaan, mits de dakhelling, nokrichting en dakvorm aansluit op het straat- en bebouwingsbeeld.

 

31.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de bescherming en het behoud van de in paragraaf 2.2.2 en bijlage 1 van de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing nadere eisen te stellen aan:

  1. de plaats en afmetingen van bouwwerken;

  2. het materiaal- en kleurgebruik van bouwwerken.

 

31.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de in lid 31.2 genoemde bouwregels voor het veranderen van het bouwwerk, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in paragraaf 2.2.2 en bijlage 1 van de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

 

31.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

31.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde – Beschermd gezicht' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen of veranderen of dempen van water(lopen) en/of het permanent verlagen van het waterpeil;

  2. het planten, verwijderen, beschadigen, vellen, kappen of rooien van bomen of andere houtige gewassen;

  3. het aanleggen en/of verharden van wegen en paden;

  4. het wijzigen van weg- of straatprofielen en/of oppervlakteverhardingen;

  5. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen en bijbehorende buitenkasten.

 

31.5.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 31.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande verhardingen en bomen of andere houtige gewassen;

  2. al in uitvoering en/of vergund zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan.

 

 

31.5.3 Toelaatbaarheid

De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in artikel 31.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits op basis van onderzoek door een cultuurhistorisch deskundige is aangetoond dat de in paragraaf 2.2.2 en bijlage 1 van de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing niet onevenredig worden geschaad.

 

31.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

31.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen.

 

31.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 43.6.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden al in uitvoering en/of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

 

31.6.3 Toelaatbaarheid

  1. Het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 31.6.1 is slechts toelaatbaar, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied, zoals aangegeven in paragraaf 2.2.2 en bijlage 1 van de toelichting;

  2. Voor zover de gronden tevens zijn bestemd voor “Waarde – Archeologie 1”:

  1. dient de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van de gemeentelijke archeoloog in voldoende mate te zijn vastgesteld;

  2. is het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 31.6.1 slechts toelaatbaar, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied;

  3. kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg, aan de omgevingsvergunning voor het slopen voorschriften worden verbonden met betrekking tot de wijze van slopen.

 

 

 

Artikel 32 Waarde - Cultuurhistorie Stinzen States Buitenplaatsen en Kloosters

 

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Cultuurhistorie Stinzen, States, Buitenplaatsen en Kloosters ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: het behoud van de archeologische en cultuurhistorische waarden van stinzen, states, buitenplaatsen en kloosters met eventuele bijbehorende tuinen, erven en waterpartijen.

 

32.1.1 Voorrangsregeling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van de enkelbestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

 

32.2 Bouwregels

 

32.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden, met een oppervlakte groter dan 50 m2 en die de bodem dieper dan 0,40 meter beneden maaiveld verstoren, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. de archeologische waarden van de bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

32.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 32.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden en/of waterbodem door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen (bijvoorbeeld een archeologievriendelijk heipalenplan), waardoor ondanks de uitvoering van de bouwwerkzaamheden de archeologische en cultuurhistorische waarden in de (water)bodem kunnen worden behouden; en/of

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of

  3. de verplichting de bouwwerkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

 

32.2.3 Uitzondering vergunningsplicht

Artikel 32.2.1 is niet van toepassing op bouwwerken, waaronder begrepen het slaan van heipalen en damwanden, waarbij:

  1. naar oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (eventueel nog aanwezige) cultuurhistorische waarden van de stinzen, states, buitenplaatsen en kloosters en de bijbehorende tuinen en erven, waarbij onder andere wordt getoetst aan de landschapsbiografie Súdwest-Fryslân; en/of

  2. naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond zonder archeologisch rapport dat de cultuurhistorische waarden door de bouwwerken niet onevenredig worden aangetast en/of dat er geen sprake (meer) is van archeologische verwachtingswaarden (bijvoorbeeld een saneringsrapport); en/of

  3. het de vervanging, vernieuwing of verandering betreft van bestaande bovengrondse bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut en/of niet dieper wordt vergraven dan de te verwijderen fundering; en/of

  4. de uitvoering reeds gestart is op grond van een verleende omgevingsvergunning of vergund is ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan; en/of

  5. het een bouwwerk betreft met een oppervlakte van maximaal 50 m2; en/of

  6. het een bouwwerk betreft dat niet dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld en zonder heiwerkzaamheden wordt gerealiseerd.

 

32.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

32.3.1 Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

Voor de werken genoemd onder 32.3.2, met een oppervlakte groter dan 50 m2 en die de bodem dieper dan 0,40 meter beneden maaiveld verstoren (met uitzondering van gronddepots), moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. de archeologische en cultuurhistorische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische en/of cultuurhistorische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

32.3.2 Vergunningsplichtige werken en werkzaamheden

Het beschrevene onder 32.2.1 is van toepassing op de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  1. het ontgronden, afgraven (waaronder saneren), verlagen, baggeren (waaronder saneren), onderzuigen, afplaggen, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

  2. het uitvoeren van werken of werkzaamheden aan oevers en kaden;

  3. de aanleg van gronddepots;

  4. het graven, verdiepen en/of verbreden van vaargeulen, watergangen en waterpartijen;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  6. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

  7. het aanleggen en/of verbreden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden

  8. grondwaterpeilverlagingen;

  9. het verwijderen van fundamenten;

  10. of het anderszins ingrijpend wijzigen van de (eventueel nog) bestaande tuinen en erven behorende bij de staten, stinzen, buitenplaatsen en kloosters.

