Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bedrijvenpark De Kroon, IJsselstein
Status: voorontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0353.DeKroon-Vo01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gronden ingeklemd tussen de A2, de N210 (Weg der Verenigde Naties) en de Hollandsche IJssel zullen worden ontwikkeld als bedrijvenpark De Kroon. Het beoogde bedrijvenpark sluit aan op het bestaande bedrijventerrein Over Oudland, ten westen van de planlocatie. De planlocatie kent momenteel hoofdzakelijk een agrarisch gebruik met een aantal functies, zoals een carpoolplaats, motorclubhuis, een aantal woningen en een voormalige boerderij die dienst doet als woning. Met de ontwikkeling van de gronden tot bedrijvenpark De Kroon zal worden voorzien in de lokale en (sub)regionale behoefte aan een bedrijventerrein. 
 
Ten behoeve van het bedrijvenpark is door de gemeente IJsselstein de ‘Herijkte Nota van uitgangspunten bedrijventerrein De Kroon' (15 mei 2020) opgesteld. Hierin wordt aangegeven dat ontwikkeling van het bedrijvenpark wordt overgelaten aan de markt. De gemeente vervult daarbij wel een kaderstellende, faciliterende en toetsende rol. De initiatiefnemer heeft vervolgens in samenwerking met de gemeente IJsselstein een stedenbouwkundige visie en een beeldkwaliteitplan opgesteld (SVP Architectuur en Stedenbouw, oktober 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1).
 
De gronden van het plangebied liggen binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied noord en zuid', vastgesteld door de raad van de gemeente IJsselstein op 17 december 2015. De gronden zijn grotendeels voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Binnen deze bestemming is de realisatie van bedrijvenpark De Kroon niet mogelijk. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan vastgesteld te worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van IJsselstein, ingeklemd tussen de A2, de N210 (Weg der Verenigde Naties) en de Hollandsche IJssel. De planlocatie heeft een oppervlakte van ca. 20 ha. De planlocatie is als volgt begrensd:
  • noordzijde: Parallelweg en Hollandsche IJssel;
  • oostzijde: Zavelweg en Hoogland;
  • zuidzijde: agrarisch grasland;
  • westzijde: de N210 (Weg der Verenigde Naties) met daaraan grenzend het bedrijventerrein Over Oudland.
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.   
 
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied noord en zuid', vastgesteld door de raad van de gemeente IJsselstein op 17 december 2015. Op 8 november 2020 is het Paraplubestemmingsplan parkeernormen IJsselstein vastgesteld.
  
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied noord en zuid'.
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Landelijk Gebied noord en zuid', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
   
Het plangebied heeft voornamelijk de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Delen van de bestemmingsvlakken 'Agrarisch met waarden - Landschap' hebben de aanduiding 'fruitteelt'. Ter plaatse van Hoogland 12 en 14 is binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' een bouwvlak opgenomen. Ter plaatse van Hoogland 1 gelden de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Verkeer'. De woning aan het Hoogland 7 heeft de bestemming 'Wonen'. Ter plaatse van de carpoolplaats geldt de bestemming 'Verkeer'. Ten noordoosten van het Hoogland geldt verder de bestemming 'Bos'.
 
Voor het gebied ten zuiden van het Hoogland zijn de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 3' ter bescherming van de in het gebied voorkomende archeologische waarden opgenomen. Aan de zuidrand geldt de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad'. Het gebied ten noorden van het Hoogland heeft de aanduiding 'overige zone - archeologisch waardevol gebied - 1'. In het noordelijk deel van het plangebied geldt ook de dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof'. Ter plaatse van het Hoogland geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. 
       
De beoogde realisatie van bedrijvenpark De Kroon past niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied noord en zuid'. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan vastgesteld te worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. De economische uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan de orde. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de resultaten uit het vooroverleg en de inspraakmomenten.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan de oostrand van IJsselstein en kent in de huidige situatie hoofdzakelijk een agrarisch gebruik met verder een aantal andere functies. Langs de N210 is een carpoolplaats gelegen. Het plangebied wordt halverwege schuin doorsneden door de weg Hoogland. Hierdoor kan het plangebied worden opgedeeld in een noordelijk en zuidelijk deel. Aan het Hoogland 1 is een motorclubhuis gevestigd en aan het Hoogland 7 bevindt zich een woning met atelier. Verder waren aan de zuidzijde van de planlocatie, aan het Hoogland 12 en 14, twee agrarische bedrijven gevestigd. Nu wordt er enkel nog (tijdelijk) gewoond.  
 
De navolgende afbeelding toont een analysekaart van de huidige situatie binnen het plangebied.
 
Analysekaart huidige situatie binnen het plangebied  (bron: Stedenbouwkundige visie en Beeldkwaliteitplan Bedrijventerrein De Kroon, SVP Architectuur en Stedenbouw d.d. oktober 2021)
 
Noordzijde planlocatie
De planlocatie is gelegen in de bocht van de Hollandsche IJssel. Deze stroomt rond de Over Oudlandsche polder, een hoger gelegen stroomrug. In de jaren vijftig van de vorige eeuw is door dit gebied de rijksweg A2 aangelegd. Van de stroomrug resteert nog slechts een strook van ca. 200 m breed, ingeklemd tussen de A2 (oostzijde) en de N210 (westzijde). Deze strook betreft deels het plangebied voor bedrijvenpark De Kroon. Langs de noordzijde van de planlocatie is de Parallelweg gelegen, die de Hollandsche IJssel begeleidt. Doordat de Parallelweg door bomen wordt geflankeerd is de planlocatie ter plaatse bijna geheel aan het zicht onttrokken. Kenmerkend zijn de hoogteverschillen binnen het plangebied. Zowel de N210 als de A2 loopt aan de noordzijde van het plangebied ca. 5 m omhoog, om vervolgens de Hollandsche IJssel te kruisen. Aan de zuidzijde ligt de snelweg juist iets lager dan het plangebied. Verder liggen aan de noordzijde een afgedekte vuilstort en een DPO-brandstofleiding. Vanaf de Parallelweg wordt het plangebied langs de oostzijde ontsloten via de Zavelweg, die overgaat in het Hoogland.
 
Hoogland
De weg Hoogland, die het plangebied halverwege schuin doorsnijdt, ligt op een dijklichaam en vormt een karakteristiek en waardevol landschappelijk element in het gebied. De oorspronkelijke ronde loop van de Hoge Dijk (nu de weg Hoogland) volgde uit de ligging van de stroomrug van de Hollandsche IJssel. Met de komst van de rijksweg A2 is het Hoogland langs het tracé van de A2 rechtgetrokken. Met de aanleg van de N210 is de historische structuur van het gebied verder verwaterd. Het laatste stukje van de oorspronkelijke Hoge Dijk ligt midden in het plangebied. Het heeft ook nog steeds een waterkerende functie, waarmee het plangebied waterhuishoudkundig in twee delen wordt gesplitst (noord en zuid), met elk een eigen waterpeil. Vanuit historisch, landschappelijk en waterhuishoudkundig perspectief dient het Hoogland behouden te blijven.
      
Zuidzijde planlocatie
Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan het open buitengebied van IJsselstein. Momenteel is het plangebied een doodlopend deel van dit buitengebied dat wordt omsloten door stedelijke functies. Langs de N210 bevindt zich een bos.
2.2 Toekomstige situatie
Door de gemeente IJsselstein is de ‘Herijkte Nota van uitgangspunten bedrijventerrein De Kroon' (15 mei 2020) vastgesteld. Vervolgens heeft de initiatiefnemer, in samenwerking met de gemeente, een stedenbouwkundige visie en beeldkwaliteitplan opgesteld. Hierin wordt een nadere invulling gegeven aan de uitgangspunten zoals verwoord in de ‘Herijkte Nota van uitgangspunten bedrijventerrein De Kroon'.
 
2.2.1 Nota van uitgangspunten
De gemeente IJsselstein heeft de ‘Herijkte Nota van uitgangspunten bedrijventerrein De Kroon' (15 mei 2020) vastgesteld, waarin het profiel van het bedrijvenpark wordt geschetst en de stedenbouwkundige, economische en infrastructurele kaders worden beschreven waarbinnen ontwikkeling plaats kan vinden. De gemeente ziet dit bedrijvenpark als een onlosmakelijk onderdeel van IJsselstein en als een kans om IJsselstein en de regio te presenteren aan de snelweg en de provinciale weg. Dat betekent een hoogwaardig bedrijvenpark dat de identiteit van de regio uitstraalt: ruimte, groen, water en vergezichten. Een bedrijvenpark dat past bij de maat van IJsselstein en de sfeer van de regio.
 
De belangrijkste uitgangspunten uit de nota op stedenbouwkundig vlak zijn:
  • aansluiten op de historische verkaveling van het gebied;
  • inpassen historische deel Hoogland met bestaande bomen;
  • aandacht voor zichtlijnen naar het landschap;
  • aandacht voor recreatieve routes en voor enkele bijzondere, hoogwaardige openbare ruimtes;
  • bebouwing langs de N210 afstemmen op bebouwing overzijde, zodat N210 een ‘stadsweg’ wordt met hoogwaardige begeleidende bebouwing;
  • afwisselend beeld langs de A2 met hoogwaardige bebouwing en zicht op groen;
  • bouwhoogte in overeenstemming met aansluitende bebouwing langs de N210;
  • kwalitatief hoogwaardige bebouwing, waarbij het (karakter van) het landschap leidend is; met ‘hoogwaardig’ wordt hier bedoeld een representatieve uitstraling waar de ligging steunt op de dragende infrastructuur van de N210 en de A2;
  • het bedrijvenpark wordt ontsloten ter hoogte van de bestaande rotonde in de N210;
  • parkeren dient op eigen terrein te worden opgelost.
2.2.2 Stedenbouwkundig plan
Ten behoeve van bedrijvenpark De Kroon is een stedenbouwkundige visie en het beeldkwaliteitplan opgesteld (SVP Architectuur en Stedenbouw, oktober 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1). De stedenbouwkundige visie en het beeldkwaliteitplan wordt tegelijkertijd met het bestemmingsplan als aanvulling op de Welstandsnota IJsselstein vastgesteld door de gemeenteraad en zal het toekomstige welstandskader vormen.
 
Bedrijvenpark De Kroon betreft een hoogwaardig bedrijventerrein. Dit komt tot uitdrukking in zowel de openbare ruimte met zijn groene karakter, als in de bebouwing. Met name op de koppen van het bedrijvenpark aan de noord- en zuidzijde is ruimte gereserveerd voor water en groen, waardoor een geleidelijke overgang naar het landschap wordt gemaakt. Bedrijvenpark De Kroon wordt onderverdeeld in verschillende kavels. De verschillende kavels zullen goed zichtbaar zijn vanaf de A2 en de N210.
 
De navolgende afbeelding toont een situatietekening van de beoogde situatie.
 
Situatietekening toekomstige situatie bedrijvenpark De Kroon (bron: SVP Architectuur en Stedenbouw d.d. oktober 2021)
 
2.2.2.1 Hoofdstructuur
De hoofdstructuur van het beoogde bedrijvenpark bestaat uit verschillende kavels met een ringweg rondom, van waaruit de verschillende kavels worden ontsloten. De kavels zullen georiënteerd zijn aan de voorzijde, in de richting van de ringweg. Op een aantal punten wordt de hoofdstructuur doorbroken, namelijk bij de entree van het bedrijvenpark ter hoogte van de bestaande rotonde (N210) aan de westkant van de planlocatie, bij het Hoogland en bij een nieuwe dwarsstraat die een 'shortcut' mogelijk maakt.
  
De bestaande carpoolplaats wordt uitgebreid naar in eerste instantie 90 plaatsen en krijgt een andere vorm, zodat een meer efficiënte verkaveling mogelijk wordt. Net als bij de huidige carpoolplaats is er ruimte voor een standplaats ten behoeve van een horecavoorziening (koffiewagen). Tussen de nieuwe carpoolplaats en de Zavelweg (direct ten oosten van het plangebied gelegen) kunnen één of twee bedrijfskavels worden uitgegeven. De ontsluitingsweg van deze kavels ligt aan de zijde van de A2. Dit is een korte doodlopende weg voor gemotoriseerd verkeer. Voor langzaam verkeer is een aansluiting met de buiten het plangebied gelegen Zavelweg voorzien. De achterkant van de kavels aan de zijde van de carpoolplaats wordt aan het oog onttrokken middels opgaand groen in een openbare groenstrook tussen de kavels en de carpoolplaats.
 
Hoogland
Het deel van het Hoogland dat in het plangebied valt wordt vanaf de kruising met de Zavelweg uitsluitend toegankelijk voor langzaam verkeer. Het Hoogland hoeft daardoor niet te worden aangepast ten behoeve van vrachtverkeer, zodat het Hoogland in zijn huidige toestand behouden kan blijven, inclusief bestaande bomen. Het dijklichaam inclusief taluds is de kern van de dijkbeschermingszone waarin niet gebouwd mag worden. De erfgrens ligt dus onderaan de teen van de dijk. De rest van de dijkbeschermingszone kan wel op uitgeefbaar terrein liggen, al gelden daar dan bepaalde bouwrestricties.
 
2.2.2.2 Groen, natuur, water en openbare ruimte
Groen
De Zavelweg wordt onderdeel van een brede groene zone met een natuurlijke inrichting, die het beoogde bedrijvenpark scheidt van de rijksweg A2. Een groene ruimte ter hoogte van de bestaande rotonde aan de Weg der Verenigde Naties en Baronieweg vormt het entreegebied van het bedrijvenpark.
 
De bestaande bomen langs het Hoogland en de Zavelweg worden zoveel mogelijk behouden. Aan de zijde van de N210 staat de bebouwing dichter op de weg, waardoor deze meer een ‘stadsweg’ wordt met hoogwaardige begeleidende bebouwing aan beide zijden. Nieuwe laanbomen aan de zijde van De Kroon begeleiden de N210, zodat ook deze zijde een groen karakter krijgt. De bestaande sloot blijft daarbij gehandhaafd.
 
De bomen die gerooid moeten worden, waaronder een deel van het compensatiebos langs de N210, worden herplant aan de zuidzijde, zodat een ecologische verbinding ontstaat tussen het compensatiebos en het bos bij de Kromme IJssel.
 
Langs de A2 wordt gevarieerde beplanting met verschillende soorten bomen van wisselend formaat geplant. De zone blijft half open van karakter. Door stroken met struweel als coulisseschermen aan te planten blijven de bedrijven zichtbaar langs de A2. Langs de N210 worden juist laanbomen op regelmatige afstand die de weg begeleiden voorgesteld, waardoor deze weg een meer open en toegankelijke sfeer krijgt. Ook hier blijft onder en tussen de bomen door voldoende zicht op de bedrijven. De groenzone aan de zuidzijde van De Kroon bestaat uit een nieuwe bosstrook in de oorspronkelijke richting van het landschap, een brede watergang met natuurlijke oevers en bomen er langs.
 
Natuur
In overeenstemming met de gemeentelijke natuurwaardenkaart uit 2020 wordt een brede en afwisselende natuurzone voorgesteld langs de A2, die het groen aan de noordzijde langs de Hollandsche IJssel verbindt met de bestaande en nieuwe bosschages aan de zuidzijde, waar tevens een faunapassage onder de snelweg zit. Deze zone bestaat in het noordelijk deel uit bermen en struweelzones op het grondgebied van de gemeente Nieuwegein en vanaf het Hoogland naar het zuiden uit een brede zone met struwelen, de wadi met ruige flora en bomenrijen. Aan de zijde van de N210 is voorzien in een doorgaande greppel / lage oeverzone met ruiggras en laag struweel. Daarmee kan De Kroon betekenis krijgen als stapsteen tussen de Hollandsche IJssel en het buitengebied ten zuiden van IJsselstein.
  
Water
De waterstructuur kent in het plangebied twee peilen, met het Hoogland als scheiding. Vanwege de toename aan verharding dient er oppervlak aan nieuw water te worden gerealiseerd ter compensatie van de toegenomen verharding, waarbij het uitgeefbare terrein als volledig verhard wordt beschouwd. Dit is niet mogelijk in de dijkbeschermingszone, waardoor het water is geconcentreerd op de koppen van het plangebied, als onderdeel van het landschap waarmee de overgang tussen bedrijventerrein en landschap wordt gemaakt. Aan de zuidzijde volgt de nieuwe waterstructuur de bestaande slotenstructuur, zodat bedrijvenpark De Kroon wordt opgenomen in het omringende landschap. Aan de zijde van de A2 is een brede wadi opgenomen waar hemelwater kan infiltreren in de bodem. Een wadi is wel mogelijk in de dijkbeschermingszone.
 
