Plan: | Wijzigingsplan compensatiegronden Gasselterveld |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1680.BUICOMPGASSVELD-OW01 |
Sinds 2002 moeten alle ruimtelijk ontwikkelingen worden getoetst aan bepalingen uit het natuurbeschermingsrecht: de Flora- en faunawet (soortbescherming) en de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming). De natuurwetgeving in Nederland heeft als belangrijkste component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende beschermde soorten planten en dieren en hun leefomgeving.
Vanuit deze wet- en regelgeving vloeit voort dat bij de planontwikkeling dient te worden na gegaan of ruimtelijke ingrepen een negatieve invloed hebben op beschermde planten- en diersoorten. Is dat aan de orde, dan is een ontheffing van de Flora- en faunawet en vereist. In hoeverre die afgegeven kan worden hangt af van de beschermingsstatus van de betreffende soort, de aard van de effecten, de mogelijkheden voor compensatie en mitigatie, en het belang van de ruimtelijke ontwikkeling.Op basis van een natuurtoets zijn de werkzaamheden ten behoeve van de natuurcompensatie Gasselterveld getoetst aan de Flora- en faunawet.
Op 18 en 19 maart 2010 is een ecologische verkenning in het gebied uitgevoerd door Buro Bakker.
Gevolgen van de ingreep
Wanneer de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen deze mogelijk leiden tot de vernietiging van nesten van vogels die in het plangebied broeden. Dit geldt alleen voor de vogels in het open gebied van weilanden en akkers (zoals de Kieviten en Veldleeuweriken) omdat er geen kap van bomen plaatsvindt. Maar ook de vogels die broeden in de omringende bomenrijen kunnen worden verstoord door de werkzaamheden. De blijvende effecten zullen, na afronding van de ontwikkeling van de bloemrijke hooilanden mogelijk een positief effect hebben op weidevogels zoals bijvoorbeeld Kievit en Tureluur.
Het foerageergebied van de Das zal (deels tijdelijk) verdwijnen als gevolg van de ingrepen. Een deel van het foerageergebied zal nadat de natuurontwikkeling is afgerond, weer in gebruik kunnen worden genomen. De Das foerageert echter ook veel op (afgevallen) maïs op de maïsakkers. Hoewel dit type foerageergebied deels zal verdwijnen, blijft er in de directe omgeving voldoende maïsakkers over. De verdwijning van enkele akkers zal geen negatieve effecten op de (lokale) populatie hebben.
Het is mogelijk dat het foerageergebied van een aantal soorten vleermuizen (tijdelijk) in kwaliteit achteruit zal gaan. Dit heeft te maken met het feit dat de begroeiing tijdens de werkzaamheden zal worden verwijderd en er hierdoor minder insecten boven de open gebieden zullen vliegen. Er blijft in de directe omgeving ruim voldoende foerageergebied over. Het is tevens mogelijk dat nadat de ontwikkeling van bloemrijke hooilanden is afgerond de kwaliteit van het foerageergebied zal verbeteren. De verhoogde hoeveelheid van variatie in vegetatie zal meer insecten aantrekken. Hier profiteren de vleermuizen van. Hoewel er een tijdelijke verslechtering van enkele deelgebieden kan plaatsvinden, zal het eindresultaat mogelijk positief uitpakken. De delen die omgevormd zullen worden tot bos gaan verloren voor soorten die gebruik maken van open gebieden, zoals Gewone dwergvleermuis en Rosse vleermuis. Deze delen zullen mogelijk een positief effect hebben op soorten van dichtere structuren, zoals de Gewone grootoorvleermuis. Voor de soorten waarvan het open foerageergebied verloren zal gaan, is er ruim voldoende alternatief in de directe omgeving voorhanden, om de huidige verblijfplaatsen in stand te houden.
De aanleg van de nieuwe natuur zal daarnaast tijdelijk leiden tot het verdwijnen van leefgebied en verblijfplaatsen van enkele licht beschermde soorten (tabel 1 van de Flora- en faunawet). De negatieve effecten zullen echter niet leiden tot het vernietigen van hele populaties. Het betreft allemaal algemene soorten waarvan de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Bovendien zal het blijvende effect waarschijnlijk positief zijn, aangezien de kwaliteit van het leefgebied zal verbeteren door de natuurontwikkeling.
Mogelijkheden voor mitigerende en compenserende maatregelen
Mitigerende maatregelen zijn alleen aan de orde bij broedvogels. Broedende vogels worden het jaarrond beschermd. Vanwege het voorkomen van broedvogels is het noodzakelijk om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Het broedseizoen loopt van half maart tot eind juli. Voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden zal vastgesteld worden of er sprake is van de aanwezigheid van broedende vogels. Als voor aanvang van de werkzaamheden de aanwezigheid van broedende vogels wordt vastgesteld dienen de werkzaamheden eerst aangevangen worden nadat de vogels zijn uitgevlogen. Indien de werkzaamheden voor aanvang van het broedseizoen zijn begonnen, mogen deze in het broedseizoen doorlopen, als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er in de tussentijd geen vogels zich in het plangebied hebben gevestigd.
Voor schade aan soorten waarvoor een vrijstelling geldt voor de Flora- en faunawet (tabel 1 soorten) hoeft niet te worden gecompenseerd. Op deze soorten is de zorgplicht wel van kracht (artikel 2 Flora- en faunawet). De zorgplicht bepaalt dat men wilde planten en dieren zo min mogelijk schade dient te berokkenen. Hieraan kan invulling worden gegeven door de vegetatie in het plangebied enkele dagen voor de werkzaamheden kort af te maaien. Zo worden grondgebonden kleine zoogdieren gestimuleerd elders een locatie met meer beschutting te zoeken.
Conclusies en consequenties
Vanwege het voorkomen van broedvogels in het plangebied moeten de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden. De werkzaamheden kunnen wel gewoon doorgaan in het broedseizoen als voorkomen wordt dat broedvogels zich in het plangebied vestigen.Voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden moet worden vastgesteld of er sprake is van de aanwezigheid van broedende vogels. De werkzaamheden kunnen eerst aangevangen worden nadat de vogels zijn uitgevlogen.
De Das en de vleermuizen hebben geen vaste verblijfplaatsen in het gebied zelf. Negatieve effecten op de (lokale) populaties worden uitgesloten vanwege de ruime hoeveelheid aan alternatief foerageergebied in de directe omgeving.
Alle overige gevonden en te verwachten soorten in het plangebied zijn licht beschermd. Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor deze soorten niet te worden aangevraagd. De algemene zorgplicht is dan wel van kracht.
Het is waarschijnlijk dat het plangebied, nadat de natuurontwikkeling is afgerond, in kwaliteit zal verbeteren voor bepaalde soorten broedvogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen.