direct naar inhoud van Regels
Plan: Bungalowpark Boerhaarsveld Schoonloo
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1680.BUIBOERHAARSVELD-OB01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan 'Bungalowpark Boerhaarsveld Schoonloo' met identificatienummer NL.IMRO.1680.BUIBOERHAARSVELD-OB01 van de gemeente Aa en Hunze;

1.2 het bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;

1.7 archeologisch monument:

terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd;

1.8 archeologisch onderzoek:

het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, en/of aan de hand van veldonderzoek;

1.9 archeologische verwachting:

het vermoeden over het voorkomen van archeologische waarden in een gebied;

1.10 archeologische waarden:

waarden die aan een terrein en/of gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.12 bedrijfsmatige exploitatie:

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig complexmatig beheer/exploitatie, dat in de recreatiewoningen recreatieve (nacht-) verblijfsmogelijkheden geboden worden;

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten;

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.15 bestaand:

ten aanzien van de legaal aanwezige en vergunde bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of overkapping;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.24 bouwvoor:

de bovenste, veel bewerkte en vaak met humus materiaal verrijkte laag van de grond;

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 groepsaccommodatie:

een groepsverblijf met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde een vast of mobiel kampeermiddel, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd door groepen als kort verblijf, inclusief ondergeschikte lichte horeca;

1.29 hoofdgebouw:

een gebouw, dat gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.30 horecabedrijf en/of -instelling:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.31 horecagelegenheid:

een ruimte waarin de bedrijfsuitoefening is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van maaltijden, eenvoudige etenswaren en dranken;

1.32 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.33 kampeermiddel:

een mobiel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.34 kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.35 kap:

een dak met een zekere helling;

1.36 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geen detailhandel zijnde en prostitutie, zoals genoemd in bijlage 1 bij deze regels;

1.37 kleinschalige duurzame energiewinning:

energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windturbines of zonnepaneelvelden, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte;

1.38 landschappelijke waarden:

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap.

1.39 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.40 mobiel kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen op een kampeerterrein;

1.41 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zal de Wet natuurbescherming steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);

1.42 normaal onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.43 ondergeschikte horeca:

horeca die ondergeschikt en in hoofdzaak ten dienste staat van en gerelateerd is aan de bestemming en tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en dranken. Tot ondergeschikte horeca worden mede gerekend mobiele horecastands, drankautomaten, en dergelijke;

1.44 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.45 paardrijbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.46 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
  • c. indien in, op of over het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.47 permanente bewoning:

de bewoning van een recreatiewoning als hoofdverblijf;

1.48 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.49 prostitutiebedrijf:

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

1.50 recreatiewinkel:

een winkel op een recreatieterrein, waarin de bedrijfsuitoefening is gericht op detailhandel in hoofdzaak ten dienste van dat recreatieterrein;

1.51 recreatiewoning:

een gebouw, geen woonkeet en geen caravan zijnde, bestemd om uitsluitend door een persoon, een gezin of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;

1.52 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.53 vast kampeermiddel:

een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijfsmiddel ten behoeve van recreatief nachtverblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond (plaatsgebonden) en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.54 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.55 windmolen:

een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;

1.56 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, een bijbehorend bouwwerk of een overkapping, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bouwonderdelen zoals goten, dakoverstekken en in dakoverstekken geïntegreerde goten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen met een minimale oversteek van 75 cm worden in de oppervlakte meeberekend;

2.6 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;

2.7 de onderlinge afstand

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot enig punt van een ander gebouw;

2.8 bouwen op de erf- of perceelgrens

bij bouwen op de erf- of perceelgrens wordt een bouwwerk gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogste is.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Recreatie - 4

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. recreatiewoningen, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - bedrijfsmatige exploitatie' recreatiewoningen, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, uitsluitend zijn toegestaan indien deze bedrijfsmatig worden geëxploiteerd;
  • b. vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij recreatiewoningen;
  • c. gebouwen en overkappingen ten behoeve van onderhoud, beheer, dagverblijf, een schaapskooi, een recreatiewinkel, ondergeschikte horeca en sanitaire voorzieningen;
  • d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het landschappelijk waardevolle karakter van het recreatieterrein;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. kleinschalige duurzame energiewinning;

met de daarbijbehorende:

  • f. bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en/of mantelzorg;
  • g. tuinen, erven en terreinen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. beplanting en bebossing;
  • j. wegen en paden;
  • k. waterpartijen, sloten en naar de aard daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  • l. andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels

Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels binnen de bestemming zijn toegevoegd.

