Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Kruisweg 1 te Eexterveen (toepassen ruimte-voor-ruimte regeling)
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1680.BUIKRUISWEG1-VW01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 het plan:
het wijzigingsplan "Buitengebied, Kruisweg 1 te Eexterveen (toepassen ruimte-voor-ruimte regeling)" als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1680.BUIKRUISWEG1-VW01 van de gemeente Aa en Hunze;
 
1.2 het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;
 
1.3 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, al dan niet in combinatie met volledig bedrijfseigen mestbewerking/-verwerking en mestraffinage;
 
1.7 agrarische bedrijfskavel:
een op de verbeelding weergegeven aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegelaten;
 
1.8 agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, al dan niet in combinatie met grondverzetwerkzaamheden;
 
1.9 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping
 
1.10 archeologisch monument:
terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd;
 
1.11 archeologisch onderzoek:
het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, en/of aan de hand van veldonderzoek;
 
1.12 archeologische verwachting:
het vermoeden over het voorkomen van archeologische waarden in een gebied;
 
1.13 archeologische waarden:
waarden die aan een terrein en/of gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
 
1.14 bassin:
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische en glastuinbouwactiviteiten;
 
1.15 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
 
1.16 bedrijf:
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen en/of het leveren van diensten;
 
1.17 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.18 bedrijfsmatige exploitatie:
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig complexmatig beheer/exploitatie, dat in de logiesverblijven recreatieve (nacht-) verblijfsmogelijkheden geboden worden;
 
1.19 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten;
 
1.20 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
  • agrarische bedrijfswoning: een bedrijfswoning waarin tevens (naast de agrariër) de rustende boer en familieleden tot de tweede graad woonachtig mogen zijn;
 
1.21 bestaand:
ten aanzien van de legaal aanwezige en vergunde bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
 
1.22 bestaande ammoniakemissie:
ammoniakemissie als gevolg van de feitelijk en legaal aanwezige veestapel op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan. Onder bestaande ammoniakemissie wordt voorts gerekend de ammoniakemissie afkomstig uit een nog niet gerealiseerd stalsysteem, indien daarvoor ten tijde van de vaststelling van het plan sprake was van een volledig onherroepelijk vergunde situatie. Van een volledig onherroepelijk vergunde situatie is in ieder geval sprake indien ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan beschikt werd over een vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998;
 
1.23 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.24 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.25 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of overkapping;
 
1.26 blaastunnel:
een luchtzak gevuld met lucht en warmte, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;
 
1.27 boerderijpand:
het gebouw behorende tot het voormalige agrarische bedrijf, waarin oorspronkelijk het woongedeelte en het bedrijfsgedeelte was ondergebracht en dat oorspronkelijk als het hoofdgebouw van het agrarisch bedrijf is gebouwd;
 
1.28 boomteelt:
de teelt van boomkwekerijgewassen;
 
1.29 boomkwekerijbedrijf:
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van bomen, struiken en aanverwante gewassen;
 
1.30 bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
 
1.31 bouwblok:
een aaneengesloten gebied binnen een agrarische bedrijfskavel waarbinnen bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf geconcentreerd worden opgericht;
 
1.32 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.33 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.34 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.35 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.36 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;
 
1.37 bouwvoor:
de bovenste, veel bewerkte en vaak met humus materiaal verrijkte laag van de grond;
 
1.38 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.39 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
 
1.40 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.41 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
 
1.42 evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
 
1.43 (extensief) dagrecreatief medegebruik:
een (extensief) dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, het gebruik van een vissteiger of een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
 
1.44 fruitteelt:
de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;
 
1.45 gemengd agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waar twee verschillende vormen van landbouw worden uitgeoefend, te weten een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
 
1.46 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.47 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's in de vorm van een paardenpension, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.48 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
 
1.49 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
 
1.50 geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
 
1.51 geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
 
1.52 geomorfologische waarden:
de waarden van de gronden vanwege de ontstaansgeschiedenis van de vormen van het aardoppervlak, welke waarden worden bepaald door de herkenbaarheid van de vormen;
 
1.53 glastuinbouwbedrijf:
een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarisch bedrijf dat is gericht op het telen van gewassen, waarbij de productie in kassen plaatsvindt;
 
1.54 groepsaccommodatie:
een groepsverblijf met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde een vast of mobiel kampeermiddel in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd door groepen als kort verblijf, inclusief ondergeschikte lichte horeca;
 
1.55 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
 
1.56 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
 
1.57 hoofdgebouw:
een gebouw, dat gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
 
1.58 horecabedrijf en/of -instelling:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
 
1.59 horecagelegenheid:
een ruimte waarin de bedrijfsuitoefening is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van maaltijden, eenvoudige etenswaren en dranken;
 
1.60 houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet, zoals die gold op het moment van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan;
 
1.61 huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
 
1.62 inpassingsplan:
een plan waarin inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze een ontwikkeling wordt ingepast op het betreffende perceel en in relatie tot de omgeving.
 
1.63 intensief kwekerijbedrijf:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, zoals een paddenstoelenkwekerij, een wormen- en/of madenkwekerij, een viskwekerij, een witlofkwekerij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht;
 
1.64 intensief veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, zoals een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen weidegang;
 
1.65 kampeermiddel:
een mobiel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander
voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
1.66 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
 
1.67 kap:
een dak met een zekere helling;
 
1.68 karakteristiek bouwwerk:
een bouwwerk met zodanige kenmerken of een zodanige verschijningsvorm, dat het een positieve invloed heeft op de waarden in de omgeving, of typerend en gezichtsbepalend is voor een zekere historische tijdsperiode;
 
1.69 kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen, bomen, struiken of planten;
 
1.70 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geen detailhandel zijnde en prostitutie, zoals genoemd in bijlage 1 bij deze regels;
 
1.71 kleinschalige duurzame energiewinning:
energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windturbines of zonnepaneelvelden, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte;
 
1.72 kleinschalig kampeerterrein:
een kampeerterrein ten behoeve van het plaatsen van een beperkt aantal kampeermiddelen, uitgezonderd stacaravans, gedurende een beperkte periode in het jaar;
 
1.73 kunstveld:
locatie waar kunstobjecten worden geschapen en geëxposeerd;
 
1.74 kwekerijbedrijf:
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van bomen, struiken, (tuin)planten en aanverwante gewassen, zoals een boomkwekerijbedrijf, een sierteeltbedrijf, een fruitteeltbedrijf en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven;
 
1.75 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
 
1.76 landgoed:
geheel of gedeeltelijk met bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak - daaronder begrepen die waarop een buitenplaats of andere, bij het karakter van het landgoed passende opstallen voorkomen - voorzover het blijven voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm voor het behoud van het natuurschoon wenselijk is;
 
1.77 landschappelijke waarden:
de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap. Bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal bijlage 'Landschappelijke kernkwaliteiten en inrichtingsprincipes buitengebied Aa en Hunze' van de toelichting steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
 
1.78 lawaaisporten:
schietsporten, auto- en motorcross, modelvliegen, en naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen sporten;
 
1.79 logies en ontbijt:
een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, (veelal) kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend logies en ontbijt, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw/ bedrijfswoning (inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken) en of is gevestigd in een (van de) vrijstaand(e) bijbehorende bouwwerk(en) en wordt gerund door de bewoner van het betreffende perceel;
 
1.80 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, religieuze, sociaal-culturele, medische en sociaal-medische voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van opvang van mensen en dieren én voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
 
1.81 manege-activiteiten:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);
 
1.82 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
 
1.83 mest- en/of organische (bij)productvergisting:
het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën waarbij methaangas vrijkomt;
 
1.84 mestbewerking:
de behandeling van dierlijke mest zonder noemenswaardige veranderingen aan het product, zoals mengen, roeren, homogeniseren en verwijderen van vreemde objecten zoals plastic folie en hoeven;
 
1.85 mestopslag:
een werk of een bouwwerk ten behoeve van de opslag van mest;
 
1.86 mestverwerking:
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals scheiding, bezinking, toevoeging van additieven, vergisting, beluchting, droging, compostering indamping, vergassing en verbranding;
 
1.87 mobiel kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen op een kampeerterrein;
 
1.88 molenbeschermingszone:
aangewezen gebied waarbinnen het zicht op de molen en de vrije windtoetreding beschermd worden;
 
1.89 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
 
1.90 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering op de wijze van een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf;
 
1.91 normaal agrarisch gebruik:
het regulier gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden, waartoe in ieder geval wordt gerekend grondbewerkingen tot een diepte van 30 cm onder maaiveld en niet bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
 
1.92 normaal bosbeheer:
het onderhoud en beheer, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede instandhouding van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van de bosgebieden;
 
1.93 normaal natuurbeheer:
het onderhoud en beheer, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede instandhouding van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de natuurgebieden;
 
1.94 normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
 
1.95 ondergeschikte lichte horeca:
horeca die ondergeschikt en in hoofdzaak ten dienste staat van en gerelateerd is aan de bestemming en tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en dranken. Tot ondergeschikte horeca worden mede gerekend mobiele horecastands, drankautomaten, en dergelijke;
 
1.96 opgaande meerjarige teelt:
de meerjarige teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken, het kweken van fruit aan houtige gewassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;
 
1.97 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
 
1.98 paardrijbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;
 
1.99 peil:
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
  3. indien in, op of over het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.100 permanente bewoning:
de bewoning van een recreatiewoning als hoofdverblijf;
 
1.101 plattelandswoning
een agrarische bedrijfswoning die gebruikt mag worden door derden die geen binding hebben met het agrarisch bedrijf.
 
