direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Zonnepark Bankhoef
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.BGBzpBankhoef-OW01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Pure Energie en Energiecoöperatie Leur e.o. hebben het voornemen om in de gemeente Wijchen, ten oosten van de A50, een zonnepark te realiseren. De beoogde locatie is gelegen aan de Bankhoeve en het Papenstraatje te Leur. Een dergelijke ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan.

1.2 Projectgebied

Onderstaande afbeelding geeft de locatie van het plangebied weer ten opzichte van Wijchen. Het gaat om het perceel kadastraal bekend sectie D, nummer 171 en nummer 175 in kadastrale gemeente Bergharen. De totale oppervlakte is 28,3 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBzpBankhoef-OW01_0001.png"

Afbeelding 1: plangebied (rood kader) met een topografische achtergrond (bron: OpenTopo)

1.3 Doelstelling

Het planvoornemen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. De ontwikkeling kan mogelijk worden gemaakt door middel van een omgevingsvergunning (uitgebreide procedure). Als onderdeel van de vergunningsaanvraag moet worden aangetoond dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dit wordt door middel van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing gemotiveerd.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Klimaatwet

Op 1 september is de Klimaatwet in werking getreden. De Klimaatwet is een wet waarin de afspraak van het Klimaatverdrag van Parijs is opgenomen. In 2050 moet de CO2-uitstoot teruggedrongen zijn met 95% ten opzichte van 1990. Als tussendoel is in de Klimaatwet opgenomen 49% CO2-reductie ten opzichte van 1990 in 2030. Om die doelen te bereiken, bevat de Klimaatwet een aantal instrumenten. Het Rijk moet verplicht een Klimaatplan opstellen, waarin de hoofdzaken van het beleid voor de realisering van de doelstellingen zijn opgenomen, voor de komende tien jaar. Het klimaatplan moet onder andere maatregelen bevatten om de doelstellingen te realiseren. Ook moet een beschouwing worden gegeven over de verwachte besparing op het energiegebruik en het verwachte aandeel hernieuwbare energie. Het eerste klimaatplan is in 2019 vastgesteld en geldt voor de 0periode van 2021 tot 2030. Minimaal eens in de vijf jaar moet het plan herzien worden. Bij de voorbereiding van dit plan worden burgers, bedrijven en lokale overheden betrokken.

Opwekking van duurzame energie is, hoewel onderdeel van het klimaatakkoord, vanwege ruimtelijke afweging grotendeels ondergebracht in regionaal beleid. Het kabinet acht het vanuit het oogpunt van voedselzekerheid, biodiversiteit, landschap en cultuurhistorie van belang dat zorgvuldig wordt omgegaan met landbouwgronden en natuur. Tegelijk staat het kabinet voor de opgave om op kosteneffectieve wijze een CO2-reductie te realiseren van tenminste 49% in 2030. Het kabinet constateert dat zonneparken en windmolens een waardevolle bijdrage aan kunnen leveren en dat slimme aanleg van zonneparken samen kan gaan met de verbetering van de biodiversiteit en ontzien van natuur- en landbouwgronden. Tegelijk wil het kabinet het gebruik van landbouw- en natuurgronden niet als zodanig uitsluiten mits projecten binnen de huidige kaders kunnen worden ingepast. Bij de huidige kaders voor projecten in landbouwgebieden wordt gedacht aan landschappelijke inpassingsvereisten en voor natuur aan het vigerende natuurbeleid.

Het voorliggende plan draagt bij aan de verduurzaming van energieopwekking, en daarmee een vermindering van CO2-uitstoot.

2.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:

  • Vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Verbeteren van de bereikbaarheid.
  • Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde doelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Duurzame energie
De rol van de Rijksoverheid in het ruimtelijke beleid voor nationale elektriciteitsvoorziening is gelegen in het zorgen voor voldoende ruimte voor een adequate infrastructuur. Energiezekerheid is een belangrijk economisch goed. De verdere integratie van de Europese energiemarkt maakt dat er een steeds groter beroep op internationale verbindingen wordt gedaan en hoogspanningsverbindingen mogelijk om uitbreiding vragen. Het Rijk wijst daarbij de tracés van hoogspanningsverbindingen (vanaf 220 Kilovolt) en locaties voor de opwekking van elektriciteit (vanaf 500 Megawatt) aan en zorgt voor de inpassing hiervan. Het project valt hier niet onder, aangezien het maximum opwekkingsvermogen van het zonnepark niet meer dan 50 MWp zal bedragen.

Het Rijk zet in op een transitie naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening en het geschikt maken van de elektriciteitsinfrastructuur op de langere termijn voor meer decentrale opwekking van elektriciteit.

In de Structuurvisie wordt aangegeven dat het aandeel van duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie in de totale energievoorziening omhoog moet. De ambitie is dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie ver gevorderd is.

Het is primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorzieningen (zoals zonne-energie en biomassa). Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich daarom enkel tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Voor andere energiefuncties is geen nationaal ruimtelijk beleid nodig, naast het faciliteren van ontwikkelingen door het aanpassen van wet- en regelgeving en het delen en ontwikkelen van kennis.

Het voorliggende project moet ruimte gaan bieden aan de realisatie van een zonnepark. Het project levert daarmee een bijdrage aan de doelstelling voor 2040 uit het rijksbeleid.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Zonneparken worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het alsnog van belang zijn de behoefte van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied in kaart te brengen.

De gemeente Wijchen heeft op basis van verschillende landschapstypen kaders opgesteld waar initiatieven voor zonneparken aan dienen te voldoen om in aanmerking te komen voor vervolg. De gemeente heeft verschillende initiatieven laten inschrijven om in aanmerking te komen voor het realiseren van zonneparken tot maximaal 30 hectare. Hiermee heeft de gemeente op basis van meerdere criteria een afweging gemaakt of deze buitenstedelijke ontwikkeling wenselijk is. Voorliggend initiatief is geselecteerd om een vervolg te krijgen in het ruimtelijk/planologische traject.

De kaders zijn verder uitgewerkt in paragraaf 2.3.2.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De ontwerpvisie is vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 5 juni 2018, en heeft ter visie gelegen van 14 juni tot en met 9 augustus 2018. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018 en in werking getreden op 1 maart 2019.

Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven, waaronder het realiseren van duurzame energieopwekking (zonneparken), vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

Dit initiatief sluit aan op de doelen van de provincie. Het initiatief draagt met name bij aan het tweede doel: het waarborgen en verder ontwikkelen van Gelderse kwaliteiten. Het initiatief draagt bij aan het subdoel 'Een gezonde (en veilige) leefomgeving' aangezien er energie op duurzame wijze wordt opgewekt. Het initiatief wordt tevens landschappelijk ingepast, en draagt daarmee bij aan het subdoel 'Ontwikkelen met kwaliteit'. Hiertoe is een landschappelijk inpassingsplan (Bijlage 1) opgesteld. Bij het ontwerp van het zonnepark is rekening gehouden met de bestaande verkavelingsstructuur waarbij bestaande landschappelijke elementen zoals de bomenrij ten zuiden van het plangebied behouden blijven. Tevens wordt om het zonnepark een inheemse haag geplaatst. Ten aanzien van de beleefbaarheid van het zonnepark en de omgeving wordt om het zonnepark heen een klompenpad aangelegd.

Daarnaast biedt het ontwerp een versterking van de ecologische verbindingszone. Zo worden er poelen en hagen toegevoegd en wordt er kruidenrijk grasland aangelegd. Ook wordt het hek om het zonnepark niet totaan de grond gebouwd, maar blijft er een stukje ruimte over zodat kleine dieren kunnen passeren. Daarnaast wordt het zuidelijke perceel ingericht als extra versterking van de ecologische verbindingszone. Het westelijk deel van dit perceel wordt ontwikkeld als een 15 m brede ecologische verbinding voor onder andere de das naar het zuiden. Met deze maatregelen worden de leefgebieden van de kamsalamander en de das behouden en verbeterd. Tevens wordt de biodiversiteit ter plaatse verbeterd.

2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 15 december 2021 heeft Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is daarna op 1 februari 2022 in werking getreden. De Omgevingsverordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, specfiek zijn ook regels opgenomen die zullen komen te gelden wanneer de Omgevingswet in werking treed. In de Omgevingsverordening zijn een aantal thema's relevant voor het voorliggende bestemmingsplan. Deze zullen hieronder worden toegelicht.

Gelders natuurnetwerk (GNN) en Groene ontwikkelingszone (GO)

Het GNN en GO zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor het GNN is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken.

Het plangebied van Zonnepark Bankhoef is in zijn geheel gelegen in de GO. Binnen de GO is onder voorwaarden een nieuwe grootschalige of kleinschalige ontwikkeling toegestaan (zie artikel 2.52 van de Omgevingsverordening Gelderland).

Van een grootschalige ontwikkeling als bedoeld in artikel 2.52 lid 1 van de Omgevingsverordening Gelderland is sprake als de nieuwe ontwikkeling het karakter van het betreffende gebied verandert. Is dit niet het geval, is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling.

Op 31 mei 2022 stelden Gedeputeerde Staten nadere regels voor de Groene ontwikkelingszone vast. Als een initiatiefnemer iets wil bouwen in deze Groene ontwikkelingszone, moet hij tegelijk de kernkwaliteiten versterken door natuur- en landschapselementen aan te leggen. De nadere regels betreffen rekentabellen die inzicht geven of er sprake is van voldoende versterking.

Waar het gaat om de GNN en GO is Gelderland verdeeld in 185 deelgebieden (zie Bijlage Kernkwaliteiten Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone). De locatie van Zonnepark Bankhoef valt in deelgebied 50 Rivierduinengordel Overasselt – Bergharen. Hieronder is deelgebied 50 weergegeven (de dunne groene lijn op onderstaande plattegrond is de begrenzing van gebied 50) met daarin de locatie van het zonnepark (rode ster).

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBzpBankhoef-OW01_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede Deelgebied 50 Rivierduinengordel Overasselt – Bergharen uit Bijlage Kernkwaliteiten Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

Zoals blijkt uit deze afbeelding vormt het plangebied van Zonnepark Bankhoef maar een zeer klein gedeelte van deelgebied 50. Het deelgebied strekt zich immers maar liefst uit van globaal ten zuidoosten van Wijchen tot voorbij Horssen. De ontwikkeling van een zonnepark op de beoogde locatie zal het karakter van Deelgebied 50 Rivierduinengordel Overasselt – Bergharen dan ook niet veranderen. Het initiatief voor Zonnepark Bankhoef betreft in het kader van de Omgevingsverordening Gelderland derhalve een kleinschalige ontwikkeling.

Het initiatief moet daarom voldoen aan het bepaalde in artikel 2.52 lid 2 van de Omgevingsverordening Gelderland:

Artikel 2.52 (nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplan Groene ontwikkelingszone)

  • Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone kan een nieuwe kleinschalige ontwikkeling mogelijk maken, als:
    • 1. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt;
    • 2. deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

Kernkwaliteiten betreffende gebied

In de Bijlage Kernkwaliteiten Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone behorende bij de Omgevingsverordening Gelderland worden de kernkwaliteiten, de actuele waarden en de ontwikkelingsdoelen van het GNN en GO beschreven. Voor de GO geeft deze bijlage richting aan de versterking van de ontwikkelingsdoelen, zodat per saldo sprake is van een versterking van de kernkwaliteiten van de GO.

Het plangebied van het zonnepark ligt in deelgebied 50 Rivierduinengordel Overasselt – Bergharen en maakt deel uit van de Ecologische verbindingszone (EVZ) Overasseltse Vennen - Bergharen (Rijk van Nijmegen - Land van Maas en Waal - Maasuiterwaarden), waarvoor ontwikkeling volgens de EVZ-modellen das en kamsalamander het doel is. De ontwikkeling van ecologische verbindingen voor de soorten das en kamsalamander is voor deze locatie leidend. Door deze verbindingen vorm te geven in het ontwerp, wordt ook bijgedragen aan de andere kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen.

De voor deze locatie relevante kernkwaliteiten voor natuur en landschap in deelgebied 50 Rivierduinengordel Overasselt - Bergharen zijn:

  • gordel van rivierduinen met zandlandschap (dennenbosjes, vennen, heide), ook oude Maasmeanders, verder oeverwal met veel akkerbouw langs de Maas in het zuiden en onbebouwde kom in het noorden met weteringen;
  • ecologische verbindingen Overasseltse Vennen - Bergharen, Bergharen - Maas en Bergharen - Fort St. Andries;
  • leefgebied steenuil;
  • leefgebied kamsalamander;
  • ruïnes, landgoederen en kastelen: St. Walrick, Heerlijkheid Leur, Kasteel Hernen, Heerlijkheid Horssen;
  • van oudsher leefgebied dassen;
  • abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, waterreservoir;
  • ecosysteemdiensten: recreatie, waterwinning, waterberging.

De voor deze locatie relevante ontwikkelingsdoelen natuur en landschap van de GO zijn:

  • Ontwikkeling ecologische verbindingszone Overasseltse Vennen - Bergharen met water en moeraszones en opgaande landschapselementen (bosjes, singels);
  • ontwikkeling populatie dassen;
  • vermindering barrièrewerking A73, A50, A326, N324, N845, N322 en N847;
  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden en schraallanden;
  • ontwikkeling biotopen voor vlinders, reptielen en amfibieën en vogels van cultuurlandschappen;
  • ontwikkeling coulissenlandschap met singels en hagen.

Toegevoegde landschappelijke elementen

Voorliggend initiatief heeft mede op basis van ecologisch onderzoek (paragraaf 4.4) en overleg met de provincie Gelderland elementen opgenomen in de landschappelijke inpassing, die de GO substantieel versterken. Daarbij zijn de rekentabellen gehanteerd die de provincie hiervoor worden voorgeschreven.

Er zijn droge en natte elementen toegevoegd, respectievelijk voor de das en kamsalamander. In paragraaf 3.3 en Bijlage 1 wordt de toekomstige situatie en detaillering van natuurelementen nader toegelicht. Ook de ingevulde rekentabel van GO is in bijlage 1 te vinden (blz. 22).

De rekenmethodiek komt voor het GO niet geheel op nul uit. Dat zou onvoldoende versterkingsmaatregelen kunnen betekenen. Het schuiven in oppervlaktes versterkingsmaatregelen om wel op nul uit te komen zal ten koste gaan van oppervlaktes grasland voor de das. Die oppervlaktes grasland zijn noodzakelijk ten behoeve van het foerageren van de das en om een ontheffing Wnb voor de das te verkrijgen. Extra maatregelen ten behoeve van de invulling van de GO leiden een minder gunstige uitkomst voor de das en daarmee zou de ontheffing Wnb in de knel komen. In dat licht is het niet uitkomen op nul aanvaardbaar c.q. noodzakelijk. Dit is bij de voorbereiding van de vergunningsaanvraag ook afgestemd met de provincie.

Extra kwalitatieve invulling is daardoor niet gegeven door oppervlaktes te veranderen maar aanvullend door vleermuiskasten mee te nemen in de inrichting. Vleermuizen zijn in veel deelgebieden opgenomen als kernkwaliteit en ontwikkelingsdoel binnen GNN/GO. De inrichting van het plangebied met houtwallen, poelen en pluksgewijs struweel zorgt op den duur voor een geschikt biotoop voor vleermuizen.

Hieronder worden de toegevoegde elementen nader toegelicht in relatie tot de ontwikkelingsdoelen binnen de GO.

Acht grote lijnen voor dooradering en geleiding  
Het plangebied beslaat twee kadastrale percelen, bestaande uit intensief gebruikt agrarisch land. Dooradering ontbreekt in zijn geheel in het huidige plangebied.

Binnen het noordelijk perceel wordt ingezet op kruidenrijke vegetatie, welke de randen van het zonnepark opvult en ook tussen en onder de panelen zal groeien. Extra natuurwaarde wordt toegevoegd in een randzone van minimaal vijftien meter breed rondom het gehele perceel. Langs de randen komt een haag bestaande uit inheemse en vruchtdragende soorten. Daarnaast worden in de randen ook verschillende bosschages, plukken laag struweel en knotwilgen geplant. Dwars door een deel van het perceel worden twee lage hagen (hidden hedges, elk 5 meter breed: 2 meter kruiden, 1 meter greppel, wal en haag, 2 meter kruiden) aangelegd. Eenzelfde hidden hedge loopt van noord naar zuid door het noordelijke zonneveld. Ook wordt er een haag langs de watergang die van noord naar zuid loopt geplaatst en wordt langs deze strook op enkele plekken meer ruimte gegeven aan kruidenrijk grasland en struweel. Langs de noordoostzijde van het zonnepark wordt een bomenrij geplant met daaronder struweel.

De watergangen in het zuidelijk deel van het plangebied van oost naar west en van noord naar zuid (A326) fungeren inclusief de aanwezige beplanting als dooradering van het huidige, intensief agrarisch gebruikte gebied. In deze huidige dooradering ontbreekt echter een verbinding met de gronden binnen het plangebied van het zonnepark. Het zuidelijke perceel en wordt daarom ingericht als nieuwe verbinding naar het zuiden en daarnaast veranderd het met de nieuwe inrichting in een primair foerageergebied voor de das en andere dieren. Dit wordt gerealiseerd door de aanleg van een 15 m brede ecologische verbinding aan de westkant van het zuidelijke perceel die leidt naar een dassentunnel onder de A326 door. Deze wordt ingericht met pluksgewijs struweel, knotwilgen en kruidenrijke vegetatie. Ook langs de noord- en oostzijde wordt pluksgewijs struweel aangeplant over een breedte van 5 meter. De rest van het perceel wordt ingericht als kruidenrijk grasland met extra klaver.

De gekozen inrichting van het zonnepark resulteert in acht grote lijnen voor dooradering en geleiding en zijn met name voor de das relevant.

Vier grote lijnen lopen van noord naar zuid. Dat zijn:

  • de lijn aan de westzijde van het plangebied parallel aan de A50;
  • de hidden hedge door het noordelijke zonneveld;
  • de lijn noordelijke punt plangebied – de zone langs Groenestraat – noordzuid-sloot tussen de twee zuidelijke zonnevelden;
  • de lijn noordelijke punt plangebied – de zone langs Groenestraat – de zone langs Papenstraatje.

Vier grote lijnen lopen van west naar oost. Dat zijn:

  • de lijn langs de oostwest-sloot;
  • de twee hidden hedges door het zuidwestelijke veld;
  • de zuidelijke grens van het plangebied.

Deze in totaal acht grote lijnen om en door het plangebied zijn allen voorzien van onder andere hagen en struweel en zijn allen minimaal vijftien meter breed (uitgezonderd de hidden hedges, met 5 meter breed) en op meerdere plekken nog vele meters breder. Hierdoor is er meer dan voldoende dekking voor onder andere de das en is er veel geleiding rond en door het zonnepark. De aan te brengen verbindingen sluiten aan op de bestaande dassenburchten en fauna-passages onder de A50 en A326. Deze dooradering ontbreekt in zijn geheel in het huidige, intensief agrarisch gebruikte plangebied en wordt dus door het zonnepark toegevoegd.

Dit element draagt bij aan de volgende ontwikkelingsdoelen binnen de GO:

  • ontwikkeling ecologische verbindingszone Overasseltse Vennen - Bergharen met water en moeraszones en opgaande landschapselementen (bosjes, singels);
  • ontwikkeling populatie dassen;
  • vermindering barrièrewerking A50 & A326;
  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden en schraallanden;
  • ontwikkeling coulissenlandschap met singels en hagen.

Foerageergebied das
In de huidige situatie zijn het vooral de bosjes, dassentunnels en graslanden rondom het plangebied die het gebied waardevol voor de das maken. De akkers binnen het plangebied zijn van geringe waarde als voedselgebied en ook weinig aantrekkelijk voor migratie of doorreis naar ander voedselgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBzpBankhoef-OW01_0003.png"

Afbeelding 6: Foto situatie plangebied, d.d. 28 oktober 2021

Door aanleg van het zonnepark met natuurelementen wordt ook het plangebied zelf een waardevol voedselgebied. De oppervlakte primair voedselgebied voor de das wordt minimaal vervijfvoudigd (was 1,3 ha, wordt 10,5 ha). Daarbij is het voor de das aantrekkelijk doordat overal dekking nabij is en er veilige routes zijn om te verplaatsen, in verbinding met diverse dassentunnels die er al rondom het plangebied liggen. Daardoor zijn als gevolg van het zonnepark ook omliggende primaire foerageergebieden beter bereikbaar voor de das. Hiermee is een hoogwaardige invulling gegeven aan de ecologische verbindingszone das. Veel andere soorten, zoals haas en kleine marterachtigen, zullen meeliften in deze ontwikkeling.

Dit element draagt bij aan de volgende ontwikkelingsdoelen binnen de GO:

  • ontwikkeling ecologische verbindingszone Overasseltse Vennen - Bergharen met water en moeraszones en opgaande landschapselementen (bosjes, singels);
  • ontwikkeling populatie dassen;
  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden en schraallanden;
  • ontwikkeling coulissenlandschap met singels en hagen.

Zeven poelen
Voor kritische soorten amfibieën zoals kamsalamander vormt het gebied in de huidige situatie

totaal geen geschikt leefgebied. Ten behoeve van de kamsalamander worden in het plangebied diverse elementen toegevoegd:

  • er worden zeven van andere wateren geïsoleerde poelen van 500 m² aangelegd, met een onderlinge afstand van niet meer dan 200 meter;
  • de poelen worden verbonden door een netwerk van stroken met extensief beheerd kruidenrijk gras, struweel en sloten;
  • dit netwerk van ecologische verbindingen loopt van noord naar zuid continu door;
  • de graskruidenstroken tussen de rijen zonnepanelen vormen ook leefgebied voor kamsalamanders en andere dieren en onder de zonnepanelen kunnen kamsalamanders ook schuil- of overwinteringsplaatsen vinden.

Door de aanleg van zeven poelen verbonden door het netwerk van kruidenranden, gaskruidenstroken, oevers en hagen ontstaat voor de kamsalamander een volwaardige ecologische verbindingszone. Veel andere soorten, zoals struweelvogels, vlinders en andere insecten zullen meeliften in deze ontwikkeling.

Dit element draagt bij aan de volgende ontwikkelingsdoelen binnen de GO:

  • ontwikkeling ecologische verbindingszone Overasseltse Vennen - Bergharen met water en moeraszones en opgaande landschapselementen (bosjes, singels);
  • ontwikkeling biotopen voor vlinders, reptielen en amfibieën en vogels van cultuurlandschappen.

Versterking ecologische verbindingen
Het gehele plangebied wint aan kwaliteit doordat rust in het zonnepark is gewaarborgd door het hekwerk rondom en doordat er voor het onderhoud veel minder menselijke activiteit nodig is dan bij het huidige intensieve agrarische gebruik. Gedurende de avond en nacht zijn er geheel geen activiteiten. Het raamwerk van houtige elementen, poelen en watergangen met daarlangs graskruidenstroken, vormen meerdere doorgaande ecologische verbindingen die aantrekkelijk zijn voor de das en andere grondgebonden dieren om zich langs te verplaatsen en voedsel te zoeken. Dit raamwerk verbindt de verschillende faunapassages rondom het plangebied en sluit aan op de twee dassenverblijfplaatsen net buiten het plangebied.

Dit element draagt bij aan de volgende ontwikkelingsdoelen binnen de GO:

  • ontwikkeling ecologische verbindingszone Overasseltse Vennen - Bergharen met water en moeraszones en opgaande landschapselementen (bosjes, singels);
  • ontwikkeling populatie dassen;
  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden en schraallanden;
  • ontwikkeling biotopen voor vlinders, reptielen en amfibieën en vogels van cultuurlandschappen;
  • ontwikkeling coulissenlandschap met singels en hagen.

Conclusie
Met onderliggend initiatief wordt bijgedragen aan ontwikkelingsdoelen van het deelgebied Rivierduinengordel Overasselt – Bergharen. De kernkwaliteiten van dit gebied worden, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel versterkt.

Deze kleinschalige ontwikkeling voldoet daarmee aan de voorwaarde als genoemd in artikel 2.52 lid 2 onder a van de Omgevingsverordening Gelderland.

Verankering versterking kernkwaliteiten

De uitvoering van de substantiële versterking van de kernkwaliteiten van het gebied wordt verzekerd doordat het landschappelijk inpassingsplan onderdeel uitmaakt van de aanvraag omgevingsvergunning. Het realiseren en in stand houden van het zonnepark overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan wordt als voorschrift opgenomen in de omgevingsvergunning.

Ook wordt er als aanvullende verzekering een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en bevoegd gezag. Het realiseren en in stand houden van het zonnepark overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zal hierin ook worden vastgelegd.

Deze kleinschalige ontwikkeling voldoet daarmee aan de voorwaarde als genoemd in artikel 2.52 lid 2 onder b van de Omgevingsverordening Gelderland.

Dit initiatief draagt bij aan de ontwikkelingsdoelen van de provincie.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Wijchen 2009

De gemeente Wijchen heeft in 2009 een structuurvisie vastgesteld voor de gehele gemeente. Hierin is de keuze gemaakt om geen nieuw beleid te maken. Bestaande opgaven en strategisch beleid zijn in de structuurvisie samengekomen om acht strategische opgaven te bundelen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de onderdelen uit de structuurvisie die relevant zijn voor het planvoornemen. Het plangebied is in onderstaande afbeelding aangeduid op de algemene structuurvisiekaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBzpBankhoef-OW01_0004.png"

Afbeelding 7: uitsnede structuurvisiekaart t.h.v. het plangebied (rood kader)

Ecologische verbindingszone

Het plangebied wordt in zijn geheel aangeduid als gebied waar de ecologische verbindingszone (EVZ) moet worden ontwikkeld. Hiervoor zijn in de structuurvisie kaders meegegeven. De gewenste natuurontwikkeling in deze zone bestaat uit een droge en een natte component. Hiervoor zijn door de provincie ruimtelijke modellen opgesteld:

  • De droge component bestaat uit het model “Das”. Doel is minimaal 500 meter brede zone van landschapselementen te realiseren, bestaande uit hagen, houtwallen, bosjes en singels, waarlangs dieren zich kunnen verplaatsen en waarin ze kunnen schuilen. In de omgeving moeten voldoende vochtige graslanden en akkers beschikbaar zijn om voedsel te zoeken;
  • De natte component bestaat uit het model “Kamsalamander”. Dit model betreft een minimaal 250 meter brede zone in het landschap, maar dan bestaande uit vochtige en natte elementen als poelen, natuurvriendelijke oevers, moerasjes en vochtige bosjes.

Landschapstype

Op de landschapskaart is te zien dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het landschap "Oude oeverwal". Aan de oude oeverwallen is de volgende opgave gekoppeld: "Versterken tot halfopen landschap door ontwikkeling landschapselementen, geïnspireerd op het aanwezige reliëf en cultuurhistorische patronen."

Voor de ontwikkeling van zonneparken binnen het landschapstype is specifiek beleid opgesteld, dit wordt behandeld in paragraaf 2.3.2.

2.3.2 Visie op zonne-energie gemeente Druten & Wijchen

Op 25 oktober 2018 heeft de gemeenteraad van Wijchen het ‘Samen naar een duurzaam Wijchen energieplan op hoofdlijnen’ vastgesteld. Het plan beschrijft de grote en kleine stappen die tot en met 2022 moeten worden gedaan om uiteindelijk energieneutraal te worden. Hiervoor zijn in dit plan 15 projectideeën opgenomen die door de gemeente of andere partijen de komende jaren worden uitgevoerd. De gemeente hanteert drie sporen:

  • Besparen van energie: het beïnvloeden van het gedrag en het treffen van fysieke maatregelen die het fossiele energieverbruik voorkomen of verminderen.
  • Aanpassen van het systeem: het veranderen van de fossiele energie systemen in onze directe woon- en werkomgeving en infrastructuur naar een schone en duurzame infrastructuur.
  • Duurzaam opwekken: het realiseren van duurzame energieprojecten, zoals bijvoorbeeld met wind- en zonne-energie, biomassa, water en bodemwarmte.

In het energieplan is de ambitie opgenomen om minimaal 30 hectare netto aan zonneparken te realiseren in 2023 (dit is 1,2% van het grondgebied van de gemeente). Zodra deze ambitie is bereikt wordt de zonnevisie geëvalueerd en indien nodig bijgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBzpBankhoef-OW01_0005.png"

Afbeelding 8: uitsnede landschaptypenkaart met plangebied (rood) globaal aangeduid

Op bovenstaande afbeelding is te zien dat het plangebied in volledigheid in het landschapstype 'Oude oeverwallen' ligt. De visie stelt voor plannen op 'Oude oeverwallen' het volgende:

Tussen de rivierduinen en de Maaskommen zijn de oude oeverwallen gelegen. De overgang naar de rivierduinen is markant door het contrast tussen open en besloten. De overgang naar de Maaskommen is minder opvallend. Het oude oeverwallen landschap heeft zowel grootschalige als ook kleinschalige componenten, maar overal overheerst de openheid. Door de weidsheid lijkt het type op de komgronden maar de veelvormigheid van de verkaveling is groter. De gemiddelde kavelmaat is 6 hectare (4 tot 10 ha).

Op basis van de zonneschijf en de verschillende landschapstypen is voor de gemeenten Druten en Wijchen een afweging gemaakt wat de basishouding is van deze gemeenten voor initiatieven in verschillende gebieden. Dit is vertaald in een visiekaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBzpBankhoef-OW01_0006.png"

Afbeelding 9: uitsnede visiekaart met plangebied (blauw) globaal aangeduid

In bovenstaande afbeelding is te zien dat het planvoornemen ligt in een zone die is aangeduid als 'Zonneparken mogelijk'. Hierbij is de basishouding van de gemeente "Ja, mits...".

Om wildgroei te voorkomen en aandacht te houden voor andere belangen (o.a. voedselproductie, omwonenden, natuur en landschap) en innovaties, maximeren de gemeente Druten en Wijchen de realisatie van zonneparken tot en met 2023 op respectievelijk 50 en 30 hectare netto. Op het moment dat de ingekomen aanvragen de voornoemde quota overtreffen worden deze in de wachtrij geplaatst. Deze wachtrij kan doorschuiven wanneer aanvragen deels of helemaal afvallen. Beide gemeenten behouden zich het recht te prioriteren in de initiatieven die doorschuiven vanuit de wachtrij. Het aanbrengen van een quotum biedt de mogelijkheid om de behaalde resultaten te evalueren, waar nodig bij te stellen en aanvullende/nieuwe ambities te stellen.

In augustus 2020 heeft de gemeente Wijchen voorliggend initiatief geselecteerd om de vervolgprocedure te starten. De beoordelingscommissie heeft het plan beoordeeld op de volgende onderdelen: omgevingsdialoog, landschappelijke analyse, levenscyclusanalyse en draagvlak & participatie.

Landschappelijke inpassing op de oude oeverwallen

Het oude oeverwallenlandschap wordt bepaald door oude rivierlopen en hun oeverafzettingen. De weidsheid van het gebied zorgt voor een sterk verwantschap met de (Maas)kommen, al is de verkaveling iets minder grootschalig, met onregelmatige vormen en afwisselend kleine en grotere percelen. Vanuit het Landschapsontwikkelingsplan is het ontwikkelingsdoel voor de oude oeverwallen het creëren van een halfopen landschap. De ontwikkeling van zonneparken kan door het toevoegen van landschapselementen bijdragen aan dit doel. Zonneparken op de oude oeverwallen hebben de omvang van minimaal één kavel. De landschappelijke inpassing is daarbij zoveel mogelijk geïnspireerd op het aanwezige reliëf en cultuurhistorische patronen.

