direct naar inhoud van Toelichting
Plan: HC IJsseloever
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0353.201605HCIJoever-On01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Hockeyclub IJsseloever is sinds het begin van jaren '00 gevestigd in het clubgebouw aan de Zomerdijk 42b in IJsselstein. Het clubgebouw dat dateert uit de jaren '60 is sterk verouderd. Omdat een verbouwing van het huidige gebouw door de vereniging niet als optie wordt gezien, is het plan opgevat een nieuw clubgebouw te realiseren. Gekozen is voor een variant waarbij er gebouwd wordt op een plek die de grenzen van het huidige bouwvlak in het bestemmingsplan overschrijdt. Om de nieuwbouw mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden gewijzigd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Zomerdijk 42b. De locatie is onderdeel van Sportpark IJsseloever gelegen in de wijk IJsselveld-west ten Noorden van IJsselstein. Onderstaande kaart geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201605HCIJoever-On01_0001.png"

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'IJsselstein Noordoost'. Dit bestemmingsplan is op 30 mei 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. Het plangebied is bestemd als 'sport'. Volgens artikel 13 van de planregels moeten gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak worden gebouwd. M.b.t. de bouwhoogte is bepaald dat deze niet meer mag bedragen dan de bestaande bouwhoogte op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, vermeerderd met 50 cm.

Het nieuwe clubgebouw is geprojecteerd buiten het bestaande bouwvlak, dat strak rond het bestaande clubgebouw ligt. Het nieuwe clubgebouw komt verder naar voren en zal daarnaast een groter oppervlak beslaan. Daarnaast is de nieuwbouw hoger dan het bestaande gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201605HCIJoever-On01_0002.png"

1.4 Leeswijzer

In deze toelichting worden alle planologisch relevante aspecten van het project beschreven. Allereerst wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, tezamen het beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten die van invloed zijn op de beoogde bestemmingswijziging. Relevante resultaten van onderzoeken, onder meer met betrekking op milieuaspecten, bodem, archeologie en flora en fauna komen hier aan de orde. Hoofdstuk 5 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid, waarna hoofdstuk 6 afsluit met een conclusie.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

In dit hoofdstuk wordt het initiatief en het gebied waarin het initiatief gesitueerd is kort beschreven, alsmede de huidige ruimtelijke en functionele structuur. Ook wordt beschreven welke invloed de ontwikkeling heeft op de omgeving.

2.1 Huidige situatie

Omschrijving van het sportpark
Het clubgebouw van Hockeyclub IJsseloever bevindt zich op sportpark IJsseloever in het noorden van IJsselstein. Op het sportpark bevinden zich meerdere functies en verenigingen. Zo is er een scoutingclub met clubhuis en buitenruimte aanwezig, evenals een kanovereniging met clubhuis en botenhuis. Deze bevinden zich samen met de jeu de boules vereniging in het parkachtige gedeelte van het sportpark. Voor de overige verenigingen bevinden zich op het sportpark 4 hockeyvelden, 3 korfbalvelden en 2 handbalvelden op het terrein. Ook beschikt het sportpark over een trimparcours, een basketbalveldje en wandel- en fietspaden. Sinds eind 2015 is de nieuw gebouwde Sporthal De Oever in gebruik. Naast de herbouw van de sporthal is het omliggende terrein aangepakt, met als doel de parkeerproblemen op te lossen, een extra sportveld te realiseren en het gehele sportpark IJsseloever te revitaliseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201605HCIJoever-On01_0003.png"

Figuur: sporthal IJsseloever (bron www.degrootenvisser.nl )

Omschrijving locatie Zomerdijk 42b

Het huidige clubhuis van HC IJsseloever dateert uit de jaren 60. Oorspronkelijk was het de kantine van VVIJ, de plaatselijke voetbalvereniging. Daarna is het in gebruik geweest als clubhuis van de korfbalvereniging, totdat er in de jaren 00 van deze eeuw een ruil plaats vond en IJsseloever zijn intrek in het pand nam. Het clubhuis is gedateerd op zowel technisch, esthetisch als gebruiksoppervlak. Het is te klein, de kleedkamers zijn alleen via buiten te bereiken en het staat ver van het veld. Het pand wordt goed onderhouden, maar het komt nu op een punt dat het zo oud is dat regulier onderhoud niet meer afdoende is. Daarom is hergebruik en/of aanpassen van het huidige gebouw dan ook geen optie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201605HCIJoever-On01_0004.png"

HCIJ heeft nu ca. 1.150 leden en heeft nog steeds groeipotentie. In de huidige situatie is het passen en meten om de bestaande leden te kunnen huisvesten. Daarom is HCIJ nu genoodzaakt om met een wachtlijst te werken. Dit geldt vooral voor de jeugd. In sommige leeftijdscategorieën is zelfs sprake van een (voorlopige) ledenstop.

2.2 Toekomstige situatie

De hockeyclub heeft ervoor gekozen om het huidige clubgebouw plaats te laten maken voor een nieuw clubgebouw met een andere, grotere bouwvorm.