1.102 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie al dan niet in combinatie met de verkoop van streekeigen goederen;
 
1.103 productiegerichte paardenhouderij:
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, waarbij al dan niet in ondergeschikte mate het africhten en de handel van paarden plaatsvindt;
 
1.104 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
 
1.105 prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
 
1.106 recreatieappartement:
het geheel van bijbehorende vertrekken als afzonderlijk gemeubileerde woongelegenheid, bedoeld voor verblijfsrecreatie, als onderdeel van een (andere) hoofdfunctie;
 
1.107 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
 
1.108 recreatiewinkel:
een winkel op een recreatieterrein, waarin de bedrijfsuitoefening is gericht op detailhandel in hoofdzaak ten dienste van dat recreatieterrein;
 
1.109 recreatiewoning:
een gebouw, geen woonkeet en geen caravan zijnde, bestemd om uitsluitend door een persoon, een gezin of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;
 
1.110 relatie:
een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven delen van een agrarische bedrijfskavel of een bestemmingsvlak met elkaar verbindt, zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één agrarische bedrijfskavel of bestemmingsvlak;
 
1.111 risicogevoelig bouwwerk cq. Object
een bouwwerk c.q. object, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;
 
1.112 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
 
1.113 schuilstal:
een vrij in het open veld staande stalling, die wordt gebruikt voor het bieden van schuilgelegenheid voor vee, waarbij in geringe mate opslag van agrarische producten plaatsvindt;
 
1.114 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.115 sierteelt:
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken;
 
1.116 silo:
een ander bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;
 
1.117 tunnelkas:
elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
 
1.118 vast kampeermiddel:
een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijfsmiddel ten behoeve van recreatief nachtverblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond (plaatsgebonden) en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
 
1.119 vollegronds tuinbouwbedrijf:
een grondgebonden agrarisch bedrijf dat overwegend of uitsluitend is gericht op het telen van tuinbouwgewassen in de volle grond;
 
1.120 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
 
1.121 voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
 
1.122 vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
 
1.123 windmolen:
een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;
 
1.124 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
1.125 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
 
1.126 zorgboerderij:
een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, een bijbehorend bouwwerk of een overkapping, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bouwonderdelen zoals goten, dakoverstekken en in dakoverstekken geïntegreerde goten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen met een minimale oversteek van 75 cm worden in de oppervlakte meeberekend;
 
2.6 de bouwhoogte van een molen/windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de molen/windturbine;
 
2.7 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;
 
2.8 de onderlinge afstand
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot enig punt van een ander gebouw;
 
2.9 bouwen op de erf- of perceelgrens
bij bouwen op de erf- of perceelgrens wordt een bouwwerk gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogste is.
  
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch - Veenontginningenlandschap
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch - Veenontginningenlandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het agrarisch grondgebruik;
  2. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf';
  3. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf' in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
    1. een manege, ter plaatse van de aanduiding 'manege';
    2. een hoveniersbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'hovenier';
    3. detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
    4. een groepsaccommodatie, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie';
    5. een hoveniersbedrijf, een vakantiewoning, dagrecreatie, vergaderingen en seminars, logies en ontbijt, ter plaatse van de aanduiding 'gemengd';
    6. loonwerkzaamheden, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf';
  4. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden en een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel gemengd agrarisch bedrijf';
  5. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met in ondergeschikte mate ruimte voor grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf';
  6. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse van een agrarische bedrijfskavel;
  7. bestaande schuilstallen;
  8. een veldschuur, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';
  9. opslag, ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  10. een activiteitenterrein ten behoeve van dagrecreatieve doeleinden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - activiteitenterrein';
met daaraan ondergeschikt:
  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden van het veenontginningenlandschap;
  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;
  3. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  4. een mestvergistingsinstallatie in combinatie met kantoorruimte, een weegbrug en bijbehorende silo's, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestvergister';
  5. cultuurgrond;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. kleinschalige duurzame energiewinning;
  8. extensief dagrecreatief medegebruik van bestaande infrastructuur en voorzieningen;
  9. wegen, paden en overige oppervlakteverhardingen;
  10. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen al dan niet mede bestemd voor waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  11. kaden met een waterkerende functie;
  12. volledig bedrijfseigen mestbewerking en mestverwerking;
  13. een kleinschalig kampeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen';
met de daarbijbehorende:
  1. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  2. bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en logies en ontbijt en/of mantelzorg;
  3. tuinen, erven en terreinen ter plaatse van een bedrijfskavel;
  4. aa. gebouwen en/of overkappingen ten behoeve van sanitaire voorzieningen voor de eigen gasten van een kleinschalig kampeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen';
  5. bb. andere bouwwerken.
waarbij, indien de gronden op de verbeelding zijn voorzien van de aanduiding 'karakteristiek', de instandhouding van de bestaande karakteristieke waarden wordt nagestreefd.
 
3.2 Bouwregels
 
Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels binnen de bestemming zijn toegevoegd.
 
3.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. er zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van de ter plaatse gevestigde agrarische bedrijvigheid worden gebouwd, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen', in welk geval geen gebouwen en overkappingen gebouwd zullen worden;
  2. er mogen geen kassen, torensilo's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken worden gebouwd;
  3. de gebouwen en overkappingen zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd op de gronden die ter plaatse zijn voorzien van een agrarische bedrijfskavel, tenzij:
    1. het bestaande schuilstallen betreft;
    2. ter plaatse de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur' van toepassing is, in welk geval een gebouw mag worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 4,00 m;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, zal, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel gemengd agrarisch bedrijf' en 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf' per bedrijf ten hoogste de in bijlage 14 genoemde oppervlakte bedragen;
  5. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per agrarische bedrijfskavel bedragen, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding:
    1. "specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning', in welk geval het aantal bedrijfswoningen ten hoogste twee per agrarische bedrijfskavel zal bedragen;
  6. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  7. de bedrijfsgebouwen en overkappingen en de bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel en/of het verlengde daarvan van de bedrijfswoning worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt dan wel de gebouwen vóór de voorgevel van een bedrijfswoning zijn gebouwd, in welk geval de bestaande afstand dan wel de bestaande situering ten opzichte van de voorgevel van de bedrijfswoning geldt;
  8. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
 
* tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt
** de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning
+ deze oppervlaktebeperking is niet van toepassing, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - specifieke regeling'
 
3.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een manege
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een manege gelden de volgende regels:
  1. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een manege zullen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'manege' worden gebouwd;
  2. de afstand van bedrijfsgebouwen en overkappingen tot woningen van derden zal minimaal 50 meter bedragen;
  3. de goothoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 9,00 m bedragen;
  5. de dakhelling van bedrijfsgebouwen en overkappingen zal ten minste 15º bedragen;
  6. er zal geen bedrijfswoning ten behoeve van een manege worden gebouwd.
3.2.3 Mestvergistingsinstallatie
Voor het bouwen van een mestvergistingsinstallatie met de daarbij behorende gebouwen, overkappingen en voorzieningen gelden de volgende regels:
  1. een mestvergistingsinstallatie zal uitsluitend worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestvergister';
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de mestvergistingsinstallatie, waaronder de silo's, bijbehorende gebouwen, overkappingen en voorzieningen, zal ten hoogste 2.500 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte geldt;
  3. de bouwhoogte van de mestvergistingsinstallatie, waaronder de silo's, bijbehorende gebouwen, overkappingen en voorzieningen, zal ten hoogste 12,00 m bedragen.
3.2.4 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. mest-, voeder- en sleufsilo's, platen en mestbassins zullen uitsluitend binnen een agrarische bedrijfskavel worden gebouwd, tenzij mestsilo's en mestbassins buiten een agrarische bedrijfskavel worden gebouwd, in welk geval de bouwwerken op een bestaande locatie dan wel met een afwijking van ten hoogste 10% ten opzichte van de bestaande locatie buiten de agrarische bedrijfskavel zullen worden gebouwd, waarbij voor mestopslag een situering aangehouden wordt op minimaal 300 m vanaf een woonhuis in een dorpskern en op minimaal 200 m vanaf een verspreid liggende woonbestemming;
  2. de bouwhoogte van een mestsilo of een mestbassin bedraagt ten hoogste 5,00 m, exclusief afdekking;
  3. de doorsnede van mestsilo's bedraagt ten hoogste 20,00 m;
  4. de bouwhoogte van sleufsilo's zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  5. er zullen geen paardrijbakken, tenzij ten behoeve van een manege, en bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie worden gebouwd;
  6. andere bouwwerken ten behoeve van een manege zullen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'manege';
  7. de bouwhoogte van andere bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'manege' zal ten behoeve van een paardenbak ten hoogste 1,50 m bedragen en ten behoeve van een stapmolen ten hoogste 3,00 m bedragen;
  8. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en/of bedrijfsgebouwen binnen de bouwblokken ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  9. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal binnen het bouwblok ten hoogste 12,00 m bedragen;
  10. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal buiten het bouwblok ten hoogste 3,00 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
 
Er kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering van de gebouwen binnen het bouwvlak en de landschappelijke inpassing daarvan ten behoeve van een goede aansluiting bij het landschappelijk karakteristiek, een evenwichtig bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de natuurwaarden.
 
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
3.4.1 Mestvergistingsinstallatie
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie bij een agrarisch bedrijf worden toegestaan of de bestaande oppervlakte en/of bouwhoogte van bouwwerken worden vergroot, mits:
  1. deze afwijking uitsluitend wordt verleend ten behoeve van mestvergisting en de verhandeling van de daarbij vrijkomende energie als ondergeschikte tak bij een agrarisch bedrijf;
  2. de bouwwerken worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie ten hoogste 2500 m² zal bedragen, exclusief de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van de opslag van mest, co-substraten of digestaat;
  4. de bouwhoogte van platen en bassins voor mestopslag ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie ten hoogste 2,50 m zal bedragen;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie ten hoogste 15,00 m zal bedragen;
  6. met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  7. tevens de in 3.6.1 genoemde vergunning wordt verleend.
3.4.2 Ondergeschikte tweede tak
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a in die zin dat bouwwerken ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak worden gebouwd, mits:
  1. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de ondergeschikte tweede takken per agrarisch bedrijf ten hoogste 500 m² zal bedragen;
  2. met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  3. tevens de in 3.6.2 genoemde vergunning wordt verleend.
3.4.3 Bouw van kassen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder b in die zin dat er kassen worden gebouwd, mits:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van de kassen per bouwvlak ten hoogste 1000 m² zal bedragen;
  2. met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
3.4.4 Nieuwe schuilstallen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder c en h in die zin dat nieuwe schuilstallen buiten een bouwvlak worden gebouwd, mits:
  1. deze afwijking uitsluitend wordt verleend indien de schuilstal noodzakelijk is vanuit het oogpunt van dierenwelzijn;
  2. er ten hoogste één schuilstal per gebruiker wordt gebouwd;
  3. de gebruiker beschikt over ten minste 5000 m² aan agrarische gronden;
  4. de bouwhoogte van een schuilstal ten hoogste 3,50 m zal bedragen;
  5. de oppervlakte van een schuilstal ten hoogste 50 m² zal bedragen;
  6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4.5 Vergroten oppervlakte niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering bij gemengde bedrijven
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder d in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel gemengd agrarisch bedrijf' wordt vergroot met ten hoogste 100% van de in bijlage 14 genoemde oppervlakte met een maximum oppervlakte van ten hoogste 8.000 m², mits:
  1. deze afwijking uitsluitend wordt verleend ten behoeve van de verbetering van het dierenwelzijn en/of het verbeteren van de milieusituatie, waarbij de productieomvang en het aantal dieren mag toenemen;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke en natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4.6 Afstand bedrijfswoning tot de weg
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder f in die zin dat de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg wordt verkleind, mits:
  1. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4.7 Vergroten oppervlakte bedrijfsgebouw of overkapping
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder h in die zin dat een bedrijfsgebouw of een overkapping wordt gebouwd en/of een bestaand bedrijfsgebouw of overkappingen wordt uitgebreid met een oppervlakte groter dan 500 m², mits:
  1. met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
3.4.8 Vergroten bouwhoogte bedrijfsgebouwen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder h in die zin dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 14,00 m, mits:
  1. deze omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend als gevolg van milieumaatregelen en/of ten behoeve van het verbeteren van het dierenwelzijn;
  2. met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
3.4.9 Afwijkende bouwvormen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder h in die zin dat bedrijfsgebouwen worden gebouwd in de vorm van serrestallen of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, mits:
  1. met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
3.4.10 Bouwhoogte bedrijfswoningen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder h in die zin dat de bouwhoogte van bedrijfswoningen wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m, mits:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4.11 Opslag mest buiten de agrarische bedrijfskavel
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.4 onder a in die zin dat mestsilo's, -bassins of platen buiten de agrarische bedrijfskavel worden gebouwd, mits:
  1. deze afwijking niet wordt toegepast ter plaatse van de bestemming 'Natuur', Waarde - Cultuurhistorie' en 'Waarde - Landschap';
  2. binnen de bestaande agrarische bedrijfskavel geen ruimte is voor de mestopslag of de afwijking noodzakelijk is vanuit milieuwetgeving;
  3. de diameter van een mestsilo ten hoogste 25,00 m zal bedragen;
  4. de oppervlakte van een mestbassin of plaat, inclusief opstaande randen, ten hoogste 750 m² zal bedragen;
  5. de bouwhoogte van een mestsilo ten hoogste 4,00 m, exclusief afdekking, zal bedragen;
  6. de bouwhoogte van de opstaande randen van een mestbassin of plaat ten hoogste 1,50 m zal bedragen;
  7. de omvang van de agrarische bedrijfskavel van het agrarisch bedrijf ten hoogste 1,50 hectare zal bedragen;
  8. met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  9. tevens de in lid 9.6.3 genoemde vergunning is verleend;
  10. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4.12 Sleufsilo's
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.4 onder a in die zin dat sleufsilo's buiten de agrarische bedrijfskavel worden gebouwd, mits:
  1. de silo's worden gebouwd binnen een afstand van ten hoogste 25 m gerekend vanuit de grens van de bijbehorende agrarische bedrijfskavel;
  2. de voor de agrarische bebouwing, opslag en verharding aan te wenden oppervlakte van de gronden binnen en buiten de agrarische bedrijfskavel ten hoogste 1,50 hectare zal bedragen;
  3. met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4.13 Paardrijbakken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.4 onder e in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan, mits:
  1. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van een paardrijbak ten hoogste 6,00 m bedraagt;
  2. tevens de in lid 3.6.8 bedoelde omgevingsvergunning is verleend.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
3.5.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan:
    1. waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestvergister';
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid anders dan bij het wonen toegestane beroepen en bedrijven en de specifiek daarvoor aangeduide bedrijven dan wel waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  3. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten de agrarische bedrijfskavel, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar), tenzij in de bestaande situatie opslag buiten de agrarische bedrijfskavel is gesitueerd, in welk geval de opslag van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten op de bestaande locatie is toegestaan;
  4. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten binnen de agrarische bedrijfskavel voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw, tenzij in de bestaande situatie opslag voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw is gesitueerd, in welk geval de opslag op de bestaande locatie is toegestaan;
  5. het opslaan van niet-agrarische producten, auto's, caravans en boten anders dan in gebouwen;
  6. het gebruik van spoelplaatsen ten behoeve van de bollenteelt buiten de bouwvlakken;
  7. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik (buiten het bouwvlak) of de bereikbaarheid van bebouwde percelen;
  8. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel gemengd agrarisch bedrijf' of 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf';
  9. het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één bedrijfswoning ontstaat;
  10. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel anders dan:
    1. waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  11. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan:
    1. waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
    2. een groepsaccommodatie, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie';
    3. een kleinschalig kampeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen';
    4. logies en ontbijt, waarbij ten hoogste twee kamers voor ten hoogste vier personen worden ingericht in de bedrijfswoning en/of de aangebouwde bijbehorende bouwwerken tot een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50 m²;
  12. het gebruik van gronden voor het kamperen buiten de periode van 15 maart tot 1 november van ieder kalenderjaar, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen';
  13. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning en/of een bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    1. het beroeps-/bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit meer bedraagt dan één derde deel van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning, inclusief de bijbehorende bouwwerken binnen het bestemmingsvlak;
    2. het beroeps-/bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit meer bedraagt dan 50 m²;
    3. degene die de activiteiten in de bedrijfswoning uitvoert, geen hoofdbewoner van de woning is;
    4. er detailhandel plaatsvindt;
    5. de activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  14. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  15. het gebruik van gronden ten behoeve van de sierteelt, fruitteelt, boomteelt, houtteelt, of overige opgaande meerjarige teeltvormen hoger dan 1,50 m, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend of ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - opgaande meerjarige teeltvormen';
  16. het diepploegen, mengwoelen of anderszins onomkeerbaar wijzigen van de bodemstructuur, ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' en 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 4';
  17. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak al dan niet met de daarbijbehorende bouwwerken, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  18. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt;
  19. het gebruik van een tweede bouwlaag of meer voor het houden van dieren, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend.
3.5.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van het plangebied en gebouwen en bouwwerken overeenkomstig de doeleindenomschrijving in 3.1, zonder de uitvoering van de inrichtingsmaatregelen conform het als bijlage van de regels opgenomen ‘Landschappelijke inpassing’. De uitvoering hiervan is om te komen tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en verhoging van de natuur- en landschapswaarden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.6.1 Mestvergistingsinstallatie
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.1 onder a in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf, al dan niet in samenhang met bouwactiviteiten, wordt gecombineerd met het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, indien sprake is van één van de volgende wijzen van mestvergisting:
  1. het bedrijf maakt voor minimaal 60% gebruik van mest afkomstig van het eigen bedrijf en/of co-onderstraten;
  2. het bedrijf gebruikt minimaal 60% van het restproduct op het eigen bedrijf,
mits:
  1. de gronden ter plaatse zijn voorzien van een aanduiding voor een agrarische bedrijfskavel;
  2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  3. de capaciteit van de vergisting ten hoogste 100 ton per dag bedraagt;
  4. er sprake is van een agrarische bedrijfskavel, gelegen aan een weg, die berekend is op zwaar verkeer;
  5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bodemarchief, de natuurlijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
3.6.2 Ondergeschikte tweede tak of deeltijdfunctie
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.1 onder b en m in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van de in bijlage 1 opgenomen bedrijvigheid, mits:
  1. de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding voor een agrarische bedrijfskavel;
  2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  3. de gezamenlijke oppervlakte die wordt gebruikt ten behoeve van de ondergeschikte tweede tak of de deeltijdfunctie ten hoogste 350 m² bedraagt, tenzij er sprake is van een paardenhouderij in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 500 m² zal bedragen;
  4. er sprake is van een ligging aan een weg, die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
  5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
3.6.3 Opslaan van mest buiten de agrarische bedrijfskavel
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.1 onder c in die zin dat gronden en bouwwerken buiten de agrarische bedrijfskavel worden gebruikt voor het opslaan van mest, mits;
  1. dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is;
  2. de opslag van mest wordt gesitueerd op minimaal 300 m vanaf een woonhuis in een dorpskern en op minimaal 200 m vanaf een verspreid liggende woonbestemming;
  3. de omvang van de agrarische bedrijfskavel van het agrarisch bedrijf bij situering direct aansluitend op de agrarische bedrijfskavel ten hoogste 1,50 hectare zal bedragen;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijk en natuurlijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.6.4 Spoelplaatsen bollenteelt
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.1 onder f in die zin dat spoelplaatsen ten behoeve van de bollenteelt buiten een bouwvlak worden aangelegd, mits:
  1. deze vergunning niet wordt verleend op gronden die zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', 'Waarde - Beschermwaardig houtopstand' en 'Waarde - Landschap';
  2. er sprake is van een goede en veilige verkeersontsluiting van het perceel;
  3. met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
3.6.5 Inwoning
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.1 onder j in die zin dat een bestaande bedrijfswoning, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor de huisvesting van meer dan één huishouden, mits:
  1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede (huishouden van een) persoon;
  2. er geen sprake is van een tweede bedrijfswoning;
  3. de huisvesting van een tweede (huishouden van een) persoon noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf dan wel de huisvesting noodzakelijk is in verband met de continuïteit en duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
  4. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot;
  5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.6.6 Logies en ontbijt
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.1 onder k sub 3 en m in die zin dat vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van logies en ontbijt, mits:
  1. ten hoogste twee kamers voor ten hoogste vier personen worden ingericht in het (de) vrijstaande bijbehorende bouwwerk(en) tot een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50 m²;
  2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  3. er voldoende parkeervoorzieningen op het eigen erf aanwezig zijn;
  4. voorts voldaan wordt aan de uitgangspunten van de beleidsnotitie Bed & Breakfast-accommodaties in Aa en Hunze, 23 april 2015;
  5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.6.7 Opgaande meerjarige teeltvormen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.1 onder o in die zin dat de gronden ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering worden gebruikt voor sierteelt, fruitteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen al dan niet ten behoeve van de productie van bio-energie voor energieproductiedoeleinden, mits:
  1. deze vergunning uitsluitend wordt verleend indien de gronden aansluiten op bestaande opgaande landschapselementen;
  2. deze vergunning niet wordt verleend op gronden die ter plaatse zijn voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Cultuurhistorie', 'Waarde - Beschermwaardig houtopstand' en 'Waarde - Landschap';
  3. een minimale afstand van 10,00 m wordt aangehouden tot aangrenzende agrarische productiegronden en woonbestemmingsgrenzen in verband met schaduwwerking;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
3.6.8 Paardrijbakken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.1 onder q in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak al dan niet met de daarbijbehorende andere bouwwerken mits:
  1. het uitsluitend gaat om een hobbymatige functie bij het wonen;
  2. een paardrijbak achter de voorgevel en/of het verlengde daarvan van de bedrijfswoning wordt gesitueerd;
  3. de afstand van een paardrijbak tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 5,00 m bedraagt;
  4. er een minimale afstand van 50 meter tussen de paardrijbak en woningen van derden wordt aangehouden;
  5. bij toepassing van verlichting er sprake dient te zijn van objectgerichte verlichting, die niet tot buiten de paardrijbak reikt. Dit dient te worden aangetoond door middel van een verlichtingsrapport;
  6. de oppervlakte van een paardrijbak maximaal 1.200 m² bedraagt;
  7. de landschappelijke inpassing gestalte krijgt in een inpassingsplan (uitgaande van inheemse beplanting).
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.7.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van bosaanplant tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1,00 hectare;
  2. het afgraven en/of ophogen van gronden;
  3. het dempen en/of graven van sloten, poelen (diameter > 10 m) en/of andere watergangen en/of -partijen;
  4. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
  5. het aanleggen en/of verharden van paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van agrarische percelen, kuilvoerplaten en sleufsilo's;
  6. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen;
  7. het gedeeltelijk verwijderen van karakteristieke bouwwerken, voor zover voorzien van de aanduiding 'karakteristiek'.
3.7.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 3.7.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.7.3 Toetsingscriteria a t/m f
De omgevingsvergunning in lid 3.7.1 kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden. De in lid 3.7.1 onder c, voorzover het betreft het dempen, genoemde vergunning, kan voorts slechts worden verleend indien er zodanige compensatie plaatsvindt dat de landschappelijke structuur niet onevenredig wordt geschaad.
 
3.7.4 Toetsingscriteria g
De omgevingsvergunning kan worden verleend, mits:
  1. de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat hergebruik in alle redelijkheid niet mogelijk is;
  2. het delen van een pand betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door verwijderen daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke waarden plaatsvindt.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.8.1 Vergroten agrarische bedrijfskavel grondgebonden of gemengd agrarisch bedrijf tot 1,5 hectare
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aan een agrarische bedrijfskavel grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf' of "specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel gemengd agrarisch bedrijf, met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:
  1. de oppervlakte van de agrarische bedrijfskavel met inbegrip van het daarbinnen gelegen bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 1,5 hectare;
  2. er binnen de bestaande agrarische bedrijfskavel geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  3. met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.
3.8.2 Vergroten agrarische bedrijfskavel grondgebonden of gemengd agrarisch bedrijf tot 2 hectare
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aan een agrarische bedrijfskavel grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf' of "specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel gemengd agrarisch bedrijf, met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:
  1. de oppervlakte van de agrarische bedrijfskavel met inbegrip van het daarbinnen gelegen bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 2 hectare;
  2. er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
  3. er binnen de bestaande agrarische bedrijfskavel geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  4. bij de uitbreiding van een agrarische bedrijfskavel met de aanduiding"specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel gemengd agrarisch bedrijf' de omvang van de niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering beperkt blijft tot ten hoogste 1,50 hectare;
  5. met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;
3.8.3 Vergroten agrarische bedrijfskavel kwekerijbedrijf
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een agrarische bedrijfskavel voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel kwekerijbedrijf' met inbegrip van het daarbinnen gelegen bouwvlak wordt vergroot, mits:
  1. de oppervlakte van de agrarische bedrijfskavel met inbegrip van het daarbinnen gelegen bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 1,5 hectare;
  2. er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
  3. er binnen de bestaande agrarische bedrijfskavel geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  4. met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;
3.8.4 Nieuw agrarische bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf' ter plaatse wordt aangebracht, mits:
  1. de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel gemengd agrarisch bedrijf' of "specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel kwekerijbedrijf' ter plaatse wordt verwijderd, indien de bedrijfsactiviteiten van het betreffende bedrijf op de bestaande agrarische bedrijfskavel zijn beëindigd, dan wel vestiging op een bestaande agrarische bedrijfskavel niet mogelijk is, in welk geval een nieuwe aanduiding wordt gelegd;
  2. deze wijziging in geval van het leggen van een nieuwe aanduiding niet wordt toegepast op gronden ter plaatse van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Cultuurhistorie' en 'Waarde - Landschap';
  3. met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  4. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf;
  5. de omvang van de agrarische bedrijfskavel met inbegrip van het daarbinnen gelegen bouwvlak maximaal 2 hectare zal bedragen;
  6. de mest-, natuur- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
  7. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  9. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;
3.8.5 Nieuw agrarische bedrijfskavel kwekerijbedrijf
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel kwekerijbedrijf' ter plaatse wordt aangebracht, mits:
  1. de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf', "specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel gemengd agrarisch bedrijf' of "specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf' ter plaatse wordt verwijderd, indien de bedrijfsactiviteiten van het betreffende bedrijf op de bestaande agrarische bedrijfskavel zijn beëindigd;
  2. met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  3. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf;
  4. de omvang van de agrarische bedrijfskavel met inbegrip van het daarbinnen gelegen bouwvlak maximaal 1,5 hectare zal bedragen;
  5. de mest-, natuur- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
  6. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  8. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.
3.8.6 Aanbrengen aanduiding plattelandswoning
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' binnen een bouwvlak wordt aangebracht, mits:
  1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien een bedrijfswoning wordt bewoond door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, niet noodzakelijk is;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.8.7 Verwijderen aanduiding plattelandswoning
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' wordt verwijderd, mits:
  1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien de naastgelegen agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd en de aanduiding voor het bouwvlak ter plaatse is verwijderd dan wel de plattelandswoning opnieuw als agrarische bedrijfswoning in gebruik wordt genomen;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.8.8 Locatiegebonden wijziging naar bos of natuur
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Veenontginningenlandschap' wordt gewijzigd in de bestemming 'Natuur', mits:
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 47 van het bestemmingsplan Buitengebied van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 4';
  3. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven of aangewezen;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de wijziging uitsluitend wordt toegepast op basis van een inrichtingsplan dan wel op basis van vastgestelde/overeengekomen natuur(beheer)doelen dat/die in elk geval inzicht geeft/geven in de bodemingrepen, de gevolgen voor de waterhuishouding en het toekomstig landschapsbeeld. De omzetting en inrichting van de in het wijzigingsplan begrepen gronden moet in overeenstemming met het bij het wijzigingsplan behorende en gewaarmerkte inrichtingsplan of de vastgestelde/overeengekomen natuur(beheer)doelen plaats vinden;
  6. er voor het toepassing geven aan de wijzigingsbevoegdheid een planschade overeenkomst is gesloten.
3.8.9 Algemene wijziging naar bos of natuur
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Veenontginningenlandschap' wordt gewijzigd in de bestemming 'Natuur', mits:
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 47 van het bestemmingsplan Buitengebied van van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  3. de wijziging past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur dan wel betrekking heeft op particulier natuurbeheer;
  4. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven of aangewezen;
  5. rekening wordt gehouden met voorzienbare nieuwe infrastructuur, dorpsuitbreidingen en (uitbreiding van) bedrijventerreinen;
  6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. de wijziging uitsluitend wordt toegepast op basis van een inrichtingsplan dan wel op basis van vastgestelde/overeengekomen natuur(beheer)doelen dat/die in elk geval inzicht geeft/geven in de bodemingrepen, de gevolgen voor de waterhuishouding en het toekomstig landschapsbeeld. De omzetting en inrichting van de in het wijzigingsplan begrepen gronden moet in overeenstemming met het bij het wijzigingsplan behorende en gewaarmerkte inrichtingsplan of de vastgestelde/overeengekomen natuur(beheer)doelen plaats vinden;
  8. er voor het toepassing geven aan de wijzigingsbevoegdheid een planschade overeenkomst is gesloten.
3.8.10 Functiewijziging agrarische bedrijfskavel naar wonen
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Veenontginningenlandschap', uitsluitend voorzover ter plaatse voorzien van een agrarische bedrijfskavel, wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Voormalig boerderijpand' ten behoeve van een functieverandering van een agrarische bedrijfskavel, mits:
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 68 of 70 van het bestemmingsplan Buitengebied van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. de agrarische bedrijfskavel ter plaatse wordt verwijderd;
  3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. de voormalige bedrijfsgebouwen, die landschapsontsierend zijn, worden gesaneerd ten behoeve van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  5. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning;
  6. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
  7. de omvang van het bestemmingsvlak ten behoeve van het wonen ten hoogste 2.000 m² zal bedragen;
  8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.8.11 Wijziging Ruimte-voor-Ruimte-Regeling bedrijfsverplaatsing
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Veenontginningenlandschap', uitsluitend voorzover ter plaatse voorzien van een agrarische bedrijfskavel, wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' en waarbij elders de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf' wordt aangebracht als gevolg van bedrijfsverplaatsing van het agrarisch bedrijf, mits:
  1. de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel gemengd agrarisch bedrijf' of "specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel kwekerijbedrijf' ter plaatse wordt verwijderd, indien de bedrijfsactiviteiten van het betreffende bedrijf op de bestaande agrarische bedrijfskavel zijn beëindigd, dan wel vestiging op een bestaande agrarische bedrijfskavel niet mogelijk is, in welk geval een nieuwe aanduiding wordt gelegd;
  2. deze wijziging in geval van het leggen van een nieuwe aanduiding niet wordt toegepast op gronden ter plaatse van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Cultuurhistorie' en 'Waarde - Beschermwaardig houtopstand';
  3. de aanduiding van de voormalige agrarische bedrijfskavel ter plaatse wordt verwijderd;
  4. de verplaatsing van het agrarisch bedrijf noodzakelijk is vanwege een uitplaatsing uit een natuurgebied, de Ecologische Hoofdstructuur of een dorpskern waarbij een knelpunt wordt opgelost;
  5. er bij het leggen van de nieuwe aanduiding geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  6. op de voormalige agrarische bedrijfskavel alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke bouwwerken, met een minimum oppervlakte van:
    1.  750 m² wordt gesloopt, ten behoeve van de bouw van maximaal één woonhuis;
    2.  2.000 m² wordt gesloopt, ten behoeve van de bouw van maximaal twee woonhuizen;
    3. met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
    4. het ter compensatie van de sloop nieuw te bouwen woonhuis direct achter of naast het voormalig boerderijpand wordt gebouwd en dat wordt voorzien van een eigen bestemmingsvlak 'Wonen';
    5. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.8.12 Wijziging Ruimte-voor-Ruimte-Regeling functiewijziging
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Veenontginningenlandschap', uitsluitend voorzover ter plaatse voorzien van een agrarische bedrijfskavel, wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Voormalig boerderijpand' ten behoeve van compensatie, mits:
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 68 of 70 van het bestemmingsplan Buitengebied van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. de agrarische bedrijfsfunctie ter plaatse is beëindigd en de agrarische bedrijfskavel ter plaatse wordt verwijderd;
  3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. op de betreffende voormalige agrarische bedrijfskavel ten minste 750 m² of 2.000 m² dan wel op meerdere voormalige agrarische bedrijfskavels gezamenlijk ten minste 750 m² of 2.000 m² met een minimum van 250 m² per agrarische bedrijfskavel aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke bouwwerken, wordt (worden) gesloopt, ten behoeve van de bouw van maximaal één woonhuis respectievelijk twee woonhuizen;
  5. bij toepassing van de sloop alle bouwwerken, niet zijnde de cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke bouwwerken, van het perceel worden verwijderd, zodanig dat volledige sloop plaatsvindt en met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  6. het ter compensatie van de sloop nieuw te bouwen woonhuis direct achter of naast het voormalig boerderijpand wordt gebouwd en dat wordt voorzien van een eigen bestemmingsvlak 'Wonen';
  7. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.8.13 Vergroten bestemmingsvlakken wonen
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Veenontginningenlandschap' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Voormalig boerderijpand' ten behoeve van het vergroten van bestemmingsvlakken, mits:
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 68 of 70 van het bestemmingsplan Buitengebied van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak voor het wonen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten hoogste 2.000 m² zal bedragen;
  3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  5. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.8.14 Verplaatsen bestemmingsvlakken wonen
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Veenontginningenlandschap' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Voormalig boerderijpand' ten behoeve van het verplaatsen van bestemmingsvlakken, mits:
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 68 of 70 van het bestemmingsplan Buitengebied van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. het voormalige (deel van het) bestemmingsvlak ter plaatse wordt verwijderd en de betreffende gronden worden voorzien van de bestemming 'Agrarisch - Veenontginningenlandschap';
  3. de huidige ligging van het bestemmingsvlak belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd;
  4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  5. met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  6. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.8.15 Functieverandering agrarische bedrijfskavel naar niet-agrarische bedrijvigheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Veenontginningenlandschap' uitsluitend voorzover ter plaatse voorzien van een agrarische bedrijfskavel, wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf', 'Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf', 'Agrarisch - Paardenhouderij' of 'Horeca' ten behoeve van een functieverandering van een agrarische bedrijfskavel, mits:
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van de artikelen 10, 11, 6 of 37 van het bestemmingsplan Buitengebied van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. de agrarische bedrijfskavel ter plaatse wordt verwijderd;
  3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. de functie ondergebracht wordt in de bestaande, voormalig agrarisch gebruikte gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging en die ten minste drie jaar ten behoeve van het agrarisch gebruik in gebruik zijn geweest;
  5. de wijzigingsbevoegdheid naar 'Agrarisch - Paardenhouderij' uitsluitend wordt toegepast, indien de vestiging plaatsvindt aansluitend aan de kleine kernen en het perceel op een goede wijze landschappelijk kan worden ingepast;
  6. de wijzigingsbevoegdheid naar 'Horeca' uitsluitend wordt toegepast, indien sprake van een versterking van de recreatieve structuur;
  7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de externe veiligheid. Voor het beoordelen van de externe veiligheid wordt de regionale brandweer om advies gevraagd, in geval de functiewijziging betrekking heeft op een agrarische bedrijfskavel of een deel daarvan dat zich binnen 200 m van een risicobron bevindt;
  8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.8.16 Locatiegebonden wijziging naar bedrijf
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Veenontginningenlandschap' uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1', wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf', mits:
  1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1';
  2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 10 van overeenkomstige toepassing zijn;
  3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. de afstand van de bestemmingsgrens van de bestemming 'Bedrijf' tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 7,50 m bedraagt;
  5. de bestemming ruimte biedt voor de aanleg van een agrarisch toegangspad;
  6. de inpassing van het bedrijf en het bijbehorende terrein plaatsvindt aan de hand van de systematiek, zoals verwoord in de notitie 'Duurzame stads- en dorpsranden Drenthe', oktober 2011, van het Atelier Mooi Drenthe;
  7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de externe veiligheid. Voor het beoordelen van de externe veiligheid wordt de regionale brandweer om advies gevraagd, in geval de functiewijziging betrekking heeft op een agrarische bedrijfskavel of een deel daarvan dat zich binnen 200 m van een risicobron bevindt;
  8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.8.17 Uitbreiding van bestaande kampeerterreinen
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Veenontginningenlandschap' wordt gewijzigd in de bestemming 'Recreatie - 1' of 'Recreatie - 2' ten behoeve van de uitbreiding van een bestaand kampeerterrein, mits:
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 51 of 52 van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast vanuit een bedrijfseconomische noodzaak die voortvloeit uit de wens naar kwaliteitsverbetering, innovatie en het realiseren van ruimte voor experimenteel kamperen;
  3. bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van het compensatiebeginsel de spelregels EHS worden toegepast;
  4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  5. rekening wordt gehouden met voorzienbare nieuwe infrastructuur, dorpsuitbreidingen en (uitbreiding van) bedrijventerreinen;
  6. met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  7. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;
  8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de externe veiligheid. Voor het beoordelen van de externe veiligheid wordt de regionale brandweer om advies gevraagd, in geval de functiewijziging betrekking heeft op een agrarische bedrijfskavel of een deel daarvan dat zich binnen 200 m van een risicobron bevindt;
  9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.8.18 Wijziging naar zonne-akker
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat gronden gebruikt worden voor de aanleg van een zonne-akker, mits:
  1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast, ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 6';
  2. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  3. er instemming is verkregen van de provincie Drenthe in verband met de afstemming met de zonneladder;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en natuurlijke waarden, de woonsituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.  
Artikel 4 Wonen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor ruimten voor:
    1. een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in de bijlage ‘Bedrijvenlijst kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten’, logies en ontbijt en/of mantelzorg;
waarbij, indien de gronden op de verbeelding zijn voorzien van de aanduiding 'karakteristiek', de instandhouding van de bestaande karakteristieke waarden wordt nagestreefd;
 
