direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Annen Dorp - Herontwikkeling Annerstreek 65 e.o.
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen bestaat uit het realiseren van acht woningen ter plaatse en in directe nabijheid van Annerstreek 65 in Annen. De vrijstaande woning aan Annerstreek 65 wordt herbouwd als zijnde vrijstaande woning. Ten westen van de woning aan Annerstreek 65 worden twee dubbele woningen (vier woningen) en drie vrijstaande woningen gebouwd.

Op basis van de Woonvisie 2020+ van gemeente Aa en Hunze kan worden afgeleid dat in de kern Annen een (grote) behoefte aan nieuwbouw van woningen bestaat. Op basis van het hieruit voortvloeiende en recentelijk vastgestelde Afwegingskader Woningbouw is gebleken dat onderhavig bouwvoornemen goed passend is in de woningbehoefte, zowel ten aanzien van het type als het aantal woningen.

In de Woonvisie 2020+ is eveneens ingegaan op de locatie van woningbouw. In dit kader is het begrip 'Vitale dorpen, krachtig buitengebied' relevant. Hierin valt te lezen dat de gemeente bij het toevoegen van woningen hoofdzakelijk inzet op bouwen binnen of aan de randen van de bebouwde kom. Op deze manier versterken de nieuwe woningen het dorp. Voor het toevoegen van woningen wordt eerst gekeken naar transformatie van bestaand vastgoed en het invullen van eventueel braakliggend terrein. Voor een klein deel is sprake van transformatie van bestaand vastgoed (Annerstreek 65). Aangezien voor het overige deel het plan direct grenst aan de rand van de bebouwde kom, is het planvoornemen passend in het gemeentelijke beleid.

Op basis van het huidige bestemmingsplan is de nieuwbouw op deze locatie niet toegestaan. Om de woningen juridisch-planologisch mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Geldende plannen

Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Annen Dorp' (vastgesteld op 30 september 2009). In onderstaande figuur is een uitsnede van de verbeelding opgenomen, waarin het plangebied globaal is aangegeven. Voor een exacte duiding van het plangebied wordt naar de verbeelding behorend bij voorliggend plan verwezen.

Het plangebied heeft momenteel de bestemming 'Agrarische cultuurgrond'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor onder andere cultuurgrond en bebossing. Op basis van de huidige bestemming is de nieuwbouw van de zes woningen conform de bouw- en gebruiksregels niet toegestaan.

Het perceel Annerstreek 65 heeft de bestemming 'Woondoeleinden 3' met de aanduiding 'karakteristiek'. De nieuwe ontwikkeling ter plaatse van dit perceel - te weten de bouw van twee vrijstaande woningen - past niet binnen het huidige bouwvlak en de bouwregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0001.png"
Figuur 1.1: Uitsnede bestemmingsplan 'Annen Dorp' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Begrenzing

Het plangebied ligt ten noorden van het dorp Annen, in de buurt van de Zuidlaarderweg. Ten zuidwesten van het plangebied ligt de weg Annerstreek, een deels onverharde weg. Het zuidoosten van het plangebied - naast het perceel Annerstreek 65 - grenst aan de Nijedijk. Het gebied ten noordoosten van het plangebied is in gebruik als agrarisch land. Aansluitend aan het westen van het plangebied zijn bestaande woningen gesitueerd.

Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal aangeduid als gemeente Anloo, sectie U, nummers 1479 en 1480.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0002.png"
Figuur 1.2: Luchtfoto plangebied (bron: PDOK)

1.4 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk geeft een beschrijving van het plangebied in huidige en toekomstige weer. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Daarbij gaat het hoofdstuk in op beleidsdocumenten die van invloed zijn op het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 betreft de toets aan wet- en regelgeving op het gebied van natuur, milieu, externe veiligheid, archeologie en dergelijke. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische vormgeving. In dit deel van de toelichting worden de regels nader uitgelegd. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid zijn opgenomen in hoofdstuk 6 en hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Historie Annen

2.1.1 Oorsprong en ruimtelijke ontwikkeling

Uit de aanwezigheid van de hunebedden, grafheuvels en celtic fields ( prehistorische raatvormige akkercomplexjes) kan worden afgeleid dat er ter plaatse van het huidige dorp Annen vermoedelijk al tussen de zesde en negende eeuw sprake was van bewoning. Langs de karrenpaden op de Hondsrug, op de overgang van zand naar veen, was de situatie gunstig om te leven. Er was ruimte voor akkerbouw en groenland voor het vee. Daarnaast was er leem voor de huizen en de pottenbakkerij en turf om te stoken. Zo ontstonden buurtschappen waar in groepsverband werd geleefd. De boerensamenleving heeft, in nauwe samenhang met het landschap, tot een nederzettingspatroon van het type esdorp geleid, waarvan de kenmerken ook in Annen nog steeds zichtbaar zijn.

Typerend voor deze esdorpen zijn de essen, het bouwland op de hoger gelegen delen en het lagere en vochtiger beekdal als hooiland en voor de beweiding van het vee. Op de overgang van hoog naar laag ligt het dorp met zijn boerenerven en brink. Elk deel heeft zijn karakteristieke structuur en beplanting:de perceelsindeling van de es, en beplanting van de esranden; de percelering en houtwallen die het beekdal insteken en in de dorpen de informele groepering en afwisseling van boerderijen en groene open ruimtes..Het wegenptroon volgt de informele indeling. Vanuit het dorp zijn vaak meerdere doorzichten, zowel naar de essen als naar het beekdal.

In Annen zijn veel van deze kenmerken nu nog steeds terug te vinden. De brink, de zuides, de Anlooërweg, de Kruisstraat, de Wolden, de Zuidlaarderweg en de Annerstreek behoren tot deze historische structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0003.jpg"  afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0004.jpg"
Figuur 2.1: Kaart 1850 (bron: topotijdreis) Figuur 2.2: Kaart 1910 (bron: topotijdreis)

De Annerstreek ligt op de overgang van de es naar het Hunzedal. Tot begin van de 20ste eeuw staat de bebouwing van Annen rondom de Brink en langs de noordzijde van de Annerstreek ongeveer ter plaatse van de kruising met het huidige pad Noordloo. Langs de verharde weg van Annen naar Gieten, de Zuidlaarderweg, groeit gestaag de lintbebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0005.jpg"  afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0006.jpg"
Figuur 2.3: Kaart 1960 (bron: topotijdreis) Figuur 2.4: Kaart 2020 (bron: topotijdreis)

In de jaren '60 van de vorig eeuw is de Zuidlaarderweg aan beide zijden aaneengesloten bebouwd geraakt en op de noord es is de eerste planmatige uitbreiding gekomen. De Annerstreek is ietsje verdicht maar er blijven veel open ruimtes en doorzichten; de bebouwing is niet aaneengesloten.

Aan het begin van deze eeuw is de noord es en het gebied tussen de Annerstreek en de Zuidlaarderweg bebouwd. De Annerstreek is langs de zuidzijde aaneengesloten bebouwd geraakt.

2.1.2 Landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0007.jpg"
Figuur 2.5: Landschap (bron: Cultuurhistorische Kompas, provincie Drenthe 2009)

De Annerstreek ligt op de overgang van de Hondsrug naar het Hunzedal.

De karakterstieken van deze twee zones zijn;

Hondsrug

  • De oorspronkelijke middeleeuwse routes die de dorpen verbinden en die vrijwel intact en functioneel zijn
  • De noord - zuid keten van esdorpen, waarvan de typerende structuren en elementen nog merendeels herkenbaar zijn
  • Een grote dichtheid aan prehistorische (en historische) bewoningssporen, zoals hunebedden, grafheuvels en celtic fields, waarvan een deel als keten een prehistorische route over de Hondsrug markeert;
  • Een reeks van grote boseenheden, vooral staatsboswachterijen, die door de rechthoekige vormen en hun massa scherp begrensd en zichtbaar zijn in het landschap.

Hunzedal

  • De openheid en grote schaal van het dal wordt benadrukt door de begrenzingen aan de oostzijde en de westzijde: de bebouwingslinten van de randveenontginningen en de vrij steile rand van de Hondsrug met haar besloten boseenheden
  • Enkele dwarsverbindingen die de esdorpen verbinden met hun randveenontginingen.
2.1.3 Ligging en bereikbaarheid

Het dorp is goed bereikbaar. Het ligt aan de autoweg N34 en heeft een directe afslag vanaf deze weg. Vanaf de afslag is het plangebied te bereiken via de oude wegen van het dorp; de Anloeërweg, de Kruisstraat, de Brink, de Zuidlaarderweg. Deze oude wegen lopen langs de rand van de voormalige noordes en langs de rand van de brink. Het is nog steeds de doorgaande route voor het dorp.

Het zuidoostelijke deel van de Annerstreek, vanaf de Nijedijk tot aan Annerstreek 116, is een onverhard zandpad. Via een doorsteek vanaf de Zuidlaarderweg is het verharde deel van de Annerstreek goed te bereiken. Een deel van de Annerstreek is ter plaatse van het plangebied particulier eigendom.

2.2 Huidige situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0008.jpg"
Figuur 2.6: Open topo (bron: ESRI)

Het plangebied zoals aangegeven op bovenstaande kaart ligt in de dorpsrand van Annen. Op de hoek met de Nijedijk staat een voormalige keuterboerderij, Annerstreek 65. Het andere deel van de strook is onbebouwd en heeft een agrarisch gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0009.png"
Figuur 2.7: Annerstreek 65 (bron: Kort verslag locatie bezoek Annen, Annerstreek 65, Bijlage 1)

Dit oude keuterboerderijtje is aangewezen als karakteristiek pand. Het pand wordt bewoond. De buitenzijde en de binnenzijde zijn in redelijke orginele staat, de bouwkundige staat is matig tot slecht.

Het pand is gesitueerd op de overgang van de lintbebouwing langs de Zuidlaarderweg en de Hondsrug naar het open landschap van het veengebied. Aan het zandpadgedeelte is het de enige bebouwing aan de open landschapszijde. Door de open ligging in de dorpsrand is het pand alzijdig zichtbaar vanuit de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0010.jpg"
Figuur 2.8: Zicht op Annerstreek vanaf de Nijedijk (bron: streetview)

Dit zicht op de Annerstreek is een authentiek beeld. Op de topografisch kaart uit begin vorige eeuw is te zien dat de keuterboerderij aan de Annerstreek 65, rechts op de foto, en de grote boerderij op de Zuidlaarderweg 61, links op de foto, de enige aanwezige bebouwing was in dit deel van de Annerstreek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0011.jpg"
Figuur 2.9. Uitsnede topografische kaart 1930 (bron: Topotijdreis)

De lintbebouwing aan de Annerstreek concentreerde zich tot halverwege de vorig eeuw ten noorden van het dorp, ongeveer ter plaatse van het huidige pad Noordloo. In tegenstelling tot nu stond de lintbebouwing voornamelijk langs de noordzijde van de Annerstreek. Nu is de zuidzijde van de Annerstreek bijna aaneengesloten bebouwd en verdicht. De noordijzde is incidenteel verdicht.

Hierdoor zijn er vanaf de Annerstreek veel vergezichten naar het Hunzedal. Het zicht op de noordes is door de aaneegesloten bebouwing langs de zuidzijde van de Annerstreek en het bebouwen van de es verdwenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0012.jpg"
Figuur 2.10: Zichtlijnen vanaf de Annerstreek op het open landschap (bron: open topo en BugelHajema))

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0013.jpg"  afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0014.jpg"
Figuur 2.11: Zicht op het Hunzedal Figuur 2.12: Bebouwingsbeeld noordzijde (foto's Bugelhajema)

Langs de Annerstreek staat een gevarieerde mix van oude boerderijen en burgerhuizen, die in de loop van de tijd gebouwd zijn. Het bebouwingbeeld is landelijk en informeel. De huizen staan in een ruime en open setting, er is geen strakke rooilijn. De huizen zijn overwegend vrijstaand, één hoog en afgedekt met een pannen of rieten dak met de nok haaks op de weg. Het kleur en materiaalgebruik is tradioneel.

De straat heeft een landelijk weg profiel. Het is een smalle geasfalteerde straat 3,5 – 4m met molgoten en bijna overal zijn grasbermen. Er zijn geen trottoirs en opsluitbanden. Langs de weg met grasbermen is hier en daar een monumentale bomenrij of een lage heg. Een klein deel van de straat langs het plangebied is een zandpad.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0015.jpg"  afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0016.jpg"
Figuur 2.13 en 2.14: bebouwing aan de zuidzijde van het plangebied; de achterzijde van de boerderij aan de Zuidlaarderweg 61 en de vrijstaande woningen (bron: Bugelhajema)

Tussen de boerderij aan de Zuidlaarderweg 61 en de doorsteek naar de Zuidlaarderweg zijn in de jaren vijftig van de vorie eeuw een rijtje van drie twee onder één kap woningen en in de jaren zeventig drie vrijstaande woningen gebouwd. Deze woningen vormen de bebouwingsrand van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0017.jpg"  afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0018.jpg"
Figuur 2.15 en 2.16 bebouwing aan de zuidzijde van het plangebied; de twee-onder-één-kap en de vrijstaande woningen (bron: Bugelhajema)

2.3 Nieuwe situatie plangebied

In de nieuwe situatie wordt passend binnen het ontwikkelingspatroon van Annen het lint ter plaatse van het plangebied deels verdicht.

Passend binnen het ontwikkelingspatroon betekent dat er open ruimtes en voldoende zichtlijnen naar het beekdal blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0019.jpg"
Figuur 2.17: Zichtlijnen vanaf de Annerstreek in de nieuwe situatie op het open landschap (bron: open topo en BugelHajema)

Circa eenderde deel van bestaande strook grasland langs de Annerstreek blijft in de nieuwe situatie open en wordt groen. Het nieuwe stukje lint sluit aan bij het erf van de Annerstreek 35.

Het open deel is gesitueerd tegenover de boerderij aan de Zuidlaarderweg 61. Deze karakteristieke boerderij houdt op deze wijze haar historische relatie met het beekdal. Het authentieke ensemble met de achterzijde van de boerderij Zuidlaarderweg 61 en het keuterboerderijtje op de hoek van de Annerstreek behoudt haar open setting.