Dit kan op verschillende manieren vorm krijgen:

  • de aanleg van een houtsingel / bosje met gebiedseigen beplanting (es, eik, iep en lindes);
  • de aanleg van een natuurlijke (struweel)haag met gemengde soorten (meidoorn, sleedoorn, wilde roos, veldesdoorn, hazelnoot, knotbomen,hazelaar, wilde appel, peer);
  • het aanbrengen van knotbomen als afscherming (knotes, wilg en knotpopulier);
  • de aanleg van een recreatieve route (in combinatie met een gebiedseigen haag);
  • de aanleg van een natuurvriendelijke oever (met rietzoom);

Afhankelijk van de exacte locatie en reeds aanwezige landschapskenmerken en - structuren kan gekozen worden voor één of meerdere van de voorgenoemde wijzen van landschappelijke inpassing. Uitgangspunt is dat alle zijden van het zonnepark landschappelijk worden ingepast. De voorgenoemde opsomming wordt overigens niet uitputtend geacht. In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op de landschappelijke inpassing van het planvoornemen.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Geldende planologische situatie

Binnen het plangebied gelden verschillende bestemmingsplannen: '48 inch buisleidingen' (2010), 'Buitengebied Wijchen' (vastgesteld 2013), 'Buitengebied Herziening 2014' (2014) en 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen' (2017).

Het gehele plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - 2'. Binnen het plangebied zijn meerdere dubbelbestemmingen aanwezig: 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Cultuurhistorische waardevol gebied' en 'Leiding - Gas'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBzpBankhoef-OW01_0007.png"

Afbeelding 10: vigerende bestemmingen binnen plangebied (in rood gemarkeerd)(bron: ruimtelijkeplannen.nl)

3.2 Huidige situatie

Het plangebied wordt in de huidige situatie gebruikt voor agrarische doeleinden. Het plangebied maakt onderdeel uit van een ecologische verbindingszone. In de omgeving zijn enkele dassenburchten bekend.

3.3 Toekomstige situatie

Het planvoornemen betreft een zonnepark op enkele percelen ten noordwesten van Wijchen, in de oksel van de A50 en de Hernenseweg (N845). Om het initiatief mogelijk te maken moet er sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Zoals behandeld in hoofdstuk 2 zijn er vanuit vigerend beleid enkele ontwerpeisen gesteld voor het plan. Deze eisen zijn verwerkt in een landschappelijke inpassing (Bijlage 1). Onderstaand wordt de koppeling gelegd tussen de gestelde eisen en het ontwerp.

Ontwerp

De toekomstige situatie is vastgelegd in een ontwerpschets, zoals te zien in onderstaande afbeelding en in Bijlage 2.

Er is gekozen voor een zonnepark dat de verkavelingsstructuur van de bestaande agrarische percelen volgt. Daarbij worden bestaande landschappelijke elementen zo veel mogelijk behouden. Bijvoorbeeld de bomenrij ten zuiden van de zonnepanelen. Rondom het zonnepark komt een haag bestaande uit inheemse, en vruchtdragende, soorten. De haag verpakt als het ware het hek dat vanwege de veiligheid rondom het zonnepark komt. De schouwpaden en het pad naar de transformatorstations zijn onverhard en worden ingezaaid met kruidenrijk grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBzpBankhoef-OW01_0008.jpg"

Afbeelding 11: landschappelijke inpassingsschets

Voor optimale bezonning zijn de bifaciale panelen zuid georiënteerd. Deze panelen laten meer licht door naar de bodem. Ze staan haaks op de A50, waardoor ze aansluiten op de omgeving. Vanwege de zuid-gerichte opstelling is een constructiehoogte nodig van circa 2 meter. Bij een zuidgerichte opstellingen met een hoogte van circa 2 meter is er meer ruimte tussen de zonnepanelen waarbij door lichtinval en water op de bodem tussen de panelen een hogere biodiversiteit wordt gerealiseerd. Ook is begrazing door schapen mogelijk die wenselijk is omdat lichte bemesting gunstig is voor de voedselsituatie voor de das. Dit kan echter alleen als dit zorgvuldig en gericht wordt ingezet. Rondom het zonnepark is rekening gehouden met een schouwstrook van 4,5 - 5 meter. Dit is voldoende om onderhoud te kunnen plegen aan zowel zonnepanelen als aan landschapselementen.

Recreatieve zone

Aan de noordelijke en westelijke zijde van het zonnepark komt een klompenpad. Dit pad sluit aan op de bestaande wegen De Bankhoeve en Groenestraat. Het pad ligt aan de buitenrand van het zonnepark, niet in het zonnepark zelf. Er wordt geen verharding aangelegd ten behoeve van het pad: er wordt vooral gezorgd dat er een zone beschikbaar is aan deze twee zijden waarover wandelaars en incidenteel ruiters zich kunnen bewegen, over een vrije strook van kruidenrijk grasland. Het pad is vrij toegankelijk, zodat de gebruikers ook de landschappelijke en natuurlijke elementen kunnen beleven. Gezien de ietwat geïsoleerde ligging van het plangebied in het landschap zal het geen intensief gebruikt pad worden, het is geen onderdeel van een wandelroute of iets soortgelijks. Het pad is vooral opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan op verzoek van enkele direct omwonenden die op deze manier graag het zonnepark beleven en hebben aangegeven het pad te zullen gebruiken, maar niet intensief. Door dit beperkte gebruik lijden de landschappelijke en natuurlijke waarden hier geenszins onder. Om de natuur op het zonnepark niet te verstoren zijn honden verboden. Hievoor worden op de kruisignen van het pad en De Bankhoeve, en het pad en de Groenstraat borden geplaatst met de vermelding 'verboden voor honden'.

Ecologische verbindingszone (EVZ)

Omdat het zonnepark in een ecologische verbindingszone is gelegen, wordt ingezet op het creëren van zowel droge verbindingen (EVZ model das) als natte verbindingen (EVZ kamsalamander).

Mede op basis van het uitgevoerde ecologische onderzoek en de randvoorwaarden vanuit de provincie is de versterking van de kernkwaliteiten van de locatie vormgegeven op meerdere wijzen:

  • Veel natuurwaarde is toegevoegd in een randzone van minimaal 15 m breed rondom het gehele zonnepark,
  • de aanleg van zeven poelen, een haag, struweel en kruiden langs zowel de noord-zuid sloot als de oost-west sloot en twee hidden hedges (elk 5 m breed: 2 m kruiden, 1 m greppel, wal en haag, 2 m kruiden) over de gehele breedte van een van de zuidelijke velden met zonnepanelen. Ook worden er takkenrillen en stobbenwallen verwerkt in de hiden hedges.
  • Een hidden hedge met scheerhaag met dezelfde afmetingen als twee hiervoor genoemde hidden hedges wordt aangelegd van noord - zuid in het noordelijke perceel. Hierdoor kunnen dassen vanaf de dassenburcht makkelijker richting het zuiden (en andersom).
  • Een extra versterking van de ecologische verbindingszone binnen het plangebied wordt toegepast op een perceel van circa 3,5 hectare. Dit perceel wordt ingericht als kwaliteitsgrasland met extra klaver, pluksgewijs struweel, hidden hedges en knotwilgen. Er blijft voldoende ruimte binnen het zonnepark onder en tussen de zonnepanelen. Hier wordt kruidenrijk grasland aangebracht, hetgeen de biodiversiteit versterkt.
  • Tevens blijft het gehele zonnepark beschikbaar als foerageergebied voor de dassen.
  • De onderrand van het raster rondom het zonnepark bevindt zich op 20 cm hoogte, zodat kleine grondgebonden dieren tot de grootte van een das het raster vrij kunnen passeren en het gehele zonnepark kunnen betreden, ook omdat het laagste punt van de zonnepanelen zich op circa 55 cm boven maaiveld bevindt.
  • Op verschillende plekjes plekjes aan de rand van het plangebied worden rommelhoekjes met stobben en takkenrillen etc. gecreëerd ten behoeve van kleine marterachtigen en vogels.
  • Op een aantal plekken worden insectenhotels geplaatst.
  • Extra kwalitatieve invulling wordt nog gegeven door vleermuiskasten in het gebied op te hangen op ecologisch handige locaties.

Het plangebied is aangemerkt als leefgebied voor de steenuil. Het plangebied is in de huidige situatie daar echter niet geschikt voor. Van de ecologisch uitwerking van de ecologisch verbinding profiteert ook de steenuil. Op den duur worden potentiele nestlocaties gecreëerd (knotwilgen) en wordt het plangebied door de aanleg van de rommelhoekjes, heggen en hagen aantrekkelijker voor muisachtigen en kleine vogels, de primaire voedselbronnen van de steenuil. Ook de aanleg van poelen vergroot het voedselaanbod voor de steenuil. Ten behoeve van de steenuil wordt een kast geplaatst.

Voor de droge verbinding wordt ingezet op kruidenrijke vegetatie, welke de randen van het zonnepark opvult en ook tussen de panelen zal groeien. In de randen langs het zonnepark zijn ook verschillende bosschages en plukken laag struweel te vinden. Langs de randen van het zonnepark zijn brede stroken beschikbaar om kruidenrijk gras te ontwikkelen.

Omdat de kruidenrijke zone rondom het zonnepark van voldoende breedte is, vormt dit een robuuste ecologische verbinding in het landschap. Hierbij is rekening gehouden met de schaduwwerking van opgaande elementen op de zonnepanelen. Deze schaduwwerking beïnvloedt immers de werking van de zonnepanelen negatief. Daarom zijn de bosschages te vinden in het noorden van het plangebied en de lage plukken struweel veelal in het zuiden van het plangebied.

De natte verbinding wordt gevormd door een kralensnoer van poelen, onderling verbonden door de randen met kruidenrijk grasland, hagen en natuurvriendelijke oevers.

Bij zowel de poelen als langs de noordoever van de sloot die oost-west door het gebied loopt, worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. De natuurvriendelijke oevers leveren een grote kwaliteitsverbetering voor oeverplanten en watergebonden fauna zoals amfibieën en libellen. Deze diersoorten brengen ook een deel van hun levenscyclus op land door, en de oeverzone en aangrenzende natuurelementen bieden hen hoge kwaliteit leefgebied. De hagen en bosschages bieden ook leefgebied voor kleine marterachtigen zoals bunzing, overwinteringsgebied voor amfibieën, en broedplaats voor vogels als wintertaling, rietgors en kleine karekiet.

Aanvullend wordt een extra perceel ingericht ten zuidoosten van het zonnepark, aansluitend op de groenstrook bij de gasleiding. De westelijk rand van dit perceel wordt ontwikkeld als een 15 m brede ecologische verbinding voor das (en andere dieren) naar het zuiden, als onderdeel van de ecologische verbindingszone die daar verder doorloopt richting de A326. De rand wordt ingericht met pluksgewijs struweel, enkele knotwilgen en kruidenrijke vegetatie. Ook langs de noord- en oostzijde wordt pluksgewijs struweel aangeplant over een breedte van 5 m. De rest van het perceel wordt ingericht als kruidenrijk grasland met extra klaver (circa 3,1 ha). Op twee plekken door het perceel komen hidden hedges van ± 1 m breed.

Door de landschappelijk inrichting van het plangebied van het zonnepark en het compensatieperceel wordt de verbinding robuuster ten behoeve van de das en andere diersoorten, conform de ontwikkelingsdoelen voor de Groene Ontwikkelingszone.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied te bevatten. Voor zover in een projectgebied sprake is van erfgoed, dient op grond van het voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.1.1 Archeologie

Het plangebied wordt doorkruist door twee verschillende archeologische beschermingsregimes: "Waarde - Archeologie 1, 2 & 3". Deze aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om gebieden met respectievelijk een hoge en middelhoge archeologische verwachting.

Uitgaande van het strengste regime wordt de volgende bouwregel gesteld:

Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

Er dient ook een omgevingsvergunning aangevraagd te worden voor grondwerkzaamheden, zoals afgraven van gronden en de aanleg van leidingen (zoals de benodigde middenspanningskabels). Afgraven van gronden is aan de orde voor o.a. de aanleg van de poelen.

De vergunning kan slechts verleend worden indien hiervoor archeologisch onderzoek is uitgevoerd.

Hiertoe is door RAAP een Archeologisch vooronderzoek uitgevoerd voor het perceel waarop de zonnepanelen geplaatst worden. Aanvullend is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het zuidelijke perceel, dit is te lezen in Bijlage 4.

Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het noordelijke deel van het plangebied (mogelijk) archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen. Op grond van de gespecificeerde archeologische verwachting en de inrichtingsschets wordt een vervolgonderzoek aanbevolen in de vorm van en verkennend- en karterend booronderzoek. Het advies voor het karterende booronderzoek geldt voor specifieke locaties waar toekomstige poelen, transformatorstations of inkoopstations, -of anderszins omvangrijke zones die zullen worden ontgraven. Het advies voor het verkennende booronderzoek geldt voor de lineaire zones, die voor de landschappelijke inpassing bestemd zijn, en waar meer verspreide graafwerkzaamheden gepland zijn.

Voor de zones waar de aanleg van de zonnepanelen, de aanleg van de hekwerken en paden gepland zijn, wordt in principe geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht, aangezien de verwachte bodemingrepen (en daarmee de verstoring van het bodemarchief) zeer beperkt zijn. De bestaande dubbelbestemming voor archeologie blijft op deze zones gehandhaafd.

Het uitvoeren van dit vervolgonderzoek kan door de gemeente als voorwaarde voor de omgevingsvergunning worden opgenomen.

Voor het zuidelijk perceel geldt dat aangezien de graafwerkzaamheden op basis van het landschappelijk inpassingsplan beperkt blijven tot maximal 0,3 m onder het maaiveld aanvullend archeologisch onderzoek niet nodig is.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen onoverkomelijke belemmering voor het planvoornemen. De archeologische dubbelbestemming ter plaatse blijft gehandhaafd.

4.1.2 Cultuurhistorie

In 2017 heeft de gemeente Wijchen het 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen' vastgesteld. Hierin zijn verschillende 'cultuurhistorisch waardevolle gebieden' vastgesteld. In onderstaande afbeelding is te zien dat de oostzijde en de zuidwestelijke punt als zodanig zijn aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBzpBankhoef-OW01_0009.png"

Afbeelding 12: uitsnede 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen' (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

De waardering van deze gebieden is gebaseerd op de beleidsnota 'Samen in verscheidenheid'. Uitgangspunt van deze beleidsnota is dat de aanvrager niet onredelijk extra wordt belast. Dat wil zeggen dat deze er alleen gericht wordt op locaties die er cultuurhistorisch toe doen. Dit betekent dat de aanvrager geen nadere onderbouwing en/of onderzoek hoeft op te stellen en de aanvraag niet aan deskundige commissies wordt voorgelegd als de potentiële afbreuk aan de cultuurhistorische waarden in een gebied maar gering is.

In hoeverre een ruimtelijke ontwikkeling afbreuk kan doen aan de cultuurhistorische waarden in een gebied is afhankelijk van:

  • De aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling;
  • De cultuurhistorische waarden in een gebied.

Van voorliggend planvoornemen kan gesteld worden dat de bestaande structuren en elementen binnen de cultuurhistorisch waardevolle gebieden niet aangetast worden. In de beoogde situatie (par. 3.3) is duidelijk dat de percelen en perceel randen gehandhaafd blijven en ecologische structuren worden versterkt. Bovendien vormt het zonnepark een tijdelijke opstelling in het cultuurhistorische gebied. Deze wordt na afloop van de vergunning in zijn geheel verwijderd.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het project. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

De ontwikkeling en realisatie van een zonnepark is niet aan te merken als een gevoelige functie. Tevens zal er door de voorgenomen ontwikkeling geen grond uit het projectgebied worden afgevoerd.

Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van uitvoering/realisatie van het project zal voldaan worden aan de vereiste onderzoeksplicht. Een onderzoek naar de bodemkwaliteit in het kader van de ruimtelijke onderbouwing is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen zones. In geval van het realiseren van geluidgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Een zonnepark is geen geluidgevoelig object. Akoestisch onderzoek is in dit kader dan ook niet noodzakelijk.

Niettemin kunnen de zonnepanelen wel leiden tot een geluidseffect in de vorm van reflectie van het geluid van het verkeer op de A50. Hierdoor kan het zonnepark toch leiden tot geluidseffecten bij omliggende woningen. In dit kader is een onderzoek uitgevoerd naar geluidreflectie. Het volledige rapport is toegevoegd als Bijlage 5. Onderstaand wordt een beknopte samenvatting gegeven van de bevindingen.

Het aspect geluid in de vorm van industrielawaai wordt ook behandeld in paragraaf 4.5 in het kader van bedrijven- en milieuzonering.

Onderzoeksresultaat

Tevens heeft de aanleg van het zonnepark mogelijk negatieve invloed op de geluidbelasting van de rijksweg A50 die direct te westen van het zonnepark is gelegen. Ter plaatse van het zonnepark zal in plaats van een absorberende bodem (grasland/akkerland) nu een niet absorberende bodem (zonnepanelen) komen. Om een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat te garanderen zijn de gevolgen voor de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerlawaai en de gecumuleerde geluidbelasting ter plaatse van woningen inzichtelijk gemaakt.

Het zonnepark is in totaal bruto 24,8 hectare groot en voorziet in de plaatsing van zonnepanelen met bijbehorende omvormers en trafostation. Uit de toetsing van de rekenresultaten van het industrielawaai blijkt dat de gehanteerde grenswaarden in de representatieve bedrijfssituatie niet worden overschreden. De rekenresultaten vanwege de rijksweg A50 zijn inzichtelijk gemaakt. Het verschil in Lden tussen de huidige en toekomstige situatie is ten hoogste 0,2 ten gevolge van het veranderen van de bodemfactor ter hoogte van het zonnepark.

Uit de berekening blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het industrielawaai bijna geen rol speelt in de totale geluidbelasting ter plaatse van woningen. Het blijkt dat het veranderen van de bodemfactor in de berekening voor verkeerlawaai de grootste invloed heeft op de geluidbelasting. Het verschil in Lcum is ten hoogste 0,2 dB. Deze verhoging kan als niet significant worden beschouwd en zal ook niet hoorbaar zijn.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4 Ecologie

4.4.1 Inleiding

In de ruimtelijke plannen is in het kader van de uitvoerbaarheid inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde flora en fauna. Met andere woorden, in het ruimtelijke ordeningstraject dient te worden aangetoond dat het plan, het aanleggen van een zonnepark, uitvoerbaar is. In dit kader is een quickscan flora en fauna uitgevoerd op de locatie (nabij) De Bankhoeve te Wijchen. Naderhand is een locatie ten zuiden van de locatie voor de zonnepanelen aan het plangebied toegevoegd. Hiervoor is een afzonderlijke beknopte natuurtoets uitgevoerd.

De volledige rapporten zijn toegevoegd als Bijlage 7 en in Bijlage 8. Onderstaand wordt een beknopte samenvatting gegeven van de bevindingen.

4.4.2 Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale omgevingsvisie en -verordening.

Wet natuurbescherming

In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden, geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Er liggen geen Natura 2000-gebieden in de directe omgeving van het plangebied. Dichtbijzijnde gebied is rivier de Waal (Rijntakken gebiedsnummer 38), ongeveer 7,5 kilometer ten noorden van de planlocatie.

Weidevogel- en akkervogelgebied
De weidevogelgebieden maken deel uit van de Groene Ontwikkelingszone. De Groene Ontwikkelingszone bestaat uit terreinen die geen natuurbestemming hebben maar die vaak ruimtelijk vervlochten is met het Gelders Natuurnetwerk. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. Ook ganzenfoerageergebieden maken deel uit van de Groene Ontwikkelingszone.

Met betrekking tot het rustgebied voor winterganzen geldt dat deze gebieden niet liggen nabij de planlocatie. Dichtbij zijnde gebieden liggen op circa 7,5-8 kilometer ten noorden, nabij rivier de Waal.

Stikstof
Activiteiten die in het kader van de aanleg van het zonnepark worden uitgevoerd, kunnen door de uitstoot van stikstof, negatieve effecten hebben op een Natura 2000-gebied. Om de mogelijke effecten van de aanleg van het zonnepark op omliggende Natura 2000-gebieden op het gebied van stikstof te beoordelen, is een zogenaamde Aeriusberekening uitgevoerd, die is terug te vinden in bijlage 9. De berekening laat zien dat de stikstofdepositie uitkomt op 0,00 mol/ha/jaar op habitattypen van Natura 2000-gebieden. Dit betekent dat er verder geen vergunning in het kader van de Wnb noodzakelijk is.

4.4.3 Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Flora

Het terrein bestaat uit agrarische percelen voorzien van aardappelen. Langs de percelen liggen grasranden voorzien van ruderale graslandsoorten. Langs De Bankhoeve staat wegbeplanting van populier en langs het Papenstraatje staan eiken. In het bosje aan de noordzijde van het perceel staan eiken, beuken en zwarte els. In de struiklaag staat eenstijlige meidoorn, gewone braam, rozenstruiken en natuurlijke verjonging van de eik en beuk. In de kruidlaag bevinden zich o.a. kruiden als look zonder look, gewone brandnetel en kleefkruid.

Op het zuidelijke perceel werd ten tijde van het veldbezoek mais verbouwd. Langs de randen van het projectgebied stonden daarnaast nog enkele algemene gras- en plantensoorten, zoals Engels raaigras, grote brandnetel en grote weegbree. Binnen het projectgebied is geen opgaande beplanting aanwezig. Direct ten zuidoosten van het projectgebied stonden drie zomereiken langs de Groenestraat. De aanwezige soorten duiden op voedselrijke tot zeer voedselrijke omstandigheden.