 

32.3.3 Voorschriften omgevingsvergunning

Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. de archeologische en cultuurhistorische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld (niet (meer) aanwezig zijn en/of niet onevenredig worden geschaad; en/of

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische en cultuurhistorische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd; en/of

  3. de verplichting de werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

 

32.3.4 Uitzondering vergunningsplicht

Artikel 32.2.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  1. naar oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (eventueel nog aanwezige) cultuurhistorische waarden van de stinzen, states, buitenplaatsen en kloosters en de bijbehorende tuinen en erven, waarbij onder andere wordt getoetst aan de landschapsbiografie Súdwest-Fryslân; en/of

  2. naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond zonder archeologisch rapport dat de archeologische waarden door de bouwwerken niet onevenredig worden aangetast en/of dat er geen sprake (meer) is van archeologische verwachtingswaarden (bijvoorbeeld een saneringsrapport);

  3. een oppervlakte hebben van maximaal 50 m2 én niet dieper gaan dan 0,40 meter onder het maaiveld (met uitzondering van gronddepots);

  4. het normale onderhoud en gebruik betreffen;

  5. al in uitvoering zijn op grond van een verleende omgevingsvergunning of vergund zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;

  6. op archeologisch onderzoek gericht zijn;

  7. te maken hebben met de aanleg van ondergrondse infrastructuur met een maximum diameter van 0,40 meter, mits deze sleufloos wordt uitgevoerd.

 

32.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming ‘Cultuurhistorie Stinzen, States, Buitenplaatsen en Kloosters’ te doen vervallen, indien op basis van onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische en/of cultuurhistorische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Artikel 33 Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen

 

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. het behoud en versterking van de landschappelijke- en cultuurhistorische waarden van dijken, strekdammen, kapglooiingen, historische paden en (vaar)wegen.

 

33.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden:

  1. geen nieuwe gebouwen worden gebouwd, behalve ter vervanging van bestaande gebouwen; of

  2. bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd tot een hoogte van 1,2 meter of ter vervanging van bestaande bouwwerken.

 

33.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruiken van dijken en historische paden en wegen voor tuin- en akkerbouw.

 

33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

33.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  1. het wijzigen van het beloop en/of het (kenmerkende breedte- en hoogte)profiel van de dijken, strekdammen, kapglooiingen en historische paden;

  2. het ontgronden, afgraven, egaliseren en/of ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

  3. het dempen en/of graven van waterlopen;

  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  5. het aanbrengen van bomen en overige diepwortelende beplanting;

  6. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

 

33.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 33.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.

 

33.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals beschreven in de Landschapsbiografie Súdwesthoeke en/of de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK) en/of de Cultuurhistorische inventarisatie en waardering historische paden en wegen in de gemeente Súdwest-Fryslân (uit de bijlage).

 

HOOFDSTUK 3 algemene regels

 

Artikel 34 Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 35 Algemene bouwregels

 

35.1 Monumenten

 

35.1.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – monument’ gelden, aanvullend op de andere daar voorkomende bestemming(en), de volgende regels:

  1. de verschijningsvorm van het hoofdgebouw, bepaald door de gevelbreedte, goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en oppervlakte van het grondvlak, zoals deze bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, blijft gehandhaafd;

  2. in afwijking van het bepaalde in sublid a is een afwijking van de goothoogte en/of de bouwhoogte van ten hoogste 5% toegestaan, waarbij de dakhelling overeenkomstig mag worden aangepast.

 

35.1.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de in lid 35.1.1 genoemde bouwregels voor het veranderen van het bouwwerk, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de monumentale waarden van het bouwwerk.

 

35.2 Karakteristieke bouwwerken

 

35.2.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gelden, aanvullend op de andere daar voorkomende bestemming(en), de volgende regels:

  1. de verschijningsvorm van een gebouw, bepaald door de gevelbreedte, goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting, dakvormen oppervlakte van het grondvlak, zoals deze bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, blijft gehandhaafd;

  2. de verschijningsvorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bepaald door de breedte, hoogte, vorm en oppervlakte van het grondvlak, zoals deze bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, blijft gehandhaafd;

  3. in afwijking van het bepaalde in sublid a is een afwijking van de goothoogte en/of de bouwhoogte van ten hoogste 5% toegestaan, waarbij de dakhelling overeenkomstig mag worden aangepast.

 

35.2.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de in lid 35.2.1 genoemde bouwregels, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke verschijningsvorm van het gebouw.