Bouwplan
Het bouwplan gaat uit van 1.400 leden. Daarnaast gelden onderstaande uitgangspunten:

  • Clubgebouw centraal, bij de middellijn van veld 1;
  • entree op kop;
  • aan de veldzijde van het gebouw plaats voor een tribune, terras en overdekt terras;
  • twee bouwlagen waarvan één deels ondergronds;
  • het clubgebouw zal hoger worden dan de, in het bestemmingsplan opgenomen, maximale bouwhoogte;
  • kleinere kooi;
  • minimum aantal fietsen van 220;
  • het clubgebouw zelf moet beschikken over verschillende (multifunctionele) ruimtes, waaronder een kantine, bar, keuken, kleedkamers en opslagruimte. Tezamen met een totaal gebruiksoppervlak van 1.100 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201605HCIJoever-On01_0005.png"

Ruimte voor maatschappelijke functies

In het clubgebouw is ook ruimte voor maatschappelijke functies. Enerzijds om de investeringen rendabel te maken, anderzijds om de maatschappelijke betekenis van de vereniging te versterken. Sinds dit jaar wordt het clubgebouw ook gebruikt door Kidslodge, een aanbieder van buitenschoolse opvang (BSO). Het sportcomplex biedt alle ruimte om buiten te spelen en te sporten, en ook in het clubgebouw vinden activiteiten plaats. Ook het nieuwe clubgebouw zal gebruikt worden voor buitenschoolse opvang.

In het gebouw zullen tevens enkele ruimten worden gebruikt voor sportmedische functies, zoals een fysiotherapeut.

Ontwerp

Bij het ontwerp van het bouwplan is rekening gehouden met de uitstraling: eigentijds en professioneel, zonder kil of kneuterig te worden. Integratie met het landschap plaats door de onderste bouwlaag deels ondergronds te realiseren. Niet alleen geeft dit een betere relatie tussen het maaiveld en het terras, ook de combinatie van de tribunes met gras maakt het geheel aantrekkelijk. Bij de inrichting wordt rekening gehouden dat er gebruik wordt gemaakt van warme materialen en er diverse plekken worden gecreëerd waardoor de ruimte niet één groot geheel wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201605HCIJoever-On01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201605HCIJoever-On01_0007.jpg"

Ruimtelijke effecten

De nieuwbouw levert een positieve bijdrage aan de uitstraling van het sportpark en het de bruikbaarheid van het deel van HCIJ opwaardeert. Tevens sluit de nieuwbouw goed aan bij de onlangs opgeleverde sporthal De Oever, die achter het gebouw van HCIJ staat. De nieuwbouw heeft geen ingrijpende effecten op de ruimtelijke en functionele structuur van het terrein. Het karakter van het clubgebouw als onderdeel van het sportpark zal niet wezenlijk worden gewijzigd. De bebouwing zal wat betreft massa en verschijningsvormen aansluiten op de bestaande bebouwing op het sportpark.

2.3 Verkeer en Parkeren

Het bouwplan heeft geen ingrijpende gevolgen voor de verkeersafwikkeling. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in vervangende nieuwbouw. Er worden geen extra velden aangelegd. De nieuwbouw maakt het weliswaar mogelijk om te groeien in aantal leden (van ca. 1.150 naar 1.400), maar deze zullen het complex verspreid over de dag bezoeken.

Voor wat betreft parkeergelegenheid is bij de ontwikkeling van Sporthal IJsseloever met circa 124 parkeerplaatsen al rekening gehouden met de toekomstige parkeerbehoefte op het gehele sportpark. Dit is de uitkomst van de parkeerbalans, waarbij de totale minimale parkeerbehoefte bestaat uit 97 parkeerplaatsen en het maximum uit afgerond 156 parkeerplaatsen. Voor de hockeyclub is uitgegaan van minimaal 30,5 en maximaal 63,3 parkeerplaatsen.

parkeernormen sport/vrije tijd  
    minumum aantal pp   maximum aantal pp  
Hockey   4 velden
(99,4m x 59m)  
23.458 m2   30,5 (13pp/ha)   63,3 (27pp/ha)  

De parkeerbalans is als bijlage opgenomen.

Met het bouwplan wordt aan de achterzijde van het clubgebouw een fietsenstalling gerealiseerd waar ruimte is voor minimaal 220 fietsen, afhankelijk van de kooi. Ten opzichte van de huidige situatie is er dus ruimte voor minimaal 100 extra fietsen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze vervangt de Nota Ruimte. De SVIR is sindsdien het kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt. Eén van de kernbegrippen in de Structuurvisie is decentralisatie. Dit kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten letterlijk de ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. De SVIR is de eerste stap naar meer ruimte voor ontwikkeling, het terugbrengen van de bestuurlijke drukte en het schrappen van regelgeving. De tweede stap wordt de Omgevingswet. Deze integreert alle relevante wetten voor de ruimtelijke inrichting. Meer ruimte betekent ook minder en eenvoudigere regels en procedures.

  • Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan is rekening gehouden met de nationale belangen, zoals opgenomen in de SVIR.

3.1.2 Besluit algemen regels ruimtelijke ordening (Barro)

Kern van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Het voorliggende bouwplan heeft geen betrekking op de nationale belangen die in het Barro zijn genoemd. Het plan is daarom niet in strijd met de regels van het Barro.

