direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Heeg - industrieterrein Draeisleat - De Skou
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1900.DreaisleatDeSkou-vast

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bestemmingsplannen worden periodiek herzien. Mogelijke aanleidingen hiervoor zijn: verouderde regels van het huidige plan, veranderd gebruik van het terrein, gewijzigde wetgeving en nieuwe inzichten. Een herziening van een bestemmingsplan is een actualisatie van een bestemmingsplan binnen een stad, wijk en/of dorp. Het uitgangspunt hierbij is dat de opzet en het beleid voor het plangebied grotendeels gehandhaafd blijft. Op onderdelen wordt de wenselijkheid van bepaalde ontwikkelingen (op onderdelen) opnieuw afgewogen. Tenslotte zijn waar mogelijk afwijkingen van de oude bestemmingsplannen omgezet naar bij recht toegestane mogelijkheden.

De gemeente Súdwest-Fryslân heeft besloten bij actualisatie zo veel mogelijk gebieden mee te nemen in één plan. De gemeente is hiervoor opgedeeld in een aantal gebieden.

Dit bestemmingsplan betreft de deelgebieden Draeisleat-Osingahuizen, De Skou en Uitbreiding de Skou.

1.2 Stukken bij het plan

Het bestemmingsplan 'Heeg - industrieterrein Draeisleat - De Skou' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • regels;
  • verbeelding;
  • bijlagen bij de toelichting;
    • 1. bijlage 1: Archeologisch onderzoek De Skou;
    • 2. bijlage 2: Archeologisch onderzoek Veenstra Heeg;
    • 3. bijlage 3: Akoestisch onderzoek industrielawaai;
    • 4. bijlage 4: Rapport verantwoording groepsrisico;
    • 5. bijlage 5: Advies Brandweer Fryslân;
    • 6. bijlage 6: Watertoets;
    • 7. bijlage 7: Vooroverlegreacties.
  • bijlagen bij de regels;
    • 1. bijlage 1: lijst met bij woningen toegestane beroepen en bedrijven;
    • 2. bijlage 2: Staat van bedrijfsactiviteiten;
    • 3. bijlage 3: Watersportgebonden bedrijvigheid;
    • 4. bijlage 4: Lijst met karakteristieke bouwwerken en monumenten.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan opgenomen gronden aangegeven. De regels bepalen een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting hoort bij het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is aangegeven op de volgende afbeelding. Het omvat de deelgebieden Draeisleat-Osingahuizen, De Skou en Uitbreiding de Skou. Het gehele plangebied wordt ontsloten door de Osingahuizen en de Lytshuizen. Deze wegen vormen ook de noordelijke begrenzing van het plangebied. Het oosten van het plangebied wordt begrenst door de Wide Wimerts. In het zuiden wordt het plangebied begrensd door de Hegemer Far. Ten westen van het plangebied bevindt zich de dorpskern van Heeg. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.DreaisleatDeSkou-vast_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging en begrenzing plangebied (bron: gemeente Súdwest Fryslân)

1.4 Huidige planologische situatie

Voor het plangebied gelden, tot het van rechtskracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende plannen:

  • beheersverordening Draeisleat – Osingahuizen (vastgesteld 19-12-2013);
  • beheersverordening Heeg - De Skou (vastgesteld 21-01-2016);
  • bestemmingsplan Heeg Uitbreiding De Skou (vastgesteld 17-11-2011);
  • bestemmingsplan Súdwest-Fryslân - kleine windturbines (vastgesteld 03-03-2022);
  • parapluplan parkeernormen SWF (vastgesteld 08-11-2018);
  • gemeentelijk plan Buitengebied Wymbritseradiel (vastgesteld 31-08-2010).

Voor het bestemmingsplan Heeg Uitbreiding De Skou is in 2015 een herziening opgesteld. Deze herziening is nooit in procedure gebracht. De bestemmingsplanregelingen zoals opgenomen in de beheersverordening De Skou en het bestemmingsplan Uitbreiding De Skou zijn gelijk aan elkaar gesteld.

In de loop van de tijd zijn delen van de genoemde bestemmingsplannen ingevuld of herontwikkeld. Hiervoor zijn ofwel nieuwe bestemmingsplannen gemaakt, ofwel uitgebreide afwijkingsprocedures doorgevoerd. Wanneer de bestemmingsplannen ongeveer 10 jaar of ouder zijn, worden deze in dit bestemmingsplan meegenomen. De gebieden waarvoor een partiële herzieningen of afwijkingsprocedure is doorlopen worden in dit bestemmingsplan voorzien van een actuele regeling. In het plangebied zijn dit:

  • Partiële herziening 1997 BP Draeisleat-Osingahuizen;
  • Partiële herziening 1998 BP Draeisleat-Osingahuizen
  • Omgevingsvergunning Heeg - De Opper 9;
  • Omgevingsvergunning Heeg - De Opper 17;
  • Omgevingsvergunning Heeg - De Opper nabij 49;
  • Omgevingsvergunning Heeg - Osingahuizen 22.

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatie. De (tijdelijke) verleende omgevingsvergunningen zijn hierin verwerkt.

De geldende bestemmingsregelingen in de diverse bestemmingsplannen zijn toentertijd afgestemd op de toenmalig aanwezige functies en bebouwing. Globaal ging het om de volgende functies:

  • Wonen;
  • Bedrijfsdoeleinden (water- en recreatiegebonden);
  • Niet-agrarische bedrijven en bedrijventerreinen;
  • Agrarische cultuurgronden;
  • Sportvoorzieningen (watersport);
  • Structurele groen- en watervoorzieningen;
  • Verkeer;
  • Natuur.
1.4.1 Parapluplan parkeernormen SWF

In de huidige situatie is het parapluplan parkeernormen SWF van toepassing op de deelgebieden Draeisleat - Osingahuizen, Heeg - De Skou en Uitbreiding De Skou. Het parapluplan geldt niet direct voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan. De juridische regeling uit het parapluplan parkeernormen SWF is overgenomen in dit bestemmingplan. Hiermee kan bij aanvraag omgevingsvergunning bouwen of gebruiken getoetst worden aan de parkeernormen of er in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.

1.4.2 Bestemmingsplan kleine windturbines

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het mogelijk maken van kleine windturbines bij

agrarische bouwpercelen in de gemeente Súdwest-Fryslân. Met dit bestemmingsplan wordt agrariërs de mogelijkheid gebonden om kleine windturbines te bouwen op het bouwperceel of direct grenzend aan het bouwperceel. Aan de bouw van kleine windturbines zijn voorwaarden verbonden die opgenomen zijn in de 'Beleidsregel toetsingskader kleine windturbines Súdwest-Fryslân'. Een omgevingsvergunningaanvraag voor kleine windturbines wordt hieraan getoetst.

Omdat binnen het plangebied geen agrarische gronden aanwezig en bestemd zijn, is het bestemmingsplan kleine windturbines niet van toepassing op het plangebied. Binnen het plangebied zijn geen kleine windturbines toegestaan.

1.5 Leeswijzer

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar is geen juridisch onderdeel van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding;

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving;

Hoofdstuk 3 Beleidskader;

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten;

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving;

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid;

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Het plangebied bestaat uit de volgende deelgebieden: Draeisleat-Osingahuizen, De Skou en Uitbreiding de Skou. Deze hebben ieder hun eigen functionele structuur, verkeerstructuur en ruimtelijke opzet. In dit bestemmingsplan vormen deze de belangrijkste planuitgangspunten. Dit hoofdstuk licht dit zoveel mogelijk toe. Enkele opvallende aspecten worden daarbij nadrukkelijk besproken.

2.1 Functionele structuur

2.1.1 Bedrijvigheid

Vrijwel het gehele plangebied kan worden geclassificeerd als bedrijventerrein. Daarnaast is er ook sprake van een gezoneerd industrieterrein. Binnen het gezoneerde deel van het industrieterrein zijn 'grote lawaaimakers' toegestaan. In de toekomstige situatie blijft dit gehandhaafd, omdat dit bestemmingsplan een actualisatie betreft. Dezoneren zou negatieve consequenties hebben voor aanwezige bedrijven en (bedrijfs)woningne in de geluidzone. Wel wordt bij de actualisatie van dit bestemmingsplan een nieuwe geluidzone vastgesteld. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.7.

Een groot aantal bedrijven in het plangebied betreft type B-inrichtingen. Voor type B-inrichtingen geldt alleen een meldingsplicht en geen vergunningsplicht. Het plangebied bevat ook enkele type A-inrichtingen. Voor type A-inrichtingen geldt geen meldings- en vergunningsplicht. Door het het gehele plangebied bevinden zich vormen van detailhandel, hierbij is geen sprake van een dergelijke clustering. Tot slot bevindt zich nog één type C-inrichting in het plangebied. Dit zijn type inrichtingen waarvoor een omgevingsvergunning benodigd is.

Deelgebied Draeisleat - Osingahuizen

Het deelgebied Draeisleat - Osingahuizen bestaat uit een algemeen bedrijventerrein. Op dit deel zijn verschillende type bedrijven toegestaan. De bedrijven verschillen qua aard en omvang. Het gaat hier om bedrijven in de maakindustrie, transportsector, groothandelsbedrijven, reparatiebedrijven en garagebedrijven. Het zuidelijk deel van dit plangebied omvat voornamelijk bedrijven in de watersport- en recreatiesector. Bedrijven uit een milieucategorie 1 tot en met 4.2 zijn in dit deel toegestaan. Het noordwestelijk deel wordt gerekend tot het gezoneerd industrieterrein in de zin van artikel 40 van de Wet geluidhinder . Dit betekent dat op dit terrein de zogenoemde 'grote lawaaimakers' een plek kunnen krijgen. Op enkele plekken op het terrein is ook detailhandel en dienstverlening toegestaan.

Deelgebied De Skou

Oorspronkelijk is het deelgebied De Skou bestemd voor bedrijven uit de watersport- en recreatiesector. Ook hebben zich bedrijven gevestigd die niet primair onder watersport- en recreatiesector vallen. In dit deel van het terrein zijn een groot aantal watersportgebonden bedrijven, schiphuizen en havenresorts aanwezig. Bedrijven uit een milieucategorie 1 tot en met 4.1 zijn in dit deel toegestaan.

Deelgebied De Skou uitbreiding

In het gebied is voornamelijk hoogwaardige watersportgebonden bedrijvigheid toegestaan, zoals: scheepsreparatiebedrijven, toeleveringsbedrijven van specifieke scheepsonderdelen en dienstverlenende bedrijven als een scheepsmakelaar of een (scheeps)assurantiebedrijf. Bedrijven uit een milieucategorie 1 tot en met 3.1 zijn in dit deel toegestaan.

2.1.2 Wonen

Deelgebied Draeisleat - Osingahuizen

Aan de Osingahuizen, onderdeel van Draeisleat-Osingahuizen, bevinden zich enkele voormalige boerderijen. De voormalige boerderij aan de Osingahuizen 22 kan worden geclassificeerd als een karakteristiek pand. Dit is uitgebreid beschreven in paragraaf 2.3.3. De boerderijpanden worden op dit moment gebruikt voor woon- en bedrijfsdoeleinden. Daarnaast bevinden zich nog enkele vrijstaande woningen aan de Osingahuizen met enkel een woonfunctie. Verspreid liggend zijn bedrijfswoningen aanwezig.

Deelgebied De Skou

Binnen het deelgebied zijn verspreid liggend een aantal bedrijfswoningen aanwezig. Woningen binnen dit gebied zijn uitsluitend toegestaan met een afwijkingsbevoegdheid. Met een omgevingsvergunning kan een bedrijfswoning worden toegestaan. Aan De Opper bevindt zich een havenresort. Dit havenresort bestaat uit circa 60 havenstudio's die ruimte bieden aan recreatie in de nabijheid van het Hegemer Mar

Deelgebied De Skou Uitbreiding

Op het bedrijventerrein De Skou Uitbreiding zijn bedrijfswoningen uitsluiten na het verlenen van een omgevingsvergunning toegestaan. Voor het toelaten van bedrijfswoningen gelden bepaalde criteria. Binnen het deelgebied zijn na het verlenen van een omgevingsvergunning bedrijfswoningen opgericht.

2.1.3 Recreatie

Aan Osingahuizen 4 bevindt zich een groepsaccommodatie.

2.2 Verkeerssstructuur

2.2.1 Wegen

De inrichting van wegen vormt de basis voor een verkeersveilige, bereikbare en leefbare gemeente. Landelijk is afgesproken dat hiervoor het Duurzaam Veilig principe wordt toegepast. Hierin wordt onderscheid gemaakt in verkeersruimten en verblijfsgebieden. In de verkeersruimten krijgen vlotte autoverplaatsingen en bereikbaarheid prioriteit. In verblijfsgebieden is de kwaliteit van de openbare ruimte belangrijker. De doorstroming van het verkeer heeft een ondergeschikte rol ten opzichte van een aangenaam en veilig woon- en leefklimaat. Op basis van Duurzaam Veilig zijn er drie categorieën wegen:

  • 1. Stroomwegen (verkeersruimte)
    vormen het landelijke- en regionale hoofdwegennet. Hier geldt een maximum snelheid van 120/130 of 100 km/u buiten de bebouwde kom en 70 km/u binnen de bebouwde kom.
  • 2. Gebiedsontsluitingswegen (verkeersruimte)
    hebben een ontsluitende functie voor een groter gebied en regionale centra en vormen een verbinding met de stroomwegen. Hier geldt een maximum snelheid van 80 km/u buiten de bebouwde kom en 50 km/u binnen de bebouwde kom.
  • 3. Erftoegangswegen (verblijfsgebied)
    lopen direct van en naar de percelen, hoofdzakelijk bestemmingsverkeer, agrarisch verkeer, fietsers. Hier geldt een maximum snelheid van 60 km/u buiten de bebouwde kom en 30 km/u binnen de bebouwde kom.

In het plangebied bevinden zich meerdere erftoegangswegen; It Butlân en De Opper. Deze wegen ontsluiten op de Osingahuizen. It Butlân en De Opper zijn echter ook doodlopende wegen. De Draei kan worden geclassificeerd als ontsluitingsweg en ontsluit in noordelijke richting op de Osingahuizen en de Lytshuzen en in zuidelijke richting op de Gouden Boaijum. Op al deze wegen geldt een maximumsnelheid van 50 km/u. De Osingahuizen en Lytshuzen vormen de noordelijke grens van het plangebied en zijn stroomwegen met een maximale snelheid van 60 km/u. De Osingahuzen vormt de doorgaande weg van het dorp Heeg en loopt in de richting van de N354.

2.2.2 Vaarwegen

De vaarwegenverordening van de Provincie Fryslân is van toepassing op de vaarwegen en waterstaatswerken die in beheer en onderhoud zijn bij de provincie. In het kader van deze verordening is het verboden een werk te maken, op te richten of te hebben of de afmetingen van een bestaand werk te veranderen of in het algemeen enige handeling te verrichten waardoor in de plaatselijke toestand een wijziging wordt aangebracht.

Binnen dit plangebied zijn vaarwegen in eigendom bij de Provincie Fryslân. Langs dergelijke vaarwegen moet voor de bovengenoemde handelingen een ontheffing bij de provincie worden aangevraagd. Het betreft hier de provinciale vaarweg Hegemer Far en Johan Frisokanaal (Jeltesleat) in het zuiden van het plangebied en de Wide Wimerts in het oosten van het plangebied.