3.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebouwen uitgesloten' mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen en overkappingen ten behoeve van een schaapskooi als genoemd in lid 3.1 onder c, waarvan:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 50 m² zal bedragen;
  • b. de goothoogte ten hoogste 3 m zal bedragen;
  • c. de bouwhoogte ten hoogste 6 m zal bedragen.

3.2.2 Bouwwerken in lid 3.1 onder a

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder a genoemde bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. het aantal recreatiewoningen, inclusief de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, zal per bestemmingsvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'aantal recreatiewoningen' aangegeven aantal bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van een recreatiewoning, inclusief de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, zal ten hoogste 100 m² bedragen;
  • c. de goothoogte van een recreatiewoning, inclusief de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  • d. de dakhelling van een recreatiewoning, inclusief de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, zal ten hoogste 60° bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een recreatiewoning, inclusief de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, zal ten hoogste 8,00 m bedragen;
  • f. het aantal aaneen te bouwen recreatiewoningen zal ten hoogste 2 bedragen;
  • g. tussen recreatiewoningen, inclusief de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, tenzij aaneengebouwd, zal een onderlinge afstand van ten minste 5,00 m worden aangehouden. Van deze afstand mag worden afgeweken mits voldaan kan worden aan de brandwerendheidseisen zoals opgenomen in het Bouwbesluit.

3.2.3 Vrijstaande bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij recreatiewoningen gelden de volgende regels:

  • a. per recreatiewoning zal ten hoogste één vrijstaand bijbehorend bouwwerk worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 10,00 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,00 m bedragen.

3.2.4 Bouwwerken in lid 3.1 onder c

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder c genoemde bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen zal ten hoogste 4.338 m² bedragen;
  • b. de goothoogte van de gebouwen of overkappingen zal ten hoogste 9,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de gebouwen of overkappingen zal ten hoogste 15,00 m bedragen;
  • d. de dakhelling van de gebouwen of overkappingen zal ten hoogste 60° bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitbreiding bungalowpark', mogen geen bouwwerken als genoemd in lid 3.1 onder c worden gebouwd, met uitzondering van een schaapskooi, waarvoor de in lid 3.2.1 genoemde bouwregels gelden.

3.2.5 Bouwwerken in lid 3.1 onder f

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder f genoemde bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste 2 bedragen;
  • b. de bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning zullen ten minste 1,00 m achter de voorgevel en/of het verlengde daarvan van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • c. de maatvoering van een bouwwerk zal voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Maximale oppervlakte   Goothoogte in m   Dakhelling in °   Bouwhoogte in m  
  per gebouw   gezamenlijk   max.   min.   max.   max.  
Bedrijfswoning   150 m²#   -   4,00   25   60   8,00  
bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning   -   100 m²   3,00#   -   60   -**  

# tenzij de bestaande oppervlakte of goothoogte meer bedraagt, in welk geval de maximale oppervlakte of goothoogte ten hoogste de bestaande oppervlakte of goothoogte zal bedragen

** de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning

3.2.6 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • b. er zullen geen paardrijbakken en bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Bouwhoogte bedrijfswoningen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.5 onder c in die zin dat de bouwhoogte van bedrijfswoningen wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.3.2 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.6 onder b in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan, mits:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van een paardrijbak ten hoogste 6,00 m bedraagt;
  • b. tevens de in lid 3.5.3 bedoelde omgevingsvergunning is verleend.
3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gebouwen, met uitzondering van bedrijfswoningen, voor permanente bewoning;
  • b. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning en/of een bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    • 1. het beroeps-/bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit meer bedraagt dan één derde deel van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning, inclusief de bijbehorende bouwwerken binnen het bestemmingsvlak;
    • 2. het beroeps-/bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit meer bedraagt dan 50 m²;
    • 3. degene die de activiteiten in de bedrijfswoning uitvoert, geen hoofdbewoner van de woning is;
    • 4. er detailhandel plaatsvindt;
    • 5. de activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  • c. het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één woning ontstaat;
  • d. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning voor bewoning;
  • e. het gebruik van een bedrijfswoning, inclusief de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van een groepsaccommodatie;
  • f. het gebruik van bouwwerken voor ondergeschikte horeca indien de oppervlakte meer bedraagt dat 1% van het bestemmingsvlak, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte maximaal is toegestaan;
  • g. het verwijderen van terrein afschermende beplanting, anders dan in de vorm van normaal onderhoud;
  • h. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een recreatiewinkel indien de brutovloeroppervlakte per recreatiewinkel meer bedraagt dan 500 m², tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte maximaal is toegestaan.
  • i. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • j. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak al dan niet met de daarbijbehorende bouwwerken, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  • k. het gebruik van recreatiewoningen, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - bedrijfsmatige exploitatie', voor niet-bedrijfsmatige exploitatie.