In het nieuwe stukje lint zijn vier nieuwe bouwvolumes getekend. Het zijn afwisselend twee blokjes met twee aaneengebouwde woningen en twee vrijstaande woningen. Deze bebouwing wordt kleinschalig en moet aansluiten bij hiervoor beschreven bebouwingskenmerken van de Annerstreek. De huizen vormen geen aaneengesloten front aan de straat. Dit wordt in de bestemmingsplanregeling geborgd onder andere door een maximale breedte voor te schrijven, per bouwvolume een bouwvlak op te nemen, door de vrijstaande en twee aaneen gebouwde woningen af te wisselen en op de verbeeldinge een minimale afstand van 10 m tussen de bouwvlakken te tekenen. Er wordt geen strakke voorgevellijn voorgeschreven, maar wel een zadelkap met de nokrichting haaks op de Annerstreek. Het blok van twee-aaneengebouwde woningen worden voorzien van een dubbel zadeldak. Dit is om de schaal van het bouwvolume aan de straat te laten aansluiten bij de andere bebouwing aan de straat. De daken mogen worden beëindigd met wolfseind.

In afwijking van de regels over de goothoogte, dakvorm en woningbreedte, mag een woning (zowel vrijstaand als twee-aaneengebouwd) ook als een zogenaamde krimpenwoning worden gebouwd. Een krimpenwoning is een woning met een zadeldak, waarbij het volume in de overgang van 'schuur'- naar 'woon' deel in de breedte 'krimpt' en een verhoogde goothoogte in het inspringende deel heeft, zoals hieronder is afgebeeld:

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0020.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0021.png"

Het is een oude agrarische bouwvorm die ook op de Annerstreek veel voorkomt en die goed past bij het landelijke karakter van de streek. Om te voorkomen dat bij de krimpenwoningen het bouwvolume aan de straat te groot wordt ten opzichte van de omringende woningen is de gevelbreedte van de twee- aaneengebouwde woning maximaal 4,5 m en de goothoogte in het inspringende deel niet meer dan 4,5 m. Als de goothoogte in het inspringende deel groter is dan 3m dan dient de kap beeindigingd te worden met een wolfseind.

Het herstellen en opknappen van het keuterboerderijtje op de Annerstreek 65 naar een huidige bouw- en woontechnische standaard bleek niet haalbaar. De bestaande keuterboerderij wordt in de oorspronkelijke vorm teruggebouwd. In bijlage 5 Kort verslag locatiebezoek Annen Annerstreek 65 Karakteristiek pand staan de voorwaarden waar deze herbouw aan moet voldoen. Op het vergrote erf van de keuterboerderij wordt een schuurwoning bijgebouwd. Deze is onder andere bedoeld als wisselwoning.

Om de schuurwoning op voldoende afstand van de voorzijde van de keuterboerderij te kunnen plaatsen is het bouwvlak van nr. 65 1 m richting de Annerstreek vergroot. Het bouwvlak van nr. 65 is in zuidwestelijke richting ook met 1m vergroot. Hiermee krijgt -indien dit nodig is- het herbouwplan iets meer bouwmogelijkheid.

In hoofdstuk 3.3.6 zijn beeldreferenties voor de nieuwe huizen opgenomen

De inrichting van de Annerstreek en het straatprofiel kan blijven zoals deze nu is. De grasberm en heg langs de noordzijde blijft, maar wordt wel onderbroken door inritten voor het parkeren op eigen erf. Langs de open groenstrook kan een rij eikenbomen geplant worden. Zo'n onderbroken patroon van laanbeplanting is kenmerkend voor het landelijke en informele karakter van de Annerstreek. In de groenstrook kan de vereiste waterberging geintegreerd worden, bijvoorkeur als wadi of als sloot met een flauwe gradient. Het onverharde deel, het zandpad tussen de karakteristieke boerderij aan de Zuidlaarderweg 61 en het keuterboerderijtje op de Annerstreek 65 kan ook blijven. Het keuterboerderijtje en de schuurwoning op het erf van Annerstreek 65 zijn, net zoals nu voor de auto te bereiken vanaf de Nijedijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0022.jpg"
Figuur 2.18: Indicatieve schets verkaveling in luchtfoto Annerstreek e.o. (bron: BugelHajema)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.


Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt. De Ladder wordt doorlopen in paragraaf 4.11 van deze onderbouwing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Deze visie is in 2018 nogmaals geactualiseerd en vastgesteld op 3 oktober 2018. De Omgevingsvisie Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie
De volgende missie is geformuleerd: "het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is." De kernkwaliteiten dragen bij aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van deze kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik
In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit
De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Kaarten en doelstellingen
Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. Landschap is één van de zes kernkwaliteiten van Drenthe. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen. Het plangebied is gelegen binnen het esdorpenlandschap

Het Drents plateau bestaat voornamelijk uit esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide. Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).

Rond de dorpen liggen de landschapsonderdelen die vanouds in het landbouwsysteem elk hun eigen functie hadden. Direct aan de rand van het dorp lagen de ‘goorns’: kleinschalige, verkavelde gebieden met hagen en singels, waar onder andere groenten voor menselijke consumptie werden verbouwd. Op de hoger gelegen gronden ontwikkelden zich door de eeuwen heen de essen, omzoomd door bosjes, strubben of soms een ringwal. In het lager gelegen beekdal lagen de graslanden, tot aan het begin van de vorige eeuw onverdeeld, de zogenaamde madelanden. Later zijn de beekdalen sterk verkaveld en hebben ze door de aanleg van houtwallen een kleinschalig, besloten karakter gekregen. Buiten de gecultiveerde wereld lag de grote ‘woestenij’: het veld, de heide. Dit is een vaak enorm grote ruimte die gebruikt werd om de schapen te weiden. Door ontginning en bebossing (tot ver in onze eeuw) zijn de meeste van deze heidevelden verdwenen.

Het landelijke gebied dringt tot diep in de dorpstructuur door. De brink vormt nu vaak het centrum van het dorp. De brinken waren (zijn) beplant met opgaande bomen, veelal eiken. Rond de brink werden de boerderijen gegroepeerd. Brinken lagen van oorsprong aan de rand van het dorp. De open ruimten worden gevormd door één of meer brinken, erven, kleine akkers en weilanden tussen de bebouwing. Van oudsher is er een functionele samenhang tussen deze ruimten en de bebouwing. Het wegenpatroon is een vervlechting van bochtige wegen, bestaande uit één of enkele doorgaande wegen en enkele minder belangrijke wegen die daarop aansluiten. De nu nog zichtbare klinkerbestrating is hiervoor kenmerkend. Waar het nog gaaf is, maakt het dorpssilhouet de indruk van een hoogstaand bos met daartussen en aan de randen lage dorpsbebouwing. De bebouwing is landelijk van karakter en bestaat vooral uit typische boerderijen die schijnbaar willekeurig geplaatst zijn. Soms steekt een kerktoren of molen boven het silhouet uit.

Het provinciaal beleid is gericht op het behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting. Ook is het beleid gericht op het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand)beplanting.

Het onderhavige bestemmingsplan borduurt voort op deze beleidsuitgangspunten. Dit is in hoofdstuk 2 aan de orde gekomen.

Cultuurhistorie
Het cultuurlandschap, met daarin het gebouwde erfgoed als ankerpunten, is sterk bepalend voor hoe men de leefomgeving ervaart. Het geeft er betekenis aan en is zo direct verbonden met het beeld van de Drentse identiteit. Daarom heeft de provincie de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), die het provinciaal belang vastlegt, met daarin drie sturingsniveaus. Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe.

Het terrein is gelegen binnen het deelgebied 3: 'Hondsrug en Hunzedal'. Bepalend voor dit deelgebied zijn drie zones, die parallel aan elkaar liggen en die samenvallen met de ondergrond: de hoge Hondsrug, het lage Hunzedal (beiden ontstaan in de voorlaatste ijstijd) en een reeks randveenontginningen.

De hoofdstructuur van de Hondsrug wordt hoofdzakelijk bepaald door een keten van esdorpen en essen van noord naar zuid over de rug, afgewisseld met grote, zich scherp aftekenende bossen. De continue bewoningsgeschiedenis vanaf de prehistorie blijkt uit de grote dichtheid aan hunebedden, grafheuvels en celtic fields, die, net als de esdorpen, zijn verbonden aan doorgaande routes die sinds de prehistorie over de Hondsrug lopen.

Het Hunzedal contrasteert als laaggelegen, open en nagenoeg onbebouwd gebied met de Hondsrug. De wegdorpen van de randveenontginningen vormen een langgerekt bewoningslint, dat de grens markeert tussen het Hunzedal en de grootschalige veenkoloniale ontginningen.

Richtinggevend voor dit deelgebied is het herkenbaar houden van de overgangen en de grenzen tussen de drie parallelle structuren van de Hondsrug, het Hunzedal en het lint van de randveenontginningen.

Het sturingsniveau 'Eisen stellen' is van toepassing. Gebieden waar de provincie eisen stelt kenmerken zich in het algemeen door grotere en meer planmatige ontwikkelingen. Bovendien zijn dit gebieden waar de cultuurhistorische samenhang zeer groot is. In deze gebieden wil zij de ontwikkelingen in de vanuit cultuurhistorie gewenste richting kunnen (bij)sturen. Van de initiatiefnemer verwacht de provincie dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen voort op de bestaande cultuurhistorische samenhang. De provincie zal daarbij vanaf het begin een plek bedingen in het planvormingsproces. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de cultuurhistorische samenhang vormen het vertrekpunt van de inzet.

Paragraaf  4.5 beschrijft dat de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast door de ontwikkeling.

Archeologie
Het provinciaal beleid voor de Drentse archeologie is gericht op instandhouding, bescherming, beleven en benutten. Het archeologisch erfgoed behoort tot het ruimtelijk erfgoed en is een belangrijke bouwsteen van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Drenthe (kernkwaliteit archeologie). Het plangebied heeft het beschermingsniveau '1: Generiek' en '4: verwachte archeologische waarden beekdal'.

Het beschermingsniveau Generiek richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.

Wat betreft het beschermingsniveau voor de verwachte archeologische waarden beekdal kan het volgende worden gesteld. In gebieden of terreinen waar archeologische waarden worden verwacht (verwachtingsgebieden) die van provinciaal belang zijn, stuurt de provincie op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek, conform de gangbare, in de archeologische beroepsgroep geldende kwaliteitseisen. Onder deze verwachtingsgebieden vallen alle Drentse essen en beekdalen, het Holtingerveld (voorheen de Havelterberg), het Drentsche Aa-gebied, de gebieden waar Celtic fields worden verwacht, offerveentjes en het vermoede traject van de prehistorische weg over de Hondsrug. Als hier archeologische waarden worden aangetroffen, verwacht de provincie dat deze door hun ruimtelijke spreiding, samenhang, zeldzaamheid, tijdsdiepte en/of goede fysieke kwaliteit van provinciaal belang zullen zijn. Een direct gevolg van deze sturingsrichting is dat de provincie vroegtijdig in het planproces met initiatiefnemer(s) en/of gemeente het Programma van Eisen voor archeologisch onderzoek wil afstemmen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een archeologische verwachting die van provinciaal belang archeologie is, is een onderzoeksvrijstelling tot maximaal 1.000 m2 mogelijk. Over de gemiddelde dikte van de bouwvoor zijn afspraken gemaakt met de gemeenten en LTO Noord. De bovenste 30 cm plus 10 cm voor niet-kerend woelen zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek.

In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Het aspect archeologie wordt nader beschreven in hoofdstuk 4.4.

Aardkundige waarden
Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog wordt gewaardeerd. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het perceel heeft een hoog beschermingsniveau. In gebieden met een hoog beschermingsniveau heeft de provinctie de ambitie om de context en het referentiebeeld van de aardkundige eenheid te behouden of te herstellen. In deze gebieden staat zij ontwikkelingen alleen toe als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden. De meest gave en zeldzame gebieden, de zogenaamde stergebieden, wil de provincie veiligstellen. Verandering van inrichting of beheer zijn niet toegestaan, tenzij ze nodig zijn om de aardkundige waarde te behouden of te versterken of om aardkundige processen te herstellen, zoals het afplaggen in stuifzandgebieden. De overige gebieden wil de provincie beschermen. In beginsel kunnen ontwikkelingen in deze gebieden alleen worden toegestaan, als de kenmerken en gaafheid worden behouden. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de aardkundige waarden vormt het vertrekpunt bij planvorming.

Het perceel is op de kaart 'aardkundige waarden' ook aangeduid als 'De Hondsrug UNESCO global geopark'. De Hondsrug is een markant en dominerend onderdeel van het Drents Plateau. Het landschappelijk contrast met het naastgelegen Hunzedal is beeldbepalend. De bijzondere geologie van de Hondsrug is de inspiratie geweest voor het ontwikkelen van een geopark. De Hondsrug is het eerste gebied in Nederland dat is erkend als UNESCO Global Geopark. Dat is een gebied met bijzondere geologische kwaliteiten en, daarmee samenhangende, cultuurhistorische en ecologische waarden. In dit gebied zijn de kernkwaliteiten archeologie, landschap en cultuurhistorie onlosmakelijk gekoppeld aan het (economische) vestigingsklimaat en de vrijetijdseconomie. De provincie zet deze gebiedskwaliteiten in voor een duurzame economische ontwikkeling van het gebied. De Hondsrug UNESCO Global Geopark draagt bij aan bewustwording, kennisverbreding en een inspirerend kader van kernkwaliteiten voor nieuwe initatieven. Gezamenlijk met partners geeft de provincie uitvoering aan het Masterplan Geopark. Via educatie en recreatieve activiteiten versterkt zij de kennis over en de waardering voor de bijzondere kwaliteiten archeologie, cultuurhistorie, landschap en aardkundige waarden.

Waar dat kan is met deze beschreven waarden rekening gehouden, zoals in hoofdstuk 2 en ook in hoofdstuk 4 is aangegeven.

Overige waarden
Het perceel heeft tot slot nog een specifieke waarde ten aanzien van de milieukwaliteit (externe veiligheid en luchtkwaliteit) en het watersysteem. Deze thema's komen in hoofdstuk 4 nader en gespecificeerd aan de orde.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening (POV) vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar concrete regels. Op 3 oktober 2018 is de actualiseerde versie door Provinciale Staten vastgesteld. De POV is in 2021 op enkele onderdelen herzien. Dit heeft geen gevolgen voor onderhavige ontwikkeling, omdat dit andere onderwerpen (waaronder detailhandel, zonne-energie en omzetting van verblijfsrecreatie naar wonen) betreft.