Openbare ruimte
De rondweg heeft overal een gelijke dimensionering, met een 6 m brede geasfalteerde rijweg met twee gemarkeerde fietsstroken, een 2 m brede berm met bomen en een 2 m breed voetpad. Aan de andere zijde grenst de rijweg direct aan het groen. De weg ligt op één oor, zodat de weg afwatert op het groen en de sloot of wadi. Het parkeren wordt volledig op eigen terrein opgelost volgens de gemeentelijke normering (zie toelichting paragraaf 2.2.2.5), zodat de carpoolplek niet oneigenlijk gebruikt zal gaan worden door bezoekers of werknemers van het bedrijvenpark. De oevers hebben een natuurlijk karakter zonder beschoeiing. Gelet op het voorgaande is de openbare ruimte toekomstbestendig; klimaatadaptief, duurzaam en groen natuurlijk.
 
Op de navolgende afbeeldingen wordt allereerst de ontsluitingsstructuur, vervolgens de groenstructuur en als laatste de waterstructuur van de toekomstige situatie getoond.
 
Ontsluitingsstructuur en groen- en waterstructuur toekomstige situatie bedrijvenpark De Kroon (bron: SVP Architectuur en Stedenbouw d.d. oktober 2021)
 
2.2.2.3 Verkeer
Algemeen
In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie, om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen. Hiertoe is een verkeersonderzoek uitgevoerd door Sweco in opdracht van de provincie Utrecht.
 
Onderzoek doorstromingsmaatregelen N210
Omdat de N210 te maken heeft met zware congestie en omdat deze congestie in de toekomst naar verwachting nog verder toeneemt, heeft de provincie Utrecht (beheerder N210) samen de gemeenten IJsselstein en Nieuwegein en met Rijkswaterstaat een onderzoek uitgevoerd naar maatregelen om de doorstroming op de N210 op de lange termijn te verbeteren. Het onderzoek naar doorstromingsmaatregelen op de N210 bevindt zich momenteel in de afrondende fase. De conclusie van deze studie is dat het aan te bevelen is om een aantal aanpassingen aan de N210 door te voeren om de doorstroming te verbeteren. De meest relevante maatregelen voor bedrijvenpark De Kroon zijn het ombouwen van de rotonde Nelson Mandelaplein tot een kruispunt met verkeerslichten en het realiseren van een verbindingsweg tussen de N210 en de aansluiting Nieuwegein-Zuid op de A2. De provincie Utrecht is voornemens de ombouw van de rotonde op korte termijn (2025) uit te voeren. De aanleg van een verbindingsweg is een maatregel voor de lange termijn (2030). Over beide maatregelen nog echter geen besluitvorming plaatsgevonden.
 
Uit het onderzoek naar de doorstromingsmaatregelen voor de N210 volgt dat de volgende knelpunten het meest van belang zijn bij het veroorzaken van congestie:
  1. kruising Utrechtseweg/N210;
  2. rotonde Nelson Mandelaplein;
  3. toerit A2-zuid;
  4. viaduct richting Nieuwegein, toerit A2-noord en kruising Batauweg. 
Het gevolg van de knelpunten is dat de wachtrijen terugslaan tot op de wegvakken van de N210 aan de zuidzijde van IJsselstein en dat verkeer vanuit het achterland en ook vanuit IJsselstein onvoldoende afwikkelt. In de andere rijrichting zorgen in de avondspits min of meer dezelfde locaties voor wachtrijvorming aan de noordzijde. Aanvullend speelt in de avondspits de congestie die ontkiemt op de A2 in zuidelijke richting. De knelpunten hangen met elkaar samen en waardoor de gevolgen versterken: de knelpunten zijn dermate sterk dat de ontstane wachtrijen terugslaan tot de andere locaties. Bovendien functioneren de knelpunten als een soort flessenhals. Dat betekent dat, wanneer knelpunten worden opgelost, de verkeersdruk op andere, stroomafwaarts gelegen punten toeneemt.
 
Mobiliteitsonderzoek bedrijvenpark De Kroon
Bedrijvenpark De Kroon is als onderdeel van het totale ruimtelijke programma meegenomen in het onderzoek naar de doorstroming op de N210. Met de bovengenoemde maatregelen om de doorstroming op de N210 te verbeteren verandert op termijn de verkeersstructuur rondom De Kroon. Sweco heeft met een mobiliteitsonderzoek (Sweco, 1 juli 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2) uitgevoerd om te bepalen wat het effect van de bovengenoemde maatregelen op de N210 is en wat dat betekent voor De Kroon. In het mobiliteitsonderzoek is uitgegaan van een verkeersgeneratie van ca. 1.900 voertuigbewegingen per weekdagetmaal.
 
Voor de afwikkeling van het verkeer vanaf De Kroon hebben de geconstateerde knelpunten als gevolg dat verkeer in de spitsen te maken zal krijgen met zware congestie, tenzij er maatregelen worden genomen om de doorstroming/verkeersafwikkeling op de N210 te verbeteren. Deze congestie bevindt zich op een aantal locaties:
  1. vanaf De Kroon richting N210;
  2. bij de VRI’s op de kruising met de Utrechtseweg;
  3. bij de toeritten tot de snelweg.
De congestie richting het achterland, ten zuiden van de rotonde, is beperkt in beide spitsen.
 
Maatregelen
Voor de korte termijn wordt geadviseerd om een aantal no-regret-maatregelen in gang te zetten en daarnaast infrastructurele maatregelen verder uit te werken. Dit zijn vooral maatregelen die bijdragen aan het verminderen van de vraag naar autoverkeer op de N210 en verkeers- en netwerkmanagement.
 
Een grotere maatregel voor de korte termijn is het omvormen van de rotonde Nelson Mandelaplein tot een VRI. In de huidige situatie is de rotonde tijdens piekmomenten niet verkeersveilig, aangezien het wachtende verkeer voor de VRI bij de Utrechtseweg tot over de rotonde terugslaat. Deze maatregel dient samen te gaan met het omvormen van de rotonde Baronieweg - Lorentzlaan tot een VRI-kruispunt, gezien de korte afstand tussen deze rotonde en de VRI op het Mandelaplein. Een VRI kan, gezien de ligging bij het bedrijventerrein en een belangrijke invalsweg van IJsselstein, beter ingeregeld worden op spitsrichtingen en sterk wisselende verkeersstromen. Gezien de huidige verkeersproblematiek zijn deze aanpassingen ook al zinvol zonder uitbreidingen van bedrijventerreinen en/of woningbouw in de omgeving.
 
Voor de lange termijn is het aanleggen van een verbindingsweg tussen de N210 en de aansluiting Nieuwegein-Zuid op de A2 een effectieve maatregel om de doorstromingsproblemen op de N210 op te lossen. Deze maatregel is in principe effectief, maar vraagt nog wel om een nadere uitwerkings- en inpassingsstudie.
 
Implicaties maatregelen voor De Kroon
Zonder maatregelen loopt de N210 in de toekomst vast. Met de uitvoering van de geadviseerde maatregelen ontstaat er een nieuwe situatie waarin de doorstroming op de N210 aanzienlijk verbetert. Dat begint op korte termijn met de ombouw van twee rotondes tot verkeerslichtgeregelde kruispunten (en andere vraag- en mobiliteitsbeïnvloedende maatregelen) en gaat op de lange termijn door met een investering in een nieuwe verbindingsweg tussen de N210 en de A2. Voor de beoogde maatregelen moet nog een besluitvormingstraject worden doorlopen. Daarmee is er op dit moment nog geen bestuurlijke zekerheid dat, en zo ja, wanneer deze maatregelen worden gerealiseerd. Wel worden de conclusies van het onderzoek breed gedragen.
 
Binnen het toekomstbeeld is de verkeersafwikkeling op de N210 in orde. De congestie is beperkt en de reistijden zijn acceptabel. Dat is berekend voor een situatie met toekomstige ontwikkelingen in de omgeving, waaronder volledige ontwikkeling van bedrijvenpark De Kroon. In die situatie ontstaat er ruimte ontstaat voor gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder de ontwikkeling van bedrijvenpark De Kroon. Het onderzoek laat zien dat er met de voorgestelde maatregelen een acceptabele verkeersafwikkeling kan wordt bereikt.
 
Mobiliteitsplan bedrijvenpark De Kroon
Het mobiliteitsplan dat voor bedrijvenpark De Kroon is opgesteld (Arcadis, 20 december 2018, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3) bevat een onderbouwing voor de te verwachten verkeer generende werking van het bedrijvenpark en een handreiking voor te nemen mobiliteitsmaatregelen die de verkeersgeneratie (tijdens de spitsperiode) kunnen laten verminderen. In zijn algemeenheid kan op basis van het mobiliteitsplan geconcludeerd worden dat de verkeer genererende werking van De Kroon een geringe bijdrage heeft op de twee hoofdaders in het gebied (A2 en N210). Bovendien is het aannemelijk dat de werkelijke verkeersgeneratie lager zal zijn dan de verkeersgeneratie die is berekend op basis van de CROW-kentallen. Dit komt doordat in IJsselstein relatief veel mensen werken met een herkomst binnen 15 km.
 
De N210 en de A2 kennen in de spitsperiodes structureel filevorming op de onderzochte locaties, uitgaande van een situatie zonder maatregelen. Het extra verkeer door de ontwikkeling van het bedrijvenpark is niet de oorzaak van de problematiek, maar zal de problematiek beperkt verzwaren. De maatgevende toename (in de spits) is ca. 60 voertuigen. Op het totaal gezien is dit een beperkte hoeveelheid verkeer. Bijkomend voordeel is dat de N210 tussen het bedrijvenpark en de A2 een tegengestelde spitsrichting heeft ten opzichte van het verkeer dat gegenereerd wordt door De Kroon. De piek in intensiteit op de N210 is noordwaarts in de ochtendspits (richting A2), terwijl werknemers van De Kroon dan juist zuidwaarts zullen rijden. In de avondspits is dit andersom.
 
Omdat voor IJsselstein geldt dat relatief veel werknemers werken op een afstand van minder dan 15 km van hun woning, betekent dit dat er kansen liggen voor mobiliteitsmanagement. Voorwaarde hiervoor is wel dat het bedrijvenpark goed wordt aangesloten op fietsverbindingen en OV. Hiervoor wordt hetzelfde geadviseerd:
  1. Zorg dat De Kroon wordt aangesloten op het (regionaal) fietsnetwerk.
  2. Maak De Kroon bereikbaar met het OV.
  3. De openbare inrichting van het bedrijvenpark moet fietsen en lopen aantrekkelijk maken. Aandachtspunt hierbij is de oversteekbaarheid van de N210.
  4. De aanwezigheid van mobiliteitsmanagement op het bedrijvenpark of per bedrijf. Dit kan gebaseerd worden op de genoemde maatregelen in paragraaf 4.2 van het mobiliteitsplan.
2.2.2.4 Carpoolplaats
Algemeen
Door het carpoolen te stimuleren kan de doorstroming in de regio worden bevorderd. Carpoolplaatsen vervullen namelijk hun rol in verkeersmanagement, vooral op trajecten waar automobilisten rijtijdwinst kunnen behalen, bijvoorbeeld op die wegen in het hoofdwegennet of onderliggend wegennet waar de gemiddelde snelheid lager dan gemiddeld ligt. In berekeningen van de effectiviteit van carpoolplaatsen wordt ervan uitgegaan dat het gebruik van een carpoolplaats een gemiddelde reistijdwinst per dag per auto van 0,17 uur oplevert. Per rit wordt een reisafstand 25 km bespaard. Dit levert een belangrijke bijdrage aan de doorstroming.
 
De ervaring in Friesland, Gelderland, Noord‐Brabant en in de regio Rotterdam (Verkeersnet, 2008) leert dat het aantal carpoolers op carpoolplaatsen sterk toeneemt wanneer er wordt geïnvesteerd in capaciteit, kwaliteit en communicatie. Landelijk wordt het aantal potentiële carpoolers geschat op 1,2 miljoen, waaronder 468.000 als zeer kansrijk wordt beschreven (CROW, 2007).
 
In het Strategisch Mobiliteitsplan Provincie Utrecht (SMPU+) is vastgelegd dat de provincie Utrecht de rol van carpoolplaatsen in vervoersmanagement wil versterken. De effectiviteit van maatregelen wordt sterk geacht. Het aantal reizigers dat gebruik maakt van een carpoolplaats hangt nauw samen met de aantrekkelijkheid van die voorziening. Uit verschillende studies en ervaringen blijkt dat de aantrekkelijkheid van een carpoolplaats wordt bepaald door de ligging, capaciteit, fysieke inrichting en sociale veiligheid ervan (o.a. ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2010; Verkeersnet, 2008; CROW, 2007; Regio Rotterdam, 2003). Op basis van deze studies en provinciale ervaringen is een set kwaliteitseisen vastgesteld waar succesvolle carpoolplaatsen aan dienen te voldoen. Aan de hand van deze kwaliteitseisen zullen een groot aantal carpoolplaatsen in de provincie worden verbeterd. Daarnaast wordt gestreefd naar een netwerk van carpoolplaatsen op logische locaties die voldoen aan de kwaliteitseisen.
 
Carpoolplaats De Kroon
In de huidige situatie ligt de carpoolplaats met 60 parkeerplaatsen nabij de rotonde aan het Nelson Mandelplein. De nieuwe carpoolplaats is ingepast in het stedenbouwkundig plan voor bedrijvenpark De Kroon. De carpoolplaats wordt in eerste instantie uitgebreid van 60 naar  90 parkeerplaatsen en krijgt een meer langgerekte vorm, zodat een efficiëntere verkaveling mogelijk wordt. Met de uitbreiding en opwaardering van de carpoolplaats wordt er voldaan aan de kwaliteitseisen van de provincie Utrecht.
 
2.2.2.5 Parkeren
Parkeernormen auto
Er wordt geparkeerd op het eigen terrein, waardoor de kwaliteit van de openbare ruimte niet aangetast wordt door geparkeerde voertuigen. De parkeerplaatsen worden zoveel mogelijk uit het zicht gerealiseerd. De parkeernormen worden gebaseerd op het parkeerbeleid van gemeente IJsselstein. In het 'Paraplubestemmingsplan parkeernormen IJsselstein' wordt verwezen naar 'Parkeerbeleidsplan IJsselstein', vastgesteld op 20 november 2006. In 2022 wordt naar verwachting nieuw parkeerbeleid vastgesteld. Voor het bedrijvenpark wordt uitgegaan van de categorie 'rest bebouwde kom'. Hierbij is voor bedrijven een onderscheid in een tweetal normen gemaakt, te weten:
  • bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief: 0,8 - 0,9 parkeerplaatsen per 100 m² bvo;
  • bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief: 2,5 - 2,8 parkeerplaatsen per 100 m² bvo.
Afhankelijk van de uiteindelijke uitwerking zal voorzien moeten worden in een aantal parkeerplaatsen dat voldoet aan het 'Parkeerbeleidsplan IJsselstein' of de opvolger daarvan. In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is vastgelegd dat voorzien dient te worden in voldoende parkeervoorzieningen.
 
Fietsparkeren
In 2020 is er een mobiliteitsovereenkomst getekend tussen de gemeente IJsselstein, de provincie Utrecht en Rijkswaterstaat, waarin afgesproken is om maatregelen te treffen en fietsen te stimuleren. Het stedenbouwkundige ontwerp van bedrijvenpark De Kroon geeft ruimte aan fietsers. Op de bedrijfspercelen zullen voldoende fietsenstallingen gemaakt en deze komen (direct) bij de entree van de gebouwen te staan. De fietsparkeerplaatsen worden bij voorkeur beter gesitueerd dan de parkeervoorzieningen voor auto's. Daarnaast moet er voldoende flexibiliteit zijn om bij een mogelijk gewijzigde vraag in de toekomst het aantal fietsparkeerplaatsen aan te passen.
 
2.2.3 Beeldkwaliteit
Algemeen
De gemeente IJsselstein vindt het, gelet op de ruimtelijke kwaliteit die beoogd wordt, gewenst om in aanvulling op de (bouw)regels van het bestemmingsplan een beeldkwaliteitsplan vast te stellen. Voor ontwikkelingen op kavelniveau heeft de gemeente vaak geen specifiek beeldkwaliteitsplan. De gemeente wenst haar welstandsbeleid om die reden te vertalen naar een beeldkwaliteitsplan. Het beeldkwaliteitsplan vormt het toekomstige welstandskader. Het vormt een verbindend element tussen architectuur en stedenbouw en de inrichting van de openbare ruimte. Het beeldkwaliteitsplan vormt de richtlijn bij de realisatie van ruimtelijke plannen en vertaalt principes naar concrete oplossingsrichtingen.
  
Welke aspecten worden er in een beeldkwaliteitsplan benoemd?
In een beeldkwaliteitsplan wordt ingegaan op de geschiedenis en de ontwikkeling van het gebied. Het beleid op ruimtelijk gebied met behoud of versterking van de landschappelijke of stedelijke kernkwaliteiten staat hierin centraal. Er worden richtlijnen gegeven om de beeldkwaliteit in de toekomst te waarborgen.
 
Bij het opstellen van een beeldkwaliteitsplan ten behoeve van een voorgenomen ontwikkeling worden de geschiedenis van de planlocatie, de huidige beeldkwaliteit en ontwikkeling van de landschappelijke of stedelijke kernkwaliteiten beschreven. De huidige en gewenste beeldkwaliteit wordt in woord en beeld beschreven. In het beeldkwaliteitsplan worden concrete maatregelen en voorstellen genoemd om de plaatselijke kernkwaliteiten te versterken en de beeldkwaliteit te verbeteren.
 
Wat is de juridische status van een beeldkwaliteitsplan?
Een beeldkwaliteitsplan van de gemeente komt vaak parallel aan het bestemmingsplan tot stand. Het beeldkwaliteitsplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld. De toetsing van aan beeldkwaliteitsplan gebeurt hoofdzakelijk door de welstandscommissie. Als de gemeente vraagt om een beeldkwaliteitsplan is het aan de initiatiefnemer om hiermee dat er sprake is van een goede beeldkwaliteit die aansluit op de kernkwaliteiten van het landschappelijk of stedelijk gebied. Het is vervolgens aan de gemeente om hierop te reageren en bij een positieve beoordeling de ruimtelijke procedure te starten.
 
Planspecifiek
Bedrijventerrein De Kroon wordt een hoogwaardig bedrijventerrein. Dit komt tot uitdrukking in zowel de openbare ruimte met zijn groene karakter, als in de bebouwing. Daarom worden in het beeldkwaliteitplan eisen gesteld aan de bebouwing met betrekking tot de plaatsing op het kavel, de rooilijn en de representatieve gevel van de bebouwing (materialisering, kleurgebruik, reclame, etc.). De representatieve gevels zijn alle gevels die gericht zijn naar de openbare ruimte: de ringweg, de entree en het Hoogland.
 
Kavelinrichting
Alle kavels hebben een maximaal bebouwingspercentage van 70%. De bouwhoogte is maximaal 20 m en moet in overeenstemming zijn met aansluitende bebouwing langs de N210. De kavels kennen een rooilijn op 5 m afstand ten opzichte van de erfgrens aan de straatzijde. Dit is de representatieve zijde van de bebouwing (de voorzijde van het gebouw), waar zich ook de entree bevindt. Ook het kantoorgedeelte dient aan de voorzijde van het kavel te worden gesitueerd. De gevel heeft een uitnodigende uitstraling met voldoende en royale raamopeningen. Ook de gevels aan het Hoogland dienen een representatief karakter te hebben.
 
Enkele kavels hebben een rooilijn aan twee zijden van het kavel (aan weerszijde van de entree en aan de zuidzijde). De bebouwing dient hier aan beide zijden een representatief karakter te hebben en heeft dus in feite twee voorkanten. De hoeken van deze kavels dienen op subtiele wijze te worden geaccentueerd. Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld met een klein hoogteaccent op de hoek of juist door de bebouwing in de hoek iets terug te laten springen.
 
De ruimte tussen de erfgrens aan de voorgevelzijde en de representatieve gevel(s) dient ingericht te worden als de voortuin van het kavel. Deze moet op een groene, natuurlijke wijze worden ingericht en dient een representatief karakter te hebben. Bijgebouwen en buitenopslag van goederen zijn hier niet toegestaan. Ook buitenopslag achter de rooilijn dient aan het zicht vanaf de openbare weg te worden onttrokken.
 
De erfafscheiding aan de straatzijde is een brede haag met een hoogte van ca. 80 cm. De haag staat geheel op eigen terrein en wordt beheerd door de eigenaar/gebruiker van het pand. In de rooilijn is een hogere afscherming (tot 2,5 m) toegestaan, die qua kleur en materiaal is afgestemd op het ontwerp. Hekwerken zijn transparant, voorzien van spijlen (geen gaas) en een boven- en onderligger, zijn uitgevoerd in een matzwarte kleur en worden eventueel gecombineerd met een haag. Daarbij kan de haag (niet het hekwek) op openbaar terrein gezet worden.
 
Op de navolgende afbeelding wordt een impressie getoond van de kavelinrichting.
 
Kavelinrichting conform het beeldkwaliteitplan (bron: SVP Architectuur en Stedenbouw d.d. oktober 2021)
 
Materialisering en kleurgebruik
Het groene beeld van bedrijfspark De Kroon overheerst, de bedrijfspanden daarachter vormen een rustig decor ten opzichte van het groen. De bebouwing mag gevarieerd zijn, maar niet schreeuwerig. Dat betekent dat de bebouwing zich bescheiden opstelt qua hoogte, materialisering, kleurgebruik en detaillering. Er wordt gestreefd naar een tijdloze en rustige uitstraling van de bebouwing. Het kleurgebruik dient afgestemd te zijn op de omgeving: natuurlijke kleuren in de lucht, het groen en het water. Felle of sterk verzadigde kleuren en sterke contrasten kunnen alleen zeer beperkt, bij wijze van klein accent, worden toegepast. Er dient sprake te zijn van één hoofdmateriaal, eventueel aangevuld met een ander materiaal of kleurstelling voor accenten.
 
Reclame en installaties
Reclame-uitingen in de vorm van letters en/of logo’s zijn toegestaan in het gevelvlak. De reclame-uitingen zijn als integraal onderdeel van het gebouw meegenomen in het ontwerp, waarbij de maatvoering, kleurgebruik en detailleringen zijn afgestemd op en harmoniëren met het gebouw. Uitstekende delen of reclame-uitingen op het dak zijn niet toegestaan. Maximaal twee reclame-uitingen per bedrijf. Mechanisch bewegende delen, lichtlijnen en/of lichtcontourlijnen (neon e.g.), lichtcouranten of lichtreclame met veranderlijk of met tussenpozen verschijnend licht zijn niet toegestaan. Maximaal één vrijstaand reclamebord tot 2 m hoog is toegestaan bij de entree van het kavel. Deze dient gesitueerd te zijn bij de entree van het erf of op een parkeerplaats.
 
Installaties dienen opgelost te worden binnen het bouwvolume. Installaties mogen niet zichtbaar zijn vanaf de straat. Een opstaande rand om de installaties te maskeren is een optie. De installaties behoren opgelost te worden binnen de toegestane maximale bouwhoogte.
 
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Het onderhavige initiatief draagt bij aan de prioriteiten 1, 2 en 3 en is op die wijze in lijn met de NOVI. Voorts wordt aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk, zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit.
 
Conclusie
Het voorgenomen plan sluit aan bij de ambities en belangen uit de NOVI.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Het Barro is daarom verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
Conclusie
Het Barro vormt geen belemmering voor het beoogde plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' De voorgenomen ontwikkeling, dat een bedrijventerrein van 9 ha uitgeefbare kavels voor lokale en regionale bedrijven betreft, dient aangemerkt te worden als een stedelijke ontwikkeling.
 
Behoefte 
Er is een ladderonderbouwing (Bureau Stedelijke Planning, september 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4) opgesteld. In deze ladderonderbouwing is inzichtelijk gemaakt wat de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan bedrijventerreinen in de regio is en of de ontwikkeling binnen de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking past. Navolgend zijn de conclusies van de ladderonderbouwing weergegeven.
 
De vraag naar bedrijventerreinen
  • In Coropgebied Utrecht is tot 2031 sprake van een vraag naar bedrijventerreinen van ca. 230 tot 318 ha.
  • Bedrijvenpark De Kroon richt zich met name op de lokale en regionale bedrijvigheid. De vraag naar bedrijventerreinen voor deze doelgroep in de regio IJsselstein betreft 10 tot 15 ha tot 2031.
  • De vestigingscriteria van bedrijven veranderen: de kwaliteit van de arbeidsmarkt, kennis en bereikbaarheid nemen in belang toe. Ondernemers stellen steeds hogere eisen aan de kwaliteit van de omgeving en het vastgoed, onder andere doordat ze steeds meer waarde hechten aan imago en duurzaamheid.
Het aanbod aan bedrijventerreinen
  • De harde plancapaciteit in het Coropgebied Utrecht bedraagt ca. 124 ha netto direct en niet direct uitgeefbaar areaal.
  • Binnen het Coropgebied Utrecht zijn er plannen voor de transformatie van ca. 87 ha bedrijventerrein. Naar verwachting zal ca. 25% daadwerkelijk worden getransformeerd voor 2031, oftewel ca. 22 ha. Dit leidt tot een extra toename van de vraag naar bedrijventerreinen.
  • De harde plancapaciteit bedrijventerreinen in de regio IJsselstein bedraagt ca. 1 ha. Dit is exclusief bedrijvenpark De Kroon.
  • Bedrijvenpark De Kroon scoort goed op de vestigingsplaatsfactoren voor bedrijven en sluit hiermee optimaal aan op de behoefte vanuit de markt.
De behoefte aan bedrijventerreinen
  • In het Coropgebied Utrecht is tot 2031 sprake van een tekort aan bedrijventerreinen van ca. 128 tot 216 ha. Hiermee bestaat een kwantitatieve behoefte aan bedrijventerreinen.
  • Kwalitatief is er in de regio IJsselstein tot 2031 sprake van een behoefte aan lokale bedrijventerreinen van ca. 9 tot 14 ha. Bedrijvenpark De Kroon (9 ha) kan voor een deel in deze behoefte voorzien.
  • De ontwikkeling van bedrijvenpark De Kroon sluit optimaal aan op de behoefte uit de markt en past binnen het beleid van de provincie Utrecht en de regio. 
Bestaand stedelijk gebied
Het grootste deel van de gronden waarop de ontwikkelingen zijn voorzien zijn thans in gebruik ten behoeve van agrarische doeleinden. In het geldende bestemmingsplan hebben deze gronden de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Volgens artikel 1.1,1, eerste lid, onder h van het Bro is bestaand stedelijk gebied 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Uitgaande van deze definitie kan het grootste deel van de gronden niet aangemerkt worden als bestaand stedelijk gebied.
 
Het benodigde areaal voor bedrijvenpark De Kroon kan niet ingepast worden in het bestaand stedelijk gebied in de regio IJsselstein. Er zijn geen kavels beschikbaar voor herontwikkeling en ook geen beschikbare braakliggende kavels. Aangezien bedrijvenpark De Kroon niet ingepast kan worden in bestaand stedelijk gebied mag volgens de richtlijnen van de ladder buiten bestaand stedelijk gebied gebouwd worden. Bovendien ligt De Kroon volgens het beleid van de provincie Utrecht binnen het bestaand stedelijk gebied.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren.
 
Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft. 
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het opwekken van zon- en windenergie en het verbouwen van voedsel.
 
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar we voor staan kunnen de provincie niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie en medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Planspecifiek
Binnen de provincie Utrecht is de beschikbare ruimte voor bedrijfsvestiging schaars. Er is ook nauwelijks sprake van structurele leegstand van bedrijfspanden en er is weinig voorraad beschikbaar en uitgeefbaar aan bedrijventerreinen. Desalniettemin is de provincie Utrecht terughoudend met het mogelijk maken van de ontwikkeling van nieuw, nog niet geplande bedrijventerreinen. In eerste instantie wordt ingezet op de herstructurering, verduurzaming en efficiënter gebruik van bestaande bedrijventerreinen. De totale extra behoefte aan specifiek bedrijventerreinen tot 2030, inclusief vervanging van mogelijk te transformeren bedrijventerrein, wordt geraamd op ca. 212 ha. Deze totale extra behoefte kan worden onderscheiden in een lokale, regionale en bovenregionale behoefte.
 
Met het voorgenomen plan, de realisatie van een bedrijventerrein van 9 ha uitgeefbare kavels, wordt invulling gegeven aan primair de lokale en secundair de regionale behoefte aan een bedrijventerrein. In aansluiting op de Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening heeft de provincie Utrecht het 'Kader voor regionale programmering wonen en werken' vastgesteld. Gemeenten en provincie stellen op basis van dit kader en andere visies en strategieën een regionaal programma op. Een nieuwe locatie van een bedrijventerrein dient opgenomen te zijn in het 'Kader voor de regionale programmering wonen en werken'. Bedrijvenpark De Kroon is als inbreidingslocatie langs de A2, met een ruimtebeslag van 9 ha, opgenomen in het 'Kader voor de regionale programmering wonen en werken'. De locatie zal derhalve worden opgenomen in het regionale programma.
 
In de Economische visie provincie Utrecht uit 2020 is opgenomen dat er nieuwe ruimte voor bedrijven en instellingen nodig is om het vestigingsklimaat aantrekkelijk te houden. Daarnaast wordt onderzocht of en hoe bestaande, lokale bedrijven gefaciliteerd kunnen worden in hun uitbreidingsbehoefte.
 
Het regionaal convenant bedrijventerreinen regio Utrecht-West van 2012 bevat het regionaal beleid voor bedrijventerreinen. De regio stelt als doel om gezamenlijk aantrekkelijke en duurzame terreinen te behouden en te realiseren, met oog voor intensief en duurzaam ruimtegebruik en landschappelijke inpassing. In de regio Utrecht-West is sprake van een krapte aan bedrijventerreinen en bedrijfspanden. De gemeenten in de regio Utrecht-West maken gezamenlijk locatievoorstellen voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen, wanneer dit past binnen de regionale planning. De ontwikkeling van bedrijvenpark De Kroon (A2 zone) is opgenomen in het convenant. Daarnaast is vastgelegd dat de beschikbare kavels primair bedoeld zijn voor bedrijven uit de gemeente Lopik, Montfoort en IJsselstein die zich hier willen vestigen.
 
Conclusie 
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie provincie Utrecht.
 
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
 
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programma's 
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
 
Planspecifiek
De planlocatie ligt binnen het stedelijk gebied volgens de kaart bij de Omgevingsverordening. Artikel 9.16 'Instructieregel bedrijventerreinen stedelijk gebied' van de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht geeft aanwijzingen voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op bedrijfsterreinen. De nieuwvestiging van bedrijventerreinen of uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen in het stedelijk gebied is mogelijk als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: 
  1. de uitbreiding bedrijventerrein past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken;
  2. de revitalisering, herstructurering en efficiënter gebruik van bestaande bedrijventerreinen zijn verzekerd;
  3. de uitbreiding bedrijventerreinen vindt plaats in aansluiting op een bestaand bedrijventerrein; en
  4. de uitbreiding bedrijventerreinen leidt niet tot extra bodemdaling.
Zoals uit toelichting paragraaf 3.2.1 blijkt is bedrijvenpark De Kroon opgenomen in het 'Kader voor de regionale programmering wonen en werken'. Hiermee past het beoogde bedrijventerrein binnen het door gedeputeerde staten programma voor bedrijventerreinen.
Het bedrijventerrein in de omgeving van de planlocatie, het huidige bedrijventerrein van IJsselstein, verkeert in een goede staat, waarbij sprake is van weinig leegstand. Er is dan ook geen noodzaak tot revitalisering, herstructurering en efficiënter gebruik van bestaande bedrijventerreinen. Desondanks is een proactief herstructureringsplan opgezet dat gericht is op intensivering van het kavelgebruik bij achterblijvende percelen na verhuizing van bedrijven naar bedrijvenpark De Kroon.
De planlocatie grenst aan de westzijde aan het bedrijventerrein Over Oudland, waardoor bedrijvenpark De Kroon in aansluiting op een bestaand bedrijventerrein is voorzien. De ligging tussen het bestaande bedrijventerrein en de rijksweg A2 maakt de locatie geschikt voor de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein.
De bodemgesteldheid op de planlocatie is dusdanig dat bodemdaling, in tegenstelling tot veenweidegebieden in het (noord)westen) van de provincie Utrecht, niet verwacht wordt.
 
In artikel 9.18 'Instructieregel detailhandel' zijn de regels ten aanzien van detailhandel opgenomen. Het plangebied is op kaart bij de Omgevingsverordening aangewezen als 'detailhandel buiten bestaand winkelgebied'. In dit gebied is nieuwvestiging of uitbreiding van detailhandel niet mogelijk, tenzij aan één van de uitzonderingen van artikel 9.18 sub 2 wordt voldaan.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt productiegebonden detailhandel mogelijk. Voor deze productiegebonden detailhandel wordt voldaan aan artikel 9.18 sub 2 onder g: 'detailhandel die qua aard en omvang vergelijkbaar is met detailhandel hiervoor genoemd onder a t/m f of waarvan aard en omvang geen negatieve gevolgen hebben voor detailhandel op locaties binnen bestaand winkelgebied'. De productiegebonden detailhandel van een (relatief) beperkte omvang (maximaal 10% van de bedrijfsvloeroppervlakte, tot een maximum van 150 m²), die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, heeft dusdanig beperkte ruimtelijke uitstralingseffecten dat deze aanvaardbaar is buiten het bestaand winkelgebied. Concurrentie met en leegstand in het bestaand winkelgebied als gevolg van het plan kan uitgesloten worden.
 