Beschermde houtopstanden
Gemeente Wijchen heeft een lijst opgesteld waarop beschermde- en monumentale bomen staan vernoemd. Uit deze lijst is gebleken dat er aan De Bankhoeve en de Groenestraat waardevolle bomen aanwezig zijn.

Wanneer tijdens de werkzaamheden de wegen worden gebruikt waaraan de waardevolle bomen staan dient er een bomen effectenanalyse uitgevoerd te worden om op de aanwezige waardevolle bomen in beeld te brengen.

Overige
Binnen het onderzoeksgebied zijn geen beschermde planten aangetroffen. Recente waarnemingen van beschermde plantensoorten ontbreken eveneens. In combinatie met de voedselrijke omstandigheden in de omgeving, het agrarische gebruik en het ontbreken van zeer specifieke biotopen waar beschermde planten worden aangetroffen, is aanwezigheid van beschermde vaatplanten uit te sluiten. Nader onderzoek naar vaatplanten is niet nodig.

Fauna

Fauna wordt in de quick scan onderverdeeld in de categorieën zoogdieren, vleermuizen, vogels en overige soorten.

Zoogdieren
Algemeen voorkomende zoogdierensoorten zoals haas, huismuis en huisspitsmuis komen hoogstwaarschijnlijk voor in en rond het plangebied. Deze soorten zijn niet beschermd of staan op de vrijstellingslijst van de provincie Gelderland.

In de directe omgeving van het projectgebied is het voorkomen van de niet-vrijgestelde bever, bunzing, wezel, das, eekhoorn en steenmarter bekend. Geschikt leefgebied voor bever, zoals grote wateren, is niet in of nabij het projectgebied aanwezig. Kleine marterachtigen zoals bunzing en wezel zijn vooral aangewezen op kleinschalige cultuurlandschappen met voldoende dekking. Vanwege het ontbreken van takkenrillen, struweel of rechtlijnige elementen in het projectgebied, worden bunzing en wezel niet in het projectgebied verwacht.

Voor eekhoorn ontbreekt binnen het projectgebied eveneens geschikt leefgebied, zoals bosgebied. Aanwezigheid van eekhoorn in het projectgebied kan hierdoor worden uitgesloten. Steenmarter maakt verblijfplaatsen in kleine holtes, voornamelijk in bomen, takkenhopen, rommelschuren en zolders. In het projectgebied zijn geen bomen, takkenhopen of bebouwing aanwezig waar steenmarter een verblijf kan hebben. Wel kan steenmarter incidenteel foerageren langs de randen van het projectgebied. Andere beschermde grondgebonden zoogdiersoorten zijn op basis van het ontbreken van geschikt habitat en waarnemingen uit de omgeving niet te verwachten in het projectgebied.

In het bosje ten noorden van het plangebied zijn er tijdens de inventarisatie twee pijpen, foerageersporen en loopsporen van de das in het bosje en op het agrarische perceel aangetroffen. De das gebruikt het bos en mogelijk het perceel om te foerageren, de pijpen maken mogelijk een onderdeel uit van de hoofdburcht of als bijburcht. Om het gebruik van het plangebied en het functionele/essentiële leefgebied in kaart te brengen dient er nader onderzoek uitgevoerd te worden. Het nadere onderzoek is uitgevoerd en ter volledigheid toegevoegd als Bijlage 10. Het maisland in het zuidelijke perceel vormt secundair foerageergebied voor dassen die in het noordelijk perceel leven.

Uit het aanvullende onderzoek komen maatregelen voort waar rekening mee gehouden moet worden. Om de functionaliteit van het plangebied als foerageergebied en Ecologische verbindingszone (EVZ) voor das te waarborgen worden de volgende maatregelen uitgewerkt:

  • 1. vrije toegankelijkheid van plangebied voor das (als foerageergebied en als doorgang naar achterliggende gebieden);
  • 2. creëren van habitat van hoge kwaliteit (als foerageergebied en onderdeel van de EVZ das);
  • 3. de zonneparken zelf ontwikkelen als foerageergebied;
  • 4. het voorkómen van verstoring van de verblijfplaatsen nabij de noord- en oostrand;
  • 5. het werken buiten de kwetsbare periode.

De hierboven beschreven maatregelen resulteren in een zonnepark dat geheel toegankelijk blijft voor das en circa 10 ha foerageergebied met een hogere kwaliteit oplevert dan in de huidige situatie. De lage kwaliteit foerageergebieden binnen het plangebied worden dus vervangen door brede randen van hoge kwaliteit. De kwaliteit is hoger zowel qua variatie in voedselaanbod voor das, als qua beschikbaarheid gedurende het jaar als qua aanwezigheid van dekking door het gehele gebied. Aanvullend worden ook de stroken tussen de rijen zonnepanelen zelf geschikt als foerageergebied door de aanwezigheid van circa 1 m brede graskruidenstroken tussen de rijen zonnepanelen, die in totaal 2,5 ha beslaan. Aanvullend is ook de ruimte onder de zonnepanelen nog beschikbaar als foerageergebied. Daarmee zijn negatieve effecten op foerageergebied van das uitgesloten en zelfs positieve effecten te verwachten.

Tevens wint het gebied aan kwaliteit doordat rust in het zonnepark is gewaarborgd door het hekwerk rondom en doordat er voor het onderhoud veel minder menselijke activiteit nodig is dan bij het huidige agrarische gebruik. Gedurende de avond en nacht zijn er geheel geen activiteiten. Door de maatregelen 4 en 5 wordt verstoring van de verblijfplaatsen en foerageergebied in de aanlegfase voorkomen.

Door al deze maatregelen blijft de functionaliteit van het plangebied als foerageergebied behouden en wordt verstoring van de verblijfplaatsen voorkomen. De maatregelen zijn derhalve verwerkt in het ontwerp en worden in acht genomen bij uitvoering van werkzaamheden en in bedrijfstelling.

Vleermuizen
Binnen het plangebied zijn geen bomen aanwezig die gekapt worden. De ruimtelijke ontwikkeling heeft geen negatief effect op mogelijke verblijfplaatsen van deze soort. Boven het plangebied wordt mogelijk gefoerageerd door vleermuizen. Hier is echter geen sprake van een foerageergebied dat van essentieel belang is voor vleermuizen. Op basis van het veldbezoek is de inschatting dat de vleermuizen geen gebruik maken van de agrarische percelen. Nader onderzoek en/of ontheffing aanvragen is niet nodig.

De nieuwe inrichting biedt, met de aanleg van houtwallen en heggen, een aanvulling op het gebied wat betreft de aantrekkelijkheid voor vleermuizen. Hiernaast wordt aanvullend kwalitatieve invulling gegeven aan het perceel door op gunstige locaties vleermuiskasten op te hangen, waarmee het vernieuwde perceel tot een aantrekkelijke verblijfplaats voor vleermuizen wordt gemaakt.

Vogels
Tijdens het onderzoek zijn er geen horsten, roekenkolonie of geschikte (oude) kraaiennesten aangetroffen in het plangebied en nabije omgeving. Geschikte bebouwing voor huismus, gierzwaluw en uil ontbreken, waardoor nestlocaties zijn uitgesloten in het plangebied. Uit de directe omgeving zijn enkele vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten bekend, zoals huismus, gierzwaluw, buizerd en sperwer (NDFF). Vanwege het ontbreken van bebouwing of opgaande beplanting in het gebied kan de aanwezigheid van vogels met jaarrond beschermde nesten worden uitgesloten. De randen van het projectgebied maken mogelijk onderdeel uit van het foerageergebied van vogels met jaarrond beschermde nesten, zoals de uit de directe omgeving bekende huismus.

Wanneer de werkzaamheden binnen de broedperiode (maart-half juli, weersafhankelijk) plaatsvinden is het noodzakelijk om maximaal vijf dagen voor aanvang van het werk een schouw uit te voeren. Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Wet Natuurbescherming een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren is niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden bij voorkeur buiten het broedseizoen moeten plaatsvinden.

Overige soorten
Het vóórkomen van beschermde soorten uit overige soortgroepen (amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden) is op voorhand uitgesloten wegens het ontbreken van geschikt leefgebied en doordat de locatie buiten het bekende verspreidingsgebied valt.

Negatieve effecten op beschermde soorten uit overige soortgroepen zijn derhalve op voorhand uit te sluiten. Een ontheffing of nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen, mits er rekening wordt gehouden met de aanbevelingen en conclusies uit de Quickscan flora en fauna (16-2-2021), Quickscan flora en fauna zuidelijk perceel (1-9-2022) en het Aanvullend onderzoek beschermingsmaatregelen das (24-3-2021).

4.5 Milieuzonering

Het voorliggende initiatief maakt geen nieuwe milieugevoelige functies mogelijk die invloed kunnen hebben op de omliggende functies.

Geluid

Zonneparken zijn niet opgenomen in de VNG-brochure, daarmee is geen richtafstand voor zonneparken voor handen. Zonnepanelen zelf hebben ook geen milieubelastende effecten. Echter zijn de elektrische omvormers en transformatorgebouwen die gebruikt worden om de energie te winnen wel milieubelastende functies. Hierbij is geluid het bepalende aspect voor de richtafstanden. Een transformatorstation zet de opgewekte zonne-energie om van laagspanning naar middenspanning. Op grond van de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.

In het kader van potentiële overlast bij woningen van derden op circa 140 m van het plangebied is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is na te lezen in Bijlage 6

Onderzoeksresultaat
Het zonnepark bestaat uit twee percelen, waarvan een perceel wordt ingericht met zonnepanelen en bijbehorende omvormers en trafostation. Het andere perceel wordt ingericht als foerageergebied voor de das. Totaal worden 58.810 zonnepanelen met bijbehorende omvormers en trafostation in het noordelijk perceel geplaatst. Op de inrichting zijn voor het in werking zijn van de 58.810 zonnepanelen 4 trafo units in opgesteld. De trafo units zijn containers waar installaties staan opgesteld. In de meest oostelijke trafo unit op de inrichting staat 1 omvormer en 1 inkoopstation opgesteld. In de andere 3 trafo units op de inrichting staan 2 omvormers opgesteld. Het geluiddrukniveau in de trafo unit met het inkoopstation is 92 dB(A) en het geluiddrukniveau in de trafo unit van de overige stations is 95 dB(A).

De zonnestroominstallaties kunnen van net voor zonsopgang tot net na zonsondergang actief zijn. De dag met het langste licht in de gemeente Wijchen in 2020 was 22 juni met een zonsopkomst om 05:18 uur en een zonsondergang om 22:00 uur. Dit betekent dat de zonnestroominstallaties maximaal 12 uur in de dagperiode (07:00 - 19:00 uur), 3 uur in de avondperiode (19:00 – 23:00 uur) en 1 uur en 42 minuten in de nachtperiode (23:00 - 07:00 uur ) actief zijn. Alle overige dagen in het jaar zijn de dagen korter en op die dagen zal de bedrijfstijd van de installaties korter zijn.