Voor de provinciale vaarwegen geldt een bebouwingsvrije zone en een beheerszone.

vaarweg   bebouwingsvrije zone (m)   beheerszone (m)  
Wide Wimerts (Gedeeltelijk) En Hegemer Far (Gedeeltelijk)   15   -  
Geul Hegemer Mar, De Grêft (Oost) En Hegemer Far (Gedeeltelijk)   5   -  
Wide Wimerts vanaf Hegemer Far (A 078), Wimerts en Krúswetter   15   -  
2.2.3 Openbaar vervoer

De trein van Stavoren naar Leeuwarden vormt een belangrijke verbinding richting Groningen en het oosten van het land. Binnen de gemeente is de provincie Fryslân opdrachtgever van het openbaar vervoer. Het huidige netwerk van openbaar vervoer is opgebouwd uit:

  • Trein;
  • Lijnbus hoge frequentie;
  • Lijnbus lage frequentie;
  • Belbus;
  • Buurtbus.

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een spoorverbinding. De enige vorm van openbaar vervoer in en rondom het plangebied betreft een lijnverbinding met een lage frequentie aan de Osingahuzen. Hier rijdt de buslijn 46 richting Oudega/Gaastmeer en Sneek. Deze bus rijdt om het uur. Er rijden geen bel- of buurtbussen.

2.3 Stedenbouwkundige opzet

2.3.1 Bebouwing Draeisleat en De Skou

De deelgebieden Draeisleat en De Skou bestaan voornamelijk uit bedrijfshallen, loodsen en bewaarruimten. Het betreft de bebouwing aan de Draei, It Butlân, De Daam en De Opper. Dit soort bebouwing is kenmerkend voor een bedrijventerrein. Aan de bebouwingsstructuur is af te leiden dat bedrijven in de loop der tijd hebben uitgebreid. Dit door aan- en uitbouw aan loodsen en bedrijfshallen. De bebouwing is naar de achterzijde van de bedrijfspercelen geconcentreerd. Dit om zo opslag aan de voorzijde van de bedrijfspercelen mogelijk te maken, maar ook om zo de in- en uitrijdmogelijkheden van zware motorvoertuigen mogelijk te maken. De bedrijfsbebouwing is éénlaags en heeft een hoogte van circa 3 t/m 10 meter. Indien er sprake is van tweelaagse bebouwing, dan betreffen dit de kantoorgebouwen die aan de bedrijfshallen zijn aangebouwd.

Aan De Draei bevinden zich meerdere vrijstaande bedrijfswoningen met twee bouwlagen en een zadeldak. De vrijstaande bedrijfswoningenwoningen hebben een doorsnee hoogte van 7 tot 9 meter, hebben een ruime kavelopzet en een vaste rooilijn. Hierdoor beschikken de vrijstaande bedrijfswoningen over een ruime voortuin en een achtertuin al dan niet gelegen aan het water.

Aan It Butlân, De Daam en De Opper bevinden zich meerdere bedrijfswoningen. Deze bedrijfswoningen zijn aan de voorzijde (wegzijde) van het perceel geconcentreerd. Deze bedrijfswoningen hebben grotendeels dezelfde bouwstijl als de woningen aan De Draei. Het betreffen hier vrijstaande bedrijfswoningen met 2 bouwlagen en een kap.

Verspreid over het terrein zijn inpandige bedrijfswoningen aanwezig. Deze woningen bevinden zich in het bedrijfspand.

Ter plaatse van het Haven Resort Heeg bevinden zich meerdere studio's met twee bouwlagen en een tentdak. De studio's en kavels zijn klein van oppervlak. De studio's zijn vrijwel direct aan het water gelegen waarbij de mogelijkheid bestaat om aan te meren met een boot. Op deze manier wordt de interactie met het water vergroot.

In de deelgebieden Draeisleat en De Skou is het openbaar gebied beperkt tot de wegen, de voetgangersgebieden en vaarwegen. Het openbaar groen beperkt zich tot enkele onderbroken bomen- en struikstructuren en groenperken. De deelgebieden worden doorsneden door doodlopende vaarwegen, waaraan vele jachthavens, woon- en bedrijfspercelen gelegen zijn. De vaarwegen sluiten aan op het Hegemer Far.

2.3.2 Bebouwing De Skou Uitbreiding

Het deelgebied De Skou Uitbreiding bestaat grotendeels uit open groen gebied, zowel toegankelijk als niet-toegankelijk. Daarnaast bevinden zich in de huidige situatie aan de oostzijde geclusterde werk- en woonpercelen aan het water. De werk- en woonpercelen zijn ruim van opzet en bestaan uit twee bouwlagen en een zadeldak. De vergunde bedrijfswoningen bevinden zich in de bedrijfsgebouwen. Daarnaast zijn in het plangebied nog enkele onbebouwde bedrijfskavels die in de toekomst zullen worden gevuld. Het oostelijk deel van het plangebied is ingericht als natuurgebied als overgang tussen het bedrijventerrein en het buitengebied.

2.3.3 Monumenten en karakteristieke bebouwing

In het plangebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig. In het plangebied aan de Osingahuzen 22 is een voormalig boerderijpand aangewezen als karakteristiek pand.

Osingahuzen 22

Ter plaatse van de Osingahuzen 22 bevindt zich een voormalig boerderijpand. Het betreft een grote stelpboerderij. Stelpboerderijen zijn boerderijen waar wonen en werken onder één dak plaatsvindt. De stelpboerderij beschikt over kenmerkend metselwerk, fraaie dakpannen en houten vensters. De stelpboerderij aan de Osingahuizen 22 beschikt over kwetsbare authentieke detaillering en materialen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.DreaisleatDeSkou-vast_0002.png"

Figuur 2.2 Stelpboerderij aan de Osingahuzen 22

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft richting voor keuzes, inspireert, stelt kaders en zorgt voor een integrale aanpak van strategische opgaven in de fysieke leefomgeving. Vier prioriteiten staan centraal:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio’s;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI stelt een integrale aanpak voor, waarbij samengewerkt wordt met andere overheden en maatschappelijke organisaties. De opgaven rond wonen, klimaat, energie, circulaire economie, verkeer en vervoer en landbouw zijn zo groot en ingewikkeld dat meer sturing vanuit het Rijk nodig is.

Behoud van omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle ontwikkelingen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid plaatsvinden. De NOVI maakt hierbij gebruik van drie afwegingsprincipes:

  • 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen.

Het rijk heeft de volgende inhoudelijke keuzes vastgelegd in de NOVI:

  • 1. een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
  • 2. de transitie van de energievoorziening, bij de inpassing van duurzame energie is er oog voor de omgevingskwaliteit;
  • 3. de transitie naar een circulaire economie met behoud van concurrentiekracht en een aantrekkelijk vestigingsklimaat;
  • 4. de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland; hiermee stuurt het rijk op de verstedelijking in samenhang met bereikbaarheid. Woningbouw wordt versneld met oog voor omgevingskwaliteit;
  • 5. concentratie van de stedelijke ontwikkeling/logistieke functies en behoud van de openheid van het landschap;
  • 6. herindeling van het landelijk gebied in evenwicht met natuur en landschap. Werken aan de omslag naar de kringlooplandbouw.

Onderhavig bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen van nationaal belang mogelijk.Het rijksbeleid vormt dan ook geen belemmering voor de voorgestane ontwikkelingen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en inpassingsplannen.

In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • 1. rijksvaarwegen;
  • 2. mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. kustfundament;
  • 4. grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie
  • 7. hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • 8. elektriciteitsvoorziening;
  • 9. buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. ecologische hoofdstructuur;
  • 11. primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 14. ruimtereservering parallel Kaagbaan.

Defensie

De veiligheid van het stijgen en landen van vliegverkeer vanwege de Vliegbasis Leeuwarden brengt hoogtebeperkingen met zich mee. Voor het plangebied moet daarbij vooral rekening worden gehouden met de radarverstoringsgebieden van de radarstations Wier en Leeuwarden. De bouwbeperkingen (in hoogte) worden bepaald op basis van de afstand tot de radarstations. In figuur 3.1 is dit schematisch aangegeven. De afstand van de genoemde radarstations tot het plangebied is dusdanig groot, dat de bouwbeperkingen hiervan hoger zijn dan de in dit bestemmingsplan toegestane maximale bouwhoogten. Dit bestemmingsplan staat geen nieuwe en hogere bebouwing toe dan de bestaande. Dit geeft dan ook geen beperkingen voor het plan. Het vliegverkeer wordt met dit bestemmingsplan niet belemmerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.DreaisleatDeSkou-vast_0003.png"

Figuur 3.1 Schematische verbeelding bouwbeperkingen radarverstoringsgebied

Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt in onderhavig bestemmingsplan die in strijd zijn met één van de nationale belangen. Onderhavig bestemmingsplan is dus in overeenstemming met het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De Ladder is voor dit bestemmingsplan niet relevant, omdat het geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt. Het betreft hier een actualisering van meerdere bestemmingsplannen.

3.1.4 Water

Europees en Rijksbeleid

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Súdwest-Fryslân in het stroomgebied van de Rijn Noord valt.

In het stroomgebiedbeheerplan van de Rijndelta staan de doelen en bijbehorende maatregelen om een goede toestand van oppervlakte- en grondwater te bereiken.

Waterwet

De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening.

Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.

Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets

De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening).

Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder. In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder (zie paragraaf 4.13).

Nationaal Waterplan 2016-2021

Onderdeel van de bovengenoemde Waterwet is het zesjaarlijkse Nationaal Waterplan. Dit plan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding (1998) en heeft de status van structuurvisie binnen de Wet ruimtelijke ordening. In het plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven.Ook maken de (vier) stroomgebiedsbeheersplannen (SGBP's) onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Zo ontstaat er een heldere koppeling tussen Europees beleid (o.a. de Kader Richtlijn Water) en Rijksbeleid.

Duurzaam waterbeheer is het devies van het Nationaal Waterplan. Gemeenten hebben hierin specifieke taken op het gebied van omgaan met afvalwater, hemelwater en grondwater.

Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water

Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits: vasthouden > bergen > afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden > scheiden > schoonmaken.

Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de Ksader Richtlijn Water. De belangrijkste doelen en taken zijn:

  • het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;
  • verbetering van de waterkwaliteit.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele

Op 23 september 2020 is de Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele vastgesteld, waarin de ambities voor de provincie voor 2030-2050 zijn uitgesproken. Hierbij wordt gewerkt met 9 principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig, anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het 'ja, mits-principe', aansluiting zoeken bij en sturen op proces, ruimer op inhoud. De insteek om de ambities te realiseren is niet door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.

Voor de actualisering van dit bestemmingsplan is het aspect 'karakteristieken in het landschap' van belang. Doel bij dit aspect is het herkenbaar houden van Friese landschapstypen en hun ontstaansgeschiedenis. Terpen en boerderijen zijn bepalend voor de bijzondere ruimtelijke kwaliteit van Fryslân. Het is een gezamenlijke opdracht om toekomstige ontwikkelingen zodanig een plek te geven, dat de kenmerken van landschap en cultuurhistorie kenbaar blijven. Zoals in paragraaf 2.3.3 aan de orde is gekomen, is aan de Osingahuzen 22 een voormalig boerderijpand aangewezen als karakteristiek pand. De functieaanduiding 'karakteristiek' is opgenomen op de stelpboerderij met als doel om de verschijningsvorm van het hoofdgebouw te handhaven.

3.2.2 Grutsk op 'e Romte

In de structuurvisie Grutsk op 'e Romte (2014) worden kernkwaliteiten van het cultuurhistorische erfgoed en landschap beschreven. In deze visie worden verschillende deelgebieden onderscheiden, met ieder een eigen cultuurhistorische en landschappelijk karakter. In het plangebied zijn de deelgebieden 'Stelsel van waterverbindingen' en 'Nederzettingen met een sterke relatie met het water en omliggende landschap' van belang. Hiervoor zijn hierna de voor het plangebied van belang zijnde kenmerken beschreven.

Het plangebied valt volgens het streekplan Grutsk op 'e Romte binnen het Merengebied. De wateroppervlakten binnen het plangebied vallen onder het deelgebied 'Stelsel van waterverbinden'. De wateroppervlakten zijn zeer karakteriserend voor het Friese merengebied, maar ook voor de gehele provincie. Het deelgebied 'Nederzettingen met een sterke relatie met het water en omliggende landschap' geldt voor het grondoppervlak binnen het plangebied. Het water vormt een belangrijke toegangspoort voor het plangebied, maar ook voor het gehele dorp Heeg.

In dit bestemmingsplan is de geldende juridische regeling overgenomen en wordt de bestaande situatie vastgelegd. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet mogelijk, tenzij hiervoor in een eerder stadium al een afweging heeft plaatsgevonden. Deze passen dan binnen de kernkwaliteiten zoals opgenomen in de visie Grutsk op 'e Romte. Waar mogelijk en nodig worden de kernkwaliteiten in dit bestemmingsplan beschermd.

3.2.3 Verordening Romte 2014

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 1 augustus 2014. Hierna is de verordening op onderdelen herzien. De gewijzigde onderdelen zijn opgenomen in de geconsolideerde versie van 23 maart 2021.

In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. In de verordening is onder meer de grens tussen het buitengebied en het stedelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het buitengebied. Vanuit de verordening zijn de volgende onderwerpen voor het plangebied van belang:

Vanuit de verordening Romte 2014 zijn de volgende onderwerpen voor het plangebied van belang: regelgeving betreft jachthavens, detailhandel en natte bedrijventerreinen. In dit bestemmingsplan is de geldende juridische regeling overgenomen en wordt de bestaande situatie vastgelegd. Er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats, tenzij hiervoor in een eerder stadium al afweging heeft plaatsgevonden.

3.2.4 Regionale bedrijventerreinenplan

De Verordening Romte gaat uit van de aanwezigheid van (regionale) bedrijventerreinenplannen. Dit bedrijventerreinenplan geeft invulling aan de eis dat een ruimtelijk plan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein kan bevatten, indien dit qua oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft (art. 4.1.1.).

Gemeente Súdwest-Fryslân heeft in samenwerking met gemeente De Fryske Marren een bedrijventerreinplan opgesteld, de 'Regionale afspraak bedrijventerreinen Zuidwest-Fryslân, 2017'. GS heeft op 17 april 2018 ingestemd met dit plan. Het doel van het plan is onder andere het in balans brengen van vraag en aanbod van bedrijventerreinen voor de periode tot 2025, met een doorkijk tot 2030. In de afspraak is aangegeven wat de kwalitatieve vraag tussen 2017 en 2030 zal zijn, namelijk:

  • 1. Grote vraag naar transport en logistiek, (grote kavels van ca 3 ha);
  • 2. Vaarweg (water)gebonden terrein;
  • 3. Segment;
        • 1. functioneel 50%;
      • modern 40%;
      • hoogwaardig 10%.

Uit de analyses blijkt dat op dit moment geen urgente aanleiding is om bestaande, harde plancapaciteit terug te dringen. Wel is er aanleiding om te kijken in hoeverre bestaande terreinen ook op termijn voorzien in de kwalitatieve behoefte. In het plangebied bevinden zich watergebonden bedrijventerreinen. In regio Zuidwest Fryslân is er sprake van een lichte behoefte aan watergebonden terreinen. Ter plaatse van het bedrijventerrein De Skou Uitbreiding is er nog enige ruimte voor uitbreiding van bedrijvigheid. Deze mogelijke uitbreiding is reeds juridisch-planologisch geregeld. Dit bestemmingsplan neemt de reeds bestaande juridisch planologische regeling over.

3.2.5 Regionale Afspraak update

Onderdeel van de regionale afspraken in 2017 was het monitoren van ontwikkelingen en om periodiek samen met de provincie te bekijken of de planning bijstelling behoeft. Afspraak was om in 2021 een evaluatie te doen van de werkzaamheden en het effect daarvan. In het 'Regionale Afspraak Bedrijventerreinen Zuidwest Fryslân' worden nieuwe afspraken vastgelegd voor de periode 2021-2025/2035. De provincie heeft aan onderzoeksbureau Louter opdracht gegeven voor een prognose over de behoefte aan bedrijventerreinen. Het rapport 'Bedrijventerreinen in Fryslân, Vraagprognoses tot 2035' is medio 2021 opgeleverd.

In de gemeente Súdwest-Fryslân moeten vraag en aanbod in een goede balans komen. Op het moment van schrijven heeft Súdwest-Fryslân vrijwel geen uitgeefbare kavels meer beschikbaar. Niet in de kernen Sneek en Bolsward, maar ook niet in de kleinere kernen met bedrijventerreinen zoals Heeg. Dit is gezien de vraag, zoals Louter die ook laat zien, ongewenst. Het bedreigt de economische dynamiek en doorstroom in de regio. Gezien de eerder genoemde gewenste lokale dynamiek is het verstandig hier in totaal ook 13 ha zachte capaciteit voor te reserveren. Al naar gelang de lokale vraagdruk kan dan worden besloten tot planvorming. Dit zal niet gaan om grote volumes maar kan wel de lokale dynamiek en economisch functioneren bevorderen en ongewenst vertrek van bedrijven en extra mobiliteit tegen gaan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 1.0 `Oars tinke yn Súdwest' (2021)

De gemeenteraad heeft op 29 april 2021 de Omgevingsvisie 1.0 ‘Oars tinke yn Súdwest’: samenwerken aan een gezonde leefomgeving’ vastgesteld. De Omgevingsvisie 1.0 voldoet aan de artikelen 4.9 en 4.10 van de Invoeringswet Omgevingswet. In de overgangswetgeving Omgevingswet, krijgt een structuurvisie op basis van de Wro automatisch de status van een Omgevingsvisie op basis van de Omgevingswet wanneer deze van kracht wordt. Deze visie is tot stand gekomen met de inwoners en ketenpartners van Súdwest Fryslân.

De Omgevingsvisie 1.0 schetst de hoofdlijnen van de ontwikkelingsrichting voor de woonwerk- en leefomgeving op de langere termijn. De Omgevingsvisie helpt om keuzes te maken bij ontwikkelingen die de fysieke leefomgeving beïnvloeden en nodigt uit tot ontwikkelingen. Met deze Omgevingsvisie kan de gemeente beoordelen of ontwikkelingen en projecten bij Súdwest-Fryslân passen.

De Omgevingsvisie 1.0 bestaat uit vijf thema’s:

  • 1. Gezonde vitale mensen in een gezonde en veilige omgeving;
  • 2. Sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap;
  • 3. Veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden;
  • 4. Vitaal en aantrekkelijk landschap;
  • 5. Duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief.

In de Omgevingsvisie 1.0 is een koppeling gelegd met de 17 duurzame ontwikkeldoelen (Sustainable Development Goals) zoals die wereldwijd worden gehanteerd.

De gemeenteraad heeft in de Omgevingsvisie 1.0 de kaders op hoofdlijnen voor toekomstige ontwikkelingen vastgesteld. De maatregelen om de vastgestelde thema uit te kunnen werken worden beschreven in, samen met de ketenpartners, op te stellen omgevingsprogramma’s. Dit om de ambities uit de Omgevingsvisie 1.0 dichterbij te brengen. Het College van B&W stelt de omgevingsprogramma’s vast. Zoals in de themaonderdelen van de Omgevingsvisie benoemd, worden de volgende omgevingsprogramma’s opgesteld:

  • Gezond Wonen
  • Omgevingskwaliteit
  • Vitaal landschap
  • Klimaatmitigatie
  • Klimaatadaptatie

In het plangebied worden geen ontwikkelingen voorzien, die niet al eerder afgewogen zijn.

De opgenomen mogelijkheden tasten de bestaande omgevingswaarden niet aan.

3.3.2 Antennebeleid 2012

De gemeenteraad heeft in haar vergadering van 18 oktober 2012 het “Antennebeleid gemeente Súdwest-Fryslân” vastgesteld. De noodzaak hiertoe ligt er in dat mobiele communicatie in Nederland de laatste jaren een ongekende groei doormaakt. Burgers en bedrijven hechten veel belang aan een ruime beschikbaarheid en goede toegankelijkheid van mobiele communicatie. Naast dit algemene belang is er ook een groot maatschappelijk belang voor goede mobiele communicatie, zoals de bereikbaarheid van de hulpdiensten. Door het toenemend gebruik van mobiele communicatie groeit de vraag naar plaatsingsmogelijkheden voor antenne-installaties. Om te komen tot een verantwoorde maatschappelijke, stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van antenne-installaties is gemeentelijk antennebeleid opgesteld.

Samengevat ziet het beleid er als volgt uit. De volgende gebieden komen als eerste in aanmerking voor plaatsing:

  • bestaande masten;
  • bedrijventerreinen;
  • sportparken en hoogbouw;
  • langs of nabij infrastructuur en dan bij voorkeur bij kunstwerken.

Ten aanzien van de omgeving gelden de volgende criteria:

  • Aansluiting op bestaande masten en gebouwen. Door gebruikmaking van bestaande verticale kunstmatige elementen zoals hoge gebouwen en torens kan de inbreuk op de bestaande ruimtelijke kwaliteit tot een minimum beperkt worden;
  • Aansluiting op de visueel ruimtelijke kwaliteit van de omgeving;
  • Antenne-installaties mogen de architectuur en de specifieke architectonische kenmerken niet aantasten;
  • Afstemming van de maat, schaal en oriëntatie van de antenne-installatie op (die van de bestaande bebouwing in) de omgeving;
  • Rekening houden met de situering ten opzichte van cultuurhistorische waarden en objecten;
  • Inpassing van de antenne-installatie binnen het landschapstype;
  • Rekening houden met/aansluiten op bestaande landschappelijke patronen en op elementen in het landschap;
  • Aangeven van de mogelijkheden om (in de ruime omgeving) door toepassing van beplanting de visuele aantasting te verminderen.

In de regels van de verschillende bestemmingen hebben de bestaande antennemasten waar nodig een specifieke regeling gekregen.

3.3.3 Detailhandelsstructuurvisie

Een goed gemeente dekkend beleidskader voor detailhandel in de gemeente wordt door de raad en het college als noodzaak ervaren. De lastige economische omstandigheden en de vele snelle ontwikkelingen als internet, schaalvergroting en leegstand vragen om een duidelijke visie en uitvoering van de gemeente en andere partijen. Daarnaast is het gewenst dat nieuwe concrete plannen op integrale wijze en in samenhang kunnen worden beoordeeld. Daarom is de “Detailhandelsstructuurvisie Súdwest-Fryslân” vastgesteld. In 2019 is de visie herzien en opnieuw vastgesteld door de gemeenteraad. De detailhandelsstructuurvisie heeft zowel een aanjaagfunctie als wel dat een toetsingskader wordt geboden voor nieuwe ontwikkelingen.

In het beleid staat de toegankelijkheid van voorzieningen voorop. Hoofddoelstelling is dat inwoners van alle kleine kernen op aanvaardbare afstand (< 5 km) detailhandels-voorzieningen beschikbaar hebben en dat deze ook goed toegankelijk voor hen zijn. In de praktijk ligt hier dus een rechtstreekse koppeling met het streven naar een volwaardig pakket aan voorzieningen in de steden Sneek, Bolsward, en de regionale kernen (zoals Witmarsum, Makkum en Koudum). Bij de toegankelijkheid horen zeker concepten als thuisbezorgen van boodschappen door supermarkten. Bij toegankelijkheid wordt ook nadruk gelegd op een goede digitale toegankelijkheid die steeds belangrijker wordt. De gemeente zet hier vol op in en legt de relatie met krimp- en leefbaarheidsdossier en het kernenbeleid. Hierdoor is ook vanuit het rijk en provincie volop aandacht en komen naar verwachting ook middelen beschikbaar.

In het plangebied bevindt zich aan de productiefunctie ondergeschikte detailhandel. Deze detailhandel valt onder de categorie 'bedrijventerrein (doelgericht, laagfrequent)'. In het plangebied bevindt zich groothandel in de vorm van zand- en grond en metaal- en schroot. In het plangebied bevindt zich vooral watergebonden detailhandel. Ook bevindt zich detailhandel in de vorm van autohandel in het plangebied. De verschillende vormen van detailhandel zijn reeds planologisch geregeld. Het bestemmingsplan neemt deze reeds bestaande juridische planologische regeling over.

3.3.4 Agenda Duurzame Ontwikkeling

In juli 2018 is de ‘Agenda Duurzame Ontwikkeling’ vastgesteld door de gemeenteraad.

De gemeente Súdwest-Fryslân staat net als andere overheden voor een grote opgave op het gebied van duurzame ontwikkeling. We werken toe naar een energie- en klimaatneutrale samenleving met een circulaire economie.

De Agenda omvat een groot aantal uiteenlopende ambities die als kader dienen voor de komende jaren, variërend van alle woningen energieneutraal in 2030 tot 100% afvalvrije festivals.

De agenda richt zich op 5 specifieke onderdelen:

  • 1. Anders Wonen
  • 2. Anders van A naar B
  • 3. Anders Produceren
  • 4. Anders Energie opwekken
  • 5. Zelf Anders

Voor 5 genoemde onderdelen is een concrete agenda vastgesteld en zijn ambities geformuleerd.

Voor dit bestemmingsplan geeft het beleid geen uitgangspunten, omdat geen ontwikkelingen worden voorzien. Bij aanpassingen van gebouwen of de openbare ruimte in het plangebied wordt het Agenda Duurzame Ontwikkeling in ogenschouw genomen.

3.3.5 Erfgoednota

Met het vaststellen van de 'Erfgoednota 2021-2026 Cultureel Erfgoed is geen keus' (april 2021) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente SWF zorgt samen met de mienskip dat cultureel erfgoed duurzaam behouden en ontsloten wordt en zichtbaar en beleefbaar is. Dit doen wij door erfgoed te waarderen en te beschermen, bewustwording en samenwerking te stimuleren en daardoor erfgoed te versterken en levend te houden.

De mienskip heeft tijdens het ‘Rondje Súdwest’ in 2019 in het kader van de Omgevingsvisie 1.0 ‘Oars tinke yn Súdwest’ (2021) cultureel erfgoed benoemd als wezenlijk onderdeel van thema 2 van de 5 thema’s in de Omgevingsvisie 1.0: sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap. Ook het weidse en waterrijke landschap is eigenlijk erfgoed. Immers de meren, kanalen en sloten en weide-akkergronden zijn allemaal onder menselijke invloed ontstaan en verder vormgegeven, oftewel cultuurlandschap. In die zin geldt hetzelfde voor thema 4: vitaal en aantrekkelijk landschap. Ook in thema 3: veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden en thema 5: duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief heeft cultureel erfgoed een rol als wezenlijk onderdeel van de bijzondere woonkwaliteiten. Een zorgvuldige afweging van de cultuurhistorische waarden om de omgevingskwaliteit te kunnen waarborgen en te versterken is dus essentieel.

Het is een gemeentelijke wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming voor wat betreft cultuurhistorie. Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat gemeenten verplicht zijn cultuurhistorie mee te wegen bij het opstellen van het bestemmingsplan. Niet alleen de cultuurhistorische waarden in de grond (archeologie) maar ook boven de grond moeten meegenomen worden.

Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de twee kaarten van de provinciale FAMKE van het gemeentelijke grondgebied, één voor de periode 'steentijd – bronstijd', en één voor de periode 'ijzertijd – middeleeuwen' waarop gebieden met een hoge archeologische waarde en gebieden met een archeologische verwachtingswaarde zijn aangegeven, vastgesteld middels de Erfgoedverordening 2021. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK) en de Landschapsbiografie Súdwesthoeke. Deze kaarten zijn daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Niet alle op deze kaarten aangegeven waarden kunnen echter behouden blijven, hier komt een gemeentelijke afweging aan te pas.

In de Erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van bestemmingsplannen omgegaan dient te worden met het erfgoed. Zo zijn er kaders aangegeven voor de uitvoering van werken, maar ook voor de opzet van de bestemmingsplanregeling. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is daarmee rekening gehouden. Een nadere toelichting hierop staat in paragraaf 4.4.

3.3.6 Ontwikkelvisie 2011-2021

De 'Ontwikkelvisie 2011–2021 gemeente Súdwest-Fryslân' is op 22 maart 2012 vastgesteld. In deze visie staan de gemeentelijke ambities betreffende sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen beschreven. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en ruimtelijke plannen. De visie maakt duidelijk hoe de gemeente zich naar de toekomst toe wil positioneren, wat de belangrijkste speerpunten zijn en op welke aandachtsgebieden wordt ingezet. De ontwikkelvisie beslaat een periode van tien jaar.

In de gemeente worden vijf landelijke clusters en één stedelijk cluster rondom Bolsward en Sneek onderscheiden. De ontwikkelvisie rust op zes pijlers waar een visie op is geformuleerd en waar een koers per landelijk of stedelijke cluster voor is uitgezet. De pijlers met bijbehorende visie betreffen:

Verscheidenheid in kernen: Gebiedsgerichte aanpak via clusters, met oog voor samenhang. Aandacht voor unieke ruimtelijke structuur, sociaaleconomische kenmerken en toekomstvisies van de kernen. Extra aandacht voor plattelandskernen en stadswijken waar de leefbaarheid onder druk staat.

Weidsheid van het landschap: Zorgvuldig met weidsheid omgaan, maar ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen naar aard/schaal. Er worden hoge eisen aan ruimtelijke kwaliteit gesteld.

Economische verscheidenheid: Gebiedsgerichte aanpak om te zorgen dat de gemeente zich in totaliteit sterk ontwikkelt. Ruimtelijke keuzes maken ten aanzien van economische ontwikkeling. Extra aandacht voor sterke sectoren vanwege hun groeipotentie en innovatief vermogen. Bijeenbrengen onderwijs en arbeidsmarkt, zodat vraag en aanbod beter aansluiten.

Grote sociale verbondenheid: Iedereen kan (naar vermogen) meedoen. De huidige sociale infrastructuur wordt optimaal benut. Betere samenwerking en afstemming tussen partijen. Betere afstemming aanbod. Uitgangspunten zijn eigen verantwoordelijkheid, eigen kracht en zelfredzaamheid. Kwetsbare groepen actief opsporen.

Grote rijkdom aan cultuur en erfgoed: Cultuur en cultureel erfgoed hebben verbindende werking op de samenleving en grote aantrekkingskracht op toeristen. Daarom wordt gezorgd voor een divers cultureel aanbod en voor bescherming, behoud en ontsluiting van cultureel erfgoed.

Sterke aantrekkingskracht voor toeristen: Toerisme en recreatie als verbinding tussen stad/platteland, cultuur, natuur, sport, zorg, land- en tuinbouw. Verdiepen van bestaand aanbod, kwaliteitsverbetering en slim combineren van aanbod. Watertoerisme versterken door samenwerking met andere vaargebieden.

In het plangebied worden geen ontwikkelingen voorzien die niet al eerder afgewogen zijn. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, waarmee het past in het beleid van de Ontwikkelvisie.

3.3.7 Ruimte voor de zon

Op 10 november 2016 heeft de raad van de gemeente Súdwest-Fryslân de notitie ‘Ruimte voor de Zon’ vastgesteld.

Uitgangspunt bij realisatie van een zonneweide is dat de kwaliteit van het landschap behouden blijft en dat de bewoners niet alleen de lasten maar ook de lusten ervaren. In deze notitie wordt voorgesteld zonneweides te creëren bij kernen met meer dan 500 inwoners, met draagvlak, met participatie en financieel haalbaar. Voorgesteld wordt om drie pilots, wet- en regelvrij, te realiseren en daarnaast is er ruimte voor andere initiatieven die moeten voldoen aan de kaders die in de notitie zijn gesteld.

De aanvaardbaarheid van een zonneweide binnen de bebouwde kom wordt getoetst aan de volgende aspecten:

  • In aanmerking komen locaties (in de grotere) kernen van de gemeente die al voor woningbouw, kantoren, bedrijven of anderszins zijn aangewezen/bestemd maar voorlopig niet voor die betreffende functie kan worden ingevuld;
  • De kracht van onze kernen zit vooral in de historische waarde. Uit oogpunt van historie, toerisme en recreatie is het belangrijk dat dit geborgd blijft. Een zonneweide past in principe niet binnen de historische bebouwde kom. In de gemeentelijke afweging vinden wij het behoud van (historisch) waardevolle open ruimtes in stad of dorp van groot belang, zoals onder meer groene zones, terpen, kaatsvelden en dergelijke;
  • Open plekken in de nabijheid van rijks- of gemeentelijke beschermd stads- of dorpsgezicht en waar een zonneweide afbreuk doet aan het zicht van dit beschermde stads- of dorpsgezicht, komen niet in aanmerking.
3.3.8 Verkeersbeleid
3.3.8.1 Verkeer- en vervoerplan 2013

De gemeente Súdwest-Fryslân vindt het belangrijk dat inwoners in een verkeersveilige en prettige woonomgeving wonen en dat iedereen zich veilig en vlot kan verplaatsen. In het op 16 mei 2013 door de gemeenteraad vastgestelde “Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan” (GVVP) staat hoe de gemeente dit wil bereiken. Het GVVP beschrijft de gemeentelijke visie op het gebied van verkeer en vervoer met als belangrijkste uitgangspunt om de verkeersveiligheid in de gemeente te waarborgen en te verbeteren. Daarnaast worden goede bereikbaarheid en het vergroten van de leefbaarheid als doelen gesteld.

3.3.8.2 Duurzaam veilig

De inrichting van wegen vormt de basis voor een verkeersveilige, bereikbare en leefbare gemeente. Landelijk is afgesproken dat hiervoor het Duurzaam Veilig principe wordt toegepast. Hierin wordt onderscheid gemaakt in verkeersruimten en verblijfsgebieden. In de verkeersruimten krijgen vlotte autoverplaatsingen en bereikbaarheid prioriteit. In verblijfsgebieden is de kwaliteit van de openbare ruimte belangrijker. De doorstroming van het verkeer heeft een ondergeschikte rol ten opzichte van een aangenaam en veilig woon- en leefklimaat. Op basis van Duurzaam Veilig zijn er drie categorieën wegen:

  • 1. Stroomwegen (verkeersruimte)

vormen het landelijke- en regionale hoofdwegennet. Hier geldt een maximum snelheid van 120/130 of 100 km/u buiten de bebouwde kom en 70 km/u binnen de bebouwde kom.

  • 2. Gebiedsontsluitingswegen (verkeersruimte)

hebben een ontsluitende functie voor een groter gebied en regionale centra, en vormen een verbinding met de stroomwegen. Hier geldt een maximum snelheid van 80 km/u buiten de bebouwde kom en 50 km/u binnen de bebouwde kom.

  • 3. Erftoegangswegen (verblijfsgebied)

lopen direct van en naar de percelen, hoofdzakelijk bestemmingsverkeer, agrarisch verkeer, fietsers. Hier geldt een maximum snelheid van 60 km/u buiten de bebouwde kom en 30 km/u binnen de bebouwde kom.

De verkeersstructuur is beschreven in paragraaf 2.2.

Maatregelen GVVP

Om de visie vorm te geven is een groot aantal maatregelen opgesteld. De maatregelen zijn divers; infrastructurele aanpassingen, nader onderzoek naar specifieke onderwerpen, veiliger maken van fietsroutes, verbetering van schoolomgevingen, maar ook verkeerseducatieprojecten op scholen en voorlichtingscampagnes. De uitvoering hiervan wordt zoveel mogelijk gedaan in combinatie onderhoudswerkzaamheden. Wanneer er onderhoud is gepland aan een weg of een gebied zal worden gekeken of de maatregelen uit het GVVP hierin meegenomen kunnen worden. Dit betekent dat in het GVVP niet concreet is aangegeven wanneer welke maatregelen worden uitgevoerd. Ieder jaar wordt derhalve een uitvoeringsprogramma opgesteld die door de gemeenteraad moet worden goedgekeurd. Voordat gestart wordt met de uitvoering van bepaalde maatregelen zullen deze dan ook aan direct belanghebbenden worden voorgelegd.

3.3.8.3 Parkeren

Op basis van het parkeerbeleid van de gemeente of de kencijfers van CROW kan berekend worden hoeveel parkeerplaatsen benodigd zijn. Vervolgens moet aangetoond worden dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is of gerealiseerd kan worden. Tot voor kort waren de parkeernormen geregeld in de bouwverordening. Met de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 (op 29 november 2014) is de Woningwet gewijzigd. De wijziging heeft betrekking heeft op de intrekking van de grondslag voor de stedenbouwkundige voorschriften in een bouwverordening. De stedenbouwkundige voorschriften, zoals het parkeren, moeten nu in het bestemmingsplan zelf geregeld worden.

Aan het Besluit ruimtelijke ordening is mede in verband met het intrekken van toetsing aan de bouwverordening de mogelijkheid opgenomen om voor de invulling van de eis van voldoende parkeren in concrete situaties gebruik te maken van beleidsregels (zie artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro), zoals dit ook onder de werking van de bouwverordening mogelijk was.

Zowel gemeentelijk parkeerbeleid als de CROW-normen kunnen van toepassing worden verklaard op het bestemmingsplan. Als van een van toepassing zijnde norm wordt afgeweken, moet dit worden gemotiveerd.

Gemeente Súdwest-Fryslân heeft een Parkeernormennota opgesteld waarin de inhoud van het begrip 'voldoende parkeergelegenheid' is uitgewerkt. Op basis van de Parkeernormennota wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

3.3.9 Woonvisie 2017-2022

De gemeente vindt het belangrijk dat alle inwoners van de gemeente goed kunnen wonen. Daarom heeft de gemeenteraad in juli 2017 een Woonvisie vastgesteld waarin de gemeentelijke ambities voor een rechtvaardige en evenwichtige woonruimteverdeling zijn vastgelegd voor de sociale huurvoorraad en de particuliere woningvoorraad.

In de Woonvisie is vastgelegd hoe de gemeente zorgt voor een optimaal functioneren van de woningmarkt. Hierbij is bijzondere aandacht voor de volgende thema's:

  • 1. Beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen voor alle doelgroepen,
  • 2. Wonen, zorg en participatie,
  • 3. Kwaliteit en duurzaamheid.

De Woonvisie vormt de basis voor het maken van prestatieafspraken tussen woningbouwcorporaties, huurdersverenigingen en gemeente. De visie geeft geen uitgangspunten voor de regeling van dit bestemmingsplan. Bij ontwikkelingen in het huidige woningbestand of bij een combinatie van wonen en zorg vormt de woonvisie wel een toetsingskader.

3.3.10 Masterplan watersport

In 2009 is 'Watersportkernen en ruimtelijke kwaliteit: het waterfront van Heeg als voorbeeld' uitgebracht. Dit is het onafhankelijke advies van Atelier Fryslân over watersportkernen en ruimtelijke kwaliteit. Het advies vloeit direct voort uit het Friese Merenproject. Het Friese Merenproject heeft als doel een kwaliteitsverbetering in het Friese Merengebied te realiseren. In de eerste fase van dit project (2001-2006) is vooral gekeken naar een verbetering van de watergangen. Vanaf februari 2007 tot 2013 liep de tweede fase van het Friese Merenproject, in deze periode stond, meer dan in de eerste fase, de ruimtelijke kwaliteit centraal.

De kern Heeg leent zich bij uitstek voor een pilot in het kader van de masterplannen Ruimtelijke Kwaliteit. Het uiteindelijke doel van dit advies is tweeledig: enerzijds gaat het om aanleveren van bouwstenen voor de aanpak van alle nog te maken masterplannen en anderzijds om het ontwikkelen van een visie op de gewenste toekomst van het waterfront Heeg vanuit het aspect ruimtelijke kwaliteit.

Bedrijfsterreinen

De oppervlakte van Heeg is tussen 1905 en 2005 ca. vertienvoudigd en de samenstellende delen van dit conglomeraat werden op zich ook steeds groter en grover van korrel. Dit geldt natuurlijk in het bijzonder voor de bedrijfsterreinen aan de oostzijde. In veel gevallen is aandacht besteed aan de architectuur van loodsen een boothuizen, maar alleen al door de omvang van het complex en een aantal minder verzorgde gebouwen op prominente plaatsen is de uitstraling van het bedrijfsterrein voor verbetering vatbaar. Het is immers hét waterfront van Heeg richting het noordoosten. Een afronding langs de Wide Wimerts is ruimtelijk en ecologisch noodzakelijk en kan de inpassing van het complex in de omgeving goed afronden. Deze randzone moet meer zijn dan een plas/draszone en ook gekenmerkt worden door opgaande beplanting. Dit gebied kan dan behalve voor de natuur ook voor wandelaars en vaarrecreanten betekenis krijgen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije mer-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Het plan betreft een actualisatie en geen aanleg, wijziging of uitbreiding van het industrieterrein.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan, ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft, mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Het plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die in de bijlagen van het Besluit m.e.r. zijn opgenomen. Daarnaast maakt het plan geen deel uit van Natura 2000-gebieden waarop kleinschalige ontwikkelingen invloed kunnen hebben. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen vormvrije m.e.r.-beoordeling of milieueffectrapport nodig. In de volgende paragrafen wordt per milieu-aspect een beschrijving gegeven van de mogelijke gevolgen van en voor dit bestemmingsplan.

4.2 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen op een verantwoorde afstand van elkaar worden gesitueerd. Op deze wijze wordt gevaar en hinder voor de milieugevoelige functies voorkomen danwel zoveel mogelijk beperkt en omgekeerd wordt voldoende zekerheid aan milieubelastende activiteiten geboden dat deze activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden uitgeoefend kunnen worden.

Bij dit bestemmingsplan hoort een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze is gebaseerd op de categorale indeling van bedrijfstypen uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij deze indeling is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek gevolgd. Elk bedrijfstype heeft een eigen code.

Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is per type aangegeven welke richtafstanden gelden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Dit is een indicatie van de minimale afstand die in beginsel, vanuit een bedrijf tot een rustige woonwijk, aangehouden moet worden. De grootste afstand is bepalend voor de indeling van een bedrijfstype in een milieucategorie.

Milieucategorie   Aan te houden afstand tot woonwijken (zone)  
1   0 tot 10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  
5.1   500 meter  
5.2   700 meter  
5.3   1000 meter  
6   1500 meter  

Voor het plangebied van dit bestemmingsplan zijn de milieucategorieën 1 t/m 4.2 van toepassing. Het merendeel van de bedrijven bevindt zich in het deelgebied Draeisleat - Osingahuizen. De zwaarste milieucategorieën (categorie 4.1 en 4.2) zijn gevestigd in het centrale deel van het plangebied, in deelgebied Draeisleat - Osingahuzen. De lichtste categorieën (1 en 2) bevinden zich in het noorden en zuidwesten van het plangebied. Bij de milieuzonering is rekening gehouden met de aanwezige woningen in en rond het plangebied.

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bestaande situatie wordt slechts voorzien van een actuele regeling. In de bestaande situatie staan bedrijven en gevoelige functies op voldoende afstand of is een kortere afstand aanvaardbaar geacht. Derhalve is het niet noodzakelijk te toetsen aan de richtafstandenlijst.

4.3 Bodem

Het uitgangspunt is dat de kwaliteit van de bodem in het plangebied zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie voor het verblijf van mensen.

Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân de Nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart Zuidwest Fryslân vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart is een kaart waarop de kwaliteit van de bodem is aangegeven per deelgebied. De Nota bodembeheer beschrijft het beleid voor hergebruik of toepassen van grond als bodem. Het Besluit Bodemkwaliteit is hierin leidend. In de nota is ook een vrijstellingenbeleid opgenomen voor het uitvoeren van bodemonderzoek bij een omgevingsvergunning met de activiteiten bouw. Op basis hiervan kan de gemeente vrijstelling verlenen voor het uitvoeren van bodemonderzoek.

Hier volgen een aantal uitzonderingen waarbij géén vrijstelling kan worden verleend:

  • locaties met een bekende verontreiniging, of locaties gelegen nabij (binnen een straal van 25 meter) een puntbron van bodemverontreiniging;
  • verdachte locaties of locaties binnen een straal van 25 meter van verdachte locaties, waarvan een vermoeden bestaat van bodemverontreiniging, tenzij door een historisch onderzoek (uitgevoerd volgens NVN 5725) wordt aangetoond dat de locatie onverdacht is;
  • de bodemkwaliteit van het plangebied geeft aanleiding om een risico te verwachten bij het geplande gebruik.

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bestaande situatie wordt slechts voorzien van een actuele regeling. Bij nieuwe ontwikkelingen moet – wanneer deze niet in dit bestemmingsplan passen – een overweging van de gevolgen voor de bodem worden opgenomen. Dit heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

4.4.1 Toetsingskader en beleid

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht geworden. De Monumentenwet 1988 is met ingang van 1 juli 2016 dan ook vervallen. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 zijn deels overgegaan naar de Erfgoedwet en – zodra die wet in werking treedt – deels naar de Omgevingswet. De bepalingen en vergunningen uit de Monumentenwet 1988 die overgaan naar de Omgevingswet blijven van toepassing tot de datum dat de Omgevingswet in werking treedt. Deze artikelen gelden tot dat moment als overgangsrecht op grond van de Erfgoedwet en tenzij expliciet vermeld, veranderen deze niet van inhoud. Tot die tijd blijft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het wettelijke kader voor de omgang met gebouwde en aangelegde rijksmonumenten en de Monumentenwet 1988 voor de omgang met de archeologische rijksmonumenten.

In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Volgens de gemeentelijke erfgoednota wordt uitgegaan van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan.

4.4.2 Archeologie

Algemeen

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de bekende en de te verwachten archeologische waarden. Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt hiertoe de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden Steentijd - Bronstijd en IJzertijd - Middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken (zie volgende figuren). Uit de gemeentelijke uitsnede van de FAMKE blijkt dat in het plangebied diverse terreinen met bekende archeologische waarden aanwezig zijn, de zogenaamde 'streven naar behoud' en 'waarderend onderzoek' terreinen (paars en rood op volgende figuren). Dit betreft voor de periode steentijd-bronstijd vooral vuursteenvindplaatsen en voor de periode ijzertijd-middeleeuwen vooral terpen. Voor de rest van het plangebied is sprake van zogenaamde verwachtingszones, waarbij voor een deel van het plangebied geen archeologische verwachting (meer) geldt. Vooral voor de periode steentijd-bronstijd geldt er voor een groot gedeelte van het plangebied geen archeologische verwachting (meer).

De archeologische waardevolle terreinen en de verwachtingszones zijn beschermd via een dubbelbestemming archeologie, afhankelijk van de toegekende waarde. Zoals gezegd wordt gebruikt gemaakt van twee soorten archeologische waarden. Het betreft de dubbelbestemmingen “Waarde - Archeologie 1” en “Waarde - Archeologie 2”. Waarde - Archeologie 1 wordt gehanteerd voor terreinen of gebieden die op de FAMKE het advies 'streven naar behoud' en 'waarderend onderzoek' hebben meegekregen, dus de bekende archeologisch waardevolle terreinen. Waarde - Archeologie 2 wordt gehanteerd voor gebieden die op de FAMKE het advies 'karterend onderzoek' en 'quickscan' hebben gekregen en zijn dan ook gebieden met een archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.DreaisleatDeSkou-vast_0004.png"

Figuur 4.1 Uitsnede van de FAMKE steentijd-bronstijd

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.DreaisleatDeSkou-vast_0005.png"

Figuur 4.2 Uitsnede van de FAMKE ijzertijd-middeleeuwen

In gebieden met een archeologische waarde (Waarde - Archeologie 1) zijn in principe ingrepen vanaf 50 m2 en dieper dan 40 cm vergunningsplichtig en een archeologisch onderzoek uitgevoerd worden voorafgaand aan de vergunningverlening. Dit om de archeologische behoudenswaardigheid in voldoende mate te kunnen bepalen. Het vaststellen van de archeologische waarde wordt gedaan aan de hand van één of meerdere archeologisch vooronderzoeken. In eerste instantie moet een bureau- en booronderzoek worden uitgevoerd. Eventueel volgt hierop nog een proefsleuvenonderzoek. Na iedere onderzoeksfase wordt de rapportage van het betreffende onderzoek ter beoordeling aan de gemeente voorgelegd. Het vooronderzoek wordt afgesloten als uit de beoordeling van de rapportage blijkt dat de waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld. Vervolgens wordt namelijk besloten of voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden (opgraven, begeleiden en/of planaanpassing) of dat het plangebied archeologisch wordt vrijgegeven ten behoeve van de werkzaamheden.

Voor de gebieden in een archeologische verwachtingszone (Waarde - Archeologie 2) zijn de vrijstellingsgrenzen ruimer en speelt mogelijk archeologisch onderzoek bij ingrepen vanaf 500 m2.

Wanneer sprake is van bodemverstorende ingrepen dieper dan 40 cm, afhankelijk van de omvang van de ingreep, dan is archeologisch onderzoek nodig:

  • Voor zover het plangebied op de hierbovenstaande figuren is aangegeven als 'karterend onderzoek 1' dan moet een karterend onderzoek worden uitgevoerd indien er ingrepen zijn voorzien van een oppervlak van meer dan 500 m².
  • Voor zover het plangebied op de hierbovenstaande figuren is aangegeven als 'karterend onderzoek 2' dan moet een karterend onderzoek worden uitgevoerd indien er ingrepen zijn voorzien van een oppervlak van meer dan 2.500 m².
  • Voor zover het plangebied op de hierbovenstaande figuren is aangegeven als 'karterend onderzoek 3' dan moet een karterend onderzoek worden uitgevoerd indien er ingrepen zijn voorzien van een oppervlak van meer dan 5.000 m².

In het plangebied is sprake van karterend onderzoek 1, 2, 3 (steentijd) en karterend onderzoek 3 (middeleeuwen).

Gezien de mogelijke archeologische waarden heeft nader archeologisch onderzoek plaatsgevonden bij De Skou. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de rapportage 'Archeologisch bureau- en booronderzoek De Skou te Heeg, gemeente Súdwest Fryslân' (MUG-publicatie 2011-33, bijlage 1). In dit onderzoek werd geconstateerd dat de bodem bestaat uit een kleilaag die op mosveen ligt. Onder het veen bevindt zich dekzand, waarin in een deel van de boringen een podzolbodem is aangetroffen. Voor de dekzandwelving in het onderzoeksgebied geldt een hoge trefkans op archeologische resten uit de steentijd. Voor het veenontginningsgebied geldt een lage trefkans op veenterpen en ontginningssporen. Binnen het onderzoeksgebied hebben de laatste 200 jaar geen bodemverstorende ingrepen plaatsgevonden. Aanbevolen wordt nader onderzoek uit te voeren om vast te stellen of de bodemopbouw van de dekzandwelving intact is en of hier archeologische resten verwacht kunnen worden. Over deze conclusie heeft nader overleg plaatsgevonden met de gemeente Súdwest-Fryslân. De gemeente heeft destijds in 2011 geoordeeld dat er geen vervolgonderzoek noodzakelijk is. Dit omdat er tijdens het booronderzoek verder geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Het plangebied is destijds vrijgegeven en krijgt daarom nu geen dubbelbestemming meer.


Ook is er archeologisch booronderzoek uitgevoerd aan de westzijde van het plangebied. Het betreft hier Plangebled Heeg - Veenstra Transport Gemeente Wymbritseradiel, Archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (RAAP-notitie 1832, bijlage 2). De bodem in het plangebied bestaat uit een bouwvoor/verstoorde laag op een kleilaag op veen op dekzand. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Ook dit gebied krijgt geen archeologische dubbelbestemming. De rest van het plangebied krijgt conform de waarden op de FAMKE een dubbelbestemming Waarde-archeologie 2. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die niet al eerder afgewogen zijn. De bestaande situatie wordt slechts voorzien van een actuele regeling. Het aspect archeologie heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

4.4.3 Cultuurhistorie

In 2019 heeft de gemeente Súdwest-Fryslân (samen met de gemeente De Fryske Marren, provincie Fryslân en de stichting Mar en Klif) in 2019 een Landschapsbiografie van de Friese Súdwesthoeke laten opstellen. Vrijwel heel Súdwest-Fryslân maakt deel uit van het Nationaal Landschap Zuidwest-Friesland. Dit gebied wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan landschapstypen, waaronder het stuwwallenlandschap in Gaasterland, de IJsselmeerkust van Makkum tot Lemmer, de kleizone met de wel bekende terpen en het veengebied van de Friese Meren. Ieder landschapstype kent een eigen ontstaansgeschiedenis en cultuurhistorische elementen die van grote waarde zijn voor de beleving van het landschap in de Súdwesthoeke. De waardevolle cultuurhistorische elementen in het buitengebied en het Nationale Landschap zijn op regionaal niveau geïnventariseerd en in kaart gebracht in de landschapsbiografie. Deze vormt een aanvulling op de reeds bestaande Cultuurhistorische kaart van Fryslân en sluit aan bij de door de provincie Fryslân uitgegeven "Wordingsgeschiedenis van Fryslân". Hiermee is de feitelijke basis gelegd voor het ruimtelijk beleid en het "beter vertellen" van de historie van de Súdwesthoeke.


Voor wat betreft met name het gebouwde erfgoed: in het hoofdlijnenakkoord 2018-2022 is aangegeven dat er gekozen is om een inventarisatie van het cultureel erfgoed in de kernen en het buitengebied per deelgebied uit te laten voeren. Op basis van deze inventarisatie kunnen in het bestemmingsplan karakteristieke panden en andersoortige objecten worden aangewezen.


Analyse

In het plangebied zijn geen rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig maar in het plangebied is wel een karakteristieke bouwwerk aanwezig. Op basis van de bekende informatie en geldende regeling heeft deze een aanduiding 'karakteristiek' gekregen op de verbeelding. In de planregels is hiervoor een vergunningstelsel voor werken en/of werkzaamheden aan gekoppeld. In bijlage 4 bij de regels is een overzicht van karakteristieke panden opgenomen.


Op basis van de Cultuurhistorische kaart zijn ook nog andere waarden vast te stellen in de plangebieden. Deze worden wanneer nodig beschermd in dit bestemmingsplan. Hieronder volgt een analyse.


Boerderijplaatsen

In het plangebied bevinden zich een drietal historische boerderijplaatsen (Zie figuur 4.3). Boerderijplaatsen verschaffen ons, omdat zij de kern vormden van de toenmalige agrarische samenleving, kennis over de bewoningsgeschiedenis en over de ontwikkeling van het cultuurlandschap op lokaal, regionaal en provinciaal niveau. De ondergrond kent doorgaans bescherming middels een archeologische dubbelbestemming op grond van de FAMKE.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.DreaisleatDeSkou-vast_0006.png"

Figuur 4.3 Uitsnede Cultuurhistorische kaart Fryslân

Zuivelfabriek

Aan de Osingahuizen 18 staat de voormalige zuivelfabriek "Hoop op Zegen" (later "De Goede Verwachting"). De voormalige fabriekspanden zijn nog op de locatie aanwezig. In de gebouwen zijn nu een bouwbedrijf en een autobedrijf (showroom en wasplaats) gevestigd. Op pandniveau vertegenwoordigen deze echter niet meer een zodanige waarde dat deze aanvullende bescherming verdienen middels dit bestemmingsplan.


Vaarwegen

Tot ver in de 19de eeuw vormden waterwegen de belangrijkste transportroutes op het grondgebied van de gemeente Súdwest-Fryslân. Het land beschikte van nature al over een dicht netwerk van geulen, prielen en kreken. Naast een strijd tegen het zeewater heeft men in Westergo voortdurend geworsteld met de binnenwaterhuishouding. In de periode van vóór de bedijkingen was er sprake van een goede natuurlijke afwatering. Om de afwatering te verbeteren werden talloze vaarten gegraven en natuurlijke waterlopen aangepast. Deze oudste vaarten waren gebaseerd op de bochtige kreken en geulen, heel anders dan de rechte vaarten die in een latere periode werden aangelegd. Qua vaarwegen ligt er een deel van de Hegemer Far in het plangebied (figuur 4.3a). De vaart is zeer hoog gewaardeerd in de Landschapsbiografie. Deze vormt onderdeel van de oude vaarverbinding door de dorpskern van Heeg en heeft een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen' gekregen, naast de enkelbestemming 'Water'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.DreaisleatDeSkou-vast_0007.jpg"
Figuur 4.3a Uitsnede Waarderingskaart Vaarwegen (bron: Landschapsbiografie)

4.4.4 Conclusie

Het betreft hier een herziening van de bestaande conserverende bestemmingsplannen. Aanwezige en verwachte cultuurhistorische en archeologische waarden worden wanneer nodig beschermd door middel van een dubbelbestemming en/of een aanduiding. Het bestemmingsplan is vanuit cultuurhistorisch oogpunt dan ook uitvoerbaar. Nadere onderzoeken zijn niet nodig.


In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van toevalvondsten van kracht (artikel 5.10, lid 1 Erfgoedwet). Concreet houdt dit in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente.

4.5 Ecologie

4.5.1 Wet- en regelgeving

Bij elk ruimtelijk plan moet er rekening worden gehouden met beschermingswaardige natuurwaarden. Hiertoe is er regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming opgenomen in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is vastgelegd in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. De wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden met de Europese Vogel- en habitatrichtlijn. Er zijn een tweetal type natuurgebieden die door de Wet natuurbescherming worden beschermd. Dit zijn de Wetlands en de Natura 2000-gebieden. Verder vormt de Wet natuurbescherming de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin het Natuurnetwerk Nederland in is verwerkt. Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Voorheen stond het Natuurnetwerk Nederland bekend als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en is uitgewerkt in de Omgevingsvisie 1.0 Súdwest-Fryslân.

Soortenbescherming

De bescherming van soorten is geregeld hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. De wet is gericht op de bescherming, instandhouding en het behoud van plant- en diersoorten in het wild en hun directe leefomgeving. Het uitgangspunt is dat schadelijke activiteiten in beginsel niet zijn toegestaan, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Dat is het zogenaamde “Nee, tenzij-principe” en is in de wet opgenomen als een algemeen verbod op schadelijke effecten voor plant- en diersoorten, de zorgplicht. De zorgplicht geldt voor iedere beschermde soort die is opgenomen in de Vogel- en Habitatrichtlijn of opgenomen in de lijst van Nationale Soorten (onderdeel A en B, bijlage Wet natuurbescherming). Om een ontheffing te krijgen van de zorgplicht, moet er worden aangetoond dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort. De voorwaarden voor het verkrijgen van een ontheffing zijn daarnaast afhankelijk van het beschermingsregime van de soort.

In de Wet natuurbescherming is er een driedeling gemaakt in het beschermingsregime voor soorten. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:

    • 1. Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (artikel 3.1 Wet natuurbescherming). Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels, zoals opgenomen in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.
    • 2. Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (artikel 3.5 Wet natuurbescherming). Het gaat om de soorten genoemd in Bijlage IV, onderdeel a van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage I van het Verdrag van Bonn. In de bijlagen van de verdragen van Bern en Bonn worden ook vogelsoorten genoemd.
    • 3. Beschermingsregime Andere Soorten (artikel 3.10 Wet natuurbescherming). Alle soorten genoemd in onderdelen A en B van de bijlage van de Wet natuurbescherming.

De soorten genoemd onder punt 3 vallen onder een lager beschermingsregime dan een soorten genoemd onder punt 1 en 2. In principe geldt voor alle beschermde soorten een ontheffingsplicht, ook voor de algemenere Andere Soorten. De Wet natuurbescherming biedt provincies de mogelijkheid om een vrijstellingsbesluit op te stellen. In dit besluit staat onder andere voor welke soorten een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen in artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming.

Voor vogels geldt een aanvullend beschermingsregime, waarbij er extra regels kunnen worden gesteld voor bijvoorbeeld jaarrond beschermde nesten. Naar verwachting blijft de bescherming van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten gelijk onder de Wet natuurbescherming. Voor het verstoren van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten geldt dat er meestal geen ontheffing wordt verleend.

4.5.2 Gebiedsbescherming

In een straal van 3 km rondom het plangebied bevindt zich het Natura 2000-gebied Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving. Ten westen en ten zuiden van het plangebied bevinden zich meerdere NNN-gebieden. Ten zuiden van De Burd (buiten het plangebied) bevindt zich een ganzenfoerageergebied. Direct aangrenzend aan het plangebied, in westelijke richting, bevindt zich een natuurbeheergebied buiten de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.DreaisleatDeSkou-vast_0008.png"

Figuur 4.4 Contouren Natura 2000-gebieden rondom het plangebied (bron: Alterra)

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.DreaisleatDeSkou-vast_0009.png"

Figuur 4.5 Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS) en natuur buiten EHS (bron: Provincie Fryslân) 

Effecten

Het bestemmingsplan betreft een plan dat vooral een nieuwe actuele regeling biedt voor bestaande gebieden waarin geen ontwikkelingen plaatsvinden. Effecten op de Natura 2000- en NNN-gebieden rondom het plangebied zijn dan ook uit te sluiten. Ook zijn effecten op de natuurgebieden buiten EHS uit te sluiten, omdat het bestemmingsplan in en in de directe omgeving geen ontwikkelingen mogelijk maakt. Voor de in het plangebied aanwezige natuurgebieden wordt waar nodig een beschermende regeling opgenomen. Door de ruime afstand worden effecten op het ganzenfoerageergebied niet voorzien.

Stikstofdepositie Natura 2000-gebieden

Het bestemmingsplan biedt bouwmogelijkheden die ook al waren voorzien in de geldende bestemmingsplannen. In het kader van de verlening van omgevingsvergunningen wordt beoordeeld of deze ontwikkelingen in de aanleg- en gebruiksfase ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats. Op voorhand wordt dit niet verwacht. Zo nodig zal een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming worden aangevraagd.

Conclusie

Vanwege het bovenstaande en het feit dat er geen nieuwe of ingrijpende ontwikkelingen worden uitgevoerd binnen of rondom een natuurgebied, worden negatieve effecten vanuit het bestemmingsplan niet verwacht. Nieuwe projecten of activiteiten, waarbij een mogelijk negatief effect op de natuurgebieden is, moeten altijd worden getoetst aan de Wet natuurbescherming. Daarbij worden ook de wijzigingsbesluiten Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden (waarvan de meest recente op 25 november 2022 bekend is gemaakt) in acht genomen.