Daarnaast dient conform het Besluit ruimtelijke ordening de ladder voor duurzame verstedelijking te worden toegepast. Uit toelichting paragraaf 3.1.3 blijkt dat wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Conclusie 
Er dient geconcludeerd te worden dat het beoogde plan in overeenstemming is met de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Omgevingsvisie IJsselstein
De gemeente IJsselstein zal de Omgevingsvisie IJsselstein, waarvan de ontwerpversie medio 2021 ter inzage heeft gelegen, naar verwachting in 2022 vaststellen. In de Omgevingsvisie IJsselstein worden verschillende belangen samengesmolten tot een integrale ontwikkelingsrichting voor de periode tot 2030 en verder.
 
In de omgevingsvisie wordt de identiteit en kwaliteiten van IJsselstein beschreven en wordt ingezet op het behouden en verbeteren hiervan middels nieuwe ontwikkelingen, oftewel: behoud én ontwikkeling. De koers wordt in hoofdlijnen uitgezet door middel van kwaliteits- en ontwikkelingslagen. In de kwaliteitslagen wordt stilgestaan bij de huidige kwaliteiten van IJsselstein, bij de ontwikkelingslagen wordt aangegeven met welke ontwikkelingen deze kwaliteiten in de toekomst kunnen worden versterkt. Vervolgens wordt in de omgevingsvisie meer specifiek de koers per deelgebied beschreven met de daarbijhorende gebiedseigen beleidsopgaven. De planlocatie maakt onderdeel uit van het deelgebied 'bedrijventerreinen'.
 
Bedrijventerreinen
IJsselstein heeft in totaal 68 hectare bedrijventerrein. De eerste bedrijventerreinen aan de IJssel en de Lage Biezen werden steeds meer ingebed in de bebouwde kom. De ruimte voor groei moet nu worden gevonden aan de nieuwe stadsgrenzen. IJsselstein kent veel productiebedrijven, waarbij een gunstige ligging aan de A2 en centraal in het land, belangrijke vestigingsfactoren zijn. Tussen de rijksweg A2, de N210 (Weg der Verenigde Naties) en de Hollandse IJssel, ligt een strook grond dat wordt ontwikkeld als bedrijvenpark De Kroon. Het terrein sluit aan op het bestaande bedrijventerrein Over Oudland dat ten westen van de N210 ligt.
 
Planspecifiek
Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de ontwikkeling van bedrijvenpark De Kroon.
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling passend is binnen de 'Omgevingsvisie IJsselstein'.
 
3.3.2 Toekomstvisie 2025 IJsselstein Dichtbij
Op 21 januari 2010 heeft de gemeenteraad van IJsselstein de Toekomstvisie ‘IJsselstein Dichtbij’ vastgesteld. De gemeente IJsselstein kenmerkt zich onder meer door drie belangrijke kwaliteiten: 
  • IJsselstein is een stad met een sterke sociale samenhang. Mensen zijn zeer betrokken bij de gemeenschap en bij elkaar. Dit geldt voor zowel inwoners als ondernemers. De samenhang komt onder meer tot uitdrukking in een actief verenigingsleven en tal van evenementen.
  • IJsselstein is een stad met een karakteristieke historische ruimtelijke kwaliteit. Belangrijke kenmerken in deze ruimtelijke kwaliteit zijn de historische binnenstad met monumenten en de Hollandse IJssel die door de stad stroomt.
  • IJsselstein heeft een unieke ligging in zowel het Groene Hart als het stedelijk gebied van Utrecht. Hierdoor combineert de stad de rust en ruimte van het groene buitengebied met de economische dynamiek van een stad.
Voor 2025 wil de gemeente deze kwaliteiten verder versterken. De gemeente wil de nabijheid van de ruimtelijke kwaliteiten in de stad meer benutten, door inhoud te geven aan de volgende ambities: 
  • versterken van de historische binnenstad; 
  • groen en water meer verweven met de stad; 
  • continue werken aan vitale woonwijken;
  • bevorderen zorgvuldig ruimtegebruik.
Planspecifiek
De gemeente IJsselstein streeft ernaar ondernemers ruimte te bieden, door in wijken mogelijkheden voor wonen en werken te bieden en voor voldoende ruimte op bedrijfsterreinen te zorgen. De druk op de schaarse ruimte in de gemeente IJsselstein is hoog. Deze druk wordt onder andere veroorzaakt door de ligging in de regio in Nederland die al jaren het hoogste economische potentieel heeft. Dit leidt tot bevolkingsaanwas, groei van bedrijvigheid en daarmee extra ruimteclaims. Bij nieuwe ruimteclaims maakt de gemeente IJsselstein een zorgvuldige afweging naar de noodzaak. Daarbij wordt mede vastgehouden aan de omvang van de rode contour. De beoogde bedrijfskavels en infrastructuur zijn binnen de rode contour beoogd. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt tegemoet gekomen aan de toenemende behoefte aan bedrijventerreinen.
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling passend is binnen de 'Toekomstvisie 2025 IJsselstein Dichtbij'.
 
3.3.3 Mobiliteitsvisie IJsselstein ‘Gezond op weg naar 2030’
Op 1 oktober 2020 is de 'Mobiliteitsvisie IJsselstein 'Gezond op weg naar 2030' vastgesteld. Mobiliteit is nodig voor het uitvoeren van een activiteit (bijvoorbeeld werken, wonen, sport, recreatie, sociaal bezoek, cultureel bezoek, onderwijs) die op een andere locatie wordt uitgevoerd. Maar mobiliteit heeft ook (negatieve) omgevingseffecten (uitstoot van CO2, stikstofdepositie, fijnstof, ruimtebeslag, geluid, verkeersonveiligheid en barrièrewerking).
 
Op basis van deze trends en ontwikkelingen en de samenhang met andere beleidsvelden zijn vijf kernopgaven voor IJsselstein gedefinieerd:
  • Bereikbaar blijven: IJsselstein wil bereikbaar blijven. Daarvoor is het nodig om een omslag in het mobiliteitsgedrag tot stand te brengen: meer gebruik van de fiets, het openbaar vervoer en van slimme mobiliteitsketens. Dat moeten samen worden bereikt met de inwoners, bedrijven, werknemers en bezoekers.
  • Verbeteren van de verkeersveiligheid: IJsselstein wil het aantal verkeersslachtoffers structureel terugdringen door duurzaam veilige infrastructuur in combinatie met handhaving, bewustwording en een veilig weggedrag.
  • Zorg voor leefbaarheid: IJsselstein wil de aantrekkelijkheid van de woonomgeving en de binnenstad in stand houden en versterken, zodat IJsselstein een fijne en gezonde woonstad is met een vitale aantrekkelijke binnenstad.
  • Mobiliteit voor iedereen: IJsselsein wil het mogelijk maken, dat de inwoners zelfstandig kunnen reizen van deur tot deur met een vorm van collectief vervoer, zodat zij kunnen blijven deelnemen aan de economische, maatschappelijke en sociale activiteiten. Dit is van belang voor inwoners die niet meer zelfstandig gebruik kunnen maken van een auto, fiets of het reguliere openbaar vervoer.
  • Bijdragen aan de klimaatdoelstellingen: IJsselstein wil een aantrekkelijke gemeente blijven voor de huidige en toekomstige generaties. Daarvoor is het nodig om de auto-afhankelijkheid te verminderen en het aandeel van duurzame vormen van mobiliteit te vergroten.
Planspecifiek
In toelichting paragraaf 2.2.2.3 is aandacht voor het aspect verkeer.
 
Conclusie
Uit toelichting paragraaf 2.2.2.3 volgt dat het plan uitvoerbaar is vanuit het aspect verkeer.
 
3.3.4 Welstandsnota IJsselstein
De Welstandsnota 2013 is op 19 december 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente IJsselstein. Het nu voorliggende plangebied wordt ingedeeld in de gebieden Buitengebied, Linten en Infrastructuur.
 
Planspecifiek 
Binnen het plangebied is het Hoogland aangemerkt als lint. De oorspronkelijke ontginningswegen, de bebouwingslinten, vormen herkenbare en gewaardeerde structuren binnen de stad en het buitengebied. Een deel van de geschiedenis van IJsselstein is af te lezen uit deze structuren. Deze structuren zijn in het beeld van de stad daarom zeer bepalend en belangrijk om te handhaven. De welstandseisen die voor bebouwing in de linten gelden zijn daarom vrij uitgebreid en gelden voor zowel boerderijen als woningen. Elk bouwplan in de linten in het buitengebied wordt getoetst door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit aan de hand van de in de nota opgenomen gebiedsgerichte criteria. Voor de linten in het stedelijke gebieden wordt onderscheid gemaakt in bouwplannen aan de voorzijde- en/of aan de achterzijde. Indien een bouwplan zich aan de voorzijde van het pand/perceel bevindt, vindt de welstandstoets plaats door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Aan de achterzijde wordt de welstandstoets ambtelijk uitgevoerd.
 
In de toekomst zouden de gebiedsgerichte welstandscriteria voor bedrijventerreinen van toepassing kunnen zijn op het plangebied. Bedrijventerreinen in IJsselstein hebben allemaal een ander karakter. Dit ligt voornamelijk aan de leeftijd van het terrein en het soort bedrijven dat er gevestigd is. Bij nieuwbouw of verbouwingen zal inspiratie worden gehaald uit de architectuur van omliggende bedrijven. De uitstraling van bedrijventerrein naar de omgeving verdient extra aandacht, bedrijfsgebouwen die aan ontsluitingswegen (zoals de N210) liggen verdienen een extra zorgvuldig en hoogwaardig ontwerp. Daarnaast worden bedrijven langs oude ontginningswegen (zoals het Hoogland) onderscheiden. Hierbij is de wens dat er kleine volumes voor de grotere bedrijfshallen gesitueerd worden. Dit refereert aan het oorspronkelijke kleinschalige karakter van de bebouwing langs ontginningswegen. Alle bouwplannen in deze gebieden worden ambtelijk getoetst.
 
Conclusie 
De Commissie ruimtelijke kwaliteit van de gemeente IJsselstein heeft een positief advies gegeven op de stedenbouwkundige visie en het beeldkwaliteitsplan. Het college van B&W heeft dit document vervolgens op 4 mei 2021 bekrachtigd. De stedenbouwkundige visie en het beeldkwaliteitplan wordt tegelijkertijd met het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad en zal het toekomstige toetsingskader voor welstand zijn.
 
3.3.5 Beleidsplan Duurzaamheid gemeente IJsselstein
Het Beleidsplan Duurzaamheid gemeente IJsselstein is op 9 juni 2016 door de gemeenteraad van de gemeente IJsselstein vastgesteld. Eind 2015 heeft de gemeenteraad een motie aangenomen om de Klimaatverklaring (Parijsverklaring) te ondertekenen. Door ondertekening van de klimaatverklaring heeft de gemeente zich gecommitteerd te werken aan de volgende hoofdambitie:
  1. In 2050 is IJsselstein klimaatneutraal
  2. In 2030 is de gemeentelijke organisatie CO2-neutraal   
In het beleidsplan zijn voor de thema’s wonen en verkeer en het jaartal 2020 de volgende relevante doelstellingen opgenomen:
  • besparing gasverbruik met 1,5% per jaar;
  • 8% duurzame energie lokaal opgewekt tegenover 2% nu, waaronder:
    • vertienvoudiging zonne-energie;
    • verdubbeling adressen met zonnepanelen;
  • alle nieuwe gebouwen zijn (bijna) energieneutraal;
  • alle nieuwe gebouwen worden duurzaam gebouwd en hebben een score minimaal GPR = 8
  • het gebruik van het aantal deelauto’s is met 20% toegenomen ten opzichte van 2016.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling geeft invulling aan het Beleidsplan Duurzaamheid. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar toelichting paragraaf 4.10; in deze paragraaf vindt inhoudelijke toetsing met betrekking tot het aspect duurzaamheid plaats.
 
Conclusie
Het voorgenomen plan sluit aan bij de ambities uit het Beleidsplan Duurzaamheid gemeente IJsselstein.
 
3.3.6 Integrale Visie Openbare Ruimte 2021-2031
In de Integrale Visie Openbare Ruimte 2021-2031 (IVOR) komen alle aspecten van de openbare ruimte samen in één visie. De gemeenteraad heeft de IVOR op 17 juni 2021 vastgesteld. Vanuit bestaande beleidsdocumenten en strategische plannen zijn zeven thema’s uitgewerkt in de IVOR, te weten gebruik en beleving, identiteit (karakter/uitstraling), klimaatbewust, samenwerking, groen natuurlijk, gezonde en prettige leefomgeving en duurzaamheid/toekomstbestendigheid.
 
De overkoepelende visie voor de openbare ruimte luidt:
“IJsselstein heeft een openbare ruimte die ons verbindt en die bijdraagt aan een gezonde en leefbare woon- en werkomgeving, voor nu én in de toekomst.”
 
De overkoepelende visie is uitgewerkt in vier ambities, waarbinnen verschillende thema's vallen die meer gericht op een onderwerp ingaan. De vier ambities zijn:
  • echt IJsselstein;
  • toekomstbestendig;
  • gezond en leefbaar;
  • samenwerking.
Planspecifiek
In toelichting paragraaf 2.2.2.2 is aandacht voor de openbare ruimte. Hieruit volgt dat de openbare ruimte toekomstbestendig is; klimaatadaptief, duurzaam en groen natuurlijk. Dit sluit aan bij de tweede ambitie uit de IVOR. In het vervolg zal de inrichting van de openbare ruimte nader uitgewerkt worden, waarbij rekening gehouden zal worden met het Handboek inrichting openbare ruimte van de gemeente IJsselstein.
 
Conclusie
Het voorgenomen plan sluit aan bij de ambities uit de Integrale Visie Openbare Ruimte 2021-2031.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Verder is vanaf 1 januari 2021 artikel 7.28 van de Wet milieubeheer gewijzigd.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen; D11.3: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarden van een oppervlakte van 75/100 ha of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. De voorgenomen ontwikkeling omvat een bruto oppervlakte van ca. 20 ha, waarvan 9 ha uitgeefbare kavels. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-procedure noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-procedure plaatsvinden.
In het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling worden de belangrijkste milieugevolgen, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, aan de hand van de relevante selectiecriteria van bijlage III bij de Europese m.e.r.-richtlijn, in beeld gebracht in een aparte aanmeldnotitie (Buro SRO, 29 oktober 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5). Op basis van de aanmeldnotitie kan geconcludeerd worden dat belangrijke milieugevolgen uitgesloten kunnen worden.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van de aanmeldnotitie een besluit nemen over de uitkomst van de vormvrije m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r.-procedure nodig is en geeft kennis van dit m.e.r.-beoordelingsbesluit. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij het besluit over de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
4.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder gevoelig bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk
 
Planspecifiek
Om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater inzichtelijk te maken heeft Amos Milieutechniek diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Navolgend zijn de resultaten hiervan weergegeven.
  
Verkennend bodemonderzoek
In januari 2019 is een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 (Amos Milieutechniek, 14 januari 2019, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6) uitgevoerd. Hieruit blijken de volgende resultaten: 
  • In de bovengrond in het gebied zijn met name lichte verontreinigingen met onder andere zware metalen en enkele malen PAK, minerale olie en PCB’s aangetoond.
  • Ter plaatse van boring B57 (gelegen op de grens tussen de percelen 802 en 549) zijn in de bovengrond matige verontreinigen met zink en PAK aangetoond. Mogelijk dat op de perceelsgrens in het verleden een verlaging in het maaiveld aanwezig is geweest, die aangevuld is met de verontreinigde, geroerde bodemlaag. De mogelijkheid bestaat dat de matige verontreiniging gerelateerd is aan een nabijgelegen sterke verontreiniging en daarmee wellicht aan een geval van ernstige bodemverontreiniging. 
  • Ter plaatse van boring B77, gelegen op perceel 549, op het braakliggende en sterk met doornenstruiken overwoekerde terreindeel, is in de geroerde bovengrond een sterke verontreiniging met koper aangetoond. De verontreiniging is nog niet ingekaderd en derhalve is vooralsnog onbekend of er al dan niet sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • Ter plaatse van boring B91, gelegen op het perceel 696, op het adres aan de Hoogland 7/7a is in de geroerde bovengrond een sterke verontreiniging met PAK aangetoond. De verontreiniging is nog niet ingekaderd en derhalve is vooralsnog onbekend of er al dan niet sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. OCB’s (bestrijdingsmiddelen) worden in vrijwel het gehele gebied ten minste licht verhoogd aangetroffen. Echter, met name op (het zuidelijke deel van) het perceel 795 en deels ook ter plaatse van perceel 796 worden matige en sterke verhoogde gehalten aan DDE (maakt deel uit van OCB’s) aangetoond. Het is aannemelijk dat de verhoogde gehalten aan bestrijdingsmiddelen het gevolg zijn van het voormalige gebruik als boomgaard. Gezien de afstanden tussen de verontreinigde boringen kan op basis van de momenteel beschikbare gegevens reeds gesteld worden dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (> 25 m³ sterk verontreinigd). 
  • Ter plaatse van boring B51, gelegen naast een opstal op het adres aan het Hoogland 14a is in de geroerde bovengrond tevens een sterke verontreiniging met DDE aangetoond. Op het overige deel van het perceel 199 zijn hoogstens lichte verontreinigingen aangetoond. De verontreiniging is nog niet ingekaderd en derhalve is vooralsnog onbekend of er al dan niet sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • In de ondergrond zijn geen verontreinigingen door de onderzochte parameters aangetoond. 
  • In het grondwater komt een licht tot plaatselijk matig verhoogde concentratie aan barium voor, waarvan aangenomen wordt dat dit een van nature verhoogde achtergrondwaarde betreft. Eenmaal is zink licht verhoogd aangetoond en eenmaal is xylenen licht verhoogd aangetoond. De lichte verontreinigingen geven geen beperkingen voor de voorgenomen herinrichting tot bedrijventerrein.
  • Op drie locaties is asbestverdacht materiaal aangetroffen op het maaiveld. In twee gevallen bleek het aangetroffen materiaal asbesthoudend te zijn.    
Verkennend en nader asbestonderzoek en verkennend, aanvullend en nader bodemonderzoek
Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek d.d. 14 januari 2019 heeft Amos Milieutechniek een verkennend, aanvullend en nader bodemonderzoek conform NEN 5740 en NTA 5755 en een verkennend en nader onderzoek naar asbest in grond en puin conform NEN 5707 en 5897 (Amos Milieutechniek, 13 december 2019, zie bijlagen bij toelichting bijlage 7) uitgevoerd.
 