met daaraan ondergeschikt:
  1. kleinschalige duurzame energiewinning;
  2. wegen en paden;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbijbehorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. andere bouwwerken.
4.2 Bouwregels
 
Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels binnen de bestemming zijn toegevoegd.
 
4.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt de volgende regel:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen zal ten hoogste 250 m² bedragen, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bestaande oppervlakte gebouwen' in wel geval de bestaande oppervlakte als maximum geldt.
4.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  2. per bestemmingsvlak zal ten hoogste één woonhuis worden gebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen' of 'wonen uitgesloten, in welk geval ter plaatse geen woonhuis zal worden gebouwd;
  3. indien en voorzover een bestemmingsvlak is voorzien van de aanduiding 'bouwvlak' zal een hoofdgebouw binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  4. de afstand van een hoofdgebouw ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  5. de oppervlakte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 150 m² bedragen, tenzij:
  6. de bestaande oppervlakte van een hoofdgebouw meer bedraagt dan 150 m², in welk geval de bestaande oppervlakte van het hoofdgebouw als maximum geldt;
  7. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  8. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 8,00 m bedragen;
  9. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 25° bedragen;
  10. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedragen.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel en/of het verlengde daarvan van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 75% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen, tenzij en voor zover de oppervlakte van het hoofdgebouw de bijbehorende bouwwerken gezamenlijk niet groter wordt dan 250 m2;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 100 m² bedragen, tenzij en voor zover de oppervlakte van het hoofdgebouw de bijbehorende bouwwerken gezamenlijk niet groter wordt dan 250 m2;
  4. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  5. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  6. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten minste 25° bedragen.
  7. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 60° bedragen.
4.2.4 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel en/of het verlengde daarvan van het hoofdgebouw ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  2. er zullen geen paardrijbakken en bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Bouwhoogte hoofdgebouwen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder g in die zin dat de bouwhoogte van hoofdgebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m, mits:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.3.2 Vergroten gezamenlijke oppervlakte bijbehorende bouwwerken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.3 onder b en c in die zin dat vervangende herbouw van bijbehorende bouwwerken plaatsvindt indien op het moment van de terinzagelegging van het vastgesteldbestemmingsplan sprake is van meer dan 100 m² aan bijbehorende bouwwerken, mits:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits de bestaande oppervlakte, zoals deze bestond op het moment van de terinzagelegging van het vastgesteldplan, meer bedraagt dan 100 m², maar minder dan 200 m², in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen;
  2. indien reeds 200 m² of meer aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is, op het moment van de terinzagelegging van het vastgesteldplan, maar minder dan 500 m², per bouwperceel vervangende bouw en/of verbouw van bijbehorende bouwwerken mag plaatsvinden tot een maximum oppervlak van 50% van het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken boven de 200 m², met dien verstande dat op de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geen reductie van toepassing is;
  3. indien reeds meer dan 500 m² aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is op het moment van de terinzagelegging van het vastgesteldplan, per bouwperceel vervangende bouw en/of verbouw van bijbehorende bouwwerken mag plaatsvinden tot een maximum oppervlak van 20% van het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken boven de 500 m², met dien verstande dat op de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geen reductie van toepassing is;
  4. de vervanging bijdraagt aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
4.3.3 Vergroten bouwhoogte bijbehorende bouwwerken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.3 onder e in die zin dat de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk minder dan 1,00 m lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt, mits:
  1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast, indien dit vanuit de cultuurhistorische waarden van de bebouwing wenselijk is;
  2. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw zal bedragen;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
4.3.4 Verkleinen dakhelling aangebouwde bijbehorende bouwwerken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.3 onder f in die zin dat aangebouwde bijbehorende bouwwerken tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een dakhelling van 0º, mits:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld;
4.3.5 Paardrijbakken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.4 onder b in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan, mits:
  1. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van een paardrijbak ten hoogste 6,00 m bedraagt;
  2. tevens de in lid 4.5.3 bedoelde omgevingsvergunning is verleend.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gedeelten van een hoofdgebouw en/of een bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    1. het beroeps-/bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit meer bedraagt dan één derde deel van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief de bijbehorende bouwwerken binnen het bestemmingsvlak;
    2. het beroeps-/bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit meer bedraagt dan 50 m²;
    3. degene die de activiteiten in het hoofdgebouw uitvoert, geen hoofdbewoner van de woning is;
    4. er detailhandel plaatsvindt;
    5. de activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  3. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan:
    1. waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
    2. logies en ontbijt, waarbij ten hoogste twee kamers voor ten hoogste vier personen worden ingericht in de hoofdgebouw en/of de aangebouwde bijbehorende bouwwerken tot een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50 m²;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel;
  6. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden;
  7. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak al dan niet met de daarbijbehorende bouwwerken, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  8. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
  9. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de in lid 3.4 onder a specifieke aangeduide bedrijvigheid indien de gezamenlijke vloeroppervlakte meer dan 100 m² bedraagt, tenzij de bestaande gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande gezamenlijke oppervlakte geldt.
4.4.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van het plangebied en gebouwen en bouwwerken overeenkomstig de doeleindenomschrijving in 4.1, zonder de uitvoering van de inrichtingsmaatregelen conform het als bijlage van de regels opgenomen ‘Landschappelijke inpassing’. De uitvoering hiervan is om te komen tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en verhoging van de natuur- en landschapswaarden.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.5.1 Mantelzorg
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.4.1 onder b in die zin dat vrijstaande bijbehorende bouwwerken, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, worden gebruikt voor bewoning in het kader van de mantelzorg, mits:
  1. de bewoning van een vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg voor personen;
  2. de oppervlakte van de voor mantelzorg te gebruiken woonruimte in een vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 100 m²;
  3. de inrichting van het vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw ten behoeve van de mantelzorg ongedaan wordt gemaakt na beëindiging van de mantelzorg zodanig dat het vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw weer functioneel ondergeschikt is aan de bedrijfswoning;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
4.5.2 Logies en ontbijt
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.4.1 onder b en d punt 2 in die zin dat vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van logies en ontbijt, mits:
  1. ten hoogste twee kamers voor ten hoogste vier personen worden ingericht in het (de) vrijstaande bijbehorende bouwwerk(en) tot een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50 m²;
  2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  3. er voldoende parkeervoorzieningen op het eigen erf aanwezig zijn;
  4. voorts voldaan wordt aan de uitgangspunten van de beleidsnotitie Bed & Breakfast-accommodaties in Aa en Hunze, 23 april 2015;
  5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5.3 Paardrijbakken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.4.1 onder g in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak al dan niet met de daarbijbehorende andere bouwwerken mits:
  1. het uitsluitend gaat om een hobbymatige functie bij het wonen;
  2. een paardrijbak achter het woonhuis wordt gesitueerd;
  3. de afstand van een paardrijbak tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 5,00 m bedraagt;
  4. er een minimale afstand van 50 meter tussen de paardrijbak en woningen van derden wordt aangehouden;
  5. bij toepassing van verlichting er sprake dient te zijn van objectgerichte verlichting, die niet tot buiten de paardrijbak reikt. Dit dient te worden aangetoond door middel van een verlichtingsrapport;
  6. de oppervlakte van een paardrijbak maximaal 1.200 m² bedraagt;
  7. de landschappelijke inpassing gestalte krijgt in een inpassingsplan (uitgaande van inheemse beplanting).
Artikel 5 Wonen - Voormalig boerderijpand
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen - Voormalig boerderijpand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonhuizen in de vorm van voormalige boerderijpanden en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor ruimten voor:
    1. een aan-huis-verbonden beroep en/of een bedrijfsmatige activiteit zoals die is genoemd in bijlage 2 onder de categorieën 1 en 2, niet zijnde geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
    2. begeleid wonen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - zorgwonen';
    3. logies en ontbijt;
    4. mantelzorg;
    5. opslag, ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
    6. een transportbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf';
    7. een groepsaccommodatie met camping, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie en camping';
    8. een kleinschalig dierenpension, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dierenpension';
    9. een rietdekkersbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rietdekkersbedrijf';
    10. ondergeschikte lichte horeca in de vorm van een theetuin, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - theeschenkerij';
    11. ondergeschikte lichte horeca in de vorm van verkoop van ijs en koffie, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - ijs- en koffieverkooppunt';
    12. recreatieappartementen, ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - recreatieappartement', 'specifieke vorm van recreatie - recreatieappartement 2' en 'specifieke vorm van recreatie - recreatieappartement 3';
    13. een paardenfokkerij, ter plaatse van de aanduiding 'paardenfokkerij';
  2. het behoud en het herstel van de waardevolle hoofdvormen van de voormalige boerderijpanden, waarbij, indien de gronden op de verbeelding zijn voorzien van de aanduiding 'karakteristiek', de instandhouding van de bestaande karakteristieke waarden wordt nagestreefd;
met daaraan ondergeschikt:
  1. kleinschalige duurzame energiewinning;
  2. wegen en paden;
  3. water;
  4. een paardrijbak, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardrijbak';
met de daarbijbehorende:
  1. trekkershutten/stacaravans en toiletgebouw, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie en camping';
  2. tuinen, erven en terreinen;
  3. andere bouwwerken.
5.2 Bouwregels
 
Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels binnen de bestemming zijn toegevoegd.
 