4.5.3 Soortenbescherming

In het plangebied kunnen op verschillende plaatsen beschermde soorten (waaronder vleermuizen en vogels) voorkomen. Wanneer hier sprake van is, vindt bescherming plaats via de Wet natuurbescherming. Ontwikkelingen leiden mogelijk tot schade aan bijvoorbeeld de verblijfplaatsen of foerageergebieden van beschermde soorten, wat leidt tot overtreding van de verbodsbepalingen van de genoemde wet. Bij toekomstige initiatieven is een onderzoek dan ook vaak noodzakelijk, afhankelijk van de werkzaamheden die hiervoor verricht worden.

Effecten

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe of ingrijpende planologische ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het betreft immers een conserverend bestemmingsplan. Voor de mogelijk aanwezige beschermde soorten in en in de nabijheid van het plangebied bestaan bovendien voldoende mogelijkheden om effecten op beschermde soorten te voorkomen of te mitigeren. Hierbij moet men denken aan het werken buiten kwetsbare perioden en het waarborgen van het functionele leefgebied van de soort. Vanwege de ruime mogelijkheden om effecten op mogelijk aanwezige beschermde soorten te voorkomen of mitigeren en het slechts lokale karakter van mogelijk toekomstige ontwikkelingen, worden geen negatieve effecten verwacht.

Conclusie

De herziening van het bestemmingsplan wordt niet belemmerd op basis van ecologie. Mocht sprake zijn van ontwikkelingen, dan moet per ontwikkeling en de daaraan gekoppelde werkzaamheden bepaald worden in hoeverre een ecologisch onderzoek nodig is. Dat heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemeen toetsingskader

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door de volgende risicobronnen:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (in inrichtingen/bedrijven);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (door buisleidingen, over wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door deze activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Hierbij is het PR de berekende kans per jaar, dat iemand overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat deze persoon op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het externe veiligheidsbeleid is opgenomen in wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

  • 2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.

  • 3. Basisnet

Het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). De wetgeving over het basisnet wordt de Wet basisnet genoemd.

  • 4. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.

  • 5. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)

Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, Bevb en Bevt is onder meer een verantwoordingsplicht van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat als in of in de nabijheid van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn, in combinatie met de aanwezigheid van beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten zoals woningen, de planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.

4.6.2 Toetsing

Over dit plan heeft de Omgevingsdienst Fryslân geadviseerd (28 mei 2020, 2020-FUMO-0039609). Hierna volgt een samenvatting en interpretering van dit advies. Het volledige adviesrapport is als bijlage 4 opgenomen bij dit bestemmingsplan.

Externe veiligheid is voor de actualisatie van bestemmingsplan Heeg – industrieterrein Draeisleat – De Skou relevant door een LPG-tankstation en de gemeentelijke weg Osingahuizen, waarover lokaal transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

De overige in de omgeving liggende risicobronnen zijn voor het bestemmingsplan niet relevant, omdat het plangebied buiten het invloedsgebied van die bronnen ligt.

LPG-tankstation

Binnen het plangebied is aan De Draei 1 een LPG-tankstation gevestigd. Het bestemmingsplan is getoetst aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de daarbij behorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Op grond van het Bevi is het plan getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar en is het groepsrisico beoordeeld.

Plaatsgebonden risico

De contouren van de afleverzuil, het ondergrondse reservoir en vulpunt van het LPG-tankstation vallen over het plangebied. De contouren vallen echter niet over (beperkt) kwetsbare objecten. Dit houdt in dat het bestemmingsplan voldoet aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar.

Groepsrisico

Voor het LPG-tankstation is op 18 december 2008 een QRA uitgevoerd. Uit de hierin uitgevoerde GR-berekening blijkt dat het GR de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Aangezien het hier gaat om een conserverend bestemmingsplan zijn er geen andere planologische ontwikkelingen bekend en zal er geen verandering van de populatie plaatsvinden ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee zal ook de GR-grafiek als resultaat van een eventuele nieuwe groepsrisico-berekening niet veranderen. Hierdoor vinden wij het verantwoord om het bestaande QRA rapport te gebruiken.

Verder is in het bestemmingsplan geborgd dat binnen het invloedsgebied van 150 meter van het vulpunt en de opslagtank van het LPG-tankstation geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd kunnen worden. Het GR van het LPG-tankstation vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de effecten van een ongeval (Circulaire)

Naast het hanteren van de vaste afstanden voor de PR 10-6 contouren is rekening gehouden met de effectafstanden. Er worden twee effectafstanden onderscheiden, namelijk:

- effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten;

- effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten.

In het bestemmingsplan is geborgd dat binnen de effectafstand van 60 meter van het vulpunt van het LPG-tankstation geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd kunnen worden. Tevens is geborgd dat binnen de effectafstand van 160 meter vanaf het vulpunt van het LPG-tankstation geen nieuwe zeer kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Hiermee voldoet het bestemmngsplan aan de effectafstanden van de Circulaire.

Zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid

Aanwezige personen ten tijde van een incident in de nabijheid van het LPG-tankstation zullen circa 150 meter moeten overbruggen om buiten het invloedsgebied te komen. Deze afstand wordt als een haalbare vluchtafstand gezien. Brandweer Fryslân adviseert om de BHV-organisatie van aanwezige bedrijven binnen het invloedsgebied te trainen op de handelingsperspectieven bij dergelijke incidenten. Verder moeten vluchtroutes van de risicobron af worden gesitueerd.

Ten aanzien van de hulpverlening zijn er voor dit plangebied geen knelpunten ten aanzien van bereikbaarheid, bluswater en de opkomsttijden.

Transport

Ten noorden van het plangebied ligt de gemeentelijke weg Osingahuizen. Over deze weg vindt lokaal transport van gevaarlijke stoffen plaats. De weg is niet opgenomen in het Basisnet weg. Het bestemmingsplan is getoetst aan het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Groepsrisico

Over de weg Osingahuizen vindt geen structureel doorgaand vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In principe wordt de weg alleen gebruikt bij het bevoorraden van de LPG-tankstations ten noorden en zuiden van het plangebied. Omdat er betrekkelijk weinig vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg Osingahuizen plaatsvindt, is een nadere beoordeling van het GR niet nodig.

Over de weg Osingahuizen worden incidenteel stoffen van stofcategorie GF3 (LPG) vervoerd. Conform de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) geldt voor deze stofcategorieën een maximaal invloedsgebied van 355 meter. Aangezien het plangebied hierbinnen ligt, heeft Brandweer Fryslân dit meegenomen in haar advisering onder bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Geconcludeerd wordt dat de weg Osingahuizen geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.

4.6.3 Advies Brandweer Fryslân

Ten behoeve van het LPG tankstation in het plangebied heeft Brandweer Fryslân advies uitgebracht (23 april 2020). Hierna volgt een samenvatting en interpretering van dit advies. Het volledige adviesrapport is als bijlage 5 opgenomen bij dit bestemmingsplan.

De brandweer heeft in haar advies gekeken naar een aantal aspecten voor deze risicobron:

  • plaatsgebonden risico
  • groepsrisico
  • nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
  • bestrijdbaarheid
  • zelfredzaamheid

Onderstaand is het volgende advies opgenomen.

Repressief advies

Brandweer Fryslân heeft de mogelijkheid een repressief advies te geven in het kader van

bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. In een dergelijk advies komen aspecten aan bod

die van belang zijn voor de basisbrandweerzorg. Hierbij valt te denken aan onder meer

bereikbaarheid, de beschikbaarheid van bluswater en de opkomsttijden.

Opkomsttijden

Bij calamiteiten kan het plangebied terugvallen op de aanwezigheid van de brandweerkazerne in

Heeg. Volgens Dekkingsplan 2.0 van Brandweer Fryslân valt het plangebied onder risicogebied 2.0.

Waarbij een norm van 12 minuten geldt als opkomsttijd. In de praktijk zijn grote delen van het

plangebied binnen circa 6 tot 9 minuten te bereiken. Brandweer Fryslân heeft geen specifieke

opmerkingen betreffende de opkomsttijd naar het plangebied.

Bluswatervoorzieningen

Gezien het om een conserverend plan gaat waarbij in principe geen

ontwikkelmogelijkheden zijn uitgewerkt, ziet de Brandweer af van het geven van het advies met betrekking tot de bluswatervoorzieningen.

Bereikbaarheid

Om dezelfde reden als onder ‘Bluswatervoorzieningen’ ziet de Brandweer ook af van het geven van advies met betrekking tot de bereikbaarheid.

Advies

In overeenstemming met bovengenoemde opmerkingen adviseert Brandweer Fryslân om:

  • Te controleren of onze conclusie juist is dat er (op basis van Google Maps) in de bestaande situatie geen kwetsbare objecten aanwezig binnen de PR 10-6 contour van het LPG tankstation. Verder adviseert Brandweer Fryslân om in de regels bij het bestemmingsplan een veiligheidszone voor het LPG tankstation op te nemen waarbinnen zowel bestaande als nieuw te realiseren kwetsbare objecten niet zijn toegestaan en om deze veiligheidszone eveneens op de verbeelding bij het bestemmingsplan weer te geven.
  • Wanneer dit nog niet is gedaan moet op grond van het Bevi een verantwoording van het groepsrisico, inclusief groepsrisicoberekening, worden opgesteld. De aspecten uit deze brief kunnen daarbij dienen als basis.
  • De BHV-organisatie van aanwezige bedrijven binnen het invloedsgebied van het LPGtankstation te trainen op de handelingsperspectieven bij een incident met het LPGtankstation.
  • Wanneer in de toekomst kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten nabij het tankstation gerealiseerd worden, de circulaire LPG hierop te betrekken. Daarnaast wil Brandweer Fryslân bij dergelijke ontwikkelingen graag betrokken worden.
  • Brandweer Fryslân ook te betrekken bij de advisering zodra meer stukken voor het plangebied beschikbaar zijn/ de verdere invulling van het plan. Graag ontvangen we daarbij ook informatie over de bestemmingen binnen een contour van 160 meter van het LPG tankstation zodat we kunnen spiegelen of wordt voldaan aan de (veiligheids)effectafstanden uit de circulaire LPG voor de (zeer) (beperkt) kwetsbare objecten.
4.6.4 Conclusie

Externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de actualisatie van het bestemmingsplan Heeg – industrieterrein Draeisleat – De Skou.

4.7 Geluid

4.7.1 Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh maakt onderscheid tussen geluidgevoelige gebouwen/functies en niet-geluidgevoelige gebouwen. Onder meer (bedrijfs)woningen zijn geluidgevoelige gebouwen. Als geluidgevoelige gebouwen binnen een zone bij een behorend bij een zoneplichtige weg worden geprojecteerd bij een bestemmingsplanprocedure, moet met een akoestisch onderzoek worden aangetoond dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegen. Wegen waar deze zone in principe niet geldt, zijn:

  • Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • Wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.

In en rond het plangebied zijn wegen aanwezig die een wettelijke geluidzone hebben. De wegen op het bedrijventerrein hebben een maximumsnelheid van 50 km/uur. Er zijn geluidgevoelige objecten in het plangebied aanwezig. Dit betreft enkele woningen en bedrijfswoningen.

Er is in het plangebied geen sprake van nieuwe situaties. Er zullen geen nieuwe wegen worden aangelegd. Er kunnen met een omgevingsvergunning nieuwe bedrijfswoningen worden toegestaan. Bij de toets zal moeten worden aangetoond dat het aspect geluid geen negatieve gevolgen heeft.

4.7.2 Industrielawaai

Op het bestaande industrieterrein zijn geluidzoneringsplichtige bedrijven ('grote lawaaimakers') toegestaan. Het industrieterrein is daarmee gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Voor het industrieterrein is daarom een geluidzone vastgesteld. Dit betekent dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als gevolg van de gezamenlijke inrichtingen aanwezig op het industrieterrein, niet meer mag bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde op de vastgestelde zonegrens (artikel 40 van de Wgh). Voor woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen die buiten het gezoneerd industrieterrein liggen, maar binnen de geluidzone daaromheen, zijn in veel gevallen hogere waarden vastgesteld. De geluidbelasting ter plaatse van deze woningen mag niet meer bedragen dan de vastgestelde hogere waarde (artikel 45 van de Wgh).

Op dit moment zijn er verschillende planologische regelingen van toepassing op het plangebied. Door het samenvoegen en actualiseren van deze planologische regelingen is er straks één bestemmingsplan voor het gehele bedrijventerrein. In het kader van deze actualisatie is in maart 2023 onderzoek uitgevoerd naar de akoestische gevolgen van de toekomstige situatie van de gronden waarop 'grote lawaaimakers' niet zijn uitgesloten. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage 3.

Dit onderzoek gaat uit van een (theoretische) maximale invulling van het plangebied. Voor de geluidzone is de 50 dB(A)-contour relevant. Op de zonegrens geldt namelijk een maximale geluidbelasting van 50 dB(A). Uit het rekenmodel volgt dat de bestaande geluidzone voor het gehele plangebied moet worden uitgebreid. Het beloop van de bestaande en de beoogde nieuwe geluidzone in dit gebied zijn in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.DreaisleatDeSkou-vast_0010.jpg"

Figuur 4.6 de berekende geluidcontour 50 dB(A) (oranje) ten opzichte van de huidige geluidzone (paars)

In figuur 4.6 is de paarse lijn de bestaande, planologisch vastgestelde grens van de geluidzone. De oranje lijn is de nieuwe berekende geluidzone rond het industrieterrein. Voor de aanpassing van de geluidzone is een regeling in het bestemmingsplan opgenomen door middel van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' en 'overige zone - gezoneerd industrieterrein'. De nieuwe vast te leggen geluidzone is gelegen binnen meerdere bestemmingsplannen. Voor zover de nieuw geluidzone binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Heeg industrieterrein' is gelegen, wordt deze hierin opgenomen. Daar waar de geluidzone buiten het plangebied van het bestemmingsplan 'Heeg industrieterrein', zal deze vastgelegd worden door middel van een partiële herziening die gelijktijdig met dit bestemmingplan wordt opgesteld.

Buiten het industrieterrein maar binnen de nieuwe voorgestelde geluidzone, is een aantal (bedrijfs)woningen aanwezig. In het akoestisch onderzoek is onderzoek gedaan naar de geluidbelasting op deze omliggende (bedrijfs)woningen. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op deze woningen ten hoogste 59 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. Hiermee wordt de hoogst toelaatbare grenswaarde van 60 dB(A) etmaalwaarde niet overschreden. Voor de in tabel 1 van het onderzoek aangegeven (bedrijfs)woningen zal een hogere waarde vastgesteld moeten worden. De in het verleden vastgestelde hogere waarden van 60 dB(A) etmaalwaarde voor de woningen aan de Lytshuzen 37 en 39 blijven van toepassing. Voor deze woningen hoeft niet opnieuw een hogere waarde vastgesteld te worden. In figuur 4.7 en 4.8 is een overzicht weergegeven van de woningen waarvoor een hogere waarde vastgesteld moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.DreaisleatDeSkou-vast_0011.png"

Figuur 4.7 Overzicht ligging woningen waarvoor hogere waarde vastgesteld moet worden

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.DreaisleatDeSkou-vast_0012.png"

Figuur 4.8 Overzicht ligging woningen waarvoor hogere waarde vastgesteld moet worden

Uit de berekeningresultaten blijkt dat voor de woningen aan De Opper de geluidbelasting ten hoogste 59 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. Nu de geluidbelasting niet meer dan 65 dB(A) etmaalwaarde bedraagt, is het binnenniveau in deze bedrijfswoningen geborgd. Het binnen niveau wordt geborgd met de voorgeschreven 30 dB gevelwering.

Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat wordt voldaan aan de vereisten vanuit de Wgh en dat er vanuit geluid ook een goede balans tussen ondernemersklimaat en woon- en leefklimaat ontstaat.

