Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied Anloo, Vijzelweg 12 te Eext
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1680.BUIVIJZELWEG12-VG01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
  
1.1 het plan:
het bestemmingsplan Buitengebied Anloo, Vijzelweg 12 te Eext met identificatienummer NL