5.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  2. per bestemmingsvlak zal ten hoogste één woonhuis worden gebouwd;
  3. een woonhuis zal worden gebouwd op de plek van het bestaande voormalige boerderijpand;
  4. de oppervlakte, goothoogte en dakhelling van een woonhuis zal ten minste en ten hoogste de bestaande oppervlakte, goothoogte en dakhelling bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' in welk geval de goot- en bouwhoogte ten hoogste de ter plaatse aangegeven hoogte zal bedragen.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het woonhuis dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een woonhuis zal ten hoogste 490 m² bedragen;
  3. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  4. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 60° bedragen.
5.2.3 Trekkershutten/stacaravans en toiletgebouw
Voor het bouwen van trekkershutten/stacaravans en een toiletgebouw gelden de volgende regels:
  1. de trekkershutten/stacaravans en een toiletgebouw zullen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie en camping';
  2. er zullen ten hoogste 15 trekkershutten/stacaravans en 1 toiletgebouw worden gebouwd;
  3. de oppervlakte van een trekkershut/stacaravan en het toiletgebouw zal ten hoogste 70 m² bedragen;
  4. de bouwhoogte van een trekkershut/stacaravan en het toiletgebouw zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
  5. de onderlinge afstand tussen trekkershutten/stacaravans zal ten minste 3,00 m bedragen, als het gaat om brand compartimenten zal de onderlinge afstand ten minste 5,00 m bedragen.
5.2.4 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het woonhuis en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  2. er zullen geen paardrijbakken, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardrijbak, en bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte van andere bouwwerken zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1 Bouwen hoofdgebouw buiten bestaande locatie
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.1 onder c in die zin dat een woonhuis gedeeltelijk buiten de plek van het bestaande voormalige boerderijpand wordt gebouwd, mits:
  1. het bouwen buiten de plek van het bestaande voormalige boerderijpand uitsluitend plaatsvindt door middel van een geringe uitbreiding van het woonhuis tot een oppervlakte van het woonhuis van ten hoogste 100 m²;
  2. de uitbreiding op ten minste 5,00 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het woonhuis wordt gerealiseerd met doortrekking van de bestaande dakvorm;
  3. de breedte van de uitbreiding ten hoogste 3,00 m bedraagt;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bebouwingskarakteristiek van het woonhuis en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
5.3.2 Afwijken bestaande maatvoeringen hoofdgebouw 1
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 70.2.1 onder c en d in die zin dat wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen van een voormalig boerderijpand, mits:
  1. er geen sprake is van een voormalig boerderijpand met een karakteristieke waarden, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  2. er vanuit architectonisch oogpunt een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en het omgevingsbeeld wordt bewerkstelligd;
  3. de bouwhoogte van het woonhuis ten hoogste 12,00 m zal bedragen en het woonhuis zal worden voorzien van een kap;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
5.3.3 Afwijken bestaande maatvoeringen hoofdgebouw 2
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.1 onder d in die zin dat in ondergeschikte mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen van een voormalig boerderijpand, mits:
  1. dit vanwege bouwtechnische vereisten noodzakelijk is;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de hoofdvorm van het voormalige boerderijpand.
5.3.4 Vergroten gezamenlijke oppervlakte bijbehorende bouwwerken ten behoeve van woningsplitsing
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken wordt vergroot, mits:
  1. deze vergunning uitsluitend wordt verleend, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - twee woningen';
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per woning ten hoogste 100 m² zal bedragen;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.3.5 Vergroten gezamenlijke oppervlakte bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het houden van dieren
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een woonhuis ten behoeve van het houden van dieren wordt vergroot tot ten hoogste 500 m², mits:
  1. de omvang van de agrarische activiteiten ten hoogste 10 NGE bedraagt;
  2. het bestemmingsvlak voor ten hoogste 50% wordt bebouwd;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.3.6 Saneringsregeling bijbehorende bouwwerken 1
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder b in die zin dat, indien reeds 250 m² of meer aan bijbehorende bouwwerken bij een woonhuis aanwezig is, maar minder dan 500 m², een per bestemmingsvlak eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van bijbehorende bouwwerken plaats mag vinden tot een maximumoppervlak van 50% van het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken boven de 150 m², mits:
  1. het verlenen van deze vergunning tot gevolg heeft dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing bij woonhuizen plaatsvindt ten gunste van de landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het bebouwingsbeeld;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
5.3.7 Saneringsregeling bijbehorende bouwwerken 2
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder b in die zin dat, indien reeds meer dan 500 m² aan bijbehorende bouwwerken bij een woonhuis aanwezig is, een per bestemmingsvlak eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van bijbehorende bouwwerken plaats mag vinden tot een maximumoppervlak van 20% van het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken boven de 500 m², mits
  1. het verlenen van deze vergunning tot gevolg heeft dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing bij woonhuizen plaatsvindt ten gunste van de landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het bebouwingsbeeld;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.3.8 Paardrijbakken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.4. onder b in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan, mits:
  1. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van een paardrijbak ten hoogste 6,00 m bedraagt;
  2. tevens de in lid 5.5 bedoelde omgevingsvergunning is verleend.
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
5.4.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan genoemd in lid 5.1;
  2. het gebruik van gedeelten van een hoofdgebouw en/of een bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    1. het beroeps-/bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit meer bedraagt dan één derde deel van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief de bijbehorende bouwwerken binnen het bestemmingsvlak;
    2. het beroeps-/bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit meer bedraagt dan 50 m²;
    3. degene die de activiteiten in het hoofdgebouw uitvoert, geen hoofdbewoner van de woning is;
    4. er detailhandel plaatsvindt;
    5. de activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  3. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - twee woningen', in welk geval een woonhuis voor ten hoogste twee woningen mag worden gebruikt;
  4. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan:
    1. waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
    2. logies en ontbijt, waarbij ten hoogste twee kamers voor ten hoogste vier personen worden ingericht in de hoofdgebouw en/of de aangebouwde bijbehorende bouwwerken tot een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50 m²;
  6. een groepsaccommodatie en een camping, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie en camping';
  7. voor recreatieappartementen, ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - recreatieappartement', 'specifieke vorm van recreatie - recreatieappartement 2' en 'specifieke vorm van recreatie - recreatieappartement 3', in welk geval:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieappartement', ten hoogste 1 recreatieappartement is toegestaan;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieappartement 2' ten hoogste 2 recreatieappartementen zijn toegestaan;
    3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieappartement 3' ten hoogste 3 recreatieappartementen zijn toegestaan;
  8. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel;
  9. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van een groepsaccommodatie of recreatieappartementen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie en camping', indien de gezamenlijke vloeroppervlakte groter is dan 250 m²;
  10. het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dierenpension' voor de opvang van meer dan zes honden;
  11. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak al dan niet met de daarbijbehorende bouwwerken, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend.
5.4.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van het plangebied en gebouwen en bouwwerken overeenkomstig de doeleindenomschrijving in 5.1, zonder de uitvoering van de inrichtingsmaatregelen conform het als bijlage van de regels opgenomen ‘Landschappelijke inpassing’. De uitvoering hiervan is om te komen tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en verhoging van de natuur- en landschapswaarden.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
5.5.1 Gelijkwaardige bedrijvigheid
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.4.1 onder a in die zin dat de gronden en bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, worden gebruikt voor bedrijven, welke naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in lid 5.1 onder a genoemde bedrijven, mits:
  1. het niet betreft detailhandelsbedrijven, geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.5.2 Mantelzorg
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.4.1 onder d in die zin dat vrijstaande bijbehorende bouwwerken, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, worden gebruikt voor bewoning in het kader van de mantelzorg, mits:
  1. de bewoning van een vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg voor personen;
  2. de oppervlakte van de voor mantelzorg te gebruiken woonruimte in een vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 100 m²;
  3. de inrichting van het vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw ten behoeve van de mantelzorg ongedaan wordt gemaakt na beëindiging van de mantelzorg zodanig dat het vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw weer functioneel ondergeschikt is aan de bedrijfswoning;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
5.5.3 Logies en ontbijt
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.4.1 onder d en d punt 2 in die zin dat vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van logies en ontbijt, mits:
  1. ten hoogste twee kamers voor ten hoogste vier personen worden ingericht in het (de) vrijstaande bijbehorende bouwwerk(en) tot een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50 m²;
  2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  3. er voldoende parkeervoorzieningen op het eigen erf aanwezig zijn;
  4. voorts voldaan wordt aan de uitgangspunten van de beleidsnotitie Bed & Breakfast-accommodaties in Aa en Hunze, 23 april 2015;
  5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.5.4 Paardrijbakken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.4.1 onder i in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak al dan niet met de daarbijbehorende andere bouwwerken mits:
  1. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van een paardrijbak ten hoogste 1,50 m bedraagt;
  2. het uitsluitend gaat om een hobbymatige functie bij het wonen;
  3. een paardrijbak achter het woonhuis wordt gesitueerd;
  4. de afstand van een paardrijbak tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 5,00 m bedraagt;
  5. er een minimale afstand van 50 meter tussen de paardrijbak en woningen van derden wordt aangehouden;
  6. bij toepassing van verlichting er sprake dient te zijn van objectgerichte verlichting, die niet tot buiten de paardrijbak reikt. Dit dient te worden aangetoond door middel van een verlichtingsrapport;
  7. de oppervlakte van een paardrijbak maximaal 1.200 m² bedraagt;
  8. de landschappelijke inpassing gestalte krijgt in een inpassingsplan (uitgaande van inheemse beplanting).
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.6.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. het gedeeltelijk verwijderen van karakteristieke bouwwerken, voor zover voorzien van de aanduiding 'karakteristiek'.
5.6.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 5.6.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
5.6.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning in lid 5.6.1 kan worden verleend, mits:
  1. de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat hergebruik in alle redelijkheid niet mogelijk is;
  2. het delen van een bouwwerk betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door verwijderen daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke waarden plaatsvindt.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
5.7.1 Woningsplitsing
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een woonhuis, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor meer dan één woning, mits:
  1. de gronden worden voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - twee woningen';
  2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er niet meer dan twee woningen worden gevestigd;
  3. de oppervlakte van het woonhuis ten minste 200 m² bedraagt;
  4. de gezamenlijke oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken wordt vergroot, waarbij tevens de vergunning van lid 5.3.4 wordt verleend;
  5. de wijzigingsbevoegdheid passend is in het geldende Woonplan;
  6. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.7.2 Vergroten woonhuis
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat in geval een voormalig boerderijpand kleiner is dan 150 m² het voormalig boerderijpand wordt vergroot tot ten hoogste 150 m², mits:
  1. er geen sprake is van een voormalig boerderijpand met een karakteristieke waarden, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  2. de bestaande hoofdvorm van het voormalige boerderijpand behouden blijft;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
5.7.3 Wijzigen naar bestemming agrarisch
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Wonen - Voormalig boerderijpand' wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Veenontginningenlandschap' of 'Agrarisch - Esdorpenlandschap', mits:
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikel 9 of 3 van het bestemmingsplan Buitengebied van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf' ter plaatse wordt aangebracht;
  3. vestiging op een bestaand agrarisch bouwblok niet mogelijk is;
  4. met een inpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  5. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf, een en ander aangetoond met een bedrijfsplan;
  6. de omvang van de agrarische bedrijfskavel maximaal 2,00 hectare zal bedragen;
  7. de mest-, natuur- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
  8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  9. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;
5.7.4 Wijzigen naar bestemming paardenhouderij
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Wonen - Voormalig boerderijpand' wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij', mits:
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikel 6 van het bestemmingsplan Buitengebied van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. de nieuwe functie wordt ondergebracht in de bestaande bebouwing zoals die aanwezig is op het moment van toepassing van de wijzigingsbevoegdheid;
  3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
5.7.5 Wijzigen naar bestemming wonen
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Wonen - Voormalig boerderijpand' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen', mits:
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 68 van het bestemmingsplan Buitengebied van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. het voormalig boerderijpand niet langer in stand kan worden gehouden en moet worden gesloopt, waarbij de nieuwbouw niet op de wijze van een voormalig boerderijpand wordt uitgevoerd;
  3. voor zover aanwezig de aanduiding 'karakteristiek' wordt verwijderd;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 6 Leiding - Gas
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. hoofdgastransportleidingen en NAM-leidingen en afsluiterschema's;
met de daarbijbehorende:
  1. veiligheidszone;
  2. andere bouwwerken.
6.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen
 