Zowel de geluidvermogenniveaus als de bedrijfstijd zijn maximaal. In het voorliggend onderzoek is dus uitgegaan van een maximale representatieve bedrijfssituatie. Uit de beschrijving blijkt dat er geen sprake is van kortstondige verhogingen van geluidniveaus. Gelet hierop is er geen sprake van relevant maximale geluidniveaus en derhalve ook niet meegenomen in dit onderzoek.

Concluderend wordt gesteld dat de gehanteerde grenswaarden niet worden overschreden.

Elektromagnetische straling 

Vanwege de gelijkstroom waarmee de energie wordt opgewekt bij de PV-panelen is de mate van elektromagnetische straling bij het gehele park minimaal. Bij de omvormers wordt deze energie omgezet naar een wisselspanning, hierdoor ontstaat een groter elektromagnetisch veld. Echter is dit in zulke beperkte mate dat het stralingsniveau verwaarloosbaar is. De afstand van de omvormers tot woningen in het kader van geluid is daarom meer dan voldoende.

Warmteontwikkeling

Recente (2013) studies (o.a. Analysis of the potential for a heat Island Effect in Large Solar Farms, Columbia University) hebben onderzocht of er bij zonnevelden sprake is van '(Urban) Heat Island Effects'. Uit onderzoeken is gebleken dat er onder bepaalde condities sprake kan zijn van een hogere temperatuur direct boven zonnevelden. Direct rondom zonnevelden zijn eventuele temperatuurverschillen deels, danwel geheel te verwaarlozen, afhankelijk van de windrichting en eventuele neerslag. Het is dan ook niet te verwachten dat er sprake zal zijn van significante temperatuurverschillen in de omgeving van het zonneveld, door de komst van dit zonneveld. Daarbij komt dat er in dit specifieke plan is gekozen voor een opstelling, met begroeiing tussen de panelen. Ook wordt er in en om het zonneveld relatief veel beplanting toegevoegd. Dit zorgt ervoor dat afkoeling door verdamping blijft plaatsvinden.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Geurhinder

Bij het verlenen van omgevingsvergunningen, voor de activiteit milieu voor veehouderijen en in de ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met geuroverlast veroorzaakt door veehouderijen. De op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt hiervoor het beoordelingskader.

De Wgv stelt eisen aan de maximale geurbelasting die de veehouderij mag veroorzaken op een gevoelig object zoals een woning. De geuremissie en -belasting worden uitgedrukt in zogenaamde Odour Units (OU’s). De in de wet opgenomen maximale geurbelastingsnormen zijn maximaal 14 OU/m³ voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom en maximaal 3 OU/m³ voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom (dit bij 98% percentiel, oftewel 98% van de tijd). Voor bepaalde veehouderijbedrijven (geen intensieve veehouderij, zoals melkrundveebedrijven) geldt een vaste afstand. Deze afstand tot geurgevoelige objecten is binnen de bebouwde kom 100 m en buiten de bebouwde kom 50 m. Onverminderd de bovengenoemde geurbelastingsnormen en vaste afstanden bedraagt de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object ten minsten 50 m binnen de bebouwde kom en 25 m buiten de bebouwde kom.

Conclusie

Een zonnepark is geen geurgevoelige functie en dus worden omliggende veehouderijen niet beperkt in hun functioneren. Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Ng/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een zonnepark. Een dergelijke functie heeft, met uitzondering van verkeer in verband met onderhoudswerkzaamheden, geen verkeersaantrekkende werking. De verkeersgeneratie van de nieuwe functie is dan ook nihil. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan om deze reden achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Water

4.8.1 Wettelijk kader

Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).

Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van het Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en -voorzieningen.

In het kader van dit initiatief is de watertoets is uitgevoerd. Het resultaat is opgenomen als Bijlage 11.

Waterparagraaf

De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en vice versa. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en –opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. In de waterparagraaf is tevens het advies van de waterbeheerder verwerkt.

4.8.2 Waterbeleid en waterbeheer

Gemeentelijk waterbeleid

Het gemeentelijk waterbeleid is gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In de Strategische waternota Wijchen zijn thema's en uitgangspunten voor duurzaam water-beheer omschreven. Het Gemeentelijk rioleringsplan beschrijft de gemeentelijke zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. In het kader van de watertoets wordt een vertaalslag gemaakt naar de concrete plansituatie.


Zorgplicht afvalwater

Een perceeleigenaar moet het huishoudelijk afvalwater of het bedrijfsafvalwater op de openbare riolering lozen (Besluit lozing afvalwater huishoudens art. 7 en 10 en Activitei-tenbesluit art. 2.1 en 2.2). Als dit niet mogelijk (doelmatig) is, zorgt de perceeleigenaar voor een zo milieuvriendelijk mogelijke manier van verwerking of verwijdering van het afvalwater. De gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wm art 10.33).


Zorgplicht hemelwater

Een perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein of voor het eventueel lozen van hemelwater op oppervlaktewater. Als dit niet mogelijk is zorgt de gemeente voor het inzamelen, transporteren en verwerken van het hemelwater, mits doelmatig (Waterwet art. 3.5).


Zorgplicht grondwater

Een perceeleigenaren is zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. Als dit niet mogelijk is treft de gemeente maatre-gelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet art 3.6).

Zorgplicht oppervlaktewater (waterschap)

De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Voor lozing op oppervlaktewater (A-, B- en C-water) heeft de perceeleigenaar een vergunning van het waterschap nodig (Waterwet art. 6.2). Een perceeleigenaar (of aanliggende perceeleige-naar) is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van oppervlaktewater (B- en C-water volgens de legger van het waterschap) dat op eigen terrein ligt. Het waterschap draagt zorg voor het onderhoud van A-watergangen. Voor ingrepen of activiteiten in of nabij watergangen danwel in of nabij een waterkering heeft een perceeleigenaar een Keur-ontheffing van het waterschap nodig.

4.8.3 Uitgangspunten ruimtelijk plan

Kwaliteit en beleving

Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar schoon water en waterbodems die voldoen aan gestelde kwaliteitseisen en het behoud van (natte) natuurwaarden en biodiversiteit. Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater wordt voorkomen en de waterkwaliteit zo mogelijk verbeterd.

Schoon hemelwater mag rechtstreeks in bodem of op oppervlaktewater worden geloosd. Verontreiniging van hemelwater voorkomen, o.a. door toepassing van niet-uitlogende materialen (Dubo-bepalingen) en door beperking van toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater alleen lozen via een zuiverende voorziening.

De kwaliteit van oppervlaktewater zo mogelijk verbeteren door aanleg van natuurvriendelijke oevers en verbetering van de doorstroming. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit. Ecologisch natte zones of natte natuurwaarden behouden of verder ontwikkelen door bijbehorende waterhuishoudkundige omstandigheden te beschermen of herstellen.

De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water en daarmee het waterbewustzijn. Hierbij zijn water, waterhuishoudkundige elementen en cultuurhistorische structuren en landschapselementen herkenbaar verweven in de ruimtelijke inrichting en beleefbaar gemaakt. Waterstromen zichbaar (bovengronds) afvoeren.

Planspecifiek
Binnen het plangebied bevinden zich enkele B-Watergangen. In het kader van dit initiatief worden de oevers van deze watergangen aangepast tot een natuurvriendelijke oever. Ten behoeve van het aanleggen van natuurvriendelijke oevers is een Waterwet vergunning verleend, onder voorwaarde dat het waterschap vooraf op de hoogte wordt gesteld van wanneer de werkzaamheden zullen beginnen.

De B-watergangen die het plangebied doorkruisen worden aangepast tot natuurvriendelijke oever. Aanvullend worden 7 waterpoelen van minimaal 500 m2 gerealiseerd ten behoeve van de kamsalamander. Deze onderdelen van het landschappelijk inpassingsplan voegen ecologische meerwaarde toe aan de ontwikkeling. Op 17 februari 2022 is er voor Zonnepark Bankhoef door waterschap Rivierenland een vergunning op grond van de Waterwet verleend.

De elementen en het beheer, zoals aangegeven in het landschappelijk inpassingsplan, zijn afgestemd met het waterschap Rivierenland. Belangrijkste voorwaarde vanuit het waterschap is een melding van tevoren voor wanneer de werkzaamheden zullen starten.

Op onderstaande afbeelding zijn de B-watergangen in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBzpBankhoef-OW01_0010.png"

Afbeelding 13: uitsnede legger t.h.v. noordelijk perceel van het plangebied. Hierin zijn de B-watergangen binnen het plangebied duidelijk zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBzpBankhoef-OW01_0011.png"

Afbeelding 14: uitsnede legger t.h.v zuidelijk deel van het plangebied.

Klimaatadaptatie en waterberging

Beleidsuitgangspunten 

Klimaatadaptatie
De gemeente streeft naar een klimaatbestendige en waterrobuuste leefomgeving, anticiperend op hevigere perioden met hitte, neerslag en droogte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden schadelijke effecten van klimaatverandering (wateroverlast en verdroging) voor het grondgebruik en vice versa beperkt of teruggebracht tot een acceptabel niveau. Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn energiezuinig en duurzaam.

Komen tot een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting, o.a. voor wat betreft bebouwing, wegen, groen en water. Voorkomen dat water bij hevige neerslag in de bebouwing terecht komt of afstroomt buiten het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak tot een minimum beperken. Zorgdragen voor voldoende waterberging, tegen hemelwateroverlast en ter buffering van water in droge tijden (zie ook waterberging). Groenstructuren klimaatrobuust aanleggen voor wat betreft areaal, type beplanting en waterbergend vermogen.

Grondwateronttrekking (verdroging) beperken door hoogwaardige toepassing van drinkwater en het treffen van waterbesparende voorzieningen. Zo mogelijk hemelwater gebruiken voor laagwaardige toepassingen. Verder bij de ruimtelijke ontwikkeling rekening houden met de droogtegevoeligheid van de locatie en mogelijke bodemdaling die daardoor kan ontstaan.

Waterberging
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Natuurlijke grondwater- en oppervlaktewaterstanden worden beschermd of hersteld.
Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken zoveel mogelijk afkoppelen van de riolering met de voorkeursvolgorde: 1) Benutting, 2) Bodeminfiltratie binnen het gebied, 3) Berging binnen het gebied, 4) Vertraagde afvoer naar oppervlaktewater buiten het plan-gebied en 5) Afvoer naar riool.
Compenseren van het verlies aan waterberging, indien hemelwater direct of indirect wordt geloosd op oppervlaktewater. De compensatieplicht (Keur waterschap) houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Dit met een eenmalige uitzondering van 500 m2 (stedelijk gebied) en 1500 m2 (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven. De compensatieplicht geldt niet in individuele gevallen als op een afstand van 100 m of meer van het oppervlaktewater wordt geinfiltreerd (beleidsregels Keur artikel 5.16 toetsingscriterium 2).
Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, zoals bodempassages en open water, moeten voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen verwerken. En zodanig ruimtelijk ingepast (ruimtebeslag, ligging) dat adequaat functioneren is gewaarborgd.