4.8 Geur

In het plangebied zijn geen (agrarische) bedrijven en/of instellingen aanwezig waarbij geurhinder verwacht kan worden. De bedrijven die in de zwa(ar)r(d)e milieucategorieën (3.1, 3.2, 4.1, 4.2) vallen, betreffen bedrijven in de transport, verhuur en stalling, las en advisering, werkplaats, watersportproductie, staalbouw, metaalbewerking, schilderwerk en scheepsmotoren. Redelijkerwijs leidt dit niet tot mogelijke (theoretische) hinder voor de geurgevoelige objecten. Ook vinden geen ontwikkelingen plaats rondom de bedrijven. Aldus hoeven geen uitgangspunten voor de regeling van dit bestemmingsplan geformuleerd te worden.

4.9 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied is sprake van een transportleiding voor afvalwater . Deze is aangegeven op de verbeelding met een belemmeringenstrook van 4 meter ter weerszijden van de leiding. Binnen deze stroken dient bebouwing en diep wortelende beplanting te worden voorkomen. Dit is in de juridische regeling vastgelegd.

4.10 Lichthinder

In de provincie Fryslân is meer dan de helft van het grondgebied (56%) donker of erg donker. Op 87% van het grondgebied is de Melkweg nog te zien. De provincie Fryslân is één van de donkerste provincies. 15% van Fryslân is donkerder dan ieder ander gebied in Nederland, waar tot nu toe de hemelhelderheid gemeten is.

Op het aspect lichthinder is geen wettelijk toetsingskader van toepassing. Ook is er geen gemeentelijk beleid. Uit het oogpunt van de bescherming van ecologische- en landschapswaarden is het echter wenselijk om lichthinder zoveel mogelijk te voorkomen of in ieder geval zo veel mogelijk te beperken. Dit geldt met name voor gebieden waar het nog relatief donker wordt. Het gaat dan vooral om het buitengebied. De gemeente Súdwest-Fryslân wil dan ook graag dat initiatiefnemers aandacht besteden aan het aspect lichthinder zodat dit tot een minimum beperkt kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.DreaisleatDeSkou-vast_0013.jpg"

Figuur 4.9 Fragment hemelhelderheidskaart (bron: Provinsje Fryslân, 2014)

In het plangebied vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Een toename van lichthinder is dan ook niet aan de orde. Hierdoor is in het plan verder geen aandacht besteed aan het aspect lichthinder.

4.11 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken door te hoge niveaus van luchtverontreiniging. De wet heeft ook tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Dit bestemmingsplan geeft alleen een nieuwe juridische regeling aan de huidige situatie. Nieuwe ontwikkelingen die bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit worden niet mogelijk gemaakt. Bovendien zijn binnen de gemeente Súdwest-Fryslân geen knelpunten bekend voor de luchtkwaliteit.

4.12 Verkeer en parkeren

De verkeersstructuur in en om het plangebied blijft gelijk, omdat het hier gaat om een conserverend bestemmingsplan. De bestaande verkeershoofdstructuur is omschreven in paragraaf 2.2. De beleidsuitgangspunten voor verkeer en parkeren staan in paragraaf 3.3.8.

4.13 Water

Waterwet

Binnen de Waterwet is het beheer van oppervlaktewater en grondwater geregeld en de wet verbetert de samenhang tussen ruimtelijke ordening en waterbeleid. Een watervergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden aan een waterstaatswerk zal moeten worden aangevraagd bij de waterbeheerder, Wetterskip Fryslân. Een waterstaatswerk is een oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk.

Legger Wetterskip Fryslân

Het onderhoud en beheer van waterstaatswerken wordt uitgevoerd door de waterbeheerder; het Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip heeft voor het beheer en onderhoud van de waterstaatswerken een Legger opgesteld. In de Legger worden de minimaal benodigde afmetingen van keringen beschreven om aan de veiligheidsnormen te voldoen. In de Legger wordt voor de wateren binnen het Wetterskip haar beheersgebied, de minimale eisen beschreven om een goede aan- en afvoer van water te realiseren. Naast het stellen van eisen aan de waterstaatswerken, vervult de Legger een functie in de handhaving van verbodsbepalingen die staan beschreven in de Keur. Dit betekent dat het zonder toestemming van het waterschap verboden is om gebruik te maken van een waterstaatswerk, inclusief beschermingszones.

Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets

Op basis van het Bro, moet een paragraaf worden opgenomen waarin wordt beschreven hoe er rekening is gehouden met de waterhuishouding binnen het bestemmingsplan. Voor de schriftelijke onderbouwing van de waterhuishouding binnen het bestemmingsplan, is gebruik gemaakt van de wettelijk verplichte 'Watertoets'. In de Watertoets wordt door het Wetterskip advies gegeven hoe om te gaan met de waterhuishouding, zodat deze wordt gewaarborgd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat het Wetterskip vroegtijdig betrokken wordt.

Watertoets

Voor dit bestemmingsplan is op 12-05-2020 door het Wetterskip een watertoets aangevraagd via www.dewatertoets.nl. Hieruit blijkt dat voor dit bestemmingsplan geen procedure moet worden doorlopen. De samenvatting van de watertoets is als bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.

Bij het opstellen van de Watertoets is het Wetterskip van de geldende bestemmingsplannen en de huidige situatie uitgegaan. Hierbij is aangenomen dat geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, het plan betreft immers een actualisatie van de oude plannen. Wanneer sprake is van nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, dan wordt hiervoor een nieuw wateradvies aangevraagd.

Conclusie

De gemeente volgt de adviezen van Wetterskip Fryslân waar mogelijk op. Hierdoor zijn voor het aspect water geen belemmeringen binnen het bestemmingsplan. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied moet opnieuw een watertoets uitgevoerd en/of een wateradvies aangevraagd worden.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. In dit hoofdstuk wordt de juridische systematiek van het bestemmingsplan toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

5.2 Planregels

In deze paragraaf wordt de algemeen gehanteerde indeling van de bestemmingsregels aan de orde gesteld. Deze ziet er als volgt uit:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

  • Bestemmingen
  • Dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 3: Algemene regels

  • Antidubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingsregels
  • Algemene wijzigingsregels
  • Overige regels

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht
  • Slotregel
5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. In de begripsomschrijving wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. De gemeente Súdwest-Fryslan heeft een standaardbegrippenlijst waarvan alleen in uitzonderingsgevallen mag worden afgeweken. In het bestemmingsplan worden alleen de begrippen opgenomen die van toepassing zijn op het plan.

Ook de wijze van meten zal in het bestemmingsplan worden beschreven.

5.2.2 Bestemmingsregels

Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen, etc. In de bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – wanneer nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Voor de bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid moet een vaste volgorde worden gehanteerd. Voor zover het voor het betrokken bestemmingsplan van toepassing is, geldt dit voor alle soorten bestemmingen, zoals bestemmingen, dubbelbestemmingen, uit te werken bestemmingen en voorlopige bestemmingen.

In de bestemmingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslan zijn verschillende bestemmingen te onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn bepaalde regelingen gekoppeld, zoals de bestemmingsomschrijving, bouwregels, gebruik, etc. . De volgende indelingen worden bij de gemeente Súdwest-Fryslân gebruikt voor het opstellen van bestemmingsregels.

Artikel (nummer) Bestemmingsnaam

(Niet alle hieronder genoemde regelingen komen in iedere bestemming voor)

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De bestemmingsomschrijving is voornamelijk functioneel, maar bevat ook enkele inrichtingsaspecten.

Bouwregels

In de bouwregels worden de bebouwingsbepalingen voor alle bouwwerken geregeld. Het gaat daarbij onder meer om oppervlakten, hoogten en afstanden ten opzichte van naburige functie(s).

Nadere eisen

Wanneer nodig worden nadere eisen gesteld voor bepaalde kwalitatief omschreven criteria, zoals woonsituatie, straat- en bebouwingsbeeld en verkeersveiligheid. De nadere eisen bieden de mogelijk om sturend op te treden wanneer dit nodig is in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning. De nadere eisen worden meestal gesteld aan de plaats en de afmeting van bebouwing. Om deze reden en omdat het gaat om een aanvulling op een basiseis, volgt dit onderdeel op de bouwregels.

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen worden genoemd, maar vooral die, waarvan het niet meteen duidelijk is of deze in strijd is met de bestemming.

Afwijken van de gebruiksregels

Hier is aangegeven of en in hoeverre kan worden afgeweken van de gebruiksregels. De voorwaarden moeten objectief begrensd zijn.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

Voor het uitvoeren van bepaalde werken en/of werkzaamheden, zoals graven of planten, vereist de gemeente hierin dat een vergunning wordt verleend, voordat hiermee wordt gestart. Ook kunnen deze werken/werkzaamheden worden verboden. Dit is bedoeld om aanwezige waarden (cultuurhistorie, landschap etc.) te beschermen. In dit onderdeel staat wanneer een vergunning nodig is en welke voorwaarden hieraan zijn gesteld.

Omgevingsvergunning voor slopen

Volgens artikel 3.3 Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald, dat het verboden is om binnen een bij dat plan aangegeven gebied zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders bouwwerken te slopen. In dit onderdeel staat wanneer een vergunning nodig is en welke voorwaarden hieraan kunnen worden gesteld. Het gaat meestal over gebouwen die niet zijn aangewezen als rijks-, provinciale of gemeentelijke monumenten. Op de verbeelding zijn deze panden voorzien van een aanduiding.

Wijzigingsbevoegdheid

Wijzigingsbevoegdheden kunnen gaan over het wijzigen van een functie of van bebouwing. Bij een wijziging van de functie wordt opgenomen naar welke bestemming de wijziging kan plaatsvinden. Het is niet noodzakelijk om in de wijziging aan te geven welke regels van toepassing zijn. De regels zijn automatisch gekoppeld aan de bestemming waarin wordt gewijzigd, behalve in het geval van wijziging in een bestemming die nog niet in het plan zit of als een wijziging in meerdere bestemmingen mogelijk is. In het eerste geval kunnen de randvoorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid zelf worden opgesomd. Hieraan moet bij wijziging worden voldaan. De wijziging die over meerdere bestemmingen plaatsvindt is vaak aangeduid op de verbeelding en geregeld in de algemene wijzigingsregels.

5.2.3 Algemene regels

Hierin staan de regelingen over de afstemming met andere regelgeving (waaronder een anti-dubbeltelbepaling) en de algemene procedurebepalingen, afwijkingsregels en/of wijzigingsbevoegheden. De stedenbouwkundige bepalingen (bijvoorbeeld parkeerbepaling) die vroeger waren opgenomen in de Bouwverordening worden in dit hoofdstuk als algemene bouwregels opgenomen. De algemene regels gelden voor alle bestemmingen, tenzij ze gekoppeld zijn aan een specifieke aanduiding, bijvoorbeeld bij een geluidzone rond een industrieterrein.

5.2.4 Overgangs- en slotregel

Voor de overgangsregels wordt verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij wordt per 1 oktober 2010 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in acht te genomen. De formulering van de overgangs- en slotregels is vastgelegd in de landelijke Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP).

5.3 Procedure

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staan de regels voor de bestemmingsplanprocedure. De procedure bestaat uit de volgende onderdelen:

Voorbereiding

  • De gemeente bekijkt de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in het gebied waarvoor het bestemmingsplan geldt.
  • Er wordt een nieuw voorontwerpbestemmingsplan gemaakt.
  • Het voorontwerp wordt toegestuurd aan diverse overlegpartners, zoals het Rijk, de Provincie en het Waterschap. Zij kunnen hun reactie geven op het bestemmingsplan.
  • Het bestemmingsplan wordt eventueel ook voor inspraak ter inzage gelegd. Iedereen kan dan binnen zes weken een reactie geven.
  • Burgemeester en wethouders (B&W) geven een reactie op de overleg- en inspraakreacties.

Ontwerp

  • B&W verwerken de overleg- en inspraakreacties in een ontwerpbestemmingsplan.
  • Het ontwerpbestemmingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd. Iedereen kan dan een zienswijze indienen.
  • B&W geven een reactie op de ingediende zienswijzen in een zienswijzennota.

Vaststelling

De gemeenteraad stelt de zienswijzennota en het ontwerpbestemmingsplan, met of zonder wijzigingen, vast. Dit moet binnen een periode van ten hoogste 12 weken na de termijn van inzage van het ontwerp gebeuren.

Beroep

  • Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan zes weken ter inzage.
  • Als de Provincie of het Rijk een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of als de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, moet de bekendmaking en terinzagelegging zes weken na vaststelling gebeuren.
  • Uiterlijk zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS).
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van de Provincie en het Rijk wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad bekendgemaakt en het bestemmingsplan ter inzage gelegd. Dit moet binnen twee weken gebeuren.

Terinzagelegging

Bij de onderdelen ontwerp en beroep moet het plan ter inzage worden gelegd. Voor een voorontwerpbestemmingsplan is dit niet verplicht en kan het dus voorkomen dat deze niet ter inzage wordt gelegd.

Voor de bekendmaking van een plan plaatsen B&W een publicatie. Dit gebeurt in het Gemeenteblad. Hierin staat onder andere vermeld óf en binnen welke periode er gereageerd kan worden en waar deze reactie naartoe gestuurd moet worden.

De publicaties staan de op de website www.officielebekendmakingen.nl. Op de gemeentelijke website www.gemeentesudwestfryslan.nl staat ook een link naar deze website.

5.4 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting op de juridische regels van het plan gegeven. Voor de verschillende bestemmingen wordt aangegeven welke doeleinden worden nagestreefd. Ook is aangegeven op welke gronden de verschillende bestemmingen van toepassing zijn. Naast de directe bestemmingen gelden er ook een aantal gebieds- en functieaanduidingen.

5.4.1 Bedrijventerrein - Water- en recreatiegebondenbedrijvigheid

De bestemming 'Bedrijventerrein - Water- en recreatiegebondenbedrijvigheid' is gelegd op het aanwezige bedrijventerrein in Heeg. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein - Water- en recreatiegebondenbedrijvigheid' mogen water- en recreatiegebondenbedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 worden gevestigd. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' en 'bedrijf tot en met categorie 3.2' mogen water- en recreatiegebonden bedrijven tot en met categorie 3.1 en 3.2 worden gevestigd.

Water- en recreatiegebondenbedrijven zie zijn toegelaten zijn onder andere:

  • bouw- en reparatiebedrijven van schepen;
  • vervaardigen, repareren en onderhouden van scheepsonderdelen, waaronder zeilen en touwwerk;
  • het bieden van ligplaats en/of verhuren van schepen;
  • verkoop van schepen en scheepsonderdelen;
  • waterbouwbedrijven;
  • overige bouw- en reparatiebedrijven die voor hun transport (mede) afhankelijk zijn van vaarwater.

Daar waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein' staat, zijn bedrijven in zwaardere milieucategorieën toegestaan.

Bedrijfsgebouwen moeten in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Bestaande bedrijfswoningen zijn op de verbeelding aangeduid en alleen daar toegestaan. Op die manier kan de milieusituatie rondom de woningen gehandhaafd blijven en worden (omliggende) bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt.

Binnen de bestemming is de water- en recreatiegebondenbedrijvigheid de hoofdfunctie. Daarnaast biedt deze bestemming ook de mogelijkheid voor jachthavens en de aanleg van water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ligplaatsen, wegen en paden en groenvoorzieningen. Bij de bestemming gelden ook een aantal aanduidingen:

  • De aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - centrum voor dagarrangementen';
  • De aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - botenverkoopbedrijf';
  • De aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - ondergeschikte horeca';

De gebouwen en overkappingen moeten binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

Op de plankaart zijn de volgende maten aangegeven: een minimum dakhelling van 15 graden. Voor gebouwen, geen bedrijfswoningen zijnde, geldt een maximum goot- en bouwhoogte van 6 en 9 meter. Op sommige delen van het terrein geldt een maximum goot- en bouwhoogte van 9 en 12 meter.