Verkennend bodemonderzoek perceel H518 (deellocatie M)
Uit toetsing van de grondmengmonsters die verkregen zijn ter plaatse van het te onderzoeken deel van perceel H518 is gebleken dat de kleiige boven- en ondergrond ten hoogste licht verontreinigd is met de onderzochte parameters. De zandige ondergrond blijkt niet verontreinigd. In het grondwater is enkel een licht verhoogde concentratie aan barium en/of zink aangetoond. De aangetoonde verontreinigingen komen overeen met de lichte verontreinigingen die over het hele projectgebied zijn aangetoond.
 
Er zijn geen noemenswaardige verontreinigingen aangetoond, waarmee de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik (bedrijventerrein).
 
Aanvullend bodemonderzoek PFAS
Uit de toetsingsresultaten blijkt dat vier grondmengmonsters (MM302, MM307, MM311 en MM312) voldoen aan de achtergrondwaarde. Dit betreft de grond ter plaatse van de voormalige vuilstort, de bovengrond ter plaatse van en rondom perceel H518 en de ondergrond op het midden en noorden van de onderzoekslocatie.
 
Het PFAS gehalte in de overige grondmengmonsters overschrijdt de achtergrondwaarde, maar voldoet aan de maximale toepassingsnorm.
 
Nader onderzoek
 
Deellocaties A, C, H en J
Middels het nader bodemonderzoek conform NTA 5755 is vastgesteld dat de eerder aangetoonde sterke verontreinigingen met koper, PAK en OCB’s ter plaatse van de deellocaties A, C, H en J niet reproduceerbaar zijn. De betreffende lagen blijken nu, in overeenstemming met nabijgelegen, geanalyseerde bodemlagen ten hoogste licht verontreinigd met de betreffende parameters.
 
Er bestaat geen vermoeden meer dat in de nabijheid van deze deellocaties een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zou kunnen zijn. De aangetoonde kwaliteit van de grond ter plaatse is geschikt voor het beoogde gebruik (bedrijventerrein).
 
Deellocatie B
De matig met zink en PAK verontreinigde laag ter plaatse van een voormalige watergang achter Hoogland 12 (deellocatie B) blijkt onderdeel uit te maken van een stortlaag. De stortlaag bestaat vrijwel volledig uit stortmateriaal (glas, ijzer, plastic) en bevat nagenoeg geen grond. Op basis hiervan is vastgesteld dat de stortlaag geen onderdeel uitmaakt van de bodem. Uit de analyseresultaten van de boven en onderliggende grondlagen blijkt dat deze ten hoogste licht verontreinigd zijn.
 
Er bestaat geen vermoeden meer dat in de nabijheid van deze deellocatie een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zou kunnen zijn. De aangetoonde kwaliteit van de grond ter plaatse in geschikt voor het beoogde gebruik (bedrijventerrein).
 
Deellocatie I
De matig tot sterke verontreiniging met OCB’s ter plaatse van de voormalige boomgaard op de percelen H795 en H796 (deellocatie I) is middels enkele boringen horizontaal en verticaal ingekaderd. De verontreiniging beperkt zicht tot het terrein van de toenmalige boomgaard.
       
Verkennend asbest in grondonderzoek Hoogland 14 (deellocatie D)
Visueel is geen asbestverdacht materiaal (fractie > 20 mm) op het maaiveld en in de opgegraven grond waargenomen. Analytisch is in de fractie < 20 mm (grondmengmonster AMM113) geen asbest aangetoond boven de detectiegrens.
 
Nader asbest in grondonderzoek
 
Hoogland 5 (deellocatie K)
Visueel is geen asbestverdacht materiaal (fractie > 20 mm) op het maaiveld en in de opgegraven grond waargenomen. Analytisch is in de fractie < 20 mm (grondmengmonster AMM107) een asbestgehalte van 68 mg/kgds vastgesteld.
 
Met betrekking tot toplaag onder de drup van het asbesthoudende dak ter plaatse van Hoogland 5 (AMM107) kan worden gesteld dat in de bodem een asbestgehalte is aangetoond die de interventiewaarde niet overschrijdt waardoor aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Middels een SEM-analyse is vastgesteld dat er geen respirabele vezels in het monster aanwezig waren.
 
Hoogland 14 (deellocatie E)
Op het maaiveld en in de opgegraven grond uit de sleuven rondom de schuur op het voorterrein van Hoogland 14 is asbesthoudend materiaal aangetroffen. In de vier sleuven in de verontreiniging zijn gewogen asbestgehalten boven de interventiewaarde aangetoond. Middels een SEM-analyse is vastgesteld dat er geen respirabele vezels in het monster aanwezig waren.
 
Naar aanleiding van deze resultaten zijn zes inkaderende sleuven gegraven waaruit vier grondmengmonsters zijn samengesteld. Visueel is geen asbestverdacht materiaal (fractie > 20 mm) op het maaiveld en in de opgegraven grond waargenomen. Analytisch is tevens geen asbest in de grondmengmonsters uit de inkaderende sleuven aangetoond.
 
Verkennend asbest in puinonderzoek
 
Hoogland 5 (deellocatie K)
Een inspectie van het maaiveld bleek niet mogelijk in verband met de aanwezigheid van een asfaltverharding. Visueel is geen asbestverdacht materiaal (fractie > 20 mm) in het opgegraven puin waargenomen. Analytisch is in de fractie < 20 mm (puinmengmonster AMM108) geen asbest aangetoond boven de detectiegrens.
 
Hoogland 7 (deellocatie L)
Visueel is geen asbestverdacht materiaal (fractie > 20 mm) op het maaiveld en in het opgegraven puin waargenomen. Analytisch is in de fractie < 20 mm (puinmengmonster AMM106) geen asbest aangetoond boven de detectiegrens.
 
Nader asbest in puinonderzoek Hoogland 18 (deellocatie H)
Op het maaiveld van de puinverharding ter plaatse van Hoogland 14 zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen. In het opgegraven puin uit de sleuven S101, S102 en S104 t/m S106 is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen in de grove fractie (> 20 mm). In sleuf S103 is een geringe hoeveelheid asbesthoudend materiaal aangetroffen in de grove fractie (> 20 mm).
 
Uit de toetsingsresultaten blijkt dat in de boven- en onderlaag van de puinverharding geen tot een geringe hoeveelheid asbest is aangetoond. Het aangetoonde gehalte aan asbest in sleuf S103 (AMM102) overschrijdt de interventiewaarde niet.
   
Aanbevelingen
 
OCB verontreiniging percelen H795 en H796 (deellocatie I)
Op basis van de resultaten van onderhavig bodemonderzoek is de verontreiniging met OCB’s ter plaatse van perceel H795 en H796 horizontaal en verticaal ingekaderd. De oppervlakte van de verontreiniging betreft ca. 30.000 m² en is aanwezig tot ca. 0,5 à 0,7 m-mv. De totale hoeveelheid matig tot sterk verontreinigde grond betreft hiermee ca. 18.000 m³. De verontreiniging betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging.
 
Asbestverontreiniging Hoogland 14 (deellocatie E)
Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek is gebleken dat er ter plaatse van een schuur op het voorterrein van Hoogland 14 sprake is van een verontreiniging met asbest. De oppervlakte van de verontreiniging betreft ca. 440 m² en is aanwezig tot ca. 0,2 à 0,3 m-mv. De totale hoeveelheid met asbest verontreinigde grond betreft hiermee ca. 110 m³. De verontreiniging betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging.
 
Slootdemping achter Hoogland 12 (deellocatie B)
Op basis van de veldwerkzaamheden is vastgesteld dat ter plaatse van de voormalige watergang sprake is van een stortlaag. De stortlaag bestaat voornamelijk uit glas, plastic, ijzer en behoort formeel niet tot de bodem. Geadviseerd wordt om voor de afvoer van de betreffende stortlaag een afnemer te zoeken en vervolgens onder begeleiding van visuele waarnemingen te ontgraven en af te voeren. In dit kader is in overleg met van de Omgevingsdienst regio Utrecht een plan van aanpak opgesteld voor de verwijdering/afvoer van stortmateriaal in de voormalige watergang.
   
PFAS gehalten projectgebied
Over het algemeen zijn in de boven en ondergrond binnen het projectgebied licht verhoogde gehalten aan PFAS aangetoond die in de meeste gevallen de achtergrondwaarde overschrijden. Geen van de geanalyseerde monsters overschrijdt de toepassingsnorm. Op basis van de aangetoonde PFAS gehalten dient alvorens grond van de locatie afgevoerd wordt een partijkeuring plaats te vinden waarmee de aanwezigheid van PFAS wordt onderzocht.
 
Asbest in puinverharding Hoogland 18 (deellocatie H)
Hoewel het gehalte aan asbest de interventiewaarde niet overschrijdt (20,6 mg/kgds), wordt het niet raadzaam geacht om het puin te breken ten behoeve van eventueel hergebruik.
 
Aanvullend bodemonderzoek
Amos Milieutechniek heeft een aanvullend bodemonderzoek (Amos Milieutechniek, 29 oktober 2020, zie bijlagen bij toelichting bijlage 8) uitgevoerd. Dit onderzoek betreft een aanvulling op de eerder uitgevoerde onderzoeken van 14 januari 2019 en 13 december 2019.
 
Ter plaatse van de eerder aangetoonde verontreinigingen (B51, B77, B91) zijn in de nieuw geplaatste boringen (B1003, B1001 en B1002) ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond met de betreffende parameters. Er bestaan geen vermoedens meer dat er sterke verontreinigingen aanwezig zijn. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
 
In het puin ter plaatse van Hoogland 18 is PAK aangetoond. Het aantreffen van PAK in het puin bekrachtigt het vermoeden dat het in 2005 genomen grondmonster verontreinigd is door vermenging van de puinlaag met de onderliggende grond ten tijde van de bemonstering. Op basis hiervan wordt het in 2019 genomen grondmonster, die is verkregen van de onderliggende laag na het verwijderen van puinlaag middels een graafmachine, als representatief voor de laag geacht. Derhalve bestaan er geen vermoedens (meer) dat de onderliggende laag (sterk) verontreinigd is met PAK. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
 
Aanvullend en actualiserend bodemonderzoek
Naar aanleiding van de resultaten van de onderzoeken van 14 januari 2019 en 13 december 2019 is een aanvullend en actualiserend bodemonderzoek (Amos Milieutechniek, 8 juli 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 9) uitgevoerd. Met deze bodemonderzoeken is een geval van ernstige bodemverontreiniging door OCB’s in de bovengrond aangetoond. Doel van het onderzoek is het gedetailleerder in beeld brengen van de verontreinigingssituatie om zo een betere schatting te kunnen geven van de omvang van de verontreiniging.
 
In vrijwel alle boringen die geplaatst zijn binnen de contouren van de voormalige (in de jaren ’90 aanwezige) boomgaard zijn lichte verontreinigingen met OCB’s aangetoond. De geroerde laag ter plaatse van de boringen B206, B216, B221, B246, B251, B254 en B271 uit het onderzoek van 2021, alsmede de boringen B105, B107/B110, B119/B109, B122 en B123 uit de voorgaande onderzoeken blijkt sterk verontreinigd te zijn. Rondom de sterke verontreinigingen bevinden zich enkele boringen waarin lichte verontreiniging aanwezig is, echter waarbij de waarden dermate verhoogd zijn dat deze grond niet voor hergebruik elders in aanmerking komt.
 
Uit analyse blijkt dat de aangetoonde sterke verontreinigingen enkel in de geroerde (licht humeuze) kleiige bovengrond aanwezig zijn. De verontreiniging heeft een diffuus heterogeen karakter.
 
De bodemkwaliteitskaart geeft voor de locatie de bodemfunctieklasse ‘Industrie’ aan. Voor een groot aantal van de boringen geldt dat de analysewaarden voldoen aan deze gewenste kwaliteit. Verdeeld over perceel H 795 zijn 6 ‘vlekken’ te onderscheiden waarbij  de milieuhygiënische kwaliteit van de grond niet voldoet aan de gewenste milieuhygiënische kwaliteit.
 
Het totale oppervlak waarover niet-toepasbare grond aanwezig is geschat op ca. 10.600 m². Uitgaande van een gemiddelde dikte van 40 cm, wordt de omvang van de aanwezige 'niet-toepasbare grond’ geschat op ca. 4.250 m³.
 
Raming saneringskosten
Binnen het plangebied is sprake van een grondverontreiniging met bestrijdingsmiddelen (OCB) en een erf waar sprake is van een grondverontreiniging met asbest. Daarnaast zijn er twee locaties waar geen sprake is van een bodemverontreiniging, maar waar in het kader van de ontwikkeling wel sanerende maatregelen noodzakelijk zijn. Dit zijn een voormalige sloot die is gedempt met stortmateriaal en een erf waar een puinverharding is aangebracht en asbest is aangetroffen (20 mg/kg). Er is een kostenraming voor saneringswerkzaamheden ter plaatse van het plangebied opgesteld. De initiatiefnemer heeft deze kostenraming meegenomen in de exploitatie. De saneringskosten vormen geen belemmering voor de economische haalbaarheid van het plan.  
 
Conclusie
De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater is met de uitgevoerde onderzoeken in voldoende mate vastgesteld. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Geadviseerd wordt om op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken een saneringsplan op te stellen. Na sanering is de bodem geschikt voor het beoogde gebruik. Er dient geconcludeerd te worden dat het plan uitvoerbaar is vanuit het aspect bodem.      
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' verslechtert. Indien het plan wel 'in betekenende mate' bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Er is een onderzoek luchtkwaliteit (Econsultancy, 16 september 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 10) uitgevoerd. Met de realisatie van het plan treden verschillende milieueffecten op en is meer inzicht in de luchtkwaliteitseffecten noodzakelijk. De uitbreiding van het bedrijventerrein is niet opgenomen in het NSL. Het effect van het plan op de luchtkwaliteit dient derhalve te worden beoordeeld.
 
In het luchtkwaliteitsonderzoek zijn zowel luchtkwaliteitseffecten ten gevolge van het extra verkeer over de ontsluitende wegen als de activiteiten binnen de inrichtingen op het bedrijventerrein inzichtelijk gemaakt. Voor de toetsing van de luchtkwaliteit voor de toekomstige situatie met peiljaar 2030 zijn op een aantal representatieve locaties langs de wegen en het bedrijventerrein rekenpunten opgenomen. Op de rekenpunten langs de wegvakken en in de nabijheid van het bedrijventerrein vinden beperkte bijdragen plaats en worden geen overschrijdingen van de grenswaarden berekend.
 
Op basis van de resultaten wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan. Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect luchtkwaliteit.
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen geluidgevoelige objecten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder mogelijk. Er wordt tevens geen geluidgezoneerd industrieterrein of een nieuwe spoorweg mogelijk gemaakt. Er dient wel inzichtelijk gemaakt te worden of de geluidbelasting op woningen in de omgeving toeneemt als gevolg van de toename van de verkeersintensiteit op de N210 en de Baronieweg en de nieuwe wegen op het beoogde bedrijventerrein. In de meest ongunstigste situatie is er geluidtechnisch gezien sprake van een reconstructie van een weg.
 
Uit het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Munsterhuis Geluidsadvies, 30 januari 2017, zie bijlagen bij toelichting bijlage 11) blijkt dat er als gevolg van de toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot bedrijvenpark De Kroon geen sprake is van een reconstructie volgens de Wgh.
 
In toelichting paragraaf 4.5 is aandacht voor het aspect milieuzonering (industrielawaai).
 
Er dient geconcludeerd te worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het plan.
4.5 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingplan maakt milieubelastende activiteiten mogelijk, te weten bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.2 of 4.1. Derhalve dient beoordeeld te worden of het voorgenomen plan geen belemmering vormt voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige bestemmingen in de omgeving. Om te bepalen op welke plek binnen het plangebied milieubelastende met een bepaalde milieucategorie plaats mogen vinden dient er voldaan te worden aan de richtafstanden volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', waarbij de woningen in de directe omgeving van het plangebied als maatgevend worden gezien.
 
Het plangebied ligt tussen de N210 en de A2. Tevens wordt het plangebied (aan de andere kant van de N210) begrensd door het bedrijventerrein Over Oudland: een grootschalig bedrijventerrein met middelzware en zwaardere bedrijven tot en met milieucategorie 4.2. Gelet op deze ligging is ter plaatse van het plangebied geen sprake van een 'rustige woonwijk'. Het plangebied kan worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. Hiermee gelden voor het plangebied de richtafstanden inzake een 'gemengd gebied'. De richtafstanden gelden volgens de VNG-brochure tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is.
 
Aan de noordzijde van het plangebied zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 beoogd. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 m tot woningen. Aan de noordzijde van het plangebied is op dit moment de woning aan de Oude Utrechtseweg 1 maatgevend. De woning is op een afstand van ca. 175 m gelegen. Echter dient er tevens rekening te worden gehouden met de geplande woningbouw aan de overzijde van de N210. Het voornemen is om de driehoek tussen de Weg der Verenigde Naties (N210), de Baronieweg en de Parallelweg te herontwikkelen ten behoeve van woningen. Door aan de noordzijde van het plangebied bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toe te staan zal worden voldaan aan de richtafstand van 50 m tot de toekomstige woningen aan de overzijde van de N210.
 
Aan de zuidzijde van het plangebied zijn bedrijven tot en met milieucategorie 4.1 beoogd. Hiervoor geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 100 m tot woningen. In dit geval zijn de woningen aan de Parallelweg 3-5, aan de oostzijde van de rijksweg A2, maatgevend. De woningen liggen op een afstand van ca. 165 m tot de grens van het plangebied. Daarmee wordt er voldaan aan de relevante richtafstand van 100 m en zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen aan de Parallelweg 3-5.
 
Het voorgenomen plan maakt milieubelastende activiteiten mogelijk. Geconcludeerd wordt dat er wordt voldaan aan de relevante richtafstanden en dat het voorgenomen plan geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige bestemmingen in de omgeving vormt. 
 
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen gevoelige bestemmingen mogelijk. Er wordt van uitgegaan dat bestaande woningen in het plangebied gesloopt zullen worden. Derhalve hoeft niet beoordeeld te worden of er sprake is van hinder en gevaar voor gevoelige bestemmingen door milieubelastende activiteiten in het plangebied en in de omgeving. 
 
Gezien het voorgaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.6 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er ca. 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden. Ten behoeve van de ontwikkeling geldt de wettelijke verplichting onderzoek te verrichten naar de mogelijke effecten van de ruimtelijke ingreep daarop. Om die reden is een quickscan flora en fauna (Econsultancy, 13 november 2019, zie bijlagen bij toelichting bijlage 12) uitgevoerd.
 
Soortenbescherming 
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is onderzocht en weergegeven in de onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningstrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
 
Overzichtstabel soorten- en gebiedsbescherming (bron: Econsultancy d.d. 13 november 2019)
 
Door de geplande ingrepen treden mogelijk effecten voor broedvogels, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, reptielen, amfibieeen, vissen, libellen, dagvlinders en vaatplanten op. Derhalve is er nader onderzoek uitgevoerd naar beschermde soorten (Econsultancy, 17 juni 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 13). Navolgend zijn de belangrijkste resultaten hiervan weergegeven.
 
Buizerd
De onderzoekslocatie wordt als secundair foerageergebied gebruikt door buizerd. Dit foerageergebied zal verdwijnen, waardoor de foerageermogelijkheden afnemen. Het gaat hier echter om een marginale afname (tussen 1 en 3%). Deze afname zal geen significante betekenis hebben voor de lokale populaties.
 
Ransuil
Op vrijdag 29 januari 2021, dinsdag 4 mei 2021 en donderdag 6 mei 2021 is het onderzoeksgebied, in aanvulling op het nader onderzoek, geïnspecteerd op mogelijke nestlocaties van ransuil (Econsultancy, 31 mei 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 14). Gezien de afwezigheid van waarnemingen van ransuil in (broed)jaar 2021 en het ontbreken van ransuilnestlocaties binnen de onderzoekslocatie en in de directe omgeving van de onderzoekslocatie, wordt niet verwacht dat de onderzoekslocatie onderdeel uitmaakt van een broedterritorium. Zodoende zal het verdwijnen van de onderzoekslocatie als foerageergebied geen significant effect hebben op in de omgeving verblijvende ransuilen. Wel wordt geadviseerd mitigerende maatregelen te treffen om de mogelijke verbindingsfunctie van de onderzoekslocatie te behouden (zie rapportage nader onderzoek).
 
Grondgebonden zoogdieren
In de onderzoekslocatie zijn geen streng beschermde zoogdieren aangetroffen. Wel is een migratie-route vastgesteld langs de provinciale weg. Deze migratieroute wordt onder andere gebruikt door reeën, hazen en fazanten. Onderzoek met cameravallen heeft aangetoond dat de onderzoekslocatie leefgebied is voor algemene en licht beschermde zoogdieren, zoals bunzing, spitsmuis, aardmuis en bosmuis.
 
Vleermuizen
De onderzoekslocatie doet dienst als foerageergebied voor vleermuizen (gewone dwergvleermuis). Een deel van het foerageergebied blijft intact (bomenrij langs Hoogland). Het overige foerageergebied zal naar verwachting in kwaliteit afnemen. Er zijn geen verblijfplaatsen aangetoond. In de nieuwe situatie zal er naar verwachting afdoende foerageergebied aanwezig blijven voor de lokale populatie vleermuizen.
 
Amfibieën, reptielen en vissen
Onderzoek heeft uitgewezen dat de onderzoekslocatie uitsluitend gebruikt wordt door algemene soorten met vrijstelling. Mogelijk kan de rugstreeppad het gebied koloniseren tijdens de ingrepen. Ter voorkoming van het koloniseren na graafwerkzaamheden wordt geadviseerd een amfibieënscherm te plaatsen langs de west- en zuidgrens van het plangebied.
   
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied en het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is, met voorbehoud ten aanzien van stikstofdepositie, van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Ten aanzien van stikstofdepositie dient een AERIUS-berekening te worden uitgevoerd om te bepalen of er effecten optreden ten aanzien van het Natura 2000-gebieden. Een voortoets of 'nee-tenzij'-toets is niet noodzakelijk.
 
Stikstofdepositie
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie.
 
Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan omtrent het PAS. Het PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is het PAS buiten werking gesteld. In de AERIUS Calculator van oktober 2020 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen. Iedere toename van stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/j op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd, dient in principe worden uitgelegd als een significant negatief effect, tenzij uit een gebiedspecifieke, ecologische beoordeling blijkt dat dit niet het geval is.
 
Het initiatief gaat in de aanleg- en de gebruiksfase gepaard met enige uitstoot van stikstof. Om die reden is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd, gebruik makend van de nieuwe AERIUS Calculator (Econsultancy, 29 juni 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 15). Het effect op de omliggende Natura 2000-gebieden van de aanlegfase is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk effect zal de realisatie van het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Voor de gebruiksfase geldt dat er, op basis van de verschilberekening met de referentiesituatie, geen toename in stikstofdepositie wordt verwacht. Daarvan uitgaande kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden uitgesloten worden.
    
Het onderzoek gaat uit kengetallen en aannames voor de toekomstige emissies. Daarbij wordt uitgegaan van bedrijfsemissies tot een opgegeven grenswaarde van 1.330 kg NOx en 57 kg NH3 per jaar. De uiteindelijke depositie ten gevolge van het bedrijventerrein is echter ook afhankelijk van uitstoothoogtes, verdeling van de emissies, het soort processen en de warmteinhoud van de emissies.
 
Het doel van het onderzoek is om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan met betrekking tot het aspect stikstofdepositie aan te tonen. Aan de hand van bovenstaande resultaten is aangetoond dat dit het geval is. Voor de vaststelling van het bestemmingsplan worden derhalve geen belemmeringen voorzien met betrekking tot stikstofdepositie.
  
Houtopstanden
Met betrekking tot de bescherming van houtopstanden is er een meldings- en herplantplicht. De herplanting van bodem is aan de zuidzijde van het plangebied voorzien.
     
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt, mits enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de algemene zorgplicht, niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling uitvoerbaar.
 
Zorgplicht
In alle gevallen is de algemene zorgplicht van toepassing. Geadviseerd wordt alle verstorende werkzaamheden uit te voeren conform een op maat gemaakt ecologisch werkprotocol. Bij voorkeur buiten kwetsbare periodes, zoals het broedseizoen. Mocht dit niet mogelijk zijn dan wordt geadviseerd voorafgaand aan de werkzaamheden maatregelen te treffen, zoals een broedvogelinspectie. Er wordt geadviseerd om de volgende maatregelen te treffen:
  • geadviseerd wordt de migratiefunctie in het gebied zo veel mogelijk te handhaven;
  • de nieuwe plannen voorzien in ruime hoeveelheid waterpartijen, geadviseerd wordt deze natuurvriendelijk in te richten.
4.7 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een bedrijventerrein en daarmee (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. Met de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of belangrijke buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
   
 
Uitsnede Atlas Leefomgeving, plangebied zwart omkaderd (bron: Atlas Leefomgeving)
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Tankstation aan de rijksweg A2
Het tankstation aan de rijksweg A2 verkoopt LPG. De vergunde jaardoorzet LPG tussen de 500 en 1.000 m³. De PR 10-6-contour bedraagt 45 m. Deze contour reikt niet tot het plangebied. Het invloedsgebied bedraagt 150 m, gemeten vanaf het vulpunt en de LPG-reservoir. Het invloedsgebied, gemeten vanaf het vulpunt, overlapt voor een beperkt gedeelte de beoogde bestemming ‘Bedrijventerrein’. Binnen het invloedsgebied zijn in de huidige situatie twee woningen gelegen. In totaal wordt ca. 250 m² bedrijventerrein binnen het invloedsgebied toegevoegd. Uitgaande van één persoon per 100 m² bvo, betreft het een zeer beperkt aantal personen dat wordt toegevoegd in de buitenste schil (130 tot 150 m) van het invloedsgebied. Het groepsrisico zal derhalve in de nieuwe situatie zeer laag zijn. Het wordt niet zinvol geacht om voor de kleine toename van het aantal personen een QRA uit te voeren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel rekening gehouden met bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
 
Vee- en vleeshandel Kruiswijk
Aan de Kamerlingh Onneslaan 18 is een vee- en vleeshandelbedrijf gevestigd. Dit bedrijf betreft een slachterij en is geen Bevi-inrichting. Het bedrijf beschikt onder andere over een installatie met 1.100 liter ammoniak, hetgeen een gevaarlijke stof betreft. De PR 10-6-contour bedraagt 15 m. Het invloedsgebied is maximaal 70 m. De PR 10-6-contour reikt niet tot het plangebied. Het invloedsgebied van maximaal 70 m overlapt het plangebied wel, maar reikt niet tot (beperkt) kwetsbare objecten. Derhalve behoeft geen rekening te worden gehouden met deze inrichting.
 
Daarnaast zijn er binnen het plangebied geen inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) toegestaan.
 
Transportroutes van gevaarlijke stoffen
Het plangebied grenst aan de oostzijde aan de rijksweg A2. De A2 behoort tot het Basisnet en betreft een transportroute waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De A2 heeft geen PR 10-6-contour. Echter is het plangebied wel gelegen binnen 200 m van de transportroute, waarmee een berekening van het groepsrisico benodigd is. De N210 is een regionale transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
  
Buisleidingen
Ten oosten van het plangebied is een hogedrukgasleiding met een diameter van 6,6 inch en een werkdruk van 40 bar gelegen. Deze leiding heeft geen PR 10-6-contour. Het invloedsgebied van deze leiding bedraagt 80 m en reikt niet tot het plangebied. De afstand van het plangebied tot deze leiding bedraagt ca. 180 m. Vanuit deze hogedrukgasleiding gelden derhalve geen belemmeringen voor het voorgenomen plan.
 
Aan de noordzijde wordt het plangebied doorkruist door een DPO-brandstofleiding. De brandstofleiding is niet voorzien van een PR 10-6-contour. Echter geldt ten aanzien van het groepsrisico aan beide zijden van de leiding een strook van ca. 30 m. Omdat een deel van het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de DPO brandstofleiding is, op grond van het Bevb een verantwoording van het groepsrisico benodigd.
 
Aan beide zijden van de leiding geldt een belemmeringsstrook van ca. 15 m. In het voorliggende bestemmingsplan is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor ingrepen binnen de belemmeringenstrook. Uitgangspunt hierbij is dat gevaar en schade worden voorkomen en dat het onderhoud van de leiding niet in onevenredige mate wordt bemoeilijkt. 
 
Berekening van het groepsrisico
Groepsrisicoberekening 2016
Er is een onderzoek naar de hoogte van het groepsrisico voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de transportroutes A2 en N210 en de DPO-brandstofleiding (Agel adviseurs, 26 mei 2016, zie bijlagen bij toelichting bijlage 16) uitgevoerd.
    
Als gevolg van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is er binnen het plangebied sprake van een toename van de personendichtheid. Voor de dagperiode neemt het aantal personen toe van 28,5 personen naar 1.772,3 personen en voor de nachtperiode van 17,7 personen naar 40,9 personen.
 
Uit de resultaten van de groepsrisicoberekeningen blijkt dat er voor beide transportroutes sprake is van een toename van de hoogte van het groepsrisico. Voor beide risicobronnen geldt echter dat er sprake is van een ruime onderschrijding van de oriëntatiewaarde. Voor de A2 is in de toekomstige situatie sprake van een oriëntatiewaarde van 0,027 x OW en voor de N210 van 0,1 x OW. Op grond van artikel 8 lid 2 van het Bevt is in deze situatie voor beide transportroutes geen verantwoording van de toename van het groepsrisico noodzakelijk.
 
Uit de groepsrisicoberekening voor de brandstofleiding blijkt dat een groepsrisico berekend wordt van minder dan tien slachtoffers. Conform de definitie van het groepsrisico in het Bevb is er geen sprake van een groepsrisico. Uit de berekening blijkt dat er sprake is van maximaal drie slachtoffers. Een verantwoording van de hoogte van het groepsrisico is niet van toepassing.
   
Kwalitatieve beschouwing 2021
Omdat de verkavelingsopzet van het beoogde bedrijventerrein is gewijzigd nadat Agel adviseurs in 2016 de hoogte van het groepsrisico heeft berekend, is een kwalitatieve beschouwing (Agel adviseurs, 28 oktober 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 17) opgesteld. In deze kwalitatieve beschouwing is een inventarisatie gemaakt van de populatie voor de oude gewenste situatie ten opzichte van de nu gewenste situatie. Tevens zijn ook de uitgangspunten voor de beide transportroutes en de DPO-brandstofleiding uit het onderzoek uit 2016 vergeleken met de situatie uit 2021.
 
Ten opzichte van 2016 is de stedenbouwkundige opzet van het bedrijvenpark gewijzigd. In zowel de oude gewenste situatie (2016) als de nu gewenste situatie (2021) wordt 9 ha aan bedrijventerrein uitgegeven. Het verschil is dat in 2016 het uitgangspunt was dat van het bedrijventerrein in totaal 90% mocht worden bebouwd (ca. 81.800 m²), terwijl bij de beoogde opzet in 2021 wordt uitgegaan van een bebouwingspercentage van 70% (ca. 64.000 m²).
  
Uit de inventarisatie voor het nieuwe bedrijvenpark De Kroon voor de nu gewenste situatie ten opzichte van het onderzoek uit 2016 voor de oude gewenste situatie blijkt het volgende:
  • de populatie neemt af in de dagperiode met 572,3 personen en in de nachtperiode met 0,9 personen;
  • het aantal transporten GF3 die over de Rijksweg A2 worden vervoerd blijven ongewijzigd;
  • het aantal transporten GF3 die over de N210 worden vervoerd nemen af met 184 transporten;
  • de leidingkenmerken voor de DPO-brandstofleiding zijn niet gewijzigd.
Voor de transportroutes zijn de berekeningen in 2016 uitgevoerd met het nu nog actuele rekenpakket RBM II, versie 2.3.0 met parameterbestand 1.3, waardoor dit ook geen effect heeft op de eerder uitgevoerde berekeningen.
 