3.1.3 Erfgoed en ruimte

In de beleidsvisie “Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte” schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen is op 1 januari 2012 artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Deze wijziging verplicht gemeenten om het aspect cultureel erfgoed expliciet mee te wegen bij de vaststelling van bestemmingsplannen (en dus ook bij andere ruimtelijke plannen, zoals afwijkingen o.g.v. de Wabo). De manier waarop dat onderzoek uitgevoerd kan worden is beschreven in de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek.
In de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek wordt een onderscheid in de fysieke omgeving gemaakt tussen de cultuurhistorie in de ondergrond en de bovengrond:

  • Het bodemarchief (archeologische waarden)
  • Het bouwkundig erfgoed (gebouwen en structuren)
  • Het cultuurlandschap (historische geografie)

Paragraaf 4.5 gaat in op het aspect archeologie. Het bouwplan voor HCIJ is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Van waardevol bouwkundig erfgoed is in het plangebied geen sprake en het bouwplan leidt evenmin tot een aantasting van de historische bebouwingsstructuur.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Sinds 1 oktober 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. De “stappen van de ladder” worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Het bestemmingsplan maakt de bouw van een nieuw clubgebouw mogelijk op het bestaande sportcomplex. Toetsing van het plan aan de Ladder is dus niet noodzakelijk. Desalniettemin kan worden gesteld dat het plan aansluit bij de uitgangspunten van de Ladder en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het bestaande complex wordt vernieuwd, zodat de vereniging klaar is voor de toekomst.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028

Het provinciaal ruimtelijk beleid is primair neergelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2018 (PRS). De PRS is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. In de visie geeft de provincie aan welke doelstellingen van provinciaal belang zijn, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en op hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid.

In de PRS zijn verschillende pijlers opgenomen voor de provinciale belangen, waaronder de pijler vitale dorpen en steden. De provincie zet in op binnenstedelijke ontwikkeling (binnen de rode contouren) om de steden, dorpen en kernen in de provincie aantrekkelijk te houden om in te wonen, werken en te ontmoeten. De combinatie van historische bebouwing, diverse woningtypes, diverse voorzieningen en sport- en ontspanningsmogelijkheden in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit. Functiemenging en de nabijheid van elkaar versterkende creatieve functies wordt steeds belangrijker. In de PRS geeft de provincie aan dat sportvelden een stedelijk-gelieerde functie kunnen vervullen in de kernrandzones en als zijnde gebruikswaarde een toegevoegde waarde leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening


De hoofddoelstellingen van de Structuurvisie zijn door de Provincie Utrecht juridisch vormgegeven in de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Deze provinciale verordening, als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening, is eveneens vastgesteld op 4 februari 2013. In de PRV zijn regels vastgelegd waar gemeenten zich bij het maken van bestemmingsplannen aan moeten houden. Rode contouren zijn hierbij een belangrijk sturingsinstrument. Door toepassing hiervan worden belangrijke waarden in het buitengebied beschermd en wordt het landelijk gebied open gehouden. Gelijktijdig wordt hierdoor zorgvuldig ruimtegebruik in het bestaande stedelijk gebied gestimuleerd. Binnen de rode contour hebben gemeenten veel beleidsvrijheid.

Bij het opstellen van het voorliggende document zijn de artikelen uit de PRV in acht genomen. Ten aanzien van het provinciaal beleid zijn er voor wat betreft ontwikkeling van het clubgebouw geen belemmeringen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie IJsselstein 'Kiezen met karakter'

Op 3 juli 2003 heeft de gemeenteraad van IJsselstein de structuurvisie 'Kwaliteit met karakter' vastgesteld. In deze visie is beschreven hoe de gemeente IJsselstein over 10 tot 15 jaar invulling geeft aan werken, wonen, recreatie en natuur. De visie is gericht op het versterken van kwaliteit en karakter door te streven naar zorgvuldig ruimtegebruik en duurzame ruimtelijke kwaliteit.

In de structuurvisie staan de volgende doelstellingen centraal:

  • versterking van de eigen identiteit van IJsselstein binnen de stadsregio als middelgrote dynamische stad met historisch karakter aan de Hollandsche IJssel als poort naar het Groene Hart;
  • werken aan een duurzaam leefbare stad, met aandacht voor kwaliteit en een gedifferentieerd aanbod van woningen, arbeidsplaatsen en voorzieningen, met respect voor landschap en natuur en een duidelijke plaats voor water;
  • benutten van de potenties van de Hollandse IJssel voor wonen, recreatie en natuur.

Het voorliggende bestemmingsplan sluit vooral aan bij de tweede doelstelling. Door de nieuwbouw krijgt HCIJ de mogelijkheid om te groeien en wordt het sportcomplex aan de Zomerdijk verder gemoderniseerd. Na de nieuwbouw beschikt IJsselstein over een modern sportcomplex.