5.4.2 Bedrijventerrein - 1

De bestemming 'Bedrijventerrein - 1' is gelegd op het aanwezige bedrijventerrein in Heeg. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein - 1' mogen bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 worden gevestigd. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf milieucategorie 3.1 t/m 4.2' mogen bedrijven tot en met categorie 4.2 worden gevestigd.

Daar waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein' staat, zijn bedrijven in zwaardere milieucategorieën toegestaan.

Bedrijfsgebouwen moeten in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Bestaande bedrijfswoningen zijn op de verbeelding aangeduid en alleen daar toegestaan. Op die manier kan de milieusituatie rondom de woningen gehandhaafd blijven en worden (omliggende) bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt.

Binnen de bestemming is de bedrijfsfunctie de hoofdfunctie. Daarnaast biedt deze bestemming ook de mogelijkheid voor bestaande bedrijfswoningen en de aanleg van water en waterhuishoudkundige voorzieningen, terreinen, parkeervoorzieningen, wegen en paden en groenvoorzieningen. Bij de bestemming gelden ook een aantal aanduidingen:

  • De aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - schildersbedrijf';
  • De aanduiding 'verkooppunt - motorbrandstoffen met lpg';
  • De aanduiding 'vulpunt lpg';
  • De aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - tankzuil lpg'.

De gebouwen en overkappingen moeten binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

Op de plankaart zijn de volgende maten aangegeven: een maximale bouwhoogte van 10 meter voor het bedrijventerrein en een maximale goot- en bouwhoogte van 4,5 en 14 meter voor een aantal bedrijfswoningen. In sommige delen van het plangebied geldt voor gebouwen, geen bedrijfswoningen zijnde, een maximale goot- en bouwhoogte van 6 en 9 meter en 9 en 12 meter. Hier kan door middel van een omgevingsvergunning van worden afgeweken in die zin dat de goot- en/of bouwhoogte van een gebouw wordt verhoogd tot ten hoogste 12 meter respectievelijk 15 meter. De goot- en/of bouwhoogte kan ook worden verhoogd tot ten hoogste 35 meter, mits de oppervlakte van het gebouw niet meer bedraagt dan 80 m2.

5.4.3 Bedrijventerrein - 2

De bestemming 'Bedrijventerrein - 2' is gelegd op het aanwezige bedrijventerrein in Heeg. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein - 2' mogen bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 worden gevestigd. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' en 'bedrijf tot en met categorie 3.2' mogen bedrijven tot en met categorie 3.1 en 3.2 worden gevestigd.

Daar waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein' staat, zijn bedrijven in zwaardere milieucategorieën toegestaan.

Bedrijfsgebouwen moeten in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Bestaande bedrijfswoningen zijn op de verbeelding aangeduid en alleen daar toegestaan. Op die manier kan de milieusituatie rondom de woningen gehandhaafd blijven en worden (omliggende) bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt.

Binnen de bestemming is de bedrijfsfunctie de hoofdfunctie. Daarnaast biedt deze bestemming ook de mogelijkheid voor watersportgebonden bedrijvigheid, jachthavens en de aanleg van water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ligplaatsen, wegen en paden en groenvoorzieningen. Bij de bestemming gelden ook een aantal aanduidingen:

  • De aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - maritiem centrum'. Hiervoor geldt dat uitsluitend bestaande bebouwing is toegestaan;
  • De aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - jachtclub';
  • De aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - insteekhavens'.

De gebouwen en overkappingen moeten binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

Op de plankaart zijn de volgende maten aangegeven: een maximale bouwhoogte van 10 meter. Voor gebouwen, geen bedrijfswoningen zijnde, geldt een maximum goot- en bouwhoogte van 3,5 en 12 meter.

5.4.4 Groen

De bestemming 'Groen' is gelegd op de aanwezige groenstroken, plantsoenen en parken al dan niet met daarin aanwezig water in het plangebied. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De hoogte van bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding bedraagt ten hoogste 3 meter. De bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 1 meter.

5.4.5 Natuur

De strook van 75 meter breed langs de Hegemer Far heeft de bestemming ‘Natuur’. Deze strook krijgt een natuurfunctie en is gericht op het behoud van een plas-drasgebied als landschappelijk vormgegeven overgang van het bedrijventerrein naar de Wide Wimerts. Water is alleen toegestaan voor zover dit onbevaarbaar is.

In de bestemming zijn alleen bouwwerken toegestaan die bijdragen aan het doel van de bestemming. Hiervoor is een algemene regeling in de regels opgenomen.

De bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding en het beheer van de natuurfunctie mag maximaal 3,00 meter bedragen. De bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 1,00 meter bedragen.

5.4.6 Recreatie - recreatiebedrijven

In het plangebied is één recreatiebedrijf aanwezig die als zodanig is bestemd. Het betreft een groepsaccommodatie In het bestemmingsplan heeft deze de recreatiebestemming 'Recreatie - recreatiebedrijven' gekregen.

De bestemming biedt mogelijkheden voor horeca en de aanleg van wegen en paden, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen en sport- en speelvoorzieningen. Gebouwen zijn alleen toegestaan wanneer een bouwvlak op de verbeelding is opgenomen. De maatvoering is op de verbeelding aangegeven en gebaseerd op de bestaande (planologische) situatie.

5.4.7 Tuin

De bestemming 'Tuin' is gegeven aan de voortuinen van de woningen in het plangebied. Binnen deze bestemming mogen, in verband met de kwaliteit van het straat- en bebouwingsbeeld, geen gebouwen worden gebouwd.

Een uitzondering hierop vormt de bouw van een erker of luifel die bij recht mogelijk zijn. De afmetingen en locatie van de mogelijk gemaakte bouwwerken zijn bepaald in de regels, om te garanderen dat deze bouwdelen ondergeschikt blijven aan het hoofdgebouw. Bouwwerken, als lage hekwerken, zijn ook toegestaan. Daarbij is de hoogte afhankelijk van het type bouwwerk. Dit is opgenomen in de regels.

De bestemming biedt verder mogelijkheden voor de aanleg van wegen en paden en groenvoorzieningen. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 meter bedragen. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde, mag ten hoogste 5,50 meter bedragen.

5.4.8 Verkeer

De wegen, fiets- en voetpaden en daaraan grenzende parkeerplaatsen zijn geregeld in de verkeersbestemming 'Verkeer'. De bestemming is vooral gericht op de verkeersdoorstroming en ligt dan ook vooral op hoofdontsluitingsroutes. Bij de wegen horen onder meer ook groenvoorzieningen en water. Daar waar een weg een watergang kruist, is een brug aangeduid. Ook andere specifieke voorzieningen en/of bouwwerken zijn aangeduid om ze mogelijk te maken binnen deze bestemming.

Gebouwen zijn alleen toegestaan wanneer ze of van nut zijn voor de hoofdbestemming, of specifiek mogelijk zijn gemaakt via een aanduiding. Bouwwerken ten behoeve van de verkeersfunctie zijn bij recht mogelijk. De afmetingen van alle bouwwerken in de bestemming zijn in de regels opgenomen en gebaseerd op de veel voorkomende afmetingen van deze bouwwerken. De bouwhoogte van overige andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde mag ten hoogste 5,50 meter bedragen.

5.4.9 Water

De bestemming 'Water' is gegeven aan alle van betekenis zijnde waterlopen en de daarbij horende oeverstroken, bermen, beplanting en groenvoorzieningen.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Een brug en andere specifieke functies en bouwwerken zijn alleen toegestaan wanneer deze specifiek zijn aangeduid. In het plangebied zijn enkele wateren aanwezig die vallen onder de Keur van het Wetterskip Fryslân. Voor werkzaamheden aan deze watergangen, inclusief de bruggen daarover, is een ontheffing van het Wetterskip nodig.

5.4.10 Wonen

De bestemming 'Wonen' is gelegd op de percelen in het plangebied waarop wonen de hoofdfunctie is. Naast de hoofdfunctie wonen is het in een woning onder voorwaarden mogelijk een aantal beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen. Deze activiteiten zijn altijd ondergeschikt aan de woning. In een enkel geval is echter ook sprake van een naast de functie bestaande functie (gelijkwaardig). Daarbij kan het gaan om detailhandel, een pension of een praktijkruimte. In die gevallen is een aanduiding opgenomen om deze functie mogelijk te maken.

Door middel van de bouwvlakken is de locatie van de hoofdgebouwen vastgelegd. Voor de bouwvlakken is in dit bestemmingsplan zo veel mogelijk een gestandaardiseerde regeling opgenomen. De bouwvlakken liggen (waar mogelijk) op 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens en hebben een diepte van 15 meter. Om te voorkomen dat de woningen te groot worden, mag de oppervlakte van het hoofdgebouw maximaal 150 m² bedragen. De overige afmetingen van de woningen zijn zo veel mogelijk aangeduid op de verbeelding, omdat deze in het dorpsbeeld variëren. Uitgangspunt is de bestaande (planologische) situatie opnieuw vast te leggen.

Naast hoofdgebouwen zijn ook bijbehorende bouwwerken toegestaan. In totaal mogen de bijbehorende bouwwerken maximaal 90% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen met een maximum van 100 m². Het bij de woning behorende erf mag daarbij voor maximaal 50% worden bebouwd. Deze gebouwen zijn over het algemeen ondergeschikt aan de hoofdgebouwen, dit is vertaald in de toegestane afmetingen van de bebouwing. De goot- en bouwhoogte zijn daarbij wel zo veel mogelijk gestandaardiseerd, waarbij rekening is gehouden met de vergunningvrije mogelijkheden en de voorwaarden vanuit het Bouwbesluit.

Voor dakopbouwen is een specifieke regeling opgenomen. Deze regeling is gebaseerd op het afwijkingenbeleid van de gemeente. In dit bestemmingsplan is een dakopbouw bij recht mogelijk gemaakt, waardoor veel minder afwijkingen nodig zijn.

5.4.11 Wonen - Woonboerderij

De bestemming 'Wonen – Woonboerderij' is gelegd op de aanwezige voormalige boerderijen in het plangebied. De woonfunctie is de hoofdfunctie binnen deze bestemming. Binnen deze bestemming is het onder voorwaarden mogelijk een aantal beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in de woning uit te oefenen. Het uitgangspunt is dat per woonboerderij één woning aanwezig is. Wanneer het aantal woningen hoger is, dan is dit aangeduid. Ook eventueel aanwezige andere functies zijn aangeduid, waarmee deze functies in de betreffende woning mogelijk worden.

Door middel van de bouwvlakken op de plankaart is de locatie van de hoofdgebouwen vastgelegd. Naast hoofdgebouwen zijn ook bijbehorende bouwwerken toegestaan. In totaal mogen de bijbehorende bouwwerken maximaal 90% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen met een maximum van 100 m². Het bij de woning behorende erf mag daarbij voor maximaal 50% worden bebouwd.

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de regels zoals opgenomen in artikel 16.1 van de regels van toepassing. Voor hoofdgebouwen geldt dat uitsluitend woonhuizen gebouwd mogen worden. Een hoofdgebouw moet binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

5.4.12 Leiding - Riool

Grotere rioolleidingen in het plangebied hebben de bestemming 'Leiding – Riool'. Voor de afvoer van rioolwater moeten deze leidingen beschermd worden. De bestemming ligt dan ook over een strook van 4 meter aan weerszijden van de leiding, waarin onder meer bouwen en graafwerkzaamheden niet zonder meer mogelijk zijn. Overleg met de leidingbeheerder is nodig wanneer omgevingsvergunningplichtige activiteiten binnen de bestemming nodig zijn. Pas na advies van de leidingbeheerder kan hiervoor vergunning worden verleend.

Binnen de bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Andere bouwwerken mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming worden gebouwd, waarop een maximale bouwhoogte van 3,00 meter van toepassing is. Middels een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) gebouwen en andere bouwwerken mogen worden gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.

5.4.13 Waarde - Archeologie 2

Op de gemeentelijke Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (gemeentelijke FAMKE) zijn de gebieden aangegeven met een hoge archeologische waarde (advies op de FAMKE: “streven naar behoud” en “waarderend onderzoek”) en archeologische verwachtingsgebieden (advies op de FAMKE: karterend onderzoek en quickscan) aangegeven. Voor de archeologische verwachtingsgebieden gelden verschillende beleidsadviezen die zijn terug te vinden op de FAMKE.

De dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 2' wordt gehanteerd voor gebieden die op de FAMKE het advies 'karterend onderzoek' en 'quickscan' hebben gekregen en daarom de gebieden met een archeologische verwachtingswaarde. De dubbelbestemming geldt onvoorwaardelijk voor alle onderliggende gronden.

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

Voor bouwwerken, waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden, met een oppervlakte groter dan:

  • a. 500 m², ter plaatse van de advieszone 'waarderend onderzoek dobbe' en 'karterend onderzoek 1' van de gemeentelijke FAMKE; of
  • b. 2.500 m² ter plaatse van de advieszone 'karterend onderzoek 2' van de gemeentelijke FAMKE; of
  • c. 5.000 m² ter plaatse van de advieszone 'karterend onderzoek 3' en 'quickscan' van de gemeentelijke FAMKE,

en die de bodem dieper dan 0,40 m beneden maaiveld verstoren, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • d. de archeologische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • e. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

In artikel 14.4 van de regels van dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen om het verstoren van archeologische waarden door graafwerkzaamheden te voorkomen of tegen te gaan. In artikel 14.4.1 is een vergunningplicht opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overled waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

Op het verbod als bedoeld in artikel 14.4.1 bestaan uitzonderingen. Deze worden in artikel 14.4.3 benoemd.

5.4.14 Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen

De cultuurhistorisch waardevolle lijnen die in de gemeentelijke inventarisatie naar cultuurhistorie en landschap in het plangebied zijn onderkend, zijn opgenomen op de verbeelding middels de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorisch waardevolle lijnen’. Hiermee is een beschermingsregeling voor deze elementen en structuren van kracht.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke toelichting

Overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet over een bestemmingsplanprocedure overleg plaatsvinden met verschillende adviespartners en overheden. Het concept-ontwerpbestemmingsplan is opgestuurd naar een aantal vaste overleg- en adviesinstanties. Op het concept-ontwerpbestemmingsplan hebben provincie Fryslân, Brandweer Fryslân en Liander een reactie gegeven. De reacties zijn opgenomen in bijlage 7 en zijn inhoudelijk voorzover noodzakelijk verwerkt in dit bestemmingsplan.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vervolgens de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure doorlopen. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende de periode van 15 december 2023 tot en met 25 januari 2024 ter inzage heeft gelegen. Een ieder kreeg de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen. Tijdens deze periode zijn drie zienswijzen ingediend.

Vaststellingsfase

Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen is een gemeentelijk standpunt bepaald in de reactienota zienswijzen. De reactienota zienswijzen is opgenomen in bijlage 8. Het resultaat van de zienswijzennota is verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan op basis hiervan gewijzigd vast. Hierbij is ook een ambsthalve wijziging in het bestemmingsplan opgenomen, zoals is aangegeven in het reactienota zienswijzen. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een actueel juridisch-planologische regeling. In het bestemmingsplan worden dan ook geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor de financiële haalbaarheid aangetoond moet worden. Er is geen sprake van te maken uitvoeringskosten. De kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente. De raad heeft hiervoor in de begroting een bedrag beschikbaar gesteld. De kosten worden hieruit gedekt. Het plan is daarmee financieel haalbaar.

6.3 Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente, naast het kostenverhaal, eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Dit bestemmingsplan staat geen nieuwe bouwmogelijkheden toe, die zijn opgenomen als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. van het Bro. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.