Voor de DPO-brandstofleiding is het verplicht om de berekeningen uit te voeren met het rekenpakket Safeti-NL, versie 8. In het onderzoek uit 2016 is gebruik gemaakt van de versie 6.54 (die destijds verplicht was) uitgevoerd. Uit een herberekening in versie 8 blijkt dat de aangegeven conclusies van het rapport uit 2016 niet wijzigen.
 
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de conclusies van de berekeningen uit het rapport ‘Groepsrisicoberekening externe veiligheid, Plangebied Bedrijvenpark De Kroon te IJsselstein’ niet wijzigen. Bij een herberekening van de groepsrisico's zouden de resultaten minimaal gelijk blijven of eerder afnemen ten opzichte van de berekende groepsrisico’s uit het onderzoek uit 2016. Gelet op het voorgaande wordt het uitvoeren van een nieuwe groepsrisicoberekening niet nodig geacht. 
 
Omdat de ruimtelijke ontwikkeling gelegen is binnen het invloedsgebied van een transportroute, een brandstofleiding en een LPG-tankstation is wel een verantwoording van de mogelijkheden tot zelfredzaamheid en inzetbaarheid van hulpdiensten noodzakelijk. Derhalve is door Agel adviseurs in de eerder genoemde kwalitatieve beschouwing (Agel adviseurs, 28 oktober 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 17) tevens een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld. De verantwoording van het groepsrisico is met de Veiligheidsregio Utrecht gedeeld.
 
Door de Veiligheidsregio Utrecht is op 5 oktober 2021, voorafgaand aan het overleg ex artikel 3.1.1 van het Bro, een advies uitgebracht over de kwalitatieve beschouwing. Hierbij heeft de veiligheidsregio geadviseerd om tevens het LPG-tankstation langs de A2 te benoemen bij de beperkte verantwoording van het groepsrisico. In de recente versie van de door Agel adviseurs opgestelde kwalitatieve beschouwing d.d. 28 oktober 2021 is, in lijn met het advies van veiligheidsregio, daarom ook voor het LPG-tankstation een beperkte verantwoording opgesteld.
         
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Waterhuishouding
 
4.8.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan. Daarnaast zullen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) de komende jaren richtinggevend worden voor het regionale waterbeheer in Nederland. 
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
 
Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
 
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
In het NBW hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat in 2015 het watersysteem op orde moet zijn en blijven. Water moet weer de ruimte krijgen en is meesturend voor het ruimtelijk beleid. Als een van de eerste stappen is afgesproken dat de waterschappen in beeld brengen hoeveel waterberging er nodig is om aan de zogenaamde werknormen te kunnen voldoen. Voor stedelijk gebied houdt dit bijvoorbeeld in, dat de hoeveelheid wateroppervlak die nodig is om te zorgen dat bij neerslag het waterpeil maar eens in de 100 jaar tot aan het maaiveld kan stijgen.
 
Kaderrichtlijn Water (KRW)
De KRW is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW maakt het mogelijk om verontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan de gestelde waterkwaliteitseisen die afhankelijk zijn van onder meer het type water. De KRW is inmiddels geïmplementeerd in Nederlandse regelgeving door middel van de Waterwet. De Waterwet geeft op nationaal niveau onder andere invulling aan de KRW. De KRW is daarmee indirect van toepassing op onderhavig plan.
  
4.8.2 Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van HDSR van toepassing. In dit plan geeft HDSR aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vier hoofdthema's zijn:
  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • gezond water;
  • gezuiverd afvalwater;
  • genieten van water.
Keur 2019 en Uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het Hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • De bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
  • Het onttrekken en lozen van grondwater;
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. Omdat de oude Keur niet meer in onze veranderende wereld paste heeft HDSR een volledig nieuwe Keur opgesteld, die sinds 1 mei 2019 van kracht is.
 
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaatsvindt, dient de initiatiefnemer een verhard oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water (bij een toename aan verhard oppervlak: vanaf 500 m² tot 5.000 m²). Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.
 
In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
 
Riolering en afkoppelen
Voor zover het ruimtelijk plan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
 
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
 
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst het hoogheemraadschap op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven ‘end-of-pipe'-maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
 
4.8.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van het beoogde plan is een waterhuishoudkundig plan (Antea Group, 27 oktober 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 18). Het waterhuishoudkundig plan geeft kaders voor de waterhuishoudkundige uitwerking van het plangebied.
 
Compenserende waterberging
De hoeveelheid te dempen oppervlaktewater en de verhardingstoename wordt gecompenseerd door de realisatie van extra waterberging en wadi's. In overleg met het waterschap is een maatwerkberekening uitgevoerd. Uitgaande van het stedenbouwkundig plan (SVP Architectuur en Stedenbouw, oktober 2021) volgt hieruit het volgende:
  • Deelgebied noord: 80 m³ berging benodigd ter compensatie van de te dempen sloot bij de carpoolplaats.
  • Deelgebied noord: 1.574 m³ berging benodigd met een peilstijging van 0,40 m ter compensatie van 33.689 m² verharding.
  • Deelgebied zuid: 3.342 m³ berging benodigd met een peilstijging van 0,30 m ter compensatie van 71.548 m² verharding.
De navolgende tabel toont een overzicht van de bergingsopgave.    
 
Oppervlak
Deelgebied noord
Deelgebied zuid
Benodigde berging voor de compensatie van de te dempen sloot bij de
carpoolplaats
80 m³
 
Toename verhard oppervlak
32.697 m²
71.548 m²
Benodigde berging voor compensatie van verhardingen
1.527 m³
3.342 m³
Reservering berging voor mogelijk toekomstige uitbreiding
carpoolplaats à 992 m² verharding
47 m³
 
Waterberging en wadi voorzien in plan (incl. taluds) ter compensatie
van verhardingen en mogelijk toekomstige uitbreiding carpoolplaats
4.735 m²
15.837 m²
Waterberging en wadi voorzien in plan (incl. taluds) ter compensatie
van verhardingen en mogelijk toekomstige uitbreiding carpoolplaats
1.574 m³
3.928 m³
Overzichtstabel benodigde compenserende waterberging (bron: Antea Group, waterhuishoudkundig plan, 27 oktober 2021)
 
In zowel het noordelijk als het zuidelijk deelgebied worden watergangen gedempt en bestaand verhard oppervlak herstemd. Voor het te dempen water wordt geen aanvullende compensatie gerealiseerd omdat voor het gehele plangebied de benodigde waterbergingsopgave is berekend door het waterschap. Hierdoor voldoet het gehele gebied aan de benodigde watercompensatie voor de plansituatie.
 
In deelgebied noord wordt minimaal 1.654 m³ berging gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de benodigde berging van 1.527 m³  (compensatie toename verhardingen), 47 m³ benodigde berging voor de mogelijk toekomstige uitbreiding van de carpoolplaats en 80 m³ ter compensatie van de te dempen sloot.
 
Het plan van deelgebied zuid voorziet in het realiseren van 8.581 m² wadi en 7.256 m² water (betreft het oppervlak op de insteekhoogte). Uitgaande van 30 cm peilstijging kunnen de wadi en de watergangen in totaal 3.928 m³ bergen. Hieruit blijkt dat deelgebied zuid voldoet met 3.928 m³ berging aan de benodigde berging van 3.342 m³.
 
Waterkeringen en watergangen
Het plangebied bestaat uit twee afzonderlijke peilgebieden die zijn gescheiden door de waterkering Hoogland. Deze peilscheiding wordt gerespecteerd, wat betekent dat de huidige peilen gehandhaafd blijven en elk peilgebied 'de eigen broek ophoudt'.
 
In de zone 50 m uit de waterkering Hoogland worden de watergangen niet dieper gegraven dan NAP +0,50 m. Hierdoor vinden er geen werkzaamheden plaats in het theoretische ontwerpprofiel van de waterkering.
 
Om de deelgebieden noord en zuid met elkaar te verbinden wordt een weg aangelegd die kruist met de waterkering. Het theoretisch profiel van de waterkering (leggerhoogte) ligt op NAP +1,0 m. De nieuwe weg wordt op maaiveldhoogte aangelegd en krijgt daarmee een hoogte van ca. NAP +1,2 m of hoger. Het doorsnijden van de hoge gronden voor een verbindingsweg tussen de beide deelgebieden vormt daarom geen bezwaar voor het waterkerend vermogen van de waterkering.
 
Verwerking hemelwater
In het ontwerp stromen de openbare wegen en kavels (daken en verhardingen op de kavels) via een gescheiden stelsel af naar een wadi die de zogenaamde first-flush van 10 mm opvangt. De wadi’s ledigen middels bodeminfiltratie. Pas bij meer dan 10 mm neerslag vindt overstort richting het oppervlaktewater plaats.
 
De bodem onder de deklaag is geschikt voor infiltratie. De deklaag heeft een beperkte dikte en bij de aanleg van de wadi’s zal de deklaag afgegraven moeten worden om voldoende infiltratie (en daarmee ledigingstijd) te kunnen garanderen.
 
De huidige fiets- en voetpaden en carpoolplaats behouden de bestaande afwatering via oppervlakkige afstroom naar de bermen en voor zover aanwezig naastgelegen watergangen die behouden blijven.
 
Het direct en indirect afvoeren van hemelwater van verhardingen naar openwater sluit aan op het beleid om de afvoer naar de zuivering te ontlasten. In het ontwerp is voorzien om de overstorten vanuit de wadi’s richting de watergangen op de doodlopende uiteinden van de watergangen te concentreren om zo de doorspoeling te bevorderen.
 
Verwerking vuilwater
In de toekomstige situatie ontstaan nieuwe vuilwaterstromen. Hiervoor dient een vuilwaterriool aangelegd te worden. Hiervoor bestaan verschillende mogelijkheden. Het huidige afvoertracé naar de zuivering kan opgewaardeerd worden. Daarnaast bestaan mogelijkheden om het aan te sluiten op het bestaande stelsel in het westelijk gelegen bedrijventerrein of direct op de transportleiding in de Lage Dijk. Deze laatste twee mogelijkheden lijken vooralsnog niet logisch en zullen in het kader van de technische uitwerking van het ontwerp hydraulisch getoetst moeten worden, omdat zowel het rioolsysteem als de transportleiding al zwaar belast zijn.
 
Waterkwaliteit
Vanuit het oogpunt waterkwaliteit is het voornemen om het watersysteem zodanig te ontwerpen dat er geen doodlopende watergangen ontstaan (eis van het waterschap). Hieraan is tegemoet gekomen door op de bovenstrooms gelegen watergangen de hemelwaterafvoer te plaatsen van nieuwe aan te leggen verhardingen. Concreet loost het hemelwaterstelsel op de wadi, waarna het hemelwater vertraagd toestroomt naar de bovenstroomse gelegen watergangen. Hierdoor ontstaat doorstroming.
  
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Cultureel erfgoed
 
4.9.1 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Zoals in toelichting paragraaf 2.1 is beschreven, zijn de historische en cultuurhistorisch waardevolle structuren door de aanleg van de A2 en de N210 grotendeels verloren gegaan. Het Hoogland, de hoger gelegen dijk die het plangebied doorsnijdt, is de oude dijk van de Hollandsche IJssel en wordt als waardevol beschouwd. In het verleden was deze dijk, die bekend stond als de 'Hoge Dijk', samen met de verder gelegen 'Lage Dijk' belangrijk voor de ontsluiting van het gebied en de verkavelingsrichting. De dijk ligt nog op zijn oorspronkelijke plaats en is met de bomenrijen aan beide zijden van de weg kenmerkend voor het gebied.
 
Het Hoogland is ingepast in het stedenbouwkundig plan en blijft in zijn huidige vorm behouden. Het dijkprofiel houdt ook zijn waterkerende functie. De weg zal in de beoogde situatie gebruikt blijven worden voor langzaam verkeer, waarmee het onderdeel is van een doorgaande fietsroute. Gemotoriseerd verkeer zal geen gebruik maken van het Hoogland.
 
4.9.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
In het kader van de beoogde ontwikkeling van bedrijvenpark De Kroon is er allereerst een archeologisch bureauonderzoek (Buro de Brug, juli 2016, zie bijlagen bij toelichting bijlage 19) uitgevoerd. Vervolgens zijn er een inventariserend veldonderzoek (Laagland Archeologie, oktober 2019, bijlagen bij toelichting bijlage 20) en een proefsleuvenonderzoek (Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie, 12 mei 2021, bijlagen bij toelichting bijlage 21) uitgevoerd.
  
Archeologisch bureauonderzoek
Op basis van het bureauonderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld.
 
Volgens de gemeentelijke verwachtingskaart geldt voor het noordelijk deel van het plangebied een middelhoge verwachting op resten uit de Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd, direct onder de bouwvoor, vanwege de ligging op de niet afgraven uiterwaarden van de Hollandse IJssel. Deze relatief hoge gebieden waren vanaf de Middeleeuwen geschikt voor bewoning, maar er zijn geen directe aanwijzingen voor bewoning in die tijd. Het historisch kaartmateriaal toont geen bewoning vanaf de 19e eeuw, met als uitzondering twee erven aan de Hoogedijk.
 
Voor het zuidelijk deel van het plangebied (ten zuiden van het Hoogland, vroegere Hoogedijk) geldt een hoge verwachting voor resten uit het Neolithicum, Bronstijd, IJzertijd en/of Romeinse tijd op rivierafzettingen ondieper dan 1,5 m -NAP. Direct onder de bouwvoor kunnen resten uit de Middeleeuwen of Nieuwe tijd aangetroffen worden, hoewel ook hier geen directe aanwijzing voor bewoning in die tijd is.
 
Gezien de landschappelijke ligging van het plangebied op de Over-Oudlandstroomgordel en op basis van elders op deze stroomgordel aangetroffen archeologische resten kunnen in het hele plangebied archeologische resten worden aangetroffen uit de Bronstijd tot en met de Romeinse tijd. Deze resten worden verwacht op of in de top van de oeverafzettingen van de Over-Oudlandstroomgordel, maximaal ca. 1,5 m beneden het maaiveld. Afhankelijk van het complextype en de vondstdichtheid zullen de resten zich manifesteren als een archeologische laag of als een aardewerk- en vuursteenstrooiing.
 
Geadviseerd wordt om binnen het gehele plangebied een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen. 
 
Inventariserend veldonderzoek
Het verkennende booronderzoek had tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zo nodig aan te vullen.
 
Op basis van de aanwezigheid van een intacte bodemopbouw of verstoorde of afgegraven bodem, de ligging in oever-op-beddingafzettingen, oever-op-komafzettingen en komafzettingen in de voormalige brede bedding van de Hollandsche IJssel en zones met (resten van) oude woongronden kan een onderverdeling in zones met een bepaalde specifieke archeologische verwachting gemaakt worden. In bepaalde mate wordt bij de bepaling ook de aanwezigheid van archeologische indicatoren gebruikt. Verder ligt het plangebied en ligt de bovenzijde van oeverafzettingen met een hoge archeologische potentie hoger dan die van onderzochte vindplaatsen in de nabijheid.
 
De specifieke archeologische verwachting is hoog waar intacte oever-op-beddingafzettingen aanwezig zijn, al dan niet met (resten van) oude woongronden, middelhoog waar intacte oever-op-komafzettingen aanwezig zijn en laag waar de oeverafzettingen (ongeveer) zijn afgegraven tot op de beddingafzettingen (zuidelijk deel), een verstoorde bodemopbouw aanwezig is, of in de oude, verlande, brede bedding ligt van de Hollandse IJssel (noordelijk deel). Voor het deel ten zuiden van het Hoogland geldt specifiek een middelhoge en hoge archeologische resten vanaf het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd op rivierafzettingen ondieper dan 1,5 m -NAP. Voor het gebied ten noorden van het Hoogland geldt een middelhoge verwachting op resten uit de Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd, direct onder de bouwvoor, vanwege de ligging op de niet afgraven uiterwaarden van de Hollandse IJssel. Het type vindplaats dat voornamelijk te verwachten is zijn nederzettingen en/of huisplaatsen. Grafvelden zijn mogelijk ook in het gebied ten zuiden van de Hoogland te verwachten.
 
Geadviseerd wordt om een vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek naar de gronden waar een hoge en middelhoge archeologische verwachting geldt volgens de specifieke archeologische verwachtingskaart. Aan de hand van de aangetroffen archeologische indicatoren, die meer als bijvangst van het verkennend booronderzoek gezien kunnen worden, bevindt zich een duidelijke concentratie aan potentiële vindplaatsen rondom het Hoogland en het zuidelijk deel van het terrein (waar ook een deel lijkt te zijn afgekleid). Verder zijn de meeste archeologische indicatoren in de A-horizont en bovenin de oeverafzettingen aanwezig. Om die reden dient er in ieder geval een vlak te worden aangelegd bovenin de oeverafzettingen, direct onder de bouwvoor. Omdat de oeverafzettingen meestal binnen 30 à 50 cm zandiger worden, kan een tweede vlak op ca. 30 cm onder het eerste vlak worden aangelegd. Verder wordt geadviseerd om het uiterste noordwestelijke deel van het terrein en de zuidelijke zone, waar een lage archeologische verwachting geldt, volgens de specifieke archeologische verwachtingskaart vrij te stellen van een vervolgonderzoek.
  
