Artikel 26:               Algemene vrijstellingsbevoegdheid

                        toelichting  inhoudsopgave  begripsbepalingen  wijze van meten

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, vrijstelling verlenen van:

 

a.      de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

 

b.      het bepaalde in de artikelen 3, 4, 5, 7, 8, 11 en 12 ten aanzien van het toelaten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van paardrijdbakken worden gebouwd, mits:

-          de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van paardrijdbakken ten hoogste 1,50 m zal be- dragen, indien:

1.      het uitsluitend gaat om een hobbymatige functie bij het wonen;

2.      een paardrijdbak achter de (bedrijfs-/dienst)woning wordt gesitueerd;

3.      de afstand van een paardrijdbak tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 5,00 m bedraagt;

4.      er een minimale afstand van 30 meter tussen de paardrijdbak en woningen van derden wordt aangehouden;

5.      wanneer er verlichting wordt gebruikt, er sprake dient te zijn van objectgerichte verlichting, die niet tot buiten de erfgrens reikt. Dit dient te worden aangetoond door middel van een verlichtingsrapport;

6.      de oppervlakte van een paardrijdbak maximaal 2400 m² bedraagt, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van het bouwperceel dat tot de (bedrijfs-/dienst)woning moet worden gerekend;

7.      de landschappelijke inpassing gestalte krijgt door de aanleg van een opgaande beplantingsstrook van ten minste 5,00 m tussen de paardrijdbak en de erfafscheiding;

 

c.      de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;

 


 

d.      de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30,00 m;

 

e.      het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:

1.      de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;

2.      de hoogte leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;

 

f.        het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak en toestaan dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:

1.      plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatieka-nalen en schoorstenen;

2.      gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;

3.      één erker per (hoofd)gebouw over maximaal de halve gevelbreedte;

4.      ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits:

-          de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m overschrijdend.