 

35.2.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Een omgevingsvergunning is vereist voor het slopen van de in Bijlage 3 met waarde K1 gewaardeerde bebouwing of delen daarvan, waarbij geldt dat:

  1. een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend wanneer:

  1. de karakteristieke hoofdvorm c.q. verschijningsvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan de bebouwing kan worden hersteld, en/of;

  2. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is, en/of;

  3. het delen van een bouwwerk betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm veroorzaken.

  1. een omgevingsvergunning niet nodig is voor werken en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  3. mogen worden uitgevoerd volgens een al verleende omgevingsvergunning.

 

Artikel 36 Algemene gebruiksregels

 

Tot een gebruik, strijdig met de in dit plan gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.;het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

  4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

 

Artikel 37 Algemene aanduidingsregels

 

37.1 Geluidzone - industrie

 

37.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding "Geluidzone - industrie" zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten, veroorzaakt door het industrieterrein.

 

37.1.2 Bouwregels

In afwijking van de bouwregels bij de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’ een toegestaan geluidsgevoelig object alleen mag worden gebouwd indien de geluidsbelasting op de gevel van het geluidsgevoelige object niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde, de verkregen hogere grenswaarde of de vastgestelde maximaal toegestane geluidsbelasting.

37.1.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de aanduiding 'geluidzone - industrie' te wijzigen indien de geluidszone rond het betreffende industrieterrein komt te vervallen of wordt verkleind,.

 

37.2 Veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation

 

37.2.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingsregels mogen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation' geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

 

37.2.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare of beperkt kwetsbare object gerekend, met uitzondering van het bestaande gebruik.

 

37.3 Vrijwaringszone - molenbiotoop

 

37.3.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig, onder andere gelet op de windvang, en zijn waarde als landschapsbepalend element.

 

37.3.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de ter plaatse voorkomende bestemming(en) mag op of in deze gronden niet hoger worden gebouwd dan:

  1. Binnen een afstand van 100 meter van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande onderste wiek van de molen;

  2. Binnen een afstand van 100 tot 400 meter van de molen: de maximale bouwhoogte die bepaald wordt door onderstaande formule:

H(x) = x/n + c * z

 

H(x) = hoogte bouwwerk

c = constante = 0,2

x = afstand bouwwerk tot de molen

z = askophoogte

n = 140 voor open, 75 voor ruw en 50 voor gesloten gebied.

 

  1. In afwijking van het bepaalde onder a en b is bebouwing met een grotere hoogte in de volgende gevallen toegestaan:

  1. het betreft een bouwwerk met een bestaande grotere hoogte of;

  2. het betreft een bouwwerk, dat gezien vanuit de molen aan de achterzijde van bestaande bouwwerken wordt opgericht, en waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de hoogte en breedte blijven binnen de contouren (hoogte, breedte) van de bouwwerken waarachter deze wordt opgericht;

  • het bouwwerk wordt aan een bestaand bouwwerk gebouwd dan wel vrijstaand opgericht binnen een afstand van ten hoogste 10 meter uit bestaande bouwwerken;

  • het vloeroppervlak mag in totaal niet meer dan 10% bedragen van de bouwwerken waarachter wordt gebouwd.

 

37.3.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 37.3.2 voor het bouwen overeenkomstig het ten aanzien van de bestemmingen bepaalde, mits de windvangzone van de molen en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element daardoor niet onevenredig wordt aangetast;

  2. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend nadat er advies is gevraagd aan de beheerder van de molen.

 

37.3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

37.3.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht

het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  1. het ophogen van gronden hoger dan de op grond van de in lid 37.3.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;

  2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting hoger dan de op grond van de in lid 37.3.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;

  3. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan de op grond van de in lid 37.3.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken.

 

37.3.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in 37.3.2 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.

 

37.4 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gronden tevens worden bestemd voor:

  1. de vestiging van bedrijven in milieucategorie 3.1 voor zover het gronden betreft die zijn aangeduid met 'wro-zone - wijzigingsgebied 1'.

 

37.5 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gronden tevens worden bestemd voor:

  1. de vestiging van bedrijven in milieucategorie 3.2 voor zover het gronden betreft die zijn aangeduid met 'wro-zone - wijzigingsgebied 2'.

 

 

Artikel 38 Algemene afwijkingsregels

 

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;

  2. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak met ten hoogste 1,50 m worden overschreden door:

  1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;

  2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;

  3. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen.

 

Artikel 39 Algemene wijzigingsregels

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door:

  1. aan gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde – archeologie 1 toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

  2. aan gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde – archeologie 2 toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 

Artikel 40 Overige regels

 

40.1 Voldoende parkeergelegenheid

 

  1. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden (al dan niet gecombineerd), waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;

  2. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt op basis van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;

  3. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

 

HOOFDSTUK 4 overgangsrecht en slotregel

 

Artikel 41 Overgangsrecht

 

41.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sub a. met maximaal 10%.

  2. Sub a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

41.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 42 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan SWF - Oudega en Woudsend