In de Omgevingsverordening is opgenomen (artikel 2.6) dat in een ruimtelijk plan uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Het plan maakt daarbij geen activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten. In de vorige paragraaf 3.2.1is het plan hieraan getoetst.

In artikel 2.17 van de POV staat dat een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw, mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. Het perceel aan Annerstreek 65 is onderdeel van het bestaand stedelijk gebied. De strook kadastraal aangeduid als gemeente Anloo, sectie U, nummer 1479 heeft direct aansluiting op het stedelijk gebied. De woningbehoefte is middels het gemeentelijk woonplan en het afwegingskader in voldoende mate getoetst en passend bevonden. Bovendien is de bebouwing in aansluiting op een bestaand bebouwingslint, waarbij er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse (Annerstreek 65 e.o.) en de bebouwing landschappelijk wordt ingepast met inbegrip van de aanwezige gebiedskenmerken.

Artikel 9.5 van de POV stelt met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, dat een ruimtelijk plan dat is bestemd voor de doeleinden bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen, een gemiddelde overstromingskans van eens in de 100 jaar heeft. Water komt nader aan bod in paragraaf 4.9.

Artikel 4.5 van de POV stelt dat het verboden is een Temperatuur Opslag-systeem voor middelhoge of hoge temperatuur te hebben of te installeren op een zodanige wijze dat de warmte wordt toegevoegd op een diepte die is gelegen boven de zone ‘Formatie van Breda’. Hier is geen sprake van.

De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor het perceel en de gewenste ontwikkeling. Het initiatief is daarmee in lijn met de POV.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie 2020+

In de Woonvisie 2020+ (gepubliceerd april 2021) is aangegeven dat de gemeente bestaat uit mooie en vitale dorpen tussen prachtige landschappen waar voorzieningen en werkgelegenheid altijd nabij zijn. Het is een woongemeente van hoge kwaliteit. Om deze kwaliteit te behouden is integraal, gedragen en flexibel handelen nodig. Ten aanzien van het flexibel handelen is de woonvisie opgebouwd uit een visie tot 2030, een uitvoeringsprogramma voor de periode 2021-2025 en een aantal samenwerkingsafspraken.

Visie 2030
In de visie tot 2030 is aangegeven dat de lokale woningbehoefte in de gemeente wordt gefaciliteerd door een gebalanceerd en meebewegend woningbouwprogramma. In beginsel zijn de bevolkingsprognoses het uitgangspunt voor de programmering. Op basis van bevolkingsprognoses is er een beperkte woningbouwopgave voor de toekomst. Sinds 2015 is er echter een vestigingsoverschot in de gemeente van gemiddeld 145 huishoudens per jaar. De afgelopen twee jaren (gerekend vanaf publicatiedatum april 2021) liep dit vestigingsoverschot terug naar ruim 100 huishoudens per jaar. Ingezet wordt op een hogere productie wanneer bevolkingsprognoses of andere ontwikkelingen hierom vragen, maar er wordt ook rekening gehouden met een lagere productie in bijvoorbeeld economisch zwaardere tijden.


Tegelijkertijd bevindt de gemeente zich middenin een dynamische regio. Met name de dorpen in de noordkant, zullen mogelijk steeds meer van de woonvraag vanuit de regio Groningen-Assen opvangen. Aan de andere kant richt de gemeente zich samen met buurgemeenten en het Rijk op de demografische transitie, verduurzaming van de woningvoorraad en langer zelfstandig thuis wonen (Regio Deal Zuid- en Oost-Drenthe).


Het overgrote deel van de woningvoorraad die in 2030 en 2040 de gemeente nodig heeft staat er al. De gemeente richt zich daarom de komende jaren op kwaliteitsverbetering en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. HIernaast wordt ingezet op nieuwbouw. Geanticipeerd wordt op de beperkte huishoudensgroei tot 2030 door circa 200 woningen toe te voegen de komende jaren. Daarnaast wordt ingespeeld op de recente druk op de woningmarkt en de ambities van de provincie Drenthe om in de komende jaren circa 10.000 woningen toe te voegen. Daarom biedt de gemeente in de woningbouwprogrammering extra ruimte van 110 woningen (circa 1% van de huidige voorraad) bovenop de eerder genoemde 200 woningen. Ook wordt rekening gehouden in de programmering met 30% planuitval. Dit betekent circa 400 nieuwe woningen in de komende tien jaar.

Vitale dorpen
De gemeente zet bij het toevoegen van woningen hoofdzakelijk in op bouwen binnen of aan de randen van de bebouwde kom. Nieuwe woningen versterken op deze wijze de dorpen. Dat betekent dat voor het toevoegen van woningen eerst gekeken wordt naar transformatie van bestaand vastgoed en het invullen van eventueel braakliggend terrein. Als binnen de dorpen geen ruimte is of geen woningen toegevoegd kunnen worden zonder het open karakter van de dorpen te veranderen, is onder voorwaarden (zoals landschappelijke inpassing, nabijheid van voorzieningen en/of dorpshuizen en ov-verbindingen) beperkte uitbreiding mogelijk aan de rand van de dorpen. Op sommige plekken in de gemeente kan dit de overgang van dorp naar landschap verbeteren. Er is ruimte voor maatwerk en een gebiedsgerichte aanpak; de behoefte is in elk dorp anders. Zo ziet de gemeente kansen voor (kleinschalige) uitleglocaties in Annen, Anloo, Eext, Nieuw- en Oud-Annerveen, Gieterveen en Gieten. Dit om de dorpen stedenbouwkundig af te ronden, doorstroming op gang te brengen in dorpen waar starters niet aan bod komen en (met name in de veendorpen) een impuls te geven aan de vitaliteit van de dorpen.

Het onderhavig voornemen past binnen de gestelde kwantitatieve en kwalitatieve kaders van de Woonvisie 2020+. Er is sprake van landschappelijke inpassing, nabijheid van voorzieningen en het bouwen voor een aangetoonde behoefte. Maatwerk en gebiedsgericht werken heeft bij ontwikkeling van het plan centraal gestaan. De bebouwing is in aansluiting op een bestaand bebouwingslint, waarbij er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse (Annerstreek 65 e.o.).

3.3.2 Addendum op de Woonvisie 2020+

Het Addendum op de Woonvisie 2020+ is in maart 2023 door de gemeenteraad van Aa en Hunze vastgesteld. Uit de Woonvisie 2020+ komt naar voren dat er tot 2030 behoefte en ruimte is voor het toevoegen van 400 woningen. Omdat de woningmarkt daarna in een rap tempo veranderde en er behoefte was aan meer inzicht in benodigde typologieën en aantallen per (geclusterde) kern, is er voor de zomer van 2022 een aanvullend woningmarktanalyse uitgezet. De uitkomsten van de analyse zijn in aantallen hoger dan de gestelde 400 in de woonvisie.

Uit de aanvullende woningmarktanalyse komt een vraag voort naar 681 woningen. Omdat de praktijk leert dat 30% van de plannen het niet haalt programmeert de gemeente over met 30%, in totaal 890 woningen. Aanvullend op deze 890 te programmeren woningen worden 150 woningen extra opgenomen voor de bouw van starterswoningen en seniorenwoningen. Het doel is om 120 van de 150 extra geplande woningen te realiseren in de groep ‘goedkope koop’ vanwege de urgente behoefte. Dit brengt het totaal aantal te programmeren woningen op 1.040 woningen.

Voor de 'Vlek Anloo' (waarin het planvoornemen zich bevindt) houdt dit een woningtoename in van 250 woningen tussen 2021 en 2032. Zie hiervoor ook onderstaande kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0023.png"
Figuur 3.1: woningbouwprogrammering 2021-2032 gemeente Aa en Hunze (bron: gemeente)

3.3.3 Afwegingskader woningbouw

Het Afwegingskader woningbouw (februari 2022) heeft een relatie met de boven beschreven Woonvisie, waarin op de kwaliteit en kwantiteit van woningbouw wordt ingegaan. Met het afwegingskader woningbouw beoordeelt en prioriteert de gemeente nieuwe bouwplannen. Op deze wijze is het voor ontwikkelaars en initiatiefnemers aan de voorkant duidelijk wat de kaders van de gemeente zijn en kunnen ze hier rekening mee houden bij het opstellen van plannen. Het afwegingskader zorgt zo voor duidelijkheid bij alle partijen over eisen en randvoorwaarden en voor een transparant en volgbaar proces. In het afwegingskader worden de volgende criteria gebruikt:

Knockout planologische voorwaarden

Het plan voldoet aan de harde planologische randvoorwaarden zoals vastgesteld in de provinciale omgevingverordening, het rijksbeleid en bestemmingsplannen, waarvan de voornaamste zijn:

  • In of aansluitend op bestaand stedelijk gebied;
  • Niet liggend in Natura 2000-gebied (tenzij de locatie zich in bestaand stedelijk gebied bevindt);
  • Niet liggend in Natuurnetwerk Nederland (NNN) (tenzij de locatie zich in bestaand stedelijk gebied bevindt);
  • Niet liggend in Beekdalen zoals aangegeven in de provinciale omgevingsverordening;
  • Niet liggend op waardevolle essen zoals aangegeven in de provinciale omgevingsverordening.

Indien aan bovenstaande wordt voldaan dient getoetst te worden op onderstaande zaken, danwel een afweging op deze onderdelen plaats te vinden:

  • A. Ruimtelijke afweging

Maatwerkafweging over onder andere:

  • Landschappelijke structuur, archeologie en geologie
  • Milieueisen (advies aanvragen bij RUD)
  • Waterberging (advies vragen aan Waterschap)
  • Groenstructuur
  • Bebouwingsstructuur
  • Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Aa en Hunze
  • Verwevenheid dorp en omliggend landschap, zichtlijnen en open plekken
  • Infrastructuur en ontsluitingswegen
  • Grondeigendom

Maatwerkadvies multidisciplinaire overlegtafel

  • Ligging in deelgebied
  • Herontwikkeling leegstaand bedrijfsmatig of maatschappelijk vastgoed
  • Bijdrage aan natuurontwikkeling in lijn met landschapsvisie Hunzedal of Drentsche Aa

  • B. Woonbehoefte

Het initiatief past binnen de meest recent vastgestelde woonbehoefte.

  • C. Kwalitatief programma
  • Er is sprake van goedkope koopwoningen van minimaal 75 m² tot €200.000 (minimaal 20% bij ontwikkelingen van meer dan 10 woningen, minimaal 1 woning bij kleinere ontwikkelingen)
  • Er is sprake van sociale huurwoningen (minimaal 20% bij ontwikkelingen van meer dan 10 woningen)
  • Er is sprake van levensloopbestendige (gelijkvloers, drempelloos en rolstoelgeschikt), kleinere (tot 75 m²) woningen op loop-/rollatorafstand (500 meter) van voorzieningen en/of ov-verbindingen.
  • Er is sprake van een vernieuwende woonvorm/woonconcept zoals collectief wonen of meergeneratiewonen waar in de betreffende kern nog geen aanbod van is.

  • D. Wonen en zorg
  • Er is sprake van een woonzorginitiatief
  • Er is sprake van woningen voor zorgdoelgroepen (uitstroom uit Beschermd Wonen, Jeugdzorg en Maatschappelijke opvang).

  • E. Duurzaamheid
  • Er is sprake van een circulair bouwproces
  • De energieprestatie van de woningen ligt lager dan de BENG
  • Gebruik duurzame bouwmaterialen en bouwwijze (CO2 neutraliteit gebouw + bouwproces)
  • Klimaatadaptatie: hittestress, waterberging

  • F. Participatie

Er heeft participatie plaatsgevonden conform de participatieverordening van de gemeente.

Het voornemen kan voldoen aan de bovenbeschreven criteria die van toepassing op dit bouwplan kunnen worden verklaard.

3.3.4 Uitvoeringsagenda 2021-2025

In het kader van de Woonvisie 2020+ is een uitvoeringsagenda opgesteld. In dit kader zijn de dorpsgesprekken met de verschillende dorpen en de transformatie van bestaand vastgoed relevant.

Dorpsgesprekken betreffen gesprekken met Dorpsbelangen, woningcorporaties, marktpartijen en maatschappelijke organisaties. In deze dorpsgesprekken is aan de orde gekomen welke bouwmogelijkheden er zijn binnen de kaders van het gemeentelijk woningbouwprogramma. De lokale behoefte: doelgroepen, nieuwbouw, transformatie en sloop is geïnventariseerd. Het resultaat van de dorpsgesprekken levert een gebiedsgerichte vertaling van het woningbouwprogramma op.

Daarnaast is het bestaande leegstaande (maatschappelijk) vastgoed geïnventariseerd. Doel was om te bezien in hoeverre hier transformatie tot woningen mogelijk is.

Uit de dorpsgesprekken en de inventarisatie van (leegstaand maatschappelijk) vastgoed is gebleken dat de behoefte aan woningbouw in de kern Annen niet door middel van transformatie van bestaand (gemeentelijk) vastgoed alleen kan worden opgevangen. Een aantal locaties in het dorp zijn daarvoor niet op afzienbare termijn beschikbaar en daarmee niet obstakelvrij. De locatie aan de Annerstreek is zowel op korte termijn beschikbaar en voor het overige ook obstakelvrij, passend binnen de kaders van het gemeentelijke woonbeleid.

3.3.5 Welstand

Het plangebied is opgenomen in de op 8 oktober 2020 door de gemeenteraad vastgestelde Nota Welstandsbeleid Aa en Hunze. In de welstandsnota is dit gebied aangewezen als ‘bebouwing tussen Hondsrug en Hunze’. Onderaan deze paragraaf is een uitsnede van de welstandskaart voor Annen opgenomen. Voor dit gebied is het volgende aan voorwaarden en eisen opgenomen:

"Er is veel waardering voor de bijzondere landschappelijke kenmerken van de oostflank van de Hondsrug, waarin de bebouwing een bescheiden positie inneemt. Het beleid is gericht op het goed situeren van de bebouwing voor het behoud van de zichtbaarheid van de markante hoogteverschillen. Voor vervanging en uitbreiding is een goede landschappelijke inpassing het uitgangspunt. Een goede situering en materiaal- en kleurkeuze is daarbij essentieel".