3.3.2 Toekomstvisie IJsselstein Dichtbij

De toekomstvisie “IJsselstein Dichtbij” is op 21 januari 2010 door de gemeenteraad voor IJsselstein vastgesteld. Na jaren van planmatige en fysieke groei, heeft IJsselstein een omvang en regionale verzorgingsfunctie bereikt die een solide basis geeft om op voort te borduren en kwalitatief verder te versterken. De stad ontwikkelt zich vanaf nu op natuurlijke wijze, passend bij de schaal van IJsselstein. Verbondenheid, sociale samenhang, de kenmerkende historie van de stad en het groene buitengebied zijn kwaliteiten die IJsselstein haar uitstraling en aantrekkelijke woonklimaat geven, evenals de stad dichtbij doen zijn.
Voor 2025 wil de gemeente dit verder versterken. Richtpunten hierbij zijn de nabijheid van ruimtelijke kwaliteiten in de stad meer benutten, en het inzetten op een duurzame, vitale samenleving van bewoners en ondernemers waar verbondenheid van IJsselsteiners met elkaar een groot goed is. De gemeente wil onder andere inhoud geven aan de volgende ambities:

  • Groen en water meer verweven met de stad;
  • een voorzieningenstructuur die dient als cement van de stad;
  • bevorderen zorgvuldig ruimtegebruik;
  • sociale duurzaamheid: naast de kenmerkende sociale samenhang speelt gezondheid voor IJsselstein een belangrijke rol. De gemeente wil de gezondheid in de gemeente bevorderen door aandacht voor gezonde eetpatronen en het bevorderen van bewegen middels sport en vrije tijd.

Het voorliggende bouwplan draagt bij aan deze ambities door het clubgebouw te voorzien van hedendaagse (multifunctionele) voorzieningen, met een uitstraling passend binnen het landschap. Tevens beschikt het nieuwe clubgebouw dankzij haar grootte over de mogelijkheid een ledenaantal van 1400 in hun sportieve behoeften te voorzien. Hiermee past het plan naadloos binnen de ruimtelijke ambities van de gemeente IJsselstein.

3.3.3 Conclusies beleid

De nieuwbouw van het clubgebouw levert een bijdrage in het aanbod van voorzieningen in IJsselstein en levert een bijdrage aan de revitalisering van sportpark IJsseloever. Het bouwplan is niet in strijd met het landelijk, provinciaal en regionaal beleid en past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden


Om te bepalen of het bouwplan zal leiden tot aantasting van de ruimtelijke omgeving of dat er belemmeringen voor de planontwikkeling worden verwacht, worden in dit hoofdstuk de milieuaspecten behandeld die bij een ruimtelijke ontwikkeling dienen te worden bestudeerd. Achtereenvolgens zal in worden gegaan op de aspecten: bodem, archeologie, flora en fauna, geluid, waterhuishouding (watertoets), luchtkwaliteit en externe veiligheid.  

4.1 Bodem

Voordat de nieuwbouw gerealiseerd wordt zal de bestaande kantine worden gesloopt. Nadat de sloopwerkzaamheden zijn uitgevoerd zal een bodemonderzoek worden uitgevoerd conform NEN 5740.

4.2 Geluid

Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidsgevoelig object dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder (Wgh). In deze wet is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen. Een sportkantine is geen geluidsgevoelig object. Akoestische onderzoeken worden om de volgende redenen door niet noodzakelijk geacht:

  • Het clubgebouw wordt gerealiseerd bij de westelijke velden (velden 1, 2 en 4) van de hockeyvereniging. Deze velden liggen op een ruime afstand van de omliggende woningen (meer dan 50 meter). Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde van 50 meter uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009' (zie verder paragraaf 4.9). Omdat wordt voldaan aan de richtwaarde is een akoestisch onderzoek m.b.t. industrielawaai niet nodig voor de realisatie van het clubgebouw.
  • De kantine zal incidenteel ook voor besloten feestjes worden gebruikt. Dit gebruik is vergelijkbaar met horeca. De grootste richtafstand bedraagt 30 meter, deze moet worden aangehouden voor discotheken en muziekcafés. Ook voor dit gebruik wordt ruim voldaan aan de richtwaarden en is akoestisch onderzoek m.b.t. industrielawaai niet noodzakelijk. Feestjes zullen in het clubgebouw plaatsvinden, dus niet buiten. Om te bereiken dat aan de geluidsvoorschriften wordt voldaan zullen voorzieningen worden getroffen en gedragsregels worden vastgesteld. Denk aan het dichthouden van ramen en deuren tijdens feestjes.

Ten behoeve van het wijzigingsplan voor de nieuwbouw van de sporthal is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de toename van de geluidshinder door de toename van het wegverkeer. (SPA Adviseurs, rapportnummer 20130547A.R01, d.d. 18 december 2013). Uit het onderzoek bleek dat het akoestisch klimaat vanwege de toenemende verkeersbewegingen met maximaal 1,5 dB zal toenemen. Een geringe toename, die niet waarneembaar is.

Opgemerkt wordt dat HC IJsseloever valt onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. Er worden geen nieuwe activiteiten ontplooid in het clubgebouw. Bij de huidige activiteiten vindt geen overschrijding van de geluidsvoorschriften vanuit het Activiteitenbesluit plaats en er kan dan ook worden gesteld dat geluid op dit onderdeel geen belemmering voor het plan vormt. Daar komt nog bij dat er bij de vervangende nieuwbouw van het clubgebouw sprake zal zijn van het toepassen van betere geluidsisolerende materialen.

Samenvattend kan voor het aspect geluid worden geconcludeerd dat de ruimtelijke ontwikkeling niet tot onaanvaardbare geluidshinder zal leiden.

