Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Landgoed Heidehof, ontvangstgebouw en parkeerplaats aan de Provincialeweg te Anderen
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1680.BUIHILLIGMEER2-OB01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
a. plan:
het bestemmingsplan “Buitengebied, Landgoed Heidehof, ontvangstgebouw en parkeerplaats aan de Provincialeweg te Anderen”, met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1680.BUIHILLIGMEER2-OB01, met de bijbehorende regels van de gemeente Aa en Hunze;
 
b. bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij
behorende bijlagen;
 
c. aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden.
 
d. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
e. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen
van gewassen en/of het houden van dieren, al dan niet in combinatie met volledig
bedrijfseigen mestbewerking/-verwerking en mestraffinage;
 
f. ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;
 
g. archeologisch monument:
terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als hun
schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die
daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd;
 
h. archeologisch onderzoek:
het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, en/of aan de hand
van veldonderzoek;
 
i. archeologische verwachting:
het vermoeden over het voorkomen van archeologische waarden in een gebied;
 
j. archeologische waarden:
waarden die aan een terrein en/of gebied zijn toegekend vanwege de kennis en
wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke
aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
 
k. bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
l. bestaand:
ten aanzien van de legaal aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
m. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
n. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
o. bijbehorend bouwwerk:
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel
bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de
aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
p. bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding
en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de
functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
 
q. bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk.
 
r. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
s. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
 
t. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
u. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
v. bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde
is verbonden.
 
w. Cultuurhistorische waarden:
De aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld
dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat
bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
 
x. (extensief) dagrecreatief medegebruik:
een (extensief) dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de
functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals
wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vissteiger of een
picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
 
y. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, die is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of
vertoningen van erotische/pornografische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop,
een seksclub en een seksautomatenhal;
 
z. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
 
aa. hoofdgebouw:
een gebouw, dat gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te
merken;
 
bb. kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel
enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is
bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
cc. kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om
daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van
kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
 
dd. landgoed:
geheel of gedeeltelijk met bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak -
daaronder begrepen die waarop een buitenplaats of andere, bij het karakter van het landgoed passende opstallen voorkomen - voorzover het blijven voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm voor het behoud van het natuurschoon wenselijk is;
 
ee. landschappelijke waarden:
de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap;
 
ff. Natuurlijke waarden:
De aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische,
bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging
van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en
faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
 
gg. Normaal agrarisch gebruik:
het regulier gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het
agrarisch gebruik van de gronden, waartoe in ieder geval wordt gerekend
grondbewerkingen tot een diepte van 30 cm onder maaiveld en niet bodemkerende
werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur
(woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
 
hh. normaal bosbeheer:
het onderhoud en beheer, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor
een goede instandhouding van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke
waarden van de bosgebieden;
 
ii. normaal natuurbeheer:
het onderhoud en beheer, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor
een goede instandhouding van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke
waarden van de natuurgebieden;
 
jj. normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed
beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende
bestemming behoren.
 
kk. overig bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en
duurzaam met de aarde is verbonden.
 
ll. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel
met ten hoogste één wand;
 
mm. peil:
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
nn. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander
tegen vergoeding;
 
oo. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in de omvang
alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van
erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval
verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een
seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in
combinatie met elkaar;
 
pp. weg:
alle voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande wegen of paden,
daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden
behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende
parkeergelegenheden;
 
qq. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden;
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
a. dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk;
 
f. de afstand tot de (bouw)perceelgrens:
tussen de grenzen van een agrarische bedrijfskavel en een bepaald punt van het op dat
agrarische bedrijfskavel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;
 
g. de bouwhoogte van een molen/windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de molen/windturbine;
 
h. bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de
daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;
 
i. de onderling afstand:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot enig punt van een ander gebouw;
 
j. bouwen op de erf- of perceelgrens:
bij bouwen op de erf- of perceelgrens wordt een bouwwerk gemeten aan de kant waar
het aansluitend afgewerkt terrein het hoogste is;
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Bos - Landgoed
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Bos – Landgoed’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud, herstel en ontwikkeling van het bos voor natuur, landschap en houtteelt;
  2. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen natuurwaarde, ecologische waarden, landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden (lanen);
  3. on- en halfverharde paden;
  4. overige voorzieningen ten behoeve van faunaobservatie en beheer;
  5. dagrecreatie; het doel ‘dagrecreatie’ is beperkt tot het gebruik van de bestaande dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen en de inrichting van voet- en fietspaden;
  6. waterlopen en waterpartijen;
  7. natuurbegraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bos – natuurbegraafplaats’;
  8. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘Parkeerterrein’;
met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. tuinen, erven en terreinen;
  4. andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken
worden gebouwd;
 
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
3.3.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in
ieder geval gerekend:
  1. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  2. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
  3. het dempen van beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of –partijen;
  4. het geheel of gedeeltelijk verharden van zandwegen en/of zandpaden;
  5. het inrichten van gronden zodanig dat de bestaande landschappelijke kenmerken wezenlijke worden veranderd en/of de waterhuishouding buiten de betreffende natuurgronden onevenredig wordt geschaad.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
3.4.1. Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een
omgevingsvergunning vereist:
  1. Het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  2. Het ophogen, egaliseren, ontginnen of afgraven van gronden;
  3. Het aanleggen en dempen van waterlopen en waterpartijen.
3.4.2 Uitzonderingen
  1. Het bepaalde in 3.4.1, onder b. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke het delven en sluiten van graven betreffen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bos – natuurbegraafplaats’;
  2. Het normale onderhoud betreffen;
  3. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
3.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden, ecologische waarden, landschappelijke
waarden en cultuurhistorische waarden, dan wel dat afdoende maatregelen zijn
getroffen tot behoud of bescherming van die waarden.
Artikel 4 Maatschappelijk - Landgoed
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk - Landgoed’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. levensbeschouwelijke doeleinden;
    2. uitvaartcentra;
    3. sociaal-culturele doeleinden;
    4. educatieve en informatieve doeleinden;
    5. religieuze doeleinden;
    6. museale doeleinden;
met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. on- en halfverharde wegen en paden;
  4. water;
  5. terreinen, tuinen en erven;
  6. kleinschalige duurzame energiewinning;
  7. andere bouwwerken.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  2. de gebouwen uitsluitend vrijstaand mogen worden gebouwd;
  3. per bouwvlak mag maximaal 1 gebouw worden gebouwd;
  4. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 4,0 m bedragen gemeten vanaf het hoogst gelegen noemenswaardige maaiveld(spoordijk), dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van een gebouw indien deze meer bedraagt;
  5. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 6,5 meter bedragen ten opzichte van het hoogst gelegen noemenswaardig maaiveld(spoordijk), dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte van een gebouw indien deze meer bedraagt.
4.2.2 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van andere bouwwerken zal ten hoogste 3 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 10 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 43.2.1
onder d en e voor zover het betreft de maximum bouwhoogte en de maximum
goothoogte, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10%.
 
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in
ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gebouwen voor (recreatieve) bewoning. !
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden, verwachtingszones met hoge
verwachting: natuurlijke laagten o.a. pingo's, dekzandkop in beekdal, aanwezigheid
voorden of historisch element, bufferzone rond AMK terrein, zijn bestemd voor het
behoud en de bescherming van de gronden met een archeologische
verwachtingswaarde.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, met uitzondering van bouwwerken waarbij de bodem niet dieper dan
30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bouwvoor, moet alvorens een
omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport
worden overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Bij aanvraag voor een vergunning in een terrein dat op de gemeentelijke archeologische
beleidsadvieskaart als provinciaal archeologisch belang is aangemerkt, voeren
burgemeester en wethouders in een zo vroeg mogelijk stadium overleg met de
provinciaal archeoloog.
 
5.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de
gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden
verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden
aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
  1. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen, behalve:
      • indien deze werkzaamheden in het kader van onderzoek naar mogelijke (pre)historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
      • voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bestaande bouwvoor;
      • voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd op gronden gelegen binnen de artikel 3 en 9;
      • voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
      • het aanbrengen van drainage;
    2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
    3. het aanbrengen van drainage;
    4. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen;
    5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. het aanplanten dan wel verwijderen van bomen of een houtig gewas.
  2. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    1. die het normale onderhoud betreffen;
    2. het normale agrarische gebruik betreffen;
    3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    4. waarbij de bodem niet wordt geroerd.
  3. De in sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in sub d moet overleggen, met dien verstande dat het overleggen van een rapport niet nodig is als naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
  4. Bij aanvraag voor een vergunning in terrein dat op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart als provinciaal archeologisch belang is aangemerkt, voeren burgemeester en wethouders in een zo vroeg mogelijk stadium overleg met de provinciaal archeoloog.
  5. De in sub a genoemde vergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke zijde de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  6. Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, moet het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies inwinnen bij een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  7. Indien uit het in sub d genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    3. een verplichting het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden, verwachtingszones met hoge
verwachting: beekdal, hoge verwachting algemeen, waardevolle essen, zijn bestemd
voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden en
de bescherming van waardevolle essen.
 