3.4.2 Landschappelijke inpassing

Het gebruik van recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitbreiding bungalowpark' is uitsluitend toegestaan indien de groensingels, het natuurlijk gebied en de solitaire bomen zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden overeenkomstig de in bijlage 2 van de regels opgenomen tekening 'Uitbreiding terrein - Definitief ontwerp', waarbij geldt dat de groensingels, het natuurlijk gebied en de solitaire bomen binnen één jaar na gereedmelding (als bedoeld in artikel 1.25 lid 2 van het Bouwbesluit 2012) van de eerste recreatiewoningen dienen te zijn gerealiseerd.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Mantelzorg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 onder d in die zin dat vrijstaande bijbehorende bouwwerken, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, worden gebruikt voor bewoning in het kader van de mantelzorg, mits:

  • a. de bewoning van een vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg voor personen;
  • b. de oppervlakte van de voor mantelzorg te gebruiken woonruimte in een vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 100 m²;
  • c. de inrichting van het vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw ten behoeve van de mantelzorg ongedaan wordt gemaakt na beëindiging van de mantelzorg zodanig dat het vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw weer functioneel ondergeschikt is aan de bedrijfswoning;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

3.5.2 Verwijderen afschermende beplanting

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 onder g in die zin dat terrein afschermende beplanting wordt verwijderd, mits:

  • a. de verwijdering uitsluitend noodzakelijk is ten behoeve van de realisatie van een goede ontsluiting van het recreatiewoningenterrein;
  • b. de verwijdering incidenteel plaatsheeft en geen onevenredige afbreuk doet aan de afschermende werking van de beplanting van het recreatiewoningenterrein ten opzichte van het omringende landschap;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.5.3 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 onder j in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak al dan niet met de daarbijbehorende andere bouwwerken mits:

  • a. een paardrijbak achter de voorgevel en/of het verlengde daarvan van de bedrijfswoning wordt gesitueerd;
  • b. de afstand van een paardrijbak tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 5,00 m bedraagt;
  • c. er een minimale afstand van 50 meter tussen de paardrijbak en woningen van derden wordt aangehouden;
  • d. bij toepassing van verlichting er sprake dient te zijn van objectgerichte verlichting, die niet tot buiten de paardrijbak reikt. Dit dient te worden aangetoond door middel van een verlichtingsrapport;
  • e. de oppervlakte van een paardrijbak maximaal 1.200 m² bedraagt;
  • f. de landschappelijke inpassing gestalte krijgt in een inpassingsplan (uitgaande van inheemse beplanting).
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontgronden, egaliseren en/of afgraven van gronden;
  • c. het aanplanten, kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

3.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitbreiding bungalowpark' ten behoeve van de uitbreiding van het bungalowpark (waaronder de aanleg van groensingels, het natuurlijk gebied en solitaire bomen) overeenkomstig de in bijlage 2 van de regels opgenomen tekening 'Uitbreiding terrein - Definitief ontwerp'.

3.6.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning in lid 3.6.1 kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het landschappelijk waardevolle karakter van het recreatieterrein en de landschappelijke inpassing van de recreatiewoningen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 5

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden, zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van verwachtingszones met hoge verwachting: beekdal, hoge verwachting algemeen, waardevolle essen.

4.2 Algemene regel

Indien er sprake is van de activiteit bouwen waarbij de bodem wordt geroerd over een oppervlakte kleiner dan de in lid 4.3.1 genoemde uitzondering en er tevens sprake is van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarbij de bodem wordt geroerd over een oppervlakte kleiner dan de in lid 4.4 sub b genoemde uitzondering, maar waarbij de bodem voor de activiteiten gezamenlijk wordt geroerd over een oppervlakte groter dan de genoemde uitzondering, dan geldt alsnog dat alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport dient te worden overgelegd, zoals genoemd in lid 4.3.1 en 4.4 sub e.

4.3 Bouwregels

4.3.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bouwvoor; en/of:
  • b. bouwwerken waarbij ten behoeve van de activiteit bouwen de bodem over een oppervlakte van minder dan 500 m² wordt geroerd;

moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

Bij aanvraag voor een vergunning in een terrein dat op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart als provinciaal archeologisch belang is aangemerkt, voeren burgemeester en wethouders in een zo vroeg mogelijk stadium overleg met de provinciaal archeoloog.

4.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 4.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
    • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen, behalve:
      • indien deze werkzaamheden in het kader van onderzoek naar mogelijke (pre)historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
      • voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bestaande bouwvoor;
      • voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
      • het aanbrengen van drainage.
    • 2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
    • 3. het aanbrengen van drainage op essen;
    • 4. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen;
    • 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het aanplanten dan wel verwijderen van bomen of een houtig gewas.
  • b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    • 1. waarbij de bodem over een oppervlakte van minder dan 500 m² wordt geroerd, waarbij in geval van aanleggen van drainage het niet gaat om de direct te verstoren m² maar om de oppervlakte van het te draineren gebied;
    • 2. die het normale onderhoud betreffen;
    • 3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  • c. De in sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in sub e moet overleggen, met dien verstande dat het overleggen van een rapport niet nodig is als naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
  • d. Bij aanvraag voor een vergunning in terrein dat op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart als provinciaal archeologisch belang is aangemerkt, voeren burgemeester en wethouders in een zo vroeg mogelijk stadium overleg met de provinciaal archeoloog.
  • e. De in sub a genoemde vergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke zijde de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • f. Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, moet het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies inwinnen bij een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • g. Indien uit het in sub e genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    • 3. een verplichting het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Een eenmaal als bedrijfswoning gerealiseerd bouwwerk blijft bij de toepassing van deze regels aangemerkt als bedrijfswoning.

Artikel 6 Algemene bouwregels

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de gebiedsbestemmingen en de overige bestemmingen in deze regels uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  • c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • d. het storten van puin en afvalstoffen;
  • e. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • f. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen;
  • g. het gebruik van gronden ten behoeve van zonne-akkers.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 vrijwaringszone - radiotelescoop 2

8.1.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - radiotelescoop 2' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan van bouwwerken en andere werken die mogelijk storingsgevolgen voor de radiotelescoop kunnen veroorzaken.

8.1.2 Bouwregels

Voorzover bouwwerken en andere werken, die zijn toegestaan op grond van de ter plaatse voorkomende bestemmingen en die mogelijke storingsgevolgen voor de radiotelescoop kunnen veroorzaken, zijn gelegen ter plaatse van de 'vrijwaringszone - radiotelescoop 2', zal rekening worden gehouden met de storingsvrijheid van de observatieposten. Omtrent de mogelijke storingsgevolgen zal bij het vergunningverlenen dan wel het toestemming verlenen vooraf overleg worden gepleegd met de Stichting ASTRON teneinde een zoveel mogelijk ongestoord functioneren van de observatieposten te kunnen bewerkstelligen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Aanvullende werking welstandscriteria

De ter plaatse en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de welstandscriteria.

10.2 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

10.3 Parkeren
  • a. een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden - al dan niet gecombineerd - waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer binnen het plangebied niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitbreiding bungalowpark' een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden - al dan niet gecombineerd - waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, niet is toegestaan wanneer ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitbreiding' niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  • c. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van de normen zoals opgenomen in CROW Publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van oktober 2012 bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging;
  • d. het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a t/m c, mits:
    • 1. op een andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
    • 2. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

In afwijking van lid 11.2 sub a en b mag het bestaande gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning worden voorgezet door personen die beschikken over een persoonsgebonden beschikking, tenzij de betreffende personen de recreatiewoning niet meer voor permanente bewoning gebruiken en zich laten uitschrijven uit de gemeentelijk basisadministratie.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan

'Bungalowpark Boerhaarsveld Schoonloo'.