Proefsleuvenonderzoek
Het proefsleuvenonderzoek betrof de aanleg van 14 sleuven (werkputten) op het zuidelijk deel en middendeel van het plangebied. Zowel het landschappelijke onderzoek middels de profielopbouw als het onderzoek van het archeologisch vlak geven geen aanleiding om van één of meerdere vindplaatsen binnen het plangebied te kunnen spreken. Het enige te duiden sporencluster is de herkende percelering uit ca. maximaal de laatste 150 jaar. De oorspronkelijk hoge archeologische verwachting voor het plangebied kan dan ook op basis van de resultaten naar een lage archeologische verwachting worden bijgesteld.
 
Gezien het ontbreken van archeologische waarden in het plangebied wordt geadviseerd de archeologische verwachting voor het onderzochte deel van het plangebied af te schalen tot laag. Het meest noordelijke deel kon door aanwezige bodemverontreiniging en beplanting niet worden onderzocht. Gezien het tot nu toe geheel ontbreken van archeologische waarden in het plangebied is het minder kansrijk dat in het meest noordelijk deel wel sprake kan zijn van een archeologische vindplaats.
 
Het plangebied kan vrij gegeven worden voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel geldt dat wanneer tijdens de grondwerkzaamheden in het plangebied onverhoopt toch archeologisch relevante zaken tevoorschijn komen, deze conform de Erfgoedwet moeten worden gemeld bij het bevoegd gezag (in deze de gemeente IJsselstein).
 
Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Duurzaamheid
Voor bedrijvenpark De Kroon zijn er grote duurzaamheidsambities. Doelstelling is om van het bedrijvenpark één van de meest duurzame bedrijvenzones te maken. In de stedenbouwkundige visie (zie bijlagen bij toelichting bijlage 1) wordt dit aspect beschreven. De thema's die relevant zijn voor het bestemmingsplan worden hierna toegelicht.
 
Levensloop
Duurzaamheid richt zich niet alleen op het heden en de toekomst, maar ook op de gehele levensloop van het gebied. Dit betekent dat duurzaamheid verankerd wordt in de volgende gebiedsfasen:
  1. In de ontwerpfase wordt duurzaamheid geborgd door een heldere duurzaamheidsambitie, de vertaling van de ambitie in het Beleidsplan Duurzaamheid en de verdere integratie van duurzaamheid in bijvoorbeeld bestekken en contractdocumenten.
  2. Vervolgens wordt duurzaam gebouwd, mede door het maken van zorgvuldige keuzes bij de inrichting van het gebied en de bouw van energieneutrale gebouwen en toepassing van circulaire materialen.
  3. De fase die volgt is de langste fase, namelijk de gebruiksfase. De stappen die genomen zijn in de ontwerp- en bouwfase vertalen zich in een duurzaam ingericht gebied dat vervolgens duurzaam gebruikt dient te worden. Duurzaam gebruik richt zich onder andere op een gezonde leefomgeving, de opwekking van duurzame energie, stimulering van openbaar vervoer en gebruik van de fiets, versterking van de natuur, verminderen van emissie van schadelijke stoffen, een goede waterhuishouding, circulaire processen waarbij grondstoffen worden hergebruikt, etc.
  4. Tot slot wordt bij de bouw al rekening gehouden met mogelijkheden voor circulariteit bij de sloop.
Belangrijke thema's
Binnen het spectrum van duurzaamheid voeren landelijk drie thema's de boventoon, die ook bij de ontwikkeling van De Kroon van toepassing zijn:
  1. Energietransitie – De noodzaak om het gebruik van fossiele brandstoffen af te bouwen en over te stappen op schone energie is onmiskenbaar. Dit betekent onder andere dat de gebouwen een goed isolerende schil krijgen, geen aardgasaansluitingen hebben, elektrisch materieel gebruiken, dat er zonnepanelen op de daken komen en het gebruik van elektrisch rijden gestimuleerd wordt door oplaadpunten te plaatsen.
  2. Circulariteit – Ook hier ligt een noodzaak om het gebruik van primaire grondstoffen te reduceren en het hergebruik van grondstoffen te vergroten. Hiertoe worden materialen toegepast die in de toekomst herbruikbaar zijn (grondstoffen van de toekomst) en worden de materialen zodanig toegepast dat ze in gescheiden stromen gedemonteerd of gesloopt kunnen worden. In de gebruiksfase zijn er kansen om grondstoffen uit de regio te hergebruiken of nuttige grondstoffen te delen met andere ondernemers.
  3. Gezondheid – Waar energietransitie en circulariteit over grondstoffen en materialen gaan, gaat gezondheid over mensen. Een gezond bedrijventerrein kenmerkt zich door onder andere schone (binnen)lucht, aangename omgevingstemperatuur, lage geluidbelasting en geluidluwe buitenruimten, groene wandelpaden en een goede verlichting. Daarnaast stimuleert de omgeving tot bewegen, zijn er vergaderplekken in het groen, is er aanbod van gezonde voeding en alle gelegenheid elkaar te ontmoeten en de sociale cohesie te versterken.
Het streven is om het gebied als geheel energieneutraal te maken (gebouwen, bedrijfsvoering en terreininrichting). De bedrijven die worden gevestigd op het terrein hebben elk andere wensen en behoeften qua energieprofiel. De gebouwen krijgen samen een groot dakoppervlak, dat veel kansen biedt voor het opwekken van duurzame energie (elektriciteit en/of warmte). Tegelijkertijd zijn er ook bedrijven met een grote vraag naar elektriciteit voor productieprocessen. Dit biedt mogelijk kansen voor het ontwikkelen van een energievoorziening waarmee het mogelijk is onderling energie uit te wisselen. Vooraf wordt voor het gehele gebied een energieplan opgesteld om deze kansen maximaal te benutten. Daarnaast wordt de noodzakelijke energietransitie vormgegeven door alle bedrijven gasloos te bouwen. Ook worden oplaadpunten aangeboden voor elektrisch rijden en wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van bodemwarmte.
 
Lichtuitstraling
De lichtuitstraling van het gebied op de omgeving wordt zoveel mogelijk beperkt door niet meer openbare verlichting langs de rand van het gebied toe te passen dan nodig is en armaturen zo te ontwerpen dat uitstraling wordt geminimaliseerd. Ook de verlichting van de gevels wordt zodanig uitgevoerd dat de lichtvervuiling beperkt blijft.
 
Bodem en water
De bestaande bodem in het gebied wordt waar mogelijk benut en behouden bij de inrichting van het gebied. Waar nodig wordt de bodem voorbelast met zand en voor het plaatsen van bomen en planten wordt geschikte grond gebruikt waarbij gelet wordt op de kwaliteit van de grond, bemesting en bodemleven (bijvoorbeeld RAG-substraten). Het water dat het gebied binnenkomt (met name hemelwater) wordt in het gebied gebufferd en vertraagd afgevoerd naar de omliggende watergangen. De kwaliteit van het oppervlaktewater wordt daarbij verbeterd door de filterende werking van de bode en beplanting. Op afzonderlijk bedrijfslocaties wordt groen, halfverharding en waterdoorlatende verharding toegepast.
 
Biodiversiteit en landschappelijke waarden
Het gebied vormt de overgang tussen het landelijk gebied en de bebouwde kom en krijgt daarom zowel natuur als bebouwing. Bij de inrichting van het gebied wordt gebruik gemaakt van onder andere inheemse beplanting, wordt natuurontwikkeling gestimuleerd en wordt de biodiversiteit bevorderd. Ook het natuurinclusief bouwen krijgt een plaats bij de ontwikkeling van de bedrijfspanden (onder andere gericht op vleermuizen en vogels). Door het vergroten van de biodiversiteit wisselen bloeiperioden zich af en kan er een grote diversiteit aan fauna worden aangetrokken naar het gebied. Een gezonde leefomgeving voor zowel mensen als ook bijvoorbeeld voor bijen en vlinders is het streven.
 
Daken
Verder wordt bij de inrichting van het gebied aandacht gegeven aan hittestress (water, lichte kleuren en schaduw), bijvoorbeeld door groene daken toe te passen en het plaatsen van zonnepanelen op de daken.
 
Twee hectare dakoppervlak
In de eindsituatie bevat bedrijvenpark De Kroon naar verwachting ruim twee hectare aan dakoppervlak. Het is de nadrukkelijke wens van de gemeente én ondernemers om dit oppervlak maximaal te benutten. Er zijn twee mogelijke functie voor het benutten van het oppervlak aan dakvlakken:
  • groen/waterberging;
  • zonnepanelen.
Er is weliswaar veel dakoppervlak beschikbaar, maar toch is er een grote druk op dit oppervlak. Het is wenselijk om zoveel mogelijk van het beschikbare dakoppervlak te benutten voor zonnepanelen om ten minste een energieneutrale ontwikkeling te garanderen en wellicht zelfs energie te kunnen leveren vanuit de locatie. Ook is het wenselijk om voor biodiversiteit, waterberging en filtering van fijnstof zoveel mogelijk groene daken toe te passen. De waterbalans is positief en het vasthouden van water kan bijdragen aan de duurzaamheid van het plan. 
 
Er zijn basisconcepten voorgesteld voor de invulling van de daken. Beide concepten zorgen voor een combinatie van twee functies:
  1. een groen dak gecombineerd met water;
  2. de aanleg van zonnepanelen en combinatie met groendaken.
4.11 Explosieven
Op de opslag van munitie en/of explosieven is de 'Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik' van toepassing. Deze circulaire kent een effectbenadering in tegenstelling tot het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat een risicobenadering kent. Er worden categorieën explosieven onderscheiden waarvoor per categorie aan te houden afstanden gelden. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn.
 
Planspecifiek
AVG Explosieven Opsporing Nederland heeft een vooronderzoek naar de aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) (AVG Explosieven Opsporing Nederland, 18 december 2018, zie bijlagen bij toelichting bijlage 22) uitgevoerd. Op basis van de beoordeelde feiten van het vooronderzoek is geconcludeerd dat er indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van CE. De gevechtshandelingen of CE gerelateerde handelingen die in en nabij het onderzoeksgebied hebben plaatsgevonden zijn het neerkomen van afwerpmunitie. De CE die mogelijk in het onderzoeksgebied kunnen worden aangetroffen zijn afwerpmunitie. Het noordelijke deel van het plangebied is verdacht op CE. De horizontale en verticale afbakening van de CE verdachte gebieden wordt nader uiteengezet in hoofdstuk 4.5 van het vooronderzoek. Voordat er bodemingrepen in het CE verdachte gebied uitgevoerd worden, dient er vervolgonderzoek uitgevoerd te worden.
 
In het voorliggende bestemmingsplan is het vervolgonderzoek ter plaatse van het CE verdachte gebied geborgd middels een voorwaardelijk verplichting. In de regels van het voorliggende bestemmingsplan is een bepaling opgenomen dat er voorafgaand aan grondroerende (graaf)werkzaamheden nagegaan moeten worden of er niet gesprongen explosieven in de grond aanwezig zijn.
 
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan. 
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). 
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Navolgend worden per artikel de belangrijkste aspecten beschreven.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels 
Artikel 3 Bedrijventerrein
Aan de uitgeefbare gronden van het bedrijventerrein is de bestemming 'Bedrijventerrein' toegekend. Binnen deze bestemming zijn bedrijven, kantoren, productiegebonden detailhandel, dienstverlening en bijbehorende voorzieningen toegestaan. Er zijn uitsluitend ondergeschikte, bij een bedrijf behorende kantoren en kleinschalige zelfstandige kantoren toegestaan. De vloeroppervlakte van een kantoor mag niet meer bedragen dan 50% van de vloeroppervlakte van bedrijfsgebouwen, tot een maximum van 1.500 m².
 
Op de verbeelding is maximale milieucategorie voor bedrijven aangegeven. Aan de noordzijde is ten hoogste categorie 3.2 toegestaan, terwijl zich aan de zuidzijde bedrijven tot en met categorie 4.1 mogen vestigen. Voor het toegestane type bedrijven wordt verwezen naar de Staat van bedrijfsactiviteiten. Hiervan kan afgeweken worden als bedrijven uit een hogere categorie of niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen bedrijven naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de rechtstreeks toegestane bedrijven.
 
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen is een bouwvlak opgenomen. Voor gebouwen geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 20 m mag bedragen. Er geldt een maximum bebouwingspercentage van 70%, waarvan onder voorwaarden afgeweken kan worden. Verder mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden.
 
Artikel 4 Groen
De groenbestemming is opgenomen voor het openbare groen aan de randen van het plangebied en de belangrijke groenstructuren op het bedrijventerrein. Het Hoogland, die behouden blijft als waterkering en als verbinding voor langzaam verkeer gebruikt zal worden, is tevens als 'Groen' bestemd'. De beoogde wadi's hebben ook de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, bermen, beplanting, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voet- en fietspaden, inritten speelvoorzieningen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen toegestaan.
 
Er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 4 m en een oppervlakte van niet meer dan 20 m² per gebouw. Verder is het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
  
Artikel 5 Verkeer
Voor de verkeersstructuur, die bestaat uit de rondweg en de entree, is de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Ook de bestaande weg aan de zijde van de rijksweg A2 (Hoogland) heeft deze bestemming. De nieuwe carpoolplaats met een standplaats ten behoeve van horeca is met een aanduiding binnen de bestemming 'Verkeer' mogelijk gemaakt. De gronden aangewezen voor 'Verkeer' zijn onder andere bestemd voor wegen, straten, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, in- en uitritten en groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen. Verder zijn vormen van duurzame energieopwekking, zoals luifels met zonnepanelen, mogelijk, waarbij tevens voldaan moet worden aan de bouwregels.
 
Er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 4 m en een oppervlakte van niet meer dan 20 m² per gebouw. Ook binnen deze bestemming zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
 
Artikel 6 Water
De watergangen en -partijen zijn voorzien van de bestemming 'Water'. Deze zijn gelegen aan de noord- en zuidzijde van het plangebied en nabij de beoogde carpoolplaats. De gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.
 
Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
 
Artikel 7 Leiding - Brandstof
De gronden die binnen de belemmeringenstrook van de brandstofleiding aan de noordzijde van het plangebied liggen zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof'. Bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden is hier uitsluitend toegestaan na advies van de beheerder van de brandstofleiding.
 
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van waterkering nabij de Hollandsche IJssel en de waterkering ter hoogte van het Hoogland. Het is pas toegestaan om te bouwen en werken en werkzaamheden uit te voeren nadat er advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering. 
  
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 9 Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Artikel 10 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bouwregels opgenomen ten aanzien van bestaande bouwwerken en ondergronds bouwen.   
 
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik opgenomen.
     
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is een algemene regel opgenomen waarmee afgedwongen wordt dat in het noorden van het plangebied nader onderzoek naar niet gesprongen explosieven plaats moet vinden, voordat er ingrepen in de bodem worden uitgevoerd.
 
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
 
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen voor het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om de Staat van bedrijfsactiviteiten te wijzigen.
 
Artikel 15 Parkeren
In dit artikel is bepaald dat in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losruimte op het bouwperceel voorzien moet worden, waarbij wordt verwezen naar het Parkeerbeleidsplan IJsselstein of de opvolger daarvan.
 
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
 
Artikel 17 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
 
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk  plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 van het Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. De gemeente IJsselstein heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden het gemeentelijk kostenverhaal en de verplichting tot vergoeding van eventuele planschade, die het nieuwe planologische kader kan veroorzaken, geregeld. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.
 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter visie gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt en ligt het bestemmingsplan na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld, dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
De omgeving is in 2016, in het kader van het voorontwerp bestemmingsplan dat in 2017 gepubliceerd is, betrokken bij het plan. Met de opmerkingen die destijds gemaakt zijn is rekening gehouden in het huidige plan.
 
Recentelijk is het Groenplatform IJsselstein geïnformeerd over het nieuwe plan en het uitgevoerde ecologisch onderzoek. Zij waren tevreden met het plan en zijn content met de maatregelen die getroffen gaan worden. Het Groenplatform IJsselstein zal betrokken worden bij de (ecologische) inrichting van de openbare ruimte.
 
In het kader van het voorontwerp bestemmingsplan zal de omgeving geïnformeerd worden over het actuele plan.
7.1 Overleg
In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Bro zal het plan toegestuurd worden aan de wettelijke vooroverlegpartners. Hun reacties zullen in deze paragraaf of een separate bijlage worden samengevat en van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
7.2 Inspraak
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende inspraakreacties in deze paragraaf of een separate bijlage worden samengevat en van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
7.3 Zienswijzen
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen in deze paragraaf of een separate bijlage worden samengevat en van een gemeentelijke reactie worden voorzien.