direct naar inhoud van 4.2 Water
vastgesteld
NL.IMRO.0296.BTOOMussenbweg7wcn-PBDF

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.

Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

De planlocatie ligt op ca 8 -9 meter + NAP. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) ligt dieper dan 2.5 m onder maaiveld. Binnen het invloedsgebied van het project liggen geen A of B watergangen. Tenslotte ligt het plangebied niet binnen een beschermingszone Natte natuur of EHS.

In het kader van de waterparagraaf is hier onder aangegeven hoe er wordt omgegaan met:

  • I. Afkoppeling van hemelwater: Gezien de diepte van de GHG en gezien de bodemopbouw zijn er goede mogelijkheden voor het afkoppelen van hemelwater door dit op het eigen terrein te laten infiltreren;
  • II. Waterberging binnen het plangebied: gezien de oppervlakte tuin ten opzichte van de hoeveelheid verharding zijn is er genoeg ruimte om het water te laten infiltreren in de bodem.
  • III. Voorkomen wateroverlast in kelders en kruipruimte: In de bouwplannen is rekening gehouden met het bouwen boven de GHG hierdoor ontstaat er geen wateroverlast in de kruipruimte.
  • IV. Effect van het project op grondwaterstand en stroming: Doordat er geen grondwaterontrekking plaatsvindt zijn er geen effecten op de grondwaterstand en stroming.
  • V. Bescherming waterkwaliteit: Voor het realiseren van de woning met bijgebouw wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen.
  • VI. Toename van verharding is kleiner dan 500 m2, dus compenserende maatregelen of toetsing door waterschap is niet nodig.

Met bovenstaande beargumentatie is aangetoont dat het plan uitvoerbaar is op het gebied van water.