De bijbehorende criteria zijn hieronder weergegeven:

Ligging

  • De bebouwing is op de weg georiënteerd.
  • De bestaande situering is uitgangspunt bij vervanging.
  • Een bestaande nokrichting haaks op de weg of evenwijdig aan de zijdelingse perceelsgrens bij vervanging en uitbreiding handhaven.
  • Bijgebouwen zijn vrijstaand en ruim achter de voorgevel van het hoofdgebouw gesitueerd en vormen met het hoofdgebouw een cluster.
  • Ruimte tussen de percelen/erven respecteren.


Massa en vorm

  • De bebouwing is individueel herkenbaar.
  • De hoofdgebouwen hebben een enkelvoudige bouwmassa. Toegevoegde elementen zoals erkers, dakkapellen en aangebouwde bijgebouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdvorm.
  • De kap is beelddominant voor het hoofdgebouw en bijgebouwen.
  • Hoofd- en bijgebouwen vormen een samenhangend geheel.
  • Toepassen van een piramidekap is niet toegestaan.


Gevelopbouw

  • Gesloten gevelbeeld, dat wil zeggen geen opvallende grote gevelopeningen in het zicht van de openbare ruimte.
  • Verticaal gelede gevelopeningen.
  • Voor niet naar de weg gekeerde achtergevels gelden de algemene criteria (zie deel B van hoofdstuk 4 van de welstandsnota).


Detaillering

  • Een ingetogen, eenvoudige detaillering.
  • Bij uitbreiding sluit de detaillering aan bij het bestaande.

Materiaal-en kleurgebruik (voor boerderijen zie hoofdstuk 5.1 deel A van de welstandsnota)

  • Gevels van hoofdgebouwen van baksteen in een rode of bruine-antraciet kleur. Combinatie met donkere houten geveldelen is mogelijk mits qua beeld vanaf de straat ondergeschikt aan het metselwerk.
  • Grote vlakken op het hoofdgebouw en bijgebouwen uitvoeren in een gedekte kleurstelling.
  • Dakbedekking van pannen in rode of donkere kleur of riet, of combinatie hiervan. Bij de in het bestemmingsplan als “karakteristiek” aangeduide gebouwen en bij monumenten, zijn de pannen niet glimmend, tenzij dit historisch is te verantwoorden. Voor overige gebouwen zijn geglazuurde of geëngobeerde pannen toegestaan, mits de glansgraad niet hoger is dan de referentiepan die in het klantcontactcentrum van de gemeente aanwezig is.
  • Maatvoering stenen en dakpannen in relatie tot gevelvlak respectievelijk dakvlak en detaillering,bij voorkeur stenen waalformaat.
  • Bijgebouwen ondergeschikt in materiaal en kleurgebruik. -
  • Op agrarisch bouwpercelen kunnen zowel de agrarische gebouwen als de dienstwoning vanuit de agrarische bestemming worden gezien als hoofdgebouw. Op deze percelen moet deze regel daarom als volgt worden vertaald:
  • ‘Een gebouw op een agrarisch bouwperceel, waarin geen dienstwoning is ondergebracht, is ondergeschikt qua materiaal en kleurgebruik. Hier zijn andere materialen dan metselwerk, pannen (of riet) toegestaan, mits ondergeschikt qua kleur en glansgraad. Dienstwoningen worden behandeld als hoofdgebouw. Als de dienstwoning deel uitmaakt van een boerderij mogen alleen op het dak van het bedrijfsgedeelte andere materialen worden toegepast dan pannen (of riet), mits ondergeschikt qua kleur en glansgraad.
  • Bij aanpassingen en verbouwingen aan monumenten en de als karakteristiek bestemde gebouwen geen plaatmateriaal en geen kunststof en aluminium kozijnen toepassen

Voor het onderhavige plan is in hoofdstuk 2 een aantal stedenbouwkundige eisen opgesteld, dit in aanvulling op hetgeen is beschreven in de welstandsnota.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0024.png"

Afbeelding 3.2: Uitsnede welstandskaart, het plangebied is gelegen in het donkerroze vlak (bron: Welstandsnota gemeente Aa en Hunze)

3.3.6 Beeldkwaliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0025.jpg"

Figuur 3.3: Indicatieve schetsverkaveling Annerstreek (bron: BugelHajema)

De beschrijving in hoofdstuk 2.2. van de bebouwings kenmerken in combinatie met de gedetailleerde welstandscriteria in hoofdstuk 3.3.3. en de precieze bouwregels in hoofdstuk 4.2 maakt een apart beeldkwaliteitsplan of een uitgebreide beeldkwaliteitsparagraaf overbodig.

Een tweetal aanvullingen hierop zijn;

  • Voor de welstandstoetsing dient de de krimpenwoning beschouwd te worden als een enkelvoudig hoofdvorm. De hoofdvorm van de krimp is een gelede enkelvoudige hoofdvorm.
  • voor het ontwerp en de toetsing van de herbouw van de Annerstreek 65 en de bijbehorende schuurwoning dienen de voorwaarden uit 'Kort verslag locatiebezoek Annen Annerstreek 65' in bijlage 1 als leidraad gebruikt te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0026.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0027.png"

Referenties voor twee -aaneengebouwd en vrijstaand

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0028.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0029.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0030.jpg"  afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0031.png"

Referenties voor keuterboerderijtje met schuurwoning

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (nibm) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.


In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Toetsing
In het projectgebied worden acht woningen mogelijk gemaakt. CROW heeft voor verschillende variabelen kencijfers. Er is gebruikgemaakt van CROW publicatie 381 - Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018.

De gemeente Aa en Hunze heeft een stedelijkheidsgraad van niet-stedelijk. Dit gebied ligt in de rest bebouwde kom. Het gaat om de bouw van vier twee-aaneengebouwde woningen en vier vrijstaande woningen. Er wordt als zijnde 'worst case scenario' uitgegaan van de bouw van koopwoningen.

Voor de verkeersgeneratie de twee-aaneengebouwde woningen (koop) is een kengetal van minimaal 7,4 en maximaal 8,2 verkeersbewegingen per etmaal opgenomen. Voor dubbele woingen komt dit neer op gemiddeld 31,2 verkeersbewegingen. Voor de verkeersgeneratie van vrijstaande koopwoningen is een kengetal van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 verkeersbewegingen per etmaal opgenomen. Voor vier vrijstaande woningen komt dit neer op gemiddeld 32,8 verkeersbewegingen. De verkeersgeneratie bestaat uit (gemiddeld) 64 verkeersbewegingen.

Onderzoek nibm-tool
Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool kan de toename van de stoffen NO2 en PM10 worden bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0032.png"

Tabel 4.1: nibm-tool (bron: InfoMil)

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.

Onderzoek achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2020, welke in maart 2020 zijn gepubliceerd. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilo-metervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

Luchtconcentratie     Norm  
NO2   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
PM2.5   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m3  
PM10   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  

Tabel 4.2: Grenswaarden luchtkwaliteitseisen.

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat de achtergrondniveaus ter plaatse ruim onder de wettelijke normen blijven.

Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het besluitgebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.2 Milieuzonering

Toetsingskader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.

Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk.

Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2 et cetera).

Onderzoek
Het plan voorziet in de realisatie van woningen. Een woning leidt van zichzelf niet tot milieuhinder voor omliggende functies, maar zijn andersom als woonfunctie wel gevoelig voor milieuhinder van omliggende bedrijven. Nieuwe woningen kunnen wel een beperkende invloed hebben op de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijven.

Onder andere de geldende bestemmingsplannen in het plangebied en omgeving vormen het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die zijn toegelaten. Op basis van deze plannen kan in planologisch-juridische zin ook worden nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid is toegelaten. Vanwege het woningbouwplan dient hinder van bedrijven en voorzieningen rondom het plangebied te worden bestudeerd. Hiervoor wordt uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de VNG-publicatie ‘Bedrijven- en milieuzonering’ gehanteerd.

In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse functies aanwezig. De functies zijn echter van dien aard (lichte bedrijfscategorie) dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu, zo ook is er geen sprake van een onevenredige belemmering van het werkmilieu als gevolg van het toevoegen van de nieuwe woonfunctie.

Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect milieuzonering.

4.3 Bodem

Toetsingskader
Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Onderzoek
Woningen zijn gebouwen waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (langer dan twee uur per dag) verblijven. De milieuhygiënische bodemkwaliteit moet dan ook geschikt zijn voor de gewenste functie. Voor het initaitief is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, die is opgenomen in Bijlage 1 Bodemonderzoek. Navolgend worden de uitkomsten van het onderzoek besproken.

Verkennend asbestonderzoek (NEN 5707)

Druppelzone carport
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “verdachte toplaag”, juist is. Er is immers in de bodem ter plaatse van RE1 op het perceel, op basis van analytische waarnemingen, een licht verhoogd gehalte aan asbest aangetroffen. Echter het geconstateerde verhoogde gehalte ligt ruim onder de grens van 0,5 maal de interventiewaarde (=50 mg/kg ds) en vormt géén aanleiding tot het instellen van een nader asbestonderzoek.


Verkennend bodemonderzoek (NEN 5740)
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie”, formeel gezien niet juist is. Er zijn immers op de locatie enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen. De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder de indexwaarde van 0,5 en/of interventiewaarde en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.


Resumé
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering voor de voorgenomen transactie van het onroerend goed, noch voor een eventuele toekomstige afgifte van een bouwvergunning in het kader van woon- en/of werkfuncties.


Asbest, overig terrein
Op basis van de historie van het perceel, de uitgevoerde maaiveldinspectie en de zintuiglijke waarnemingen tijdens de boorwerkzaamheden -waarbij geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen-is het aannemelijk dat er geen sprake is van een verontreiniging van de bodem met asbest. Indien hierover echter meer zekerheid is gewenst, wordt geadviseerd een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5707 of NEN 5897 uit te laten voeren. 1 5 R apport 20KL414


Hergebruik van grond
Voor de volledigheid kan nog worden vermeld dat de grond naar verwachting niet als schone grond kan worden hergebruikt. Voor grond welke op het perceel wordt toegepast gelden (gezien de geringe overschrijding(en) ten opzichte van de achtergrondwaarden, geen gebruiksbeperkingen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit een indicatieve toetsing aan de Regeling en het Besluit Bodemkwaliteit betreft; het uitgevoerde onderzoek betreft immers geen partijkeuring conform BRL SIKB 1000, protocol 1001.

Conclusie
De RUD heeft het bovenstaande onderzoek beoordeeld. Dit komt hieronder aan de orde.

Bovengrond: In de bovengrond is in MM 1 een verhoogde concentratie PAK aangetroffen. Deze grond wordt geclassificeerd als ‘klasse industrie’. Wettelijk gezien is er geen grondslag om hier saneringsmaatregelen af te dwingen. De verhoogde PAK analyse komt voort uit een mengmonster. Plaatselijk kan het zijn dat concentraties hoger zijn. Indertijd had dit mengmonster nog kunnen worden uitgesplitst naar individuele grondmonsters. Daar is formeel nu geen basis voor om dat alsnog te eisen omdat het gehalte de tussenwaarde niet overschrijdt.
Bovengrond: De RUD is niet bekend hoe de gemeente omgaat met de verkoop van grond voor wonen met tuin wanneer de grond als ‘industrie grond’ wordt geclassificeerd. Bepalend hierin is of de gemeente eigenaar is van deze grond en het straks gaat verkopen aan particulieren. Of als de gemeente in deze slechts vergunningverlener is. (dat laatste is het geval).
Ondergrond: Geen verhoogde concentraties, dus geen belemmeringen.

Grondwater: De verhoogde concentraties zijn dusdanig laag dat hieraan geen verder vervolg noodzakelijk is.

4.4 Archeologie

Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevattenr. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.5. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van het voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

In 2012 heeft de gemeente Aa en Hunze een archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld. Deze kaart is leidend voor de omgang met archeologie in ruimtelijke plannen.

Onderzoek
Het archeologisch onderzoek is opgenomen als Bijlage 2. Voorafgaand aan het veldwerk is een archeologisch bureauonderzoek met een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied op de oostelijke flank van de Hondsrug ligt, aan de rand van een beekdal. Tijdens alle archeologische periodes lijkt deze voldoende droog te zijn geweest voor menselijke bewoning. Op afstanden tot enkele honderden meters zijn vondsten gedaan uit de steentijd, de late prehistorie en de middeleeuwen. Op 300 meter afstand ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een beschermd terrein van zeer hoge archeologische waarde, een beschermd archeologisch rijksmonument (AMK-terrein 99). Het betreft een terrein met daarin een hunebed (D9) uit de Trechterbekercultuur. Ten zuidoosten van het plangebied, op circa 400 meter afstand, bevindt zich een terrein van hoge archeologische waarde (AMK-terrein: 14438). Dit betreft Annen, een esdorp. Archeologische resten kunnen vanaf het maaiveld voorkomen en bestaan uit grondsporen en materiaal uit alle perioden tot en met de nieuwe tijd. Archeologische sporen tekenen zich veelal het best af in de top van de C-horizont, maar kunnen ook op hogere niveaus al zichtbaar zijn. Op de drogere delen van het dekzandlandschap zijn vaak (veld)podzolgronden ontstaan met (intacte) bodemhorizonten. In het gebied kan sprake zijn van een esdek: een opgebrachte laag grond die door eeuwenlange bemesting vanaf de middeleeuwen is gevormd. Onder een esdek kunnen prehistorische sporen en resten goed bewaard zijn gebleven.


Op basis van het bureauonderzoek gold voor het plangebied een middelhoge verwachtingswaarde voor vindplaatsen vanaf de steentijd.


In totaal zijn tijdens het veldonderzoek (verkennende fase) zes boringen verricht. Met het veldonderzoek is vastgesteld dat de bodem in het plangebied reeds grotendeels verstoord is geraakt. De bodem in het plangebied bestaat uit een bouwvoor en een geroerd/verstoord pakket op dekzandafzettingen. In geen van de boringen zijn een intact esdek en/of intacte bodemhorizonten waargenomen, noch archeologische cultuurlagen. De bodem in het plangebied is tot in de C-horizont reeds verstoord geraakt.