4.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). De regelgeving is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen. Artikel 5.16 Wm (eerste lid) geeft aan hoe en onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (opgesomd in het tweede lid) kunnen uitoefenen in relatie tot luchtkwaliteitseisen. Als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van een stof;
  • een project is genoemd of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Deze AMvB, verder te noemen het Besluit NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

  • Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft: Motiveren dat een project binnen de getalsmatige grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM. Dit volgt uit artikel 4, eerste lid, van het Besluit NIBM.
  • Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 1% of 3% grens niet overschrijdt. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet past binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aannemelijk te maken, dat de 1% of 3% grens niet wordt overschreden.

Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden is het project NIBM, en hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

Het voorliggende plan voorziet in de herbouw van één clubgebouw. Tevens staat in paragraaf 3.6.2. van de Handreiking luchtkwaliteit NIBM d.d. mei 2008 dat gebruik gemaakt mag worden van vergelijkbare situaties om in te schatten wat de gevolgen van het plan zijn. Voor de nabij gelegen Sporthal IJsseloever is bij de vaststelling van het bestemmingsplan IJsselstein Noordoost geconstateerd dat de ontwikkelingen vallen onder de regeling NIBM. Voor wat betreft de herbouw van het clubgebouw – vergelijkbaar met het plan van Sporthal IJsseloever – kan dus zonder verdere toetsing gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen met zich meebrengt.

4.4 Externe veiligheid

Algemeen
Bij externe veiligheid gaat het om het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. Het kan hierbij zowel gaan over het gebruik, de opslag en de productie als over het transport van gevaarlijke stoffen.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Circulaire risiconormering gevaarlijke stoffen) volgt de verplichting om bij ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's die handelingen met gevaarlijke stoffen kunnen veroorzaken voor het plangebied. Externe veiligheid moet altijd in preventieve zin deel uitmaken van de besluitvorming bij nieuwe situaties, en kan bij besluitvorming over bestaande situaties leiden tot aanvullende maatregelen. De risico's worden onderverdeeld in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR beschrijft de kans per jaar dat een persoon op een plaats in de omgeving van een risicovolle activiteit zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van door die activiteit veroorzaakte calamiteit. Een kans op overlijden van 1 op de miljoen per jaar (PR=10-6) wordt aanvaardbaar geacht. Dit is een harde grenswaarde die niet mag worden overschreden. Rondom de “risicobron” (weg, spoorlijn, bedrijf, etc.) wordt een risicocontour gelegd. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten liggen.

Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit met gevaarlijke stoffen (een ramp). Het GR is een maat voor de cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en van een daardoor veroorzaakte calamiteit. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het aantal maximaal aanwezige personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Het gaat om een richtwaarde. Het bevoegd gezag mag, mits afdoende gemotiveerd, van deze richtwaarde afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, dus ook als de OW niet wordt overschreden.

De kans op en de gevolgen van mogelijke ongevallen zijn te berekenen in een risicoanalyse. Met de risicoanalyse is voor elke willekeurige locatie langs een route van gevaarlijke stoffen (weg, binnenwater, spoor), het risico voor de omgeving te berekenen. Eenzelfde berekening kan worden gemaakt voor inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn (chemische installaties, vuurwerkfabrieken, LPG installaties, etc.).

Externe veiligheid in relatie tot het plangebied
Er is een analyse gemaakt van de externe veiligheid voor het plangebied. Voor de inventarisatie van de risicobronnen in en om het plangebied is de Risicokaart van de Provincie Utrecht geraadpleegd. In onderstaande figuur is het plangebied weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0353.201605HCIJoever-On01_0008.png"

  • Uit de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.
  • Over nabijgelegen wegen lopen geen routes voor gevaarlijke stoffen.
  • In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor transport van risicovolle stoffen. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op ongeveer 720 meter afstand en betreft een aardgasleidingen van de Gasunie. De afstand tot deze leiding is voldoende groot, waardoor er geen risico's bestaan voor het voorliggende plan.
  • Uit de risicokaart blijkt dat er voor het overige binnen een straal van 1.000 meter geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Verder onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.

Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het onderdeel externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bouwplan. Vervolgonderzoek is niet nodig.

4.5 Archeologie

Het beschermen van cultureel erfgoed is een taak van de overheid. Een goed beleid moet zorgen voor een zorgvuldige omgang met het culturele erfgoed, zowel bovengronds als ondergronds. Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het in 1992 ondertekende Europese Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Archeologische taken en verplichtingen, die voortvloeien uit de Wamz, liggen sindsdien bij de gemeenten. Van hen wordt verwacht dat zij een archeologisch beleid met bijbehorende instrumenten ontwikkelen.

In 2012 heeft de gemeente IJsselstein haar gemeentelijk beleid op het gebied van archeologie geactualiseerd. Het archeologisch beleid is opgenomen in de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Op basis van een analyse van landschappelijke, bodemkundige en archeologische informatie heeft de gemeente een archeologische verwachtingskaart opgesteld waarop staat aangegeven in welke gebieden en situaties archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Het bouwplan voor HCIJ is gelegen in een gebied waaraan op grond van de gemeentelijke beleidskaart een lage archeologische verwachtingszone geldt. Om die reden is een dubbelbestemming 'Waarde - archeologie -3' opgenomen. De voorwaarde bij deze zone is: bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 10ha, die tevens dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld, dient nader onderzoek plaats te vinden. De bodemingreep ten behoeve van de ontwikkelingen voor het clubgebouw zijn niet groter dan 10 ha. Hieruit volgt dat nader archeologisch onderzoek derhalve niet noodzakelijk is.