Al hetgeen in deze regels omtrent de andere daar voorkomende bestemming(en) binnen het gebied met de bestemming 'Leiding – Gas' is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de leiding(en), verenigbaar is met het belang van de leiding(en).
 
6.3 Bouwregels
 
6.3.1 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van een hoofdgastransportleiding.
 
6.3.2 Bouwwerken
Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
 
6.4 Afwijken van de bouwregels
 
6.4.1 Gebouwen en andere bouwwerken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.3.1 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:
  1. de veiligheid van de gasleiding mag niet worden geschaad;
  2. vooraf door het bevoegd gezag schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder;
  3. er geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
6.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het permanent opslaan van goederen;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken als risicogevoelig object binnen een ter plaatse aangegeven veiligheidszone.
6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.6.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  3. het in de grond brengen van voorwerpen;
  4. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen;
  5. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen;
  6. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  7. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  8. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
6.6.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 6.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud dan wel het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.6.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning in lid 6.6.1 kan slechts worden verleend indien vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van (bovengrondse) nutsleidingen.
 
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden, verwachtingszones met hoge verwachting: beekdal, hoge verwachting algemeen, waardevolle essen, zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden en de bescherming van waardevolle essen.
 
7.2 Algemene regel
 
Indien er sprake is van de activiteit bouwen waarbij de bodem wordt geroerd over een oppervlakte kleiner dan de in lid 7.3.1 genoemde uitzondering en er tevens sprake is van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarbij de bodem wordt geroerd over een oppervlakte kleiner dan de in lid 7.4 sub c genoemde uitzondering, maar waarbij de bodem voor de activiteiten gezamenlijk wordt geroerd over een oppervlakte groter dan de genoemde uitzondering, dan geldt alsnog dat alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport dient te worden overgelegd, zoals genoemd in lid 7.3.1 en 7.4 sub d.
 
7.3 Bouwregels
 
7.3.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, met uitzondering van:
  1. bouwwerken waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bouwvoor; en/of:
  2. bouwwerken waarbij ten behoeve van de activiteit bouwen de bodem over een oppervlakte van minder dan 500 m² wordt geroerd;
moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Bij aanvraag voor een vergunning in een terrein dat op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart als provinciaal archeologisch belang is aangemerkt, voeren burgemeester en wethouders in een zo vroeg mogelijk stadium overleg met de provinciaal archeoloog.
 
7.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 7.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, behalve:
    1. indien deze werkzaamheden in het kader van onderzoek naar mogelijke (pre)historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
    2. voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bestaande bouwvoor;
    3. voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd op gronden gelegen binnen de artikel 3 en 9;
    4. voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
    5. het aanbrengen van drainage, waarbij deze uitzondering niet geldt voor essen, zoals aangegeven op de in bijlage Bijlage 11 opgenomen beleidsadvieskaart;
    6. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
    7. het aanbrengen van drainage op essen;
    8. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen;
    9. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    10. het aanplanten dan wel verwijderen van bomen of een houtig gewas.
  2. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    1. waarbij de bodem over een oppervlakte van minder dan 500 m² wordt geroerd, waarbij in geval van aanleggen van drainage het niet gaat om de direct te verstoren m² maar om de oppervlakte van het te draineren gebied;
    2. die het normale onderhoud betreffen;
    3. die het normale agrarische gebruik betreffen;
    4. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. De in sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in sub d moet overleggen, met dien verstande dat het overleggen van een rapport niet nodig is als naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
  4. Bij aanvraag voor een vergunning in terrein dat op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart als provinciaal archeologisch belang is aangemerkt, voeren burgemeester en wethouders in een zo vroeg mogelijk stadium overleg met de provinciaal archeoloog.
  5. De in sub a genoemde vergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke zijde de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  6. Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, moet het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies inwinnen bij een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  7. Indien uit het in sub d genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    3. een verplichting het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 6
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden, verwachtingszones met hoge verwachting op aanwezigheid celtic fields, en voor verwachtingszones met middelhoge verwachting: beekdal, middelhoge verwachting algemeen, zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden.
 
8.2 Algemene regel
 
Indien er sprake is van de activiteit bouwen waarbij de bodem wordt geroerd over een oppervlakte kleiner dan de in lid 8.3.1 genoemde uitzondering en er tevens sprake is van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarbij de bodem wordt geroerd over een oppervlakte kleiner dan de in lid 8.4 sub c genoemde uitzondering, maar waarbij de bodem voor de activiteiten gezamenlijk wordt geroerd over een oppervlakte groter dan de genoemde uitzondering, dan geldt alsnog dat alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport dient te worden overgelegd, zoals genoemd in lid 8.3.1 en 8.4 sub d.
 
8.3 Bouwregels
 
8.3.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, met uitzondering van:
  1. bouwwerken waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bouwvoor; en/of:
  2. bouwwerken waarbij ten behoeve van de activiteit bouwen de bodem over een oppervlakte van minder dan 1.000 m² wordt geroerd;
moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Bij aanvraag voor een vergunning in een terrein dat op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart als provinciaal archeologisch belang is aangemerkt, voeren burgemeester en wethouders in een zo vroeg mogelijk stadium overleg met de provinciaal archeoloog.
 
8.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 8.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, behalve:
    1. indien deze werkzaamheden in het kader van onderzoek naar mogelijke (pre)historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
    2. voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bestaande bouwvoor;
    3. voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd op gronden gelegen binnen de artikel 3 en 9;
    4. voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
    5. het aanbrengen van drainage;
    6. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
    7. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen;
    8. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    9. het aanplanten dan wel verwijderen van bomen of een houtig gewas.
  2. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    1. waarbij de bodem over een oppervlakte van minder dan 1000 m² wordt geroerd;
    2. die het normale onderhoud betreffen;
    3. die het normale agrarische gebruik betreffen;
    4. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. De in sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in sub d moet overleggen, met dien verstande dat het overleggen van een rapport niet nodig is als naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
  4. Bij aanvraag voor een vergunning in terrein dat op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart als provinciaal archeologisch belang is aangemerkt, voeren burgemeester en wethouders in een zo vroeg mogelijk stadium overleg met de provinciaal archeoloog.
  5. De in sub a genoemde vergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke zijde de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  6. Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, moet het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies inwinnen bij een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  7. Indien uit het in sub d genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    3. een verplichting het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
Artikel 9 Waarde - Landschap
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijk en waterhuishoudkundig waardevolle beekdalen.
9.2 Bouwregels
 
9.2.1 Gebouwen en andere bouwwerken
Voor het bouwen van gebouwen en andere bouwwerken geldt de volgende regel:
  1. een op grond van de basisbestemming toelaatbaar gebouw of ander bouwwerk of de uitbreiding of vergroting daarvan, mag slechts worden gebouwd c.q. worden toegestaan, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en waterhuishoudkundige waarden van de beekdalgronden.
9.3 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het aanbrengen en/of veroorzaken van veranderingen in de laagtes van een beekdal, zoals die bestonden ten tijde van de terinzagelegging van het vastgesteldplan, als gevolg van het gebruik van de gronden.
3 Algemene regels
    
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 11 Algemene bouwregels
 
De bouwgrenzen mogen in afwijking van de gebiedsbestemmingen en de overige bestemmingen in deze regels uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
 
12.1 Strijdig gebruik
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  3. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. het storten van puin en afvalstoffen;
  5. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  6. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen;
  7. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het houden van dieren zodanig dat vanuit de dierenhouderij een toename van ammoniakemissie plaatsvindt.
  8. het gebruik van gronden ten behoeve van zonne-akkers.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
 
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages.
Artikel 14 Overige regels
 
14.1 Aanvullende werking welstandscriteria
 
De ter plaatse en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de welstandscriteria.
 
14.2 Nadere eisen
 
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
 
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het wijzigingsplan "Buitengebied, Kruisweg 1 te Eexterveen (toepassen ruimte-voor-ruimte regeling)" van de gemeente Aa en Hunze.
 
Behorend bij het besluit van dd.mm.jjjj