Planspecifiek

Zonnepanelen in veldopstelling zorgen niet voor een toename van verharding of een verslechtering van het waterbergend vermogen van het plangebied. Bij de ontwikkeling wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen zoals zink of koper. Als onderdeel van de landschappelijke inpassing (Bijlage 1) worden enkele aanpassingen gemaakt aan de bestaande watersituatie. Zo worden er extra poelen aangelegd die de waterberging ter plaatse vergroten. Ook worden er natuurvriendelijke oevers aangelegd bij bestaande watergangen. Deze ontwikkelingen vergroten het waterbergend vermogen van het plangebied en dragen daarmee bij aan de gemeentelijke uitgangspunten met betrekking tot klimaatadaptatie en waterberging.

Conclusie

Het initiatief is in overeenstemming met de gemeentelijke uitgangspunten met betrekking tot water. Tevens is een watervergunning verleend door het waterschap. Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.9 Kabels en leidingen

Voor ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met bestaande onder- en bovengrondse kabels en leidingen cq. infrastructuur.

De enige planologisch relevante ondergrondse infrastructuur in het plangebied is een gasleiding. Deze bevindt zich aan de oostzijde van het plangebied. Deze is aangeduid met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. In het planvoornemen zijn geen bouwwerkzaamheden beoogd op deze locatie.

De strook zal gebruikt worden om de droge ecologische verbindingszone te versterken. Het zal ingeplant worden met kruidenrijke vegetatie. In dit deel wordt geen opgaande beplanting geplaatst om de leidingen bereikbaar te houden.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid houdt zich bezig met de risico's als gevolg van ongevallen met gevaarlijke stoffen. In dat kader zijn vier onderwerpen van belang:

  • bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • bedrijven die op grond van overige milieuwetgeving afstandsnormen voor veiligheid bezitten, zoals het Vuurwerkbesluit of het Activiteiten-besluit (bv. propaantanks);
  • het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water;
  • het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Om te bepalen of in de nabijheid van het projectgebied sprake is van de vier bovenstaande onderwerpen is de Risicokaart geraadpleegd. Kaartmateriaal is te zien op de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBzpBankhoef-OW01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBzpBankhoef-OW01_0013.png"

Afbeelding 16: Uitsnede risicokaart

In bovenstaande afbeelding is te zien dat er ten oosten van het plangebied meerdere gasleidingen aanwezig zijn. Een van deze gasleidingen loopt ook door het plangebied. Hier is in het planvoornemen rekening mee gehouden. De gronden direct boven en rondom de gasleiding blijven onbebouwd. De risicocontour wordt hiermee gerespecteerd. Op deze gronden wordt enkel voor de landschappelijke inpassing werkzaamheden verricht.

In of in de nabijheid van het projectgebied zijn geen bedrijven of inrichtingen die onder het Bevi vallen gelegen. Er zijn wel meerdere bedrijven in de omgeving die in vanwege propaantanks aangeduid zijn op de risicokaart. De meest nabije propaantank ligt op circa 180 m ten zuiden van het plangebied (Maatschap Derks-Peters). De risicocontour van dergelijke propaantanks is 25 m. De afstand tot het plangebied is derhalve te groot om een negatief effect te kunnen hebben.

Bij de bouw van kwetsbare objecten dient men rekening te houden met bovenstaande factoren. De bouw van zonnepanelen in veldopstelling valt hier echter niet onder. Een zonnepark vormt geen (beperkt) kwetsbaar object, er verblijven geen mensen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.11 Verkeer

Voorliggend initiatief heeft betrekking op de realisatie van een zonnepark. In het gemeentelijk beleid is geen specifieke norm opgenomen ten behoeve van een dergelijke ontwikkeling. Ook zijn er geen normen vanuit instanties zoals het CROW waar naar verwezen kan worden.

Een zonnepark behoeft geen intensief beheer en er wordt ook geen woon-werkverkeer door gegenereerd, omdat er ook geen verblijfsfunctie wordt gerealiseerd. Het zonnepark functioneert grotendeels passief. In het kader van verkeersgeneratie kan gesteld worden dat het vergelijkbaar is aan dat van het huidige agrarische gebruik.

Het parkeren ten behoeve van onderhoud of andere redenen tot bezoek, kan ruimschoots op het zonnepark zelf plaatsvinden.

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.12 Reflectie

Dit initiatief betreft de realisatie van een zonnepark langs de A50. Omdat het verkeer geen hinder mag ondervinden van het initiatief is een onderzoek naar de reflectie van de zonnepanelen uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 12.

Onderzoeksresultaat

Alleen op de Hernenseweg wordt hinderlijke reflectie ondervonden bij de keuze voor glad glas met anti-reflectiecoating, voornamelijk in noordelijke rijrichting. Wenselijk voor de verkeersveiligheid is dat alle reflectie in het groene bereik van de modeluitkomsten ligt, of dat er geen reflectie wordt waargenomen. Dit is wel het geval voor de snelwegen A50 en A326, maar niet het geval voor de Hernenseweg.


Met een hellingshoek van 10° zal, zonder rekening te houden met het inpassingsplan, het verkeer op de Hernenseweg 's avonds tussen 19.30 en 21.15 uur (zomertijd) van half maart tot eind september hinder ondervinden van reflectie afkomstig van zonnepark Bankhoef. Als het inpassingsplan uitgevoerd wordt is de verwachting dat de reflectie niet tot hinder zal leiden voor het verkeer, omdat de reflectie dan geblokkeerd zal worden.


Voordat de panelen worden gelegd is deze groene afscheiding hoogstwaarschijnlijk nog geen 3.5 meter. Er wordt daarom een tijdelijke vervangende afscheiding aangebracht die deze reflectie tegen gaat. Het aanbrengen van deze tijdelijke afscheiding wordt opgenomen als voorwaardelijke verplichting in de vergunning.

Conclusie

Het aspect reflectie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De Raad van State heeft bij uitspraak van 14 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2770) geoordeeld dat een zonnepark niet valt onder de reikwijdte van het Besluit milieurapportage (Besluit Mer).

Het uitvoeren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemers. De kosten voor het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing zijn eveneens voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer. Overige financiële afspraken in het kader van grondexploitatie (afd. 6.4 Wro) worden middels een anterieure overeenkomst vastgelegd.

Het project is hiermee vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

De voorbereiding van het zonnepark heeft plaatsgevonden in nauw overleg met de gemeente, provincie, inwoners en maatschappelijke organisaties.

De initiatiefnemers van het zonnepark zijn sinds februari 2020 in contact en overleg met inwoners en maatschappelijke organisaties. Inwoners binnen een gebied van 1000 meter van het plangebied hebben brieven gekregen over het zonnepark, met daarin informatie en uitnodigingen voor deelname aan informatieavonden en de werkgroep. Tientallen maatschappelijke organisaties hebben dezelfde informatie en uitnodigingen ontvangen. Met direct omwonenden van het zonnepark is enkele malen overleg gevoerd over het plan.

Sinds april 2020 is een werkgroep actief voor Zonnepark Bankhoef. Hieraan nemen deel inwoners, IVN Rijk van Nijmegen en Natuur en Milieu Wijchen. In nauwe samenspraak met deze werkgroep is het voorliggende plan ontwikkeld en voorliggende plan kan op instemming rekenen van de werkgroep. Er is ook enkele malen contact geweest met stichting Das & Boom. Hoewel deze stichting verder niet bij de ontwikkeling van het zonnepark betrokken wil zijn, heeft de stichting in de gesprekken wel inhoudelijke aandachtspunten genoemd. Deze punten zijn betrokken bij de uitwerking van het plan.

De initiatiefnemers hebben de omgeving zoveel mogelijk geïnformeerd over de voortgang van het initiatief, onder andere via brieven, persoonlijke gesprekken, informatieavonden, nieuwsbrieven en persberichten. Op de website www.zonneparkbankhoef.nl zijn veel van deze communicatie-uitingen terug te vinden.

Energiecoöperatie Leur e.o. is een van de twee initiatiefnemers van het zonnepark. Van het zonnepark is vijftig procent eigendom van de energiecoöperatie. Dit is conform het streven zoals opgenomen in de landelijke Klimaatakkoord aangaande duurzame opwek met wind en zon op land. Inwoners uit de (direct) omgeving van het zonnepark worden via de energiecoöperatie mede-eigenaar van het zonnepark, investeren erin mee en behalen zo een persoonlijk voordeel op hun investering. Met de inkomsten uit het zonnepark kan de coöperatie nieuwe (maatschappelijke) initiatieven beginnen of bestaande ondersteunen. Hierover beslissen de leden van de coöperatie. Daarnaast komt er een omgevingsfonds van 0,50 euro per opgewekte megawattuur, voor een periode van vijftien jaar. Hoe dit fonds wordt beheerd en waaraan het wordt besteed, bespreken de initiatiefnemers ook met de omgeving - onder andere via de werkgroep.

Op grond van de artikelen 6.18 Bor en 3.1.1. Bro is een projectoverleg gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In verband met de provinciale aanwijzing als Groene ontwikkelingszone heeft uitgebreid overleg plaatsgevonden met de provincie Gelderland. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een akkoord van de provincie (onder voorwaarden), die als Bijlage 13 bij deze ruimtelijke onderbouwing is opgenomen.

De provincie Gelderland geeft aan dat indien initiatiefnemer wil afwijken van het versterkingsplan, dit alleen kan na overleg met en goedkeuring van Gedeputeerde Staten.

De conclusie hieruit is dat het zonnepark maatschappelijk uitvoerbaar is en in samenspraak met de omgeving tot stand is gekomen. Ook genereert het zonnepark middelen die via de energiecoöperatie en het omgevingsfonds terugvloeien naar de omgeving en waarmee nieuwe of bestaande maatschappelijke doelen (deels) kunnen worden bereikt.

Terinzagelegging

Om voorliggend initiatief mogelijk te maken, is een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan nodig. Dit wordt met een uitgebreide omgevingsvergunning mogelijk gemaakt. Door de gemeenteraad is een zogenoemde 'verklaring van geen bedenkingen' afgegeven in het kader van een goede ruimtelijke ordening (art. 6.5 Bor). De verklaring van geen bedenkingen is toegevoegd. Het Wabo-projectbesluit zal vanaf 8 december 2022 voor een periode van 6 weken ter inzage liggen, zoals dit is voorgeschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Algemene wet bestuursrecht. Een ieder kan gedurende deze periode een zienswijze indienen.