Uit een beknopt archeologisch onderzoek behorende bij het Wijzigingsplan Sporthal IJsseloever – evenals het clubgebouw gelegen op sportpark IJsseloever – blijkt dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden in het plangebied klein is. Wel wordt in het wijzigingsplan de aanbeveling gedaan om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

4.6 Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een
watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en
waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan
met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het
watertoetsproces voor het project HC IJsseloever is op 2 januari 2017 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen. Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan.


Relevant beleid

Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water:

  • Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (belangrijkste beleidsnota's: Waterbeheerplan 'waterkoers 2016-2021' en Waterstructuurvisie, Keur en Legger);
  • Provincie Utrecht (Provinciaal waterplan, Grondwaterplan, provinciale milieuverordening);
  • Gemeente (Waterplan, GRP, Milieuplan).
4.6.1 Beleid Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijn visie vastgelegd in het waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021' (http://www.waterschaponline.nl/hdsr/). De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.

Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing, www.ruimtelijkeadaptatie.nl):

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.


Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.

Ruimtelijke adaptatie:

Het klimaat verandert. Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar. Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.

Basisprincipes omgaan met water:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit)
  • Schoon houden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit)
  • Waarborg tegen overstroming - overstromingsrobuust bouwen (veiligheid)


Beleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is,
kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf
dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam
bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te
garanderen.

4.6.2 Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling

De ruimtelijke ontwikkelingen hebben weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem. In het kort gaat het om:

  • Het verhard oppervlak neemt gering toe (Zie de Keur bepalingen voor de grenswaarden). Deze geringe toename van
    verhard oppervlak heeft weinig gevolgen voor het watersysteem. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige
    regenbui al het hemelwater vanaf dit oppervlak verwerken en bergen.
  • Het bestaande oppervlaktewater wordt niet aangepast.
  • Water wordt niet buiten het plangebied geborgen.
  • Er vindt geen lozing plaats van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater.
  • Het plangebied ligt niet op of nabij een waterkering of belangrijke watergang.
  • Het plangebied ligt niet nabij een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) of rioolpersleiding

Afvoer hemelwater

Hemelwater wordt geinfiltreerd in de bodem. In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie.

Afvalwater

Afvalwater wordt afgevoerd via de bestaande riolering.

Ondergrondse bouwwerken

Het plan is om ondergrondse bouwwerken aan te leggen. Deze bouwwerken dienen waterdicht te worden uitgevoerd. Permanente onttrekking van grondwater is niet toegestaan.

Op basis van de door de initiatiefnemer verstrekte gegevens concludeert men dat er geen sprake is van een waterbelang. Het Hoogheemraadschap gaat daarom akkoord met het plan. Hiermee is het watertoetsproces doorlopen.

4.7 Flora en fauna

Bij de bescherming van natuur in Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen soortbescherming en gebiedsbescherming. De soortbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet. Hiermee zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in de nationale wetgeving verankerd. Daarnaast geldt het afwegingskader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Beschermde gebieden liggen op ruime afstand van het plangebied. Het meest dichtbij gelegen is Natura 2000-gebied Uiterwaarden Lek op ca. 6,5 km. De werkzaamheden zijn van dien aard dat ze daarop geen invloed hebben. De Natuurbeschermingswet wordt daarom buiten beschouwing gelaten.

De planlocatie ligt vlak bij de Hollandse IJssel. Deze maakt als ecologische verbindingszone (EVZ) deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De ruimtelijke ingreep vindt plaats buiten de EHS en heeft daar ook geen invloed op, waardoor het afwegingskader EHS niet van toepassing is. Daarom is in dit geval alleen de soortbescherming van toepassing.

Flora en Faunawet

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. Deze wet vormt het wettelijke kader voor bepalingen die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen, zoals de Vogelwet, de Jachtwet, de Wet bedreigde uitheemse diersoorten en een deel van de Natuurbeschermingswet (soortbescherming). Tevens is de Flora- en faunawet het nationale wettelijke kader waarin de bepalingen van EU-richtlijnen op het gebied van natuurbescherming (soorten) is omgezet naar nationaal recht. Doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden van de planten- en diersoorten die in het wild voorkomen. Hiertoe is een groot aantal plant- en diersoorten beschermd. In principe mogen er geen handelingen worden uitgevoerd die schadelijk zijn voor de soort. Van de verbodsbepalingen is onder bepaalde voorwaarden een ontheffing mogelijk. Voor alle soorten geldt er een ‘zorgplicht’: een ieder dient voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren.

Quickscan Van der Molen Groenconsult

Door Van der Molen Groenconsult is een quickscan uitgevoerd. Middels een veldbezoek zijn het terrein en de gebouwen onderzocht op het voorkomen van beschermde soorten. Er zijn geen beschermde plant- en diersoorten aangetroffen. Nader onderzoek is niet aan de orde en er behoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.