In geen van de geplaatste boringen in het plangebied zijn archeologische indicatoren gevonden. Het onderzoek heeft geen vondsten opgeleverd die op de (voormalige) aanwezigheid van archeologische grondsporen wijzen. De bodem ter hoogte van het plangebied is grotendeels verstoord, als gevolg van eerder uitgevoerde bodemingrepen (in verband met agrarische activiteiten). In de boringen zijn geen vondsten gedaan en er is geen intacte podzolbodem en/of plaggendek (meer) aanwezig. Hiermee is er in het plangebied een lage kans op behoudenswaardige archeologische waarden.


Selectie-advies
Op basis van de verstoorde bodem en de afwezigheid van archeologische indicatoren, wordt de kans op archeologische waarden in het plangebied laag geacht. Er wordt daarom geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek voor het onderzochte terrein aan Annerstreek 65 te Annen.

Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet.

Conclusie
Er is geen nader archeologisch onderzoek nodig. De kans op archeologische waarden in het plangebied is laag. Mochten bij toekomstige graafwerkzaamheden toch archeologische vondsten worden gedaan, wordt hiervan melding gedaan.

4.5 Cultuurhistorie

Toetsingskader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.

Op 28 april 2016 is door de gemeente Aa en Hunze de Cultuurhistorische Waardenkaart vastgesteld.

Onderzoek
Hieronder zijn twee uitsneden van de Cultuurhistorische Waardenkaart opgenomen.

Het pand op Annerstreek 65 is op de kenmerkenkaart historisch bouwkunst en stedenbouw aangeduid als een karakteristiek pand, zoals ook vertaald op de vigerende bestemmingsplankaart van de kern Annen. De karakteristieke verschijningsvorm zoals omschreven in Bijlage 5 Kort verslag locatiebezoek Annen Annerstreek 65 Karakteristiek pand dient in tact te blijven. In geval van sloop zoals voorgesteld in dit plan dient de nieuw te bouwen woning te voldoen aan de ruimtelijke randvoorwaarden, zoals geadviseerd in Bijlage 5 Kort verslag locatiebezoek Annen Annerstreek 65 Karakteristiek pand. De bestemmingsregeling is hierop geënt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0033.png"
Figuur 4.1: Uitsnede kenmerkenkaart 'historische bouwkunst en stedenbouw' (bron: gemeente Aa en Hunze)

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0034.png"
Figuur 4.2: Uitsnede kenmerkenkaart 'cultuurlandschappen' (bron: gemeente Aa en Hunze)

Het gebied heeft op bovenstaande kaart het cultuurlandschapstype 'Hunzelaagte - halfopen, strookvormig verkaveld broek'. De Annerstreek ligt aan de rand van dit type cultuurlandschap op de overgang van de Hondsrug naar het Hunzedal. In hoofdstuk 2 zijn de kenmerken van deze overgangszone beschreven. Deze kenmerken zijn doorvertaald in het schetsplan dat eveneens in hoofdstuk 2 beschreven is. Specifieke eisen omtrent bebouwing zijn in de hoofdstukken 2 en 3 opgenomen en verwerkt in de bouwregels en op de verbeelding.

Conclusie
De cultuurhistorisch kenmerken van het landschap en de bebouwing zijn in hoofdstuk 2 beschreven. Deze kenmerken zijn doorvertaald in het schetsplan, de bouwregels en de verbeelding. De conclusie is dat de cultuurhistorische waarden nadrukkelijk meegewogen hebben bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan.

4.6 Ecologie

4.6.1 Toetsingskader

Wet natuurbescherming
Onderdeel van de Wet natuurbescherming (Wnb) is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (artikel 3.1-3.4 Wnb);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5-3.9 Wnb);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (artikel 3.10-3.11 Wnb).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 Wnb). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Ook de bescherming van specifieke natuurgebieden is in de Wnb geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

4.6.2 Ecologische inventarisatie

Voor dit plan is op 20 april 2022 een veldbezoek (Bijlage 6 Natuurtoets) uitgevoerd en daarnaast zijn verspreidingsgegevens van beschermde soorten in en om het plangebied uit de NDFF geraadpleegd. Het veldbezoek en de verspreidingsgegevens geven nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden in het gebied om de toetsing aan de Wet natuurbescherming op te baseren.
Uit de toetsing komt naar voren dat bij de sloop mogelijk verblijfplaatsen en jaarrond beschermde nesten van vleermuizen, steenmarter, gierzwaluw verloren gaan. Nader onderzoek is nodig om te bepalen of nesten en/of verblijfplaatsen van de vorengenoemde soorten in de te slopen bebouwing aanwezig zijn. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken wordt bepaald of een ontheffing voor de Wet natuurbescherming nodig is. Dit betreffende onderzoek zal plaatsvinden voorafgaand aan de sloop van de bebouwing. Sloop is niet op korte termijn voorzien, derhalve zal onderzoek in een later stadium plaatsvinden.
Verder moet bij de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Dit betekent dat bij voorkeur buiten het broedseizoen wordt gewerkt, dus buiten de periode half maart tot half juli. Het is ook mogelijk om voor het broedseizoen te starten met de werkzaamheden en continu door te werken. Dan is het waarschijnlijk dat vogels niet in het plangebied gaan broeden vanwege de continue verstoring.
Is de wens om de werkzaamheden in het broedseizoen te starten, dan is het nodig het plangebied voorafgaand aan de start te (laten) inventariseren op broedgevallen. Zijn er op dat moment vogels aan het broeden, dan kunnen de werkzaamheden pas starten als de jongen zijn uitgevlogen.


Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wet natuurbeschermingswet beschermde Natura 2000-gebieden kunnen nog niet worden uitgesloten. Een Aerius-berekening moet uitwijzen of de stikstofdepositie al dan niet boven de 0,00 mol N/ha/ja uitkomt. Deze is in de volgende paragraaf uitgevoerd. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid of het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming.

4.6.3 Stikstofdepositie

De depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van de ontwikkeling is berekend met het programmapakket AERIUS (18 juli 2023). De rapportage en reken-bijlage zijn opgenomen in Bijlage 7 AERIUS-rapportage t/m Bijlage 10 AERIUS rapportage Bijlage aanleg en gebruik De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf-bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.

Hierbij volledigheidshalve de opmerking dat het aantal woningen na berekening in AERIUS naar beneden is bijgesteld, wat de bovenstaande conclusie niet nadelig zal beïnvloeden.

4.6.4 Conclusie

Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden.

4.7 Geluid

Toetsingskader
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wgh is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.

De Wgh is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform artikel 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.

Onderzoek
De woningen zijn gepland binnen de wettelijke zone van de Zuidlaarderweg. Op grond van de Wet geluidhinder moet in een dergelijke situatie onderzoek plaatsvinden naar de geluidbelasting op de geplande woningen vanwege de genoemde weg. Voor goede ruimtelijke ordening zijn ook de 30 km/uur wegen Annerstreek en de Nije Dijk beoordeeld. In Bijlage 3 is het volledige onderzoek naar de geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen opgenomen.

De verkeersgegevens van de Zuidlaarderweg zijn afkomstig van de gemeente Aa en Hunze. Het betreft telgegevens uit 2022. Deze verkeersgegevens zijn, op basis van een verkeersgroei van 1% per jaar, gecorrigeerd naar het voor deze berekeningen maatgevende jaar 2033.

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op de geplande woningen ten hoogste 46 dB bedraagt. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect geluid.

4.8 Externe veiligheid

Toetsingskader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).


Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).


Onderzoek
Enerzijds bestaat het initiatief niet uit het oprichten van risicobronnen. Volgens de risicokaart (risicokaart.nl) ligt het plangebied anderzijds niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, spoor-, water- en wegtransportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen.

Ten zuiden ligt op circa 540 meter zwembad De Borghoorn (chloorbleekloog tankopslag), op circa 1.400 meter camping Anloo (bovengrondse propaantank) en op circa 880 meter het BP-Statuin H. Stadman. Ten zuidoosten loopt op circa 3.100 meter een aardgasleiding van Gasunie (NEN 3650-leiding).

Alle risicovolle functies, transportroutes en leidingen zijn op voldoende afstand gelegen. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het plangebied is globaal blauw omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0035.png"
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart, het projectgebied bevindt zich globaal in het blauwe kader (bron: risicokaart.nl)

Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect externe veiligheid.

4.9 Water

Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Waterschappen hebben op grond van de Waterwet een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer. In een waterbeheerplan geven zij functies aan het water waarbij afstemming wordt gezocht met het ruimtelijk beleid. Als leidende principes voor een duurzaam waterbeheer geldt een tweetal ‘tritsen’:

  • waterkwantiteit: vasthouden, bergen en afvoeren;
  • waterkwaliteit: schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Hunze en Aa's.

Onderzoek
Via de Digitale Watertoets is het waterschap Hunze en Aa's van onderhavig initiatief op de hoogte gebracht. Op 5 mei 2021 is de Digitale Watertoets doorlopen Bijlage 4 Watertoets. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de normale procedure wordt doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap een uitgangspuntennotitie levert. Deze komt hieronder aan de orde.

Specifieke en aanvullende uitgangspunten
afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0036.png"

Het plangebied ligt op de flank van de Hondsrug in een peilgebied met een zomerpeil van -0,30m NAP en een winterpeil van -0,60m NAP. Langs de Annerstreek ligt een bermsloot en aan de noordkant en aan de zuidkant een schouwsloot die naar het oosten afstroomt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0037.png"

Compenserende waterberging
Door de toename verhard oppervlak met ca 750 m2 dient er compensatie in het watersysteem te worden gerealiseerd. In de keur van waterschap Hunze en Aa’s is aangegeven dat bij een verhardingstoename van meer dan 150 m2, 80 l per m2 verhard terrein moet worden aangebracht. Dat is in dit geval 60 m3.

De compensatie in het watersysteem zal plaatsvinden in het gebied zoals bestemd op de verbeelding (plankaart) als groengebied. Hier is voldoende ruimte, deze is 1.250 m2 groot. Over een oppervlakte van 200 m2 kan dit gebied met 0,3 m worden verlaagd. In overleg met het waterschap wordt bezien of dit via infiltratie of een bermsloot kan plaatsvinden.

Waterkwantiteit
Het waterschap heeft als taak de zorg voor voldoende water in droge perioden als de afvoer in perioden van overvloed. Een vergrote kans op wateroverlast of watertekort dient dus voorkomen te worden. Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, de voor dit plan gerelateerde belangen beschreven die in meer of mindere mate de waterkwantiteit beïnvloeden. Wateroverlast vanuit het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Overtollig grond- en hemelwater dat tot afvoer komt volgt de trits: ''vasthouden, bergen, afvoeren''.

Schouwsloten
Binnen of direct bij het plangebied liggen schouwsloten. Schouwsloten zijn sloten die niet in eigendom zijn van het waterschap, maar een belangrijke lokale functie vervullen voor de afwatering van een groter gebied, meerdere eigenaren en/of belangen van derden. Vanwege deze afwateringsfunctie is het van belang dat een schouwsloot goed onderhoud heeft. De eigenaren van schouwsloten zijn verplicht het benodigde doorstroomprofiel jaarlijks schoon te houden en het waterschap ziet hierop toe via de schouw. Het profiel van een schouwsloot mag niet zonder toestemming van het waterschap gewijzigd worden (Keur Waterschap Hunze en Aa’s). De initiatiefnemer zal hiertoe de nodige actie ondernemen, zowel in verband met de reguliere werkzaamheden (schoonhouden schouwsloten) als eventuele aanpassing van het profiel. Voor dit laatste zal indien nodig een vergunning worden aangevraagd.

Wijzigingen in het oppervlaktewatersysteem
Voor het plan zijn mogelijk wijzigingen in het oppervlaktewatersysteem nodig. In de meeste gevallen moeten wijzigingen worden gemeld of moet een watervergunning worden aangevraagd, om ongewenste gevolgen voor het watersysteem te voorkomen en/of te beperken. Het bergend vermogen in het watersysteem mag niet afnemen (bijvoorbeeld door een (gedeeltelijke) demping) op locaties waar dit tot wateroverlast kan leiden en de doorstroomprofiel van het watersysteem mag niet worden gehinderd. In de Keur van het waterschap en in de Algemene Regels staan aangegeven onder welke voorwaarden fysieke aanpassingen aan het watersysteem plaats mogen vinden. In dit geval is er sprake van een vergroting van het bergend vermogen zoals hierboven aangegeven.

Scheiden schoon hemelwater en vuilwater
In grote delen van het beheergebied zijn nog gemengde rioolsystemen aanwezig. In dergelijke systemen wordt het relatief schone hemelwater vermengd met vuilwater en wordt het vervolgens naar de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI) van het waterschap gebracht. Na zuivering wordt het water geloosd op het oppervlaktewatersysteem. Het transport van schoon hemelwater via het gemeentelijk rioolstelsel en het behandelen via een RWZI is niet duurzaam. Om deze reden zal hemelwater alleen op het vuilwaterriool kunnen worden geloosd als het hemelwater; niet kan worden hergebruikt (opvang) en/of kan afvoeren via de bodem, het openbaar regenwaterstelsel, een oppervlaktewaterlichaam zonder een specifieke functie, of via een kwetsbaar oppervlaktewaterlichaam. Wijzigingen in de behandeling van het hemelwater en vuilwater kunnen echter voor overlast zorgen als mogelijke ongewenste gevolgen onvoldoende bekend zijn en waar nodig zijn verholpen. Rechtstreekse afkoppeling van hemelwater (via een hemelwaterriool) naar het oppervlaktewater (vijvers en sloten) kan dit wateroverlast veroorzaken, als het ontvangende oppervlaktewater niet hiervoor de capaciteit heeft en/of aanwezige kunstwerken (o.a. duikers, stuwen en inlaatwerken) het aangeboden water niet kan verwerken. In dit gebied zal het hemelwater opgevangen worden in het groengebied en vervolgens vertraagd afgevoerd worden. Vanuit de tuinen en bermen zal allereerst geïnfiltreerd worden waar mogelijk en vervolgens afgevoerd (bovengronds) naar de wadi. Per perceel zal in het werk bekeken worden hoe dit efficiënt kan plaatsvinden.

Grondwaterstand en ontwateringsdiepte
Om grondwateroverlast te voorkomen is een minimale ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en de grondwaterstand) nodig. In het plangebied is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) (plaatselijk) relatief hoog, waardoor de kans op overlast toeneemt. De voor het plan noodzakelijke ontwateringsnorm wordt mogelijk niet in het hele plangebied gehaald. Voor primaire wegen is de ontwateringsnorm 1,0 m-mv, voor woningen met kruipruimtes, industrieterreinen en secundaire wegen is dit 0,7 m-mv, voor tuinen en plantsoenen is dit 0,5 m-mv, en voor woningen zonder kruipruimte is de norm 0,3 m-mv. Mocht de beoogde functie van het ingediende plan overlast kunnen ondervinden door onvoldoende ontwateringsdiepte, is het te adviseren om hier rekening mee te houden in het ontwerp en bij de inrichting. Dit zal in de nadere uitwerking van het plan plaatsvinden.

Waterkwaliteit
Om de waterkwaliteit te waarborgen, heeft het waterschap de zorg voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water, waarin systeem-specifieke dieren en planten voorkomen. In de eerste plaats is dit van belang voor de grotere beken, kanalen en meren waarvoor binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) doelen en maatregelen zijn opgesteld voor aangewezen waterlichamen. Daarnaast is een goede waterkwaliteit van belang voor het recreatief medegebruik als zwemmen en kanoën en voor het stelsel van kleinere watergangen voor water aan- en afvoer. In dit thema zijn, indien van toepassing, alle voor dit plan specifieke belangen beschreven die impact hebben op de waterkwaliteit.

Vervuiling van het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Om deze reden vraagt het waterschap op de toepassing van uitlogende materialen zoveel mogelijk te beperken en om vervuiling door bedrijfsmatige activiteiten te voorkomen. Afstromend hemelwater dat vervuild is geraakt moet zo veel mogelijk gescheiden worden afgevoerd, of moet worden gezuiverd. Dit volgt de trits ; ''schoonhouden, scheiden, zuiveren''. In onderhavig bouwplan zal zo min mogelijk uitlogende materialen gebruikt worden. Bedrijfsmatige activiteiten zullen niet plaats vinden.

Kaderrichtlijn water (KRW)
Via de Europese Kaderrichtlijn Water is het waterschap verantwoordelijk voor de chemische en ecologische waterkwaliteit. Voor een aantal waterlichamen, de zogenaamde KRW-Waterlichamen, zijn doelen vastgesteld voor de waterkwaliteit en zijn maatregelen opgesteld om deze te bereiken. Ruimtelijke ingrepen en activiteiten die de waterkwaliteit in de KRW-waterlichamen (kunnen) verslechteren of ingezette verbetering kunnen laten stagneren, zijn niet toegestaan. Binnen en/of langs het plangebied ligt een aangewezen KRW-waterlichaam. Hier of in de nabijheid zijn geen ingrepen of activiteiten toegestaan die de waterkwaliteit kunnen verslechteren.

Conclusie
De aangevulde uitgangspuntennotitie wordt in het kader van het vooroverleg ter beoordeling voorgelegd aan het waterschap.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie situaties. Ten eerste zijn activiteiten benoemd waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is en waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-plicht geldt.

Ten tweede zijn activiteiten benoemd waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure wel of niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.

Ten derde moet voor ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven zoals genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r, wel beoordeeld worden of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Voor deze motivering/toets wordt een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling geschreven. Uit de aanmeldnotitie kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. Op basis van de aanmeldnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.

Voor activiteiten die niet zijn opgenomen in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r geldt geen vorm van een m.e.r. verplichting.

Onderzoek
Het plan maakt een herstructurering van bestaand bebouwd gebied mogelijk. De activiteit die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, sluit aan bij onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Onderdeel D 11.2 betreft: 'uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden behorende bij deze categorie worden echter niet overschreden: een oppervlakte van 200 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

In onderhavig plan gaat het om de nieuwbouw van acht woningen. Het plan is daarmee dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat het ruimschoots onder de drempelwaarden voor ontwikkelingen blijft, zoals die zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het planvoornemen geen significant effecten op de omgeving heeft. Gezien de afwezigheid van die effecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.

Conclusie
Op basis van het bovenstaande onderzoek en analyse is een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet nodig.

4.11 Ladder voor duurzame verstedelijking

Toetsingskader
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister ervoor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

De vragen komen hieronder aan de orde.

Onderzoek
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervan is in aantallen woningen geen sprake, omdat er slechts zeven nieuwe woningen worden gerealiseerd. De achtste woning betreft herbouw van een bestaande woning. Vanaf twaalf woningen is sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Ten aanzien van de vragen of de ontwikkeling nieuw is en in bestaand gebied ligt (vragen 2 en 5) is een landschappelijke analyse uitgevoerd in hoofdstuk 2. Daaruit blijkt dat het gebied buiten de bebouwde kom ligt, maar direct aansluitend aan de rand van het dorp. De nieuwbouw is passend in het ontwikkelingspatroon en lint ter plaatse. Door een specifieke situering van de nieuwbouw blijft het landschappelijke doorzicht richting beekdal en open ruimten in tact. Dit is hieronder verbeeld en is beschreven in hoofdstuk 2 en paragraaf 3.2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0038.png"

Ten aanzien van de behoefte en het verzorgingsgebied (vragen 3 en 4) wordt nog opgemerkt dat op basis van de woonvisie en het afwegingskader duidelijk wordt dat het verzorgingsgebied Annen en omgeving betreft. De behoefte aan woningbouw is hierin ook aangegeven, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve vorm.

Gezien de grote behoefte aan woningbouw in de kern Annen en een beperkte hoeveelheid onbebouwde en obstakelvrije ruimte binnen de bebouwde kom is direct aansluitend aan de rand van het dorp gezocht naar ruimte. Maatwerk en gebiedsgericht bouwen met oog voor participatie en informatie voor aanwonenden hebben hierin centraal gestaan.

Conclusie
Het initiatief ligt onder de grens van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Ondanks dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling op basis van de vragen 2 tot en met 5 wel worden aangetoond in het kader van de goede ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 2 en paragraaf 3.3 wordt hier op ingegaan.

4.12 Verkeer en parkeren

Wettelijk kader
Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. Er bestaat behoefte aan inzicht te verkrijgen in de verkeersgeneratie, verkeersafwikkeling en parkeerbehoefte ten gevolge van deze ontwikkeling.

Onderzoek
Voor de berekening van de parkeerbehoefte wordt gekeken naar de CROW publicatie 381 - Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018. De gemeente Aa en Hunze heeft een stedelijkheidsgraad van niet-stedelijk. Dit gebied ligt in de rest bebouwde kom. Het gaat om de bouw van twee-aaneengebouwde woningen (vier stuks) en vier vrijstaande woningen. Er wordt als zijnde 'worst case scenario' uitgegaan van de bouw van koopwoningen.

De parkeerbehoefte van de dubbele woningen (koop) bedraagt minimaal 1,8 en maximaal 2,6 per woning. De parkeerbehoefte van vrijstaande koopwoningen bedraagt minimaal 1,9 en maximaal 2,7 per woning. De parkeerbehoefte kan op eigen erf worden opgelost. Op het eigen erf dienen minimaal 2 auto's naast elkaar (naast de woning) geparkeerd te kunnen worden en er dient ruimte te zijn, ook op het eigen erf, om een derde auto vóór deze twee parkeerplekken op de oprit te parkeren.

Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de gestelde parkeernormen.

Voor de verkeersgeneratie dubbele woningen (koop) is een kengetal van minimaal 7,4 en maximaal 8,2 verkeersbewegingen per etmaal opgenomen. Voor dubbele woningen (vier stuks) komt dit neer op gemiddeld 31,2 verkeersbewegingen. Voor de verkeersgeneratie van vrijstaande koopwoningen is een kengetal van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 verkeersbewegingen per etmaal opgenomen. Voor de twee vrijstaande woningen aan de Annerstreek komt dit neer op gemiddeld 16,4 verkeersbewegingen. De verkeersgeneratie aan de Annerstreek bestaat uit (gemiddeld) 48 verkeersbewegingen.

Conclusie
Het planvoornemen leidt kortom niet tot een verslechtering van de verkeerssituatie in het plangebied en de parkeerbehoefte wordt opgelost op eigen erf. Wat betreft verkeerseffecten wordt het planvoornemen dan ook uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt en wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.2 Bestemmingsplanregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat een aantal bestemmingen. Deze worden hieronder besproken.

Groen
Op de voor Groen (Artikel 3) aangewezen gronden mogen alleen groenvoorzieningen, voet- en rijwielpaden, speelvoorzieningen, waterlopen, water en waterhuiskundige voorzieningen met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde worden gebouwd. Er zijn regels hiervoor opgesteld die de gewenste doorkijk naar het achterliggende land borgen.

Wonen - 1
Binnen deze bestemming (Artikel 4) zijn de regels opgenomen binnen welke voorwaarden (hoogten, maatvoeringen e.d.) de woningen in het plangebied aan de Annerstreek mogen worden gebouwd. De woningen worden gebouwd binnen de bouwvlakken, en worden als vrijstaand gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' en als twee-aaneengebouwd ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen'. Ze worden gepositioneerd in de voorste grens van het bouwvlak.

De goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 respectievelijk 9 meter. De breedte van de voorgevel van een vrijstaande woning bedraagt maximaal 9 meter. De breedte van de voorgevel van een twee- aaneengebouwde woning bedraagt maximaal 7 meter.

De dakhelling van de woningen bedraagt minimaal 40° en maximaal 60°. De woningen zijn met de nokrichting haaks op de weg Annerstreek georiënteerd. De vrijstaande woningen worden voorzien van een zadeldak, het blok van twee-aaneengebouwde woningen worden voorzien van een dubbel zadeldak. De daken mogen worden beëindigd met wolfseind.

In afwijking van de bepalingen over de goothoogte en dakvorm, mag een woning (zowel vrijstaand als twee-aaneengebouwd) ook als een zogenaamde krimpenwoning worden gebouwd. Een krimpenwoning is een woning met een zadeldak met wolfseinde, waarbij het volume in de overgang van 'schuur'- naar 'woon'deel in de breedte 'krimpt' en een verhoogde goothoogte in het inspringende deel heeft , zoals hieronder is afgebeeld:

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0039.png"

Indien hiervoor wordt gekozen, gelden de volgende regels:

  • a. de zijgevels van het voorhuis springen in over een lengte van ten minste 3 m vanaf de voorste bouwgrens ten opzichte van het achterhuis;
  • b. de breedte van de voorgevel van het voorhuis bedraagt niet meer dan:
    • 1. 7 m voor de vrijstaande woningen;
    • 2. 4,5 m voor de twee-aaneengebouwde woningen;
  • c. de breedte van het achterhuis bedraagt niet meer dan 9 m;
  • d. de goothoogte van het voorhuis bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • e. de goothoogte van achterhuis bedraagt niet meer dan 3 m;
  • f. zowel de vrijstaande als halfvrijstaande woningen voorzien van een enkel zadelzak.
  • g. dit zadeldak wordt beëindigd met een wolfseind, indien de goothoogte van het inspringende deel (voorhuis) meer bedraagt dan 3. In dat geval bedraagt de goothoogte van het wolfseinde ten hoogste 6 m.

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zijn ook regels geformuleerd. Deze regels sluiten zo mogelijk aan bij het vigerende bestemmingsplan Annen dorp. Onder voorwaarden kan van een aantal bouwregels per binnenplanse omgevingsvergunning worden afgeweken.

Het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis en het gebruik voor verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan logies en ontbijt, is onder voorwaarden toegestaan. Bij binnenplanse omgevingsvergunning kan een logies en ontbijt mogelijk worden gemaakt.

De woning aan Annerstreek 65 is een karakteristiek bouwwerk. De woning is dan ook aangeduid als 'karakteristiek'. Er is een sloopvergunning nodig als (een gedeelte van) het bouwwerk wordt gesloopt.

5.2.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.

Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 5) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels (Artikel 6) is bepaald dat de bouwgrenzen in kleine mate mogen worden overschreden door ondergeschikte onderdelen.

Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels (Artikel 7) is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels (Artikel 8) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking is geen vanzelfsprekendheid. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen in Artikel 9 en Artikel 10. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieplan
Conform artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform artikel 6.2.3/6.2.4 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn opgenomen.

Planschade
Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid van de Wro genoemde oorzaak. Eventuele planschade wordt verhaald op de initiatiefnemer.

Conclusie
De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer en de gemeente zijn een anterieure overeenkomst aangegaan waarmee de economische uitvoerbaarheid is vastgelegd. Een exploitatieplan is niet nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Participatie

Initiatiefnemer heeft vanaf het opstellen van het stedenbouwkundig ontwerp de omgeving meermalen geïnformeerd over de plannen. Dit betrof overleg met de stichting Commissie Dorpsbelangen Annen, de Historische Vereniging Annen en de direct aanwonenden aan de Annerstreek en Zuidlaarderweg en iets verderop Nije Dijk.

STICHTING COMMISIE DORPSBELANGEN ANNEN
Als eerste is contact gezocht met de Commissie Dorpsbelangen Annen. Uit dit eerste contact bleek dat er een grote behoefte is aan nieuwbouw in het dorp, met name aan rij- en dubbele huur- en koopwoningen voor starters en jonge gezinnen. Bij het opstellen van het ontwerp is met deze behoefte -die door het volkshuisvestelijk onderzoek wordt ondersteund- zoveel mogelijk rekening gehouden. Het ontwerp plan is vervolgens eind oktober 2022 aan de commissie voorgelegd. De commissie is positief over het ontwerp plan, maar had graag (nog) meer (huur)woningen voor de jongeren uit Annen gehad. Volgens de commissie is er een groot tekort aan woningen voor starters en jonge gezinnen in Annen.

HISTORISCHE VERENGING ANNEN
Met de Historische Vereniging Annen is ter plaatse mondeling overleg geweest. De vereniging pleit voor renovatie/herbouw van het karakteristieke pand op de locatie Annerstreek 65. De vereniging heeft eveneens aangegeven welke wensen zij had voor de herbouw van de bestaande keuterboerderij op Annerstreek 65. Met inachtneming van de overlegresultaten is het specifieke ontwerp voor deze locatie opgesteld. De vereniging is enthousiast dat deze karakteristieke keuterboerderij door herbouw voor het dorp bewaard blijft.

OMWONENDEN
Omwonenden zijn eveneens in een vroeg stadium (voorafgaand aan het opstellen van het stedenbouwkundig ontwerp) meermalen benaderd door initiatiefnemer.


Met twee omwonenden (aan de Zuidlaarderweg en aan de Nije Dijk) hebben mondelinge overleggen plaatsgevonden. De bewoner van Annerstreek 65 is eveneens in een vroeg stadium benaderd (vanaf januari 2021 tot heden). De opmerkingen uit deze gesprekken hebben input geleverd ten tijde van het opstellen van het stedenbouwkundig ontwerp.


De direct aanwonenden aan de Annerstreek zijn eveneens per brief dan wel mondeling benaderd. Omwonenden waarmee de initiatiefnemer voor medio juni 2022 nog geen gesprek had gehad zijn middels een brief benaderd. In deze brief werd vermeld dat de initiatiefnemer graag in gesprek zou gaan met de bewoner omtrent de ontwikkeling van de Annerstreek. De bewoners werden verzocht, indien zij hierover in gesprek wilden treden, contact op te nemen met de initiatiefnemer. Hiervoor waren de nodige adresgegevens waaronder het telefoonnummer toegevoegd.


Wanneer bewoners geen contact opnamen, is er enkele weken na het versturen van de eerste brief, nog eens een herinneringsbrief gestuurd naar bewoners.


Na medio juni is er met de bewoners van vijf verschillende adressen aan de Annerstreek (direct aanwonenden) gesproken. Er heeft een groepsgesprek plaatsgevonden waarin drie families participeerden en met twee families is afzonderlijk gesproken.


De gespreksverslagen van de drie families zijn met hen gedeeld en door hen becommentarieerd. De verslagen zijn geanonimiseerd en met commentaar als bijlage 11 Participatie opgenomen. In het nagezonden commentaar (opgenomen als appendices bij de notulen) hebben de drie families hun vragen verder toegelicht en onderbouwd.


Hieronder wordt per onderdeel gereageerd op de notulen inclusief de nagezonden appendices.


1. De woonvisie
Omwonenden van twee adressen willen weten of dit planvoornemen past binnen de woonvisie van de gemeente. Uit dit bestemmingsplan (gemeentelijk beleid en de ladder duurzame verstedelijking) blijkt dat dit het geval is. Daarnaast is relevant te benoemen dat de Commissie Dorpsbelangen ook aan geeft dat er een grote behoefte is aan woningbouw voor starters en jonge gezinnen en senioren in het dorp.


2. Het plan met zeven nieuwe woningen zoals verbeeld op de indicatieve schetsverkaveling
Omwonenden van de twee adressen (Zuidlaarderweg en Nije Dijk) waarmee mondelinge gesprekken zijn gevoerd staan niet negatief ten opzichte van de bouw van woningen op deze strook grond langs de Annerstreek .

En ook omwonenden van twee adressen waar in juni en juli 2022 gesprekken mee zijn gevoerd (zie voor de verslaglegging de participatiebijlage) zijn in principe akkoord met het planvoorstel.


Omwonenden van drie adressen zijn het niet eens met het planvoorstel. Het bezwaar is dat het vrije uitzicht vanaf hun woonplek weggenomen wordt, ze willen het liefste de oude situatie handhaven. Deze omwonenden willen geen woning tegenover zich en stellen voor het getekende groen te verschuiven en/of een woning te laten vervallen.


Antwoord:

De lintbebouwing aan de Annerstreek concentreerde zich tot halverwege de vorig eeuw ten noorden van het dorp, ongeveer ter plaatse van het huidige pad Noordloo. In tegenstelling tot nu stond de lintbebouwing voornamelijk langs de noordzijde van de Annerstreek. Nu is de zuidzijde van de Annerstreek bijna aaneengesloten bebouwd en verdicht. De noordijzde is incidenteel verdicht.

Hierdoor zijn er vanaf de Annerstreek veel vergezichten naar het Hunzedal. Het zicht op de noordes is door de aaneengesloten bebouwing langs de zuidzijde van de Annerstreek en het bebouwen van de es verdwenen.

In de voorgestelde nieuwe situatie wordt passend binnen het ontwikkelingspatroon van Annen het lint ter plaatse van het plangebied deels verdicht. Passend binnen het ontwikkelingspatroon betekent dat er open ruimtes en voldoende zichtlijnen naar het beekdal blijven. Circa één derde deel van bestaande strook grasland langs de Annerstreek blijft in de voorgestelde nieuwe situatie open en wordt groen.

Het open deel is gesitueerd tegenover de boerderij aan de Zuidlaarderweg 61. Deze karakteristieke boerderij houdt op deze wijze haar 'historische' relatie met het beekdal. Het authentieke ensemble met de achterzijde van de boerderij Zuidlaarderweg 61 en het keuterboerderijtje op de hoek van de Annerstreek behoudt haar open setting. Naast het bestaande keuterboerderij is een schuurwoning getekend.

Het nieuwe stukje lint sluit aan bij het erf van de Annerstreek 35. Tegenover ca 8 woningen aan de zuidzijde van de Annerstreek zijn aan de noordzijde 6 nieuwe woningen als lintbebouwing getekend. Een eventuele verschuiving van het groen in noordwestelijke richting betekent verschuiving van de zichtlijnen en wellicht iets meer woningen een doorzicht naar het open landschap houden en andere woningen dit kwijt raken. In de indicatieve verkavelingsschets is er voor gekozen de historische setting en het ensemble van de karakteristieke gebouwen aan de Annerstreek zoveel als mogelijk te behouden. En in die zin prevaleerde dit belang boven het (particuliere) belang dat zoveel mogelijk woningen uitzicht dienden te behouden.


Twee omwonenden vinden dat er te veel woningen op het stuk grond zijn getekend, dat de woningen dicht op elkaar staan en dat er te weinig ruimte is voor auto's op het erf van de te bouwen woningen.

Antwoord:

Op de indicatieve schetsverkaveling zijn aansluitend op de Annerstreek 35 in ca 100 m' lint 6 woningen getekend; twee vrijstaande woningen en vier twee kappers. Dit is vergelijkbaar met aansluitende delen lintbebouwing langs de Annerstreek. In het lint Annerstreek 110- 116 staan in ca 100 m' lint 9 woningen; drie vrijstaande woningen en 6 twee onder een kapwoningen. In het lint Annerstreek 27 a - 33 staan over afstand van ca 100 m 5 woningen; vijf vrijstaande woningen. In het lint Annerstreek 70- 82 staan in
ca 100 m' lint 7 woningen; drie vrijstaande woningen en vier twee kappers.

Het is de verdeling tussen de twee onder één kap woningen en de vrijstaande woningen die in hoge mate de dichtheid in het lint bepaalt.

De afstand tussen de huizen zal minimaal 10 m bedragen. Dit zal op de indicatieve schetsverkaveling worden aangepast. Een minimale afstand van 10 m is vergelijkbaar met aansluitende delen van de lintbebouwing.

Op basis van de woonvisie is in de indicatieve schetsverkaveling gekozen voor een verdeling van vier twee kappers en twee vrijstaande woningen conform de woningbehoefte zoals deze hierboven al aan de orde is geweest.

Voor het parkeren ten behoeve van nieuwe woningen zullen voor deze situatie passende parkeernormen gehanteerd worden. Deze bedragen minimaal 1,8 en maximaal 2,6 parkeerplaats per woning voor de twee kapper en 1,9 tot 2,7 voor de vrijstaande woningen. Dit is inclusief het parkeren voor bezoekers.

Er zal in het bestemmingsplan opgenomen worden dat erop het eigen erf minimaal 2 auto's naast elkaar (naast de woning) geparkeerd kunnen worden en er dient ruimte te zijn, ook op het eigen erf, om een derde auto vóór deze twee parkeerplekken op de oprit te parkeren. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de te stellen parkeernormen.

De benodigde minimale afstand van 10 m tussen de bouwvlakken tbv het parkeren zal planologisch vastgelegd worden.


3. De weg
Twee omwonenden geven aan dat het met de nieuwe woningen te druk wordt op de Annerstreek en zijn tegen het uitbreiden van de verkeersintensiteit.


Antwoord:

Het toevoegen van woningen leidt onvermijdelijk tot het verhogen van de verkeersintensiteit op de Annerstreek.

Voor de verkeersgeneratie van dubbele woningen (koop) wordt een kengetal gehanteerd van minimaal 7,4 en maximaal 8,2 verkeersbewegingen per etmaal opgenomen. Voor dubbele woningen (vier stuks) komt dit neer op gemiddeld 31,2 verkeersbewegingen. Voor de verkeersgeneratie van vrijstaande koopwoningen wordt een kengetal van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 verkeersbewegingen per etmaal gehanteerd. Voor de twee vrijstaande woningen komt dit neer op gemiddeld 16,4 verkeersbewegingen. De extra verkeersgeneratie aan de Annerstreek bestaat uit (gemiddeld) 48 extra verkeersbewegingen per etmaal.

Volgens dezelfde berekeningen geven de bestaande woningen in dit deel van de Annerstreek een verkeersgeneratie van 59,1 verkeerbeweging per etmaal. De totale verkeersgeneratie wordt 107 verkeersbewegingen per etmaal. Dit blijft ruimschoots onder de normen voor een woonstraat.

De schuurwoning naast Annerstreek 65 heeft de uitrit van de auto op de Nije Dijk.

Langs de Annerstreek ter plaatse van nr.112, 114, en 116 en ter plaatse van de achterzijde van Zuidlaarderweg 61 is de weg en de berm het bezit van de aangrenzende woningen . De initiatiefnemer heeft op sommige van deze wegdelen een recht van overpad.

De weg met de groene berm is ca 9 m breed. De breedte van de groene berm is 3- 2,5 m.

De zone met de inbestemde verkeers- en verblijfsdoeleinden is ca 6 m breed. De daadwerkelijke breedte van de verharde weg tussen Annerstreek 100-116 is ca 3.60 m, het overige deel van de bestemming verkeers- en verblijfsdoeleinden van ca 2,5 m breed is als grasberm uitgevoerd of is bij de voortuin getrokken. Ter plaatse van de Zuiderweg 61 is de weg een onverharde zandweg.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ANNANNERSTR65-OW01_0040.png"


Er zijn veel vragen over de weg. Meerdere aanwonenden geven aan dat men geen doorgaand verkeer wil, de zandweg te willen behouden en deze afsluiten voor doorgaand verkeer. Sommige aanwonenden willen 'niet iedereen' over de weg hebben. Eén aanwonende wil een parkeerverbod en geen verbreding van de weg.

De aanwonenden die een deel van de weg en de berm bezitten zijn niet voornemens dit aan de gemeente te verkopen. En ook de rol van de initiatiefnemer inzake de weg is onduidelijk.

In de indicatieve schetsverkaveling komen de uitritten van de zes nieuwe woningen uit op het deel van de Annerstreek waar de gemeente de eigenaar van is. De weg en de groene berm zullen in het kader van de nieuwe woningen niet 'herbestemd' worden, ze blijven inbestemd in het bestemmingsplan Annen-dorp zoals weergegeven op bovenstaande uitsnede van de plankaart. Voor de inritten van de nieuwe woningen zal t.z.t. een inrit vergunning moeten worden aangevraagd.

De inrichting van de weg hoeft vanwege de bouw van 6 woningen langs de weg niet te wijzigen of aangepast te worden.

Gelet op de eigendomsverhoudingen en de beheersituatie van de weg is de initiatiefnemer niet de eerste aangewezen partij om eventuele voorstellen voor verbetering van de weg te doen.

Gezien de vele vragen over de weg en de berm is het wellicht goed dat er een gesprek komt met de eigenaren en beheerders van de weg en de berm (de gemeente, de eigenaren van Annerstreek 112-116 en Zuidlaarderweg 61), de aanwonenden en de initiatiefnemer. Dit staat echter procedureel los van onderhavig bestemmingsplan.


4. Proces
Een van de aanwonenden hekelt de procesgang en met name 'dat gezegd is door de initiatiefnemer dat het een plan is wat is goedgekeurd door het college en waar de wensen van omwonenden nu worden geïnventariseerd'

De gemeente heeft het als volgt verwoord; 'het College van B&W is in principe bereid medewerking te verlenen aan het verzoek van de initiatiefnemer voor het realiseren van 8 woningen'. Ten aanzien van de participatie voor een plan - zo schrijft het College- heeft de initiatiefnemer van een verzoek de belangrijkste rol. En zo schrijft zij "bij initiatieven van inwoners, ondernemers, organisaties en verenigingen vinden wij het belangrijk dat iedereen de gelegenheid wordt geboden om te participeren bij onderwerpen die hen aangaan. Om van invloed te kunnen zijn en om inzicht in de verschillende belangen te krijgen is het zaak om vroegtijdig de mogelijkheid voor participatie te bieden"

Dit is een gebruikelijke gang van zaken. Er is geen vooropgezet plan geweest voor gesprekken met andere betrokkenen. De initiatiefnemer is in een eerder stadium benaderd door de historische vereniging Annen omtrent het karakteristieke pand Annerstreek 65. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een voorstel van herbouw van dit pand.

Met de Commissie Dorpsbelangen heeft de initiatiefnemer eveneens in een vroeg stadium en later in de tijd (oktober 2022) contact gehad. In die gesprekken is aangegeven dat er een grote behoefte was aan nieuwbouw, voor onder meer starters en jonge of kleine gezinnen. De initiatiefnemer heeft hierin op ingespeeld.

7.2 Inspraak

Gezien de omvang van het plan en gezien het feit dat initiatiefnemer meermalen heeft overlegd met de omwonenden, met de historische vereniging en met de Vereniging Dorpsbelangen is in voldoende mate het participatietraject vorm gegeven en is daarmee voldoende mogelijkheid tot inspraak geweest. In het kader van het participatietraject heeft aanpassing van de ontwerpschets en het bestemmingsplan plaatsgevonden en zal in een ander kader (aanwezige weg) nog indien gewenst overleg plaatsvinden. Mocht men alsnog zijn (aanvullende) inbreng willen leveren dan kan dat ten tijde van het ontwerp-traject.

7.3 Vooroverleg

Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) aan de provincie, het waterschap en andere vooroverleginstanties voorgelegd. Van de provincie en waterschap is een reactie ontvangen, die hieronder aan de orde komt en als Bijlage 12 aan dit plan zijn toegevoegd.

Provincie Drenthe

Op basis van de Omgevingsvisie Drenthe (vastgesteld door Provinciale Staten op 3 oktober 2018) zijn in het bovengenoemde voorontwerpbestemmingsplan de volgende aspecten van provinciaal belang:

  • Landschap
  • Cultuurhistorie
  • Wonen
  • Archeologie
  • Aardkundige waarden

Opmerking: landschap en cultuurhistorie
In het kader van een nadere uitwerking vanuit het bestemmingsplan Buitengebied is er een visie op het dorp Annen opgesteld. Deze rand van Annen is opgenomen in deze visie en in deze visie is opgenomen dat dit stuk van Annen open zou moeten blijven gezien het feit dat dit het laatste stukje is dat op deze manier is georiënteerd op het beekdal van de Hunzelaagte (zie motivering vanuit provinciaal belang cultuurhistorie). De provincie ziet graag gemotiveerd waarom van deze visie wordt afgeweken.
Met dit plan wordt een nieuwe dorpsrand gecreëerd waarbij de huizen richting de Annerstreek zijn georiënteerd en met de achterzijde naar het Hunzedal; dat is in schril contrast met de huidige situatie, waar de huidige bebouwing juist met de voorzijde richting Hunzedal is georiënteerd. Het is daarom van belang dat als er al bebouwing op deze locatie komt, deze nieuwe dorpsrand kwalitatief en landschappelijk goed wordt ingepast en de cultuurhistorische waarden niet aantast.

Die onderbouwing is in dit voorontwerp onvoldoende en bovendien niet conform eerdere visies. Het advies van de provincie is om alternatieve locaties te bekijken, alvorens het besluit wordt genomen dit waardevolle, cultuurhistorische uitzicht en overgang gradiënt te bebouwen met vier woningen.


Gezien de bovenstaande provinciale ambitie omtrent de afwisseling tussen bebouwde plekken, open ruimtes en doorzichten naar het omliggend buitengebied, ligt dit plan op een gevoelige locatie. Het betreft een van de laatste open doorkijken van Annen richting het Hunzedal, dat hoog gewaardeerd is in de gemeentelijke en provinciale cultuurhistorische en landschappelijke kaarten en beleid.


Vanuit provinciaal belang cultuurhistorie is het advies om voor Annerstreek nr65 een nader bouwhistorisch onderzoek te laten verrichten en bij de restauratie van het pand zoveel mogelijk in te zetten op restauratieve herbouw/nieuwbouw, met behoud van originele elementen als bijvoorbeeld de karakteristieke, bakstenen buitenmuren.

Het voornemen om het zandpad intact te houden juicht de provincie van harte toe. Zandpaden en klinkerwegen in Drenthe acht de provincie van hoog provinciaal cultuurhistorisch belang.

Reactie landschap en cultuurhistorie, onderdeel onderzoek naar bouwlocaties en woningbehoefte

De gemeente heeft begin 2023 op basis van voorgaande dorpsgesprekken en een inventarisatie van het bestaand (leegstaand maatschappelijk) vastgoed een onderzoek naar bouwlocaties in Annen laten uitvoeren. Dit als uitvoeisel van het woonbeleid voor het gemeentelijk grondgebied en in het bijzonder de kern Annen. Dit woonbeleid bestaat uit verschillende beleidsdocumenten. De meest recente rapportages betreffen de Woonvisie 2020+, het afwegingskader Woningbouw, het addendum op de Woonvisie 2020+ en het hierboven genoemde onderzoek naar bouwlocaties in Annen. Uit dit onderzoek blijkt dat de locatie Annerstreek één van de weinige obstakelvrije bouwlocaties is en aan de gestelde criteria kan voldoen. De criteria van dit onderzoek betreffen planologische en milieutechnische criteria ofwel obstructies. Voorbeelden hiervan zijn het uitsluiten van woningbouw in natuurgebieden, nabij agrarische bedrijven of nabij andere gevoelige bestemmingen. Eveneens zijn bestaande open plekken (inbreiding) en transformatielocaties criteria waaraan getoetst wordt. Zoals hierboven al is gebleken kan het planvoornemen voldoen aan de in het onderzoek gestelde criteria.

Dit mede gezien de prestatie-afspraken die de gemeente met provincie en Rijk hebben gemaakt over het aantal en type te bouwen woningen in de gemeente (oktober 2022). In de regionale woondeal is opgenomen dat er de komende tien jaar in Zuidoost Drenthe circa 4.200 (betaalbare) woningen gebouwd moeten worden. Van dit aantal zijn er 1.040 woningen in de gemeente Aa en Hunze geprogrammeerd. Dit aantal overstijgt de aantallen woningen zoals opgenomen in de Woonvisie 2020+.

Uit de Woonvisie 2020+ is aangegeven dat nieuwbouw bij voorkeur binnen de bebouwde kom of aan de randen daarvan ontwikkeld worden. Daarbij wordt allereerst gekeken naar transformatie van bestaand vastgoed en het invullen van eventueel braakliggend terrein. Aan de Annerstreek is deels sprake van transformatie van een bestaande (gedateerde) karakteristieke keuterboerderij. Het resterende gebied ligt direct aansluitend aan de bebouwde kom, zo ook nabij de voorzieningen. Om de dorpsrand aan deze zijde van Annen ruimtelijk te versterken is op basis van zorgvuldig landschappelijk en cultuurhistorisch onderzoek in overleg met gemeente en Historische Vereniging gekeken hoe de invulling plaats moet vinden. De gebiedsgerichte aanpak en lokaal maatwerk stonden hierbij centraal (zie hieronder).

Ten aanzien van het type woning is in het Woonplan aangegeven dat er met name behoefte is aan starters- en seniorwoningen. Door op deze locatie nieuwbouw voor onder meer gezinnen en sociale huur (keuterij) te ontwikkelen komt de doorstroming in een versnelling.

Het addendum op de Woonvisie 2020+ (maart 2023) gaat verder in op woonprogramma van 1.040 woningen. Het onderschrijft en detailleert de conclusies uit de Woonvisie omtrent type woningen (doelgroepen). In de 'vlek Anloo' bestaat het woonprogramma uit 250 woningen (van 2021 tot 2032 op basis van 30% over programmering).

Het Afwegingskader woningbouw (februari 2022) heeft een relatie met de boven beschreven Woonvisie en het hierop aanvullende addendum. Met het afwegingskader woningbouw beoordeelt en prioriteert de gemeente nieuwe bouwplannen. De gemeente werkt daarbij met harde planologische randvoorwaarden zoals vastgesteld in de provinciale omgevingsverordening en in het rijksbeleid. Daarnaast speelt maatwerk een belangrijke rol. In dit kader wordt gekeken naar de landschappelijke en cultuurhistorische structuur, archeologie en geologie, milieueisen, waterberging en infrastructuur. Andere criteria waaraan wordt getoetst zijn de woningbehoefte, grondeigendom, duurzaam en circulair bouwproces en klimaatadaptatie. Tot slot is participatie een criterium waaraan getoetst wordt.

Een groot aantal van de hierboven onderdelen is ruim voldoende beschouwd in het bestemmingsplantraject. Hieruit is gebleken dat vanuit volkshuisvestelijk, ruimtelijk en milieu-optiek het planvoornemen uitvoerbaar is.

Op basis van het onderzoek naar bouwlocaties en het hierboven weergegeven gemeentelijk beleid blijkt dat de uit het onderzoek voortvloeiende potentiële bouwlocaties niet in aantal en omvang zodanig zijn dat dit toereikend wordt geacht, zo ook tijdig beschikbaar en obstakelvrij zijn. Daarmee kan deze obstakelvrije locatie in een urgente behoefte aan woningbouw voorzien. Vanwege de invoering van de omgevingswet d.d. 1-1-2024 dient het ontwerp bestemmingsplan zo spoedig mogelijk ter visie gelegd te worden.

Reactie (landschap en cultuurhistorie, bouwhistorie)
Vanwege de grote urgentie aan nieuwbouw in zowel de kern Annen als in de gemeente en het kunnen voldoen aan zowel beleid als aan de in het principebesluit opgenomen randvoorwaarden heeft de gemeente besloten tot ontwikkeling van deze bouwlocatie. Hierbij heeft zij in acht genomen dat dit wellicht niet vanuit landschap en cultuurhistorie de eerst aangewezen locatie is. Dit mede met inachtneming van de Ontwikkelingsvisie Dorpsranden Annen uit 2017 die in gezamenlijkheid met de provincie is opgesteld. Echter, de woningbehoefte anno 2023 is zodanig dat ze deze laat prevaleren. Dit heeft er vervolgens toe geleid dat er wel extra aandacht is gevraagd voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing van woningen die vanuit cultuurhistorisch oogpunt een meerwaarde aan de dorpsrand van Annen kunnen leveren. Hiertoe heeft een uitgebreid en zorgvuldig onderzoekend ontwerptraject tussen gemeente en initiatiefnemer plaatsgevonden. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Dit heeft vervolgens geresulteerd in het opnemen van (stringente) richtlijnen voor de bebouwing als voor de openbare ruimte, die vervolgens zijn vertaald in juridische regels en verbeelding. Het bouwhistorisch onderzoek zal ertoe leiden dat er voor de locatie van de keuterij een passend nieuwbouwplan (omgevingsvergunning) wordt opgesteld, gemaakt door een gespecialiseerd architect. Zie hiervoor ook de onderstaande reactie omternt de gesprekken met de Historische Vereniging.

Reactie (zandpad en participatie)
De gemeente hecht waarde aan een zorgvuldig opgezet participatietraject. Dit houdt in dat belanghebbenden in voldoende mate gehoord zijn. Dit houdt overigens niet in dat altijd voldaan kan worden aan de wensen van individuen, het maatschappelijk belang prevaleert. In dit kader kan worden verwezen naar de gesprekken met de Commissie Dorpsbelangen. De initiatiefnemer heeft in een vroeg stadium en later in de tijd (oktober 2022) contact gehad met deze commissie. In die gesprekken is aangegeven dat er een grote behoefte was aan nieuwbouw, voor onder meer starters en jonge of kleine gezinnen. De initiatiefnemer heeft hierop ingespeeld. Daarnaast zijn gesprekken geweest met de Historische Vereniging, die meegedacht heeft in de transitie van de karakteristieke keuterboerderij. Met de direct aangelegen bewoners is eveneens meermalen gesproken. Naar aanleiding van deze gesprekken heeft het bouwplan enige aanpassing gekregen, en is met inachtneming van de wensen van aanwonenden het aangelegen zandpad heringericht.

Opmerking: wonen
Het plan in Annen ligt zo goed als binnen stedelijk gebied. Het is direct aansluitend aan bestaand stedelijk gebied. Een strengere ruimtelijke toetsing is wat betreft het belang wonen niet nodig. De doelgroep, prijssegmentatie en woningtypologie zijn duidelijk aangegeven aldus de provincie .

Reactie (wonen):
De gemeente heeft van bovenstaande kennisgenomen en verwijst volledigheidshalve nog naar de hierboven beschreven onderzoek en woningbehoefte.

Opmerking: archeologie
Het plangebied grenst aan een terrein van provinciaal belang. In het plangebied geldt geen provinciaal belang. De gemeente Aa en Hunze is bevoegd gezag. Het is een terrein met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Hiervoor geldt, volgens het beleid van de gemeente Aa en Hunze een onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm. Dit onderzoek is uitgevoerd en gerapporteerd: Annen, Annerstreek 65, gemeente Aa en Hunze, Dr. Steekproefrapport 2022-06/21. Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied geroerd is, de kans op het aantreffen van archeologische resten in situ is nihil. Het advies is om het plangebied vrij te geven.

Reactie:
Dit advies is door de gemeente Aa en Hunze overgenomen. Op de verbeelding horend bij het voorontwerp is geen dubbelbestemming archeologie meer opgenomen.

Opmerking: aardkundige waarden
Het plangebied heeft een hoog beschermingsniveau aardkundige waarden vanwege de ligging op de Hondsrug, maar dat is hier geen belemmering voor de plannen. In het voorontwerp is voldoende aandacht besteed aan het provinciaal beleid wat betreft aardkundige waarden.

Reactie:
De gemeente heeft hiervan kennisgenomen.

Opmerking: nader overleg
Gelet op de inhoud van het plan en bovenstaande aspecten is de provincie van mening dat nader overleg vanuit de aspecten landschap en cultuurhistorie over dit bestemmingsplan van belang is alvorens het plan in procedure wordt gebracht.

Reactie:
Dit nader overleg heeft in april 2023 plaatsgevonden. De zaken zoals hierboven weergegeven zijn hierbij allen aan de orde gekomen. Door het verrichten van uitvoerig onderzoek naar bouwlocaties en daaruit voortvloeiend het aanpassen van het relevante gemeentelijke beleid, het voldoen aan de noodzakelijke stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische eisen, het voldoen aan de woningbehoefte en het verrichten van afdoende en volwaardig onderzoek inclusief participatie met belanghebbenden heeft ertoe geleid dat de provincie kan instemmen met onderhavig voornemen.

Waterschap Hunze en Aa's

Opmerking:
Naar aanleiding van de digitale watertoets is het bestemmingsplan eveneens aangevuld. Voor de betreffende aanvulling wordt verwezen naar paragraaf 4.9 Water. Het waterschap geeft in haar vooroverlegreactie aan dat ze kennis hebben genomen van de mogelijkheden voor de opvang van water in het plangebied. De concrete invulling en uitwerking van de waterhuishoudkundige aspecten ziet het waterschap tezijnertijd tegemoet. Het waterschap wijst er nadrukkelijk op dat bij de verdere invulling van het plan voldoende rekening moet worden gehouden met de verwerking van hemelwater om lokale wateroverlastsituaties te voorkomen.

Reactie:
De gemeente en intitiatiefnemer zullen ten tijde van het bouwplantraject contact zoeken met het waterschap.

7.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft iedereen de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Eventuele zienswijzen worden te zijner tijd in het bestemmingsplan verwerkt.