6.2 Algemene regel
 
Indien er sprake is van de activiteit bouwen waarbij de bodem wordt geroerd over een
oppervlakte kleiner dan de in lid 6.3.1 genoemde uitzondering en er tevens sprake is
van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarbij de
bodem wordt geroerd over een oppervlakte kleiner dan de in lid 6.4 sub c genoemde
uitzondering, maar waarbij de bodem voor de activiteiten gezamenlijk wordt geroerd
over een oppervlakte groter dan de genoemde uitzondering, dan geldt alsnog dat
alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport
dient te worden overgelegd, zoals genoemd in lid 6.3.1 en 6.4 sub d.
 
6.3 Bouwregels
 
6.3.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, met uitzondering van:
  1. bouwwerken waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bouwvoor; en/of:
  2. bouwwerken waarbij ten behoeve van de activiteit bouwen de bodem over een oppervlakte van minder dan 500 m² wordt geroerd;
moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de
aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Bij aanvraag voor een vergunning in een terrein dat op de gemeentelijke archeologische
beleidsadvieskaart als provinciaal archeologisch belang is aangemerkt, voeren
burgemeester en wethouders in een zo vroeg mogelijk stadium overleg met de
provinciaal archeoloog.
 
6.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 6.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de
gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden
verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden
aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht
het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde
bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, behalve:
    1. indien deze werkzaamheden in het kader van onderzoek naar mogelijke (pre)historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
    2. voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bestaande bouwvoor;
    3. voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd op gronden gelegen binnen de artikel 3 en 9;
    4. voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
    5. het aanbrengen van drainage, waarbij deze uitzondering niet geldt voor essen, zoals aangegeven op de in de bijlage beleidsadvieskaart archeologie;
    6. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
    7. het aanbrengen van drainage op essen;
    8. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen;
    9. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    10. het aanplanten dan wel verwijderen van bomen of een houtig gewas.
  2. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    1. waarbij de bodem over een oppervlakte van minder dan 500 m² wordt geroerd, waarbij in geval van aanleggen van drainage het niet gaat om de direct te verstoren m² maar om de oppervlakte van het te draineren gebied;
    2. die het normale onderhoud betreffen;
    3. die het normale agrarische gebruik betreffen;
    4. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. De in sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in sub d moet overleggen, met dien verstande dat het overleggen van een rapport niet nodig is als naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
  4. Bij aanvraag voor een vergunning in terrein dat op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart als provinciaal archeologisch belang is aangemerkt, voeren burgemeester en wethouders in een zo vroeg mogelijk stadium overleg met de provinciaal archeoloog.
  5. De in sub a genoemde vergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke zijde de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  6. Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, moet het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies inwinnen bij een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  7. Indien uit het in sub d genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    3. een verplichting het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan
waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit bestemmingsplan uitsluitend worden
overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
 
9.1 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de
bestemmingsomschrijvingen, waaronder in elk geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  3. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. het storten van puin en afvalstoffen;
  5. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  6. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van nietperceelsgebonden handelsreclame en of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen;
  7. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het houden van dieren zodanig dat vanuit de dierenhouderij een toename van ammoniakemissie plaatsvindt.
9.2 Afwijking van de gebruiksregels
 
9.2.1. Toename ammoniakemissie
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 9.1 onder g
in die zin dat vanuit een dierenhouderij een toename van ammoniakemissie plaatsvindt,
mits:
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarde, de woonsituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %;
  3. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het:
 
Bestemmingsplan Buitengebied, Landgoed Heidehof, ontvangstgebouw en parkeerplaats aan de Provincialeweg te Anderen”, van de gemeente Aa en Hunze.
 
Behorend bij het besluit van dd.mm.jjjj