4.8 Milieueffectrapportage

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan een ruimtelijk plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport opgesteld dient te worden.

De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit MER. Overigens wordt onderscheid gemaakt tussen een MER-beoordeling (categorie D), waarbij het bevoegd gezag een beslissing kan nemen of een MER nodig is of een verplicht MER (categorie C).

Het soort bouwplan als het onderhavige – de nieuwbouw van een clubgebouw voor een sportvereniging- is niet opgenomen op de C-lijst of D-lijst van het Besluit m.e.r.. Een milieueffectrapportage is niet nodig. Het gaat om een relatief kleinschalige ontwikkeling, waarvoor evenmin een milieueffectbeoordeling nodig is.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet aandacht worden besteed aan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Om dit te voorkomen moet tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies (zoals woningen) voldoende afstand in acht genomen worden. Uitgangspunt is dat gevoelige functies geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid.

Er dient voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende en hindergevoelige functies ter bescherming en/of vergroting van de woon- en leefkwaliteit. Indien milieubelastende functies in het plangebied mogelijk worden gemaakt, dient de invloed op de omgeving inzichtelijk te worden gemaakt.

De VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) geeft per bedrijfsactiviteit (ook landbouwactiviteiten zoals het houden van dieren) richtafstanden met betrekking tot geur, fijn stof, geluid en gevaar die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen in de directe omgeving van een ruimtelijke ontwikkeling binnen aanvaardbare normen te houden. De afstanden gelden in principe tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. Een sportcomplex valt in de categorie bedrijfsactiviteiten “Veldsportcomplex”. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter in verband met het aspect geluid. De meest nabij gelegen woning aan de Zomerdijk ligt op ruim 70 meter van het sportcomplex. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dus geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.10 Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen is de afgelopen jaren op landelijk niveau een belangrijk milieuthema geworden. Door de overheid wordt duurzaam bouwen gestimuleerd en wet- en regelgeving wordt steeds verder aangescherpt. Onder duurzaam bouwen wordt verstaan het op zodanige wijze ontwerpen, bouwen, inrichten, beheren en gebruiken van gebouwen en de gebouwde omgeving dat de schade voor de gezondheid en het milieu in alle stadia van het bestaansproces, van ontwerp tot en met sloop, zoveel mogelijk wordt beperkt. Aspecten van duurzaam bouwen zijn onder meer verantwoord grondstoffengebruik, beperking van bouw- en sloopafval, energie en waterbesparing in de woning.

Bouwbesluit

Per 1 januari 2015 is het Bouwbesluit gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van duurzaamheid aangescherpt. Vanuit het Bouwbesluit geldt de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw (MPG). De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen dienen de EPC-berekeningen te worden aangeleverd. Voor de MPG (punt 4) kan er gekozen worden voor een SBK-bewijs of voor het uitvoeren van een berekening met bijvoorbeeld GPR-gebouw. Ook de MPG berekening dient aangeleverd te worden bij de aanvraag omgevingsvergunning.

Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028. In dit beleid wordt ingegaan op ruimtelijke maatregelen inzake de klimaatverandering en anderzijds energiebesparing door het gebruik van duurzame energiebronnen te stimuleren. Het beleid is gericht op het stimuleren hiervan bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ingezet wordt op het ruimtelijk mogelijk maken van opwekking en distributie van duurzame energie.

Daarnaast geldt de provinciale ambitie om in 2040 klimaatneutraal te zijn. Hierbij gaat het om zowel CO2-reductie alsook het onafhankelijk zijn van de beperkt beschikbare fossiele brandstoffen. Bij gebiedsontwikkelingen wordt daarom gestreefd naar zelfvoorzienendheid voor energie. Om die reden geldt bij verstedelijking, renovatie, herstructurering, transformatie en uitbreiding de voorwaarde dat omschreven wordt op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en de inzet van duurzame energie.

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening is dan ook (in artikel 3.1 lid 3) als eis aan ruimtelijke plannen opgenomen dat binnen het stedelijk gebied de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Tot ruimtelijke plannen behoren onder meer bestemmingsplannen, beheersverordeningen, of afwijking hiervan via omgevingsvergunning. Het betreffend plangebied is binnen het stedelijk gebied gelegen. Genoemde eis geldt zodoende.

Gemeentelijk beleid

Gemeente IJsselstein heeft haar beleid ten aanzien van onder meer duurzaam bouwen vastgelegd in het Meerjaren Uitvoeringsprogramma Duurzaam IJsselstein 2012-2014. Hieruit blijkt een gemeentelijke ambitie op basis van de duurzaamheidscore berekend met de tool GPR gebouw van gemiddeld 7,5. Toetsing aan het gemeentelijk beleid vindt plaats op basis van een berekening met de tool GPR gebouw. Een berekening met de tool GPR gebouw kan hiertoe aangeleverd worden bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Beoogde ontwikkeling

In een bestemmingsplan kunnen geen voorschriften met betrekking tot duurzaam bouwen worden opgenomen. Het bouwplan zal vanzelfsprekend voldoen aan de eisen die in het Bouwbesluit zijn vastgelegd. Daarnaast is in het kader van de bouwplanontwikkeling gedaan naar extra mogelijkheden om duurzame bouw te bewerkstelligen. Deze maatregelen hebben met name betrekking op energiebesparing en duurzame materiaalkeuze.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

Het bestemmingsplan 'HC IJsseloever' bestaat uit een verbeelding en regels betreffende de bestemming en gaat vergezeld van deze toelichting.

Verbeelding

De verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) . Op de verbeelding is de bestemming 'Sport' weergegeven. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'waarde archeologie-3' en 'waterstaat-waterkering' opgenomen.

Planregels

Voor de systematiek is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en de planregels van het bestemmingsplan 'IJsselstein Noordoost'. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met inleidende regels (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de bestemmingsregels, de algemene regels (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de overgangs- en slotregels. Daarbij staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Artikelsgewijze toelichting

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.


Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Artikel 1 en 2: Begrippen en wijze van meten

In de inleidende regels zijn de begripsomschrijvingen en de wijze van meten opgenomen zoals deze (deels) verplicht zijn voorgeschreven door SVBP 2012.


Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Artikel 3: Sport

Het complex van HC IJsseloever is bestemd als ‘Sport’. Gebouwen mogen enkel worden opgericht binnen het bouwvlak. Hier geldt een bebouwingspercentage van maximaal 60%. De bouwhoogte mag maximaal 7,5 m bedragen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen ook buiten het bouwvlak worden opgericht. Binnen het verenigingsgebouw zijn ook aan de sport gerelateerde medische functies toegestaan, zoals fysiotherapie. Ook het gebruik van het gebouw t.b.v. buitenschoolse opvang en ondergeschikte horeca is toegestaan.

Artikel 4: Waarde - archeologie 3

Op grond van de gemeentelijke archeologiekaart geldt een archeologische verwachting. Om die reden is de dubbelbestemming 'waarde - archeologie 3' opgenomen.

Artikel 5: Waterstaat - waterkering

Een klein gedeelte van het plangebied is aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden. Hiertoe is een dubbelbestemming opgenomen. Het oprichten van bouwwerken binnen deze bestemming is in principe niet toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van deze bepaling.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Artikel 6: Anti-dubbeltelregel

In het Besluit ruimtelijke ordening is hiervoor een standaardbepaling opgenomen. Het Bro verplicht om deze bepaling in het bestemmingsplan op te nemen.

Artikel 7: Algemene gebruiksregels

Deze regel vormt het sluitstuk van de bestemmingsplansystematiek in die zin, dat deze regel alle gebruik dat strijdig is met de aan de gronden gegeven bestemming verbiedt. In dit artikel zijn enkele specifieke vormen van gebruik als verboden gebruik aangemerkt.

Artikel 8: Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is opgenomen om ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan mogelijk te maken.


Artikel 9: Algemene wijzigingsregels

De regels bevatten een aantal wijzigingsbevoegdheden als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Middels een algemene wijzigingsregel kunnen bouwvlakken in beperkte mate worden gewijzigd.


Artikel 10: Overige regels

Deze bepalingen hebben betrekking op het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid. Deze regeling is opgenomen vanwege het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening zijn komen te vervallen.


Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Artikel 11: Overgangsrecht

Deze overgangsregels zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening. Bij het tenietgaan van bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen bestaat de mogelijkheid om terug te bouwen. Onder een calamiteit wordt hier verstaan: een verwoesting door een onvermijdelijk, eenmalig, buiten schuld van de indiener van de aanvraag om omgevingsvergunning veroorzaakt onheil.

Artikel 12: Slotregel

Hier is bepaald hoe de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente IJsselstein streeft naar een gezonde leefstijl voor alle groepen van de samenleving. Een sportaanbod dat past bij de IJsselsteinse inwoners, gebruikers en verenigingen vormt hiertoe een belangrijke voorwaarde. Op die grond wenst de gemeente IJsselstein zorg te dragen voor een goede sportinfrastructuur voor de georganiseerde sport op een functioneel kwaliteitsniveau. Deze verantwoordelijkheid strekt zicht tot sport gebonden voorzieningen: voorzieningen die direct noodzakelijk zijn voor de beoefening van (georganiseerde) sport. Hierbij kan worden gedacht aan sportvelden en was- en kleedlokalen. De realisatie en bekostiging van clubgebouwen (kantines), terrassen, tribunes en overige niet direct sport gebonden voorzieningen vormt een eigen verantwoordelijkheid van de sportverenigingen in IJsselstein. De nieuwe clubaccommodatie van HCIJ voorziet in een zestal nieuwe was en kleedlokalen, EHBO-ruimte, docentenruimte en enkele andere direct sport gebonden voorzieningen. Om die reden levert gemeente IJsselstein een investeringsbijdrage aan de realisatie van het nieuwe clubgebouw. Mede dankzij de gemeentelijke investeringsbijdrage kan worden gekomen tot een sluitende investeringsbegroting. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente IJsselstein zal een anterieure overeenkomst gesloten worden. Met het sluiten van deze overeenkomst is het kostenverhaal verzekerd. Verder is opgenomen dat eventuele planschade door initiatiefnemer wordt vergoed. Hiermee kan aangenomen worden dat het plan financieel haalbaar wordt geacht.

6.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

6.3 Zienswijzenprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan en de daarbij behorende stukken heeft van .....datum ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn wel / geen zienswijzen ingediend.