Plan: | Compensatiegronden zandwinning Gasselterveld |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1680.BUICOMPENSGASSVELD-OB01 |
Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.
De bodemingrepen die gepaard gaan met de geplande realisatie kunnen eventueel aanwezige archeologische resten in de bodem verstoren en/of vernietigen. Derhalve dienen de archeologische waarden binnen het plangebied in kaart te worden gebracht. In bijlage 2 en 3 zijn een archeologisch bureau- en veldonderzoek opgenomen, waarin de de archeologische waarde van het plangebied is onderzocht (Grontmij, 2010). De resultaten en conclusies van deze onderzoeken zijn beschreven in deze paragraaf.
Bureauonderzoek
Archeologische verwachting
Het plangebied ligt op de flanken van de Hondsrug en in het beekdal van het Andersche Diep en is opgedeeld in 6 deellocaties. Deze zijn weergegeven op onderstaande kaart. Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op deellocatie 2.
Deellocaties 1 en 5 zijn hooggelegen locaties, die gunstig waren voor bewoning vanaf de Steentijd. Deellocaties 3, 4 en 6 liggen in het beekdal van het Andersche Diep, een van de hoofdtakken van de Drentsche Aa. Alhoewel beekdalen vanwege de lage ligging en vaak natte omstandigheden van de IKAW een lage archeologische verwachting krijgen, is het beekdal en de directe omgeving daarvan toch rijk aan archeologische vondsten.
Voor de beekdallocaties 3,4 en 6 geldt een provinciaal archeologie belang. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen in beekdalen (zoals natuurontwikkeling) in een vroeg stadium moeten worden afgestemd met de provincie i.c. provinciaal archeoloog.
![]() |
Deellocaties archeologisch onderzoek |
Paleolithicum & Mesolithicum
De randen van de beekdalen waren bij uitstek geschikt voor steentijdbewoning. Vooral in het Paleolithicum en Mesolithicum, toen er jagers-verzamelaars in het gebied frequenteerden. Tijdens koude periodes trok er wild door het beekdal en tijdens warmere periodes en in het Holoceen waren de omstandigheden gunstig voor jacht en visserij. Vooral in het Mesolithicum stichtten mensen kampementen op de flanken van ruggen en dekzandkoppen, in de nabijheid van water. In de omgeving van het plangebied zal niet alleen de Drentse Aa een rol hebben gespeeld, ook de vele dobbes en pingo-ruïnes droegen bij aan de geschiktheid van het gebied voor bewoning. Voor met name het Laat-Paleolithicum en het Mesolithicum, bestaat er voor alle deellocaties een hoge archeologische verwachting.
Neolithicum & Bronstijd
Relicten uit het Neolithicum en (Vroege) Bronstijd zijn in de omgeving van de verschillende deelgebieden aangetroffen, vooral in de vorm van hunebedden en grafheuvels. In de hoger gelegen delen (deellocaties 1, 5 en 6) kunnen nederzettingssporen uit deze periodes worden aangetroffen. Het beekdal zal te nat zijn geweest voor permanente bewoning. Wel kunnen sporen worden aangetroffen van bijvoorbeeld jacht en visserij. De archeologische verwachting voor deellocaties 1 en 5 is hoog, voor deellocaties 3, 4 en 6 is de archeologische verwachting middelhoog.
IJzertijd – Vroege Middeleeuwen
Nabij deellocatie 6, de meest zuidelijke locatie, zijn resten van Celtic Fields, oftewel akkertjes uit de IJzertijd aangetroffen. Deellocatie 6 ligt in een beekdal en was dus ongeschikt voor bewoning, maar gezien de nabijheid van de Celtic Fields, kunnen mogelijk sporen van andere activiteiten, zoals jacht en visserij worden aangetroffen. Mogelijk is het in de Bronstijd tot en met de vroege Middeleeuwen in het grootste deel van het plangebied te onherbergzaam geweest voor permanente bewoning. Het plangebied kan mogelijk wel bezocht zijn, al dan niet seizoensgebonden, bijvoorbeeld in het kader van jacht en/of visserij. Vanaf het eind van de vroege Middeleeuwen zijn de mensen begonnen met het exploiteren van het gebied. De aanwezige begroeiing werd verwijderd en de wind had vrij spel. Zo zijn er stuifzandafzettingen ontstaan, waarop plaatselijk nog heide groeide. Voor de mens was deze hei alleen geschikt voor het laten grazen van schapen. Voor het beekdal geldt dat het ongeschikt was voor bewoning, omdat de bodem te nat was. Vanaf de Middeleeuwen werden deze gronden als weide gebruikt. De archeologische verwachting voor deze periodes is laag, tot middelhoog in deellocatie 6.
Late Middeleeuwen & Nieuwe Tijd
Rond 1650 werden de zandgronden rondom Gasselte ontgonnen en vanaf het eind van de 18e eeuw is men begonnen met de aanplant van bos om het zand weer vast te leggen. Sporen uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd kunnen worden aangetroffen in de vorm van ontginningssporen. Nederzettingssporen zullen zeer waarschijnlijk niet worden aangetroffen. Er bestaat een lage archeologische verwachting voor deze periodes.
Er bestaat een kans op het aantreffen van depotvondsten in het veen. Depotvondsten zijn voorwerpen, voornamelijk uit de Steen- en Bronstijd, die met opzet in het veen, dan wel water gedeponeerd zijn. Het deponeren van deze vondsten heeft waarschijnlijk een rituele betekenis. De kans op dergelijke depotvondsten is het grootst in deellocaties 3, 4 en 6.
Resultaten bureauonderzoek
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het gebied kan worden onderverdeeld in beekdalgronden en hoger gelegen gronden. Vanaf de Steentijd is het gebied bewoond/bezocht geweest. Er kunnen archeologische resten verwacht worden die dateren vanaf het Midden-Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Vooral voor het Laat-Paleolithicum en het Mesolithicum bestaat een hoge archeologische verwachting.
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek is voor het plangebied, afhankelijk van de bodemingreep, vervolgonderzoek uitgevoerd in de vorm van een verkennend booronderzoek om de intactheid en de gelaagdheid van de bodem in kaart te brengen. Het archeologisch vervolgonderzoek is in eerste instantie alleen noodzakelijk zijn in de percelen waar de bestemming verandert in bos (deellocaties 1, 5 en delen van 4). Echter, indien er in de percelen die zijn gemarkeerd als natuur tevens gravende werkzaamheden zullen plaatsvinden, zoals het verwijderen van de bouwvoor ten behoeve van verschraling, of het gebruik van de natuurpercelen als bosopslag, zal ook op deze locaties vervolgonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Veldonderzoek
Het veldwerk voor het inventariserende veldonderzoek is verricht op 31 maart en 1, 6 en 7 april 2010 door een KNA-archeoloog en een archeoloog. Het onderzoek is uitgevoerd in 2 fasen. Fase 1 is de verkennende fase, waarbij 98 handmatige grondboringen verricht zijn met behulp van een Edelmanboor met een diameter van 10 cm. In fase 2, de waarderende fase, zijn 13 boringen uitgevoerd, met behulp van een edelmanboor met een diameter van 15 cm. De boringen zijn uitgevoerd tot 0,3 m in de C-horizont en tot een maximale diepte van 1,20 m beneden maaiveld.
De opgeboorde grond is onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals verbrand of bewerkt vuursteen, houtskool, verbrand bot, aardewerk. Verder is gekeken naar bodemverkleuringen die zouden kunnen wijzen op mogelijke vegetatie- en/of cultuurlagen. Relevante lagen zijn gezeefd op een 4 mm zeef. De boorprofielen zijn beschreven conform NEN5104 en de STIBOKA legenda. De boorpunten zijn ingemeten met behulp van DGPS.
Conclusies veldonderzoek
De bodems in het plangebied kunnen worden onderverdeeld in twee categorieën: bodems die verband houden met het beekdal, en bodems die verband houden met het dekzandlandschap van de Hondsrug. In deellocaties 1 en 5 komen bodems voor die verband houden met het hooggelegen dekzand-op-keileemlandschap van de Hondsrug. Een groot deel van deze bodems bleek verstoord te zijn, waarschijnlijk door egalisatiewerkzaamheden. Wel is in deellocatie 1 een zone aangetroffen waarbinnen de podzolbodems nog intact bleken te zijn.
In deellocatie 4 komen bodems voor die verband houden met een beekdallandschap. Er zijn lagen gevonden die door het water zijn afgezet en er zijn lagen gevonden die door veenvorming zijn ontstaan. Dergelijke locaties waren door hun natte kenmerken ongeschikt voor bewoning. Wel kan op zulke plekken jacht of visserij hebben plaatsgevonden, of kunnen er voordes of bruggen hebben gelegen. Tevens bestaat er altijd een kans op het aantreffen van depotvondsten in de beekdalen. Dit zijn vondsten die met opzet, onder een rituele context zijn achtergelaten in de beek of het moeras.
Advies
Uit het veldonderzoek is gebleken dat de bodem in het plangebied bestaat uit beekgronden en zandgronden. Er zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologische indicatoren waargenomen.
Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Echter, indien er in de percelen die zijn gemarkeerd als natuur tevens gravende werkzaamheden zullen plaatsvinden, zoals het verwijderen van de bouwvoor ten behoeve van verschraling, of het gebruik van de natuurpercelen als bosopslag, zal ook op deze locaties vervolgonderzoek moeten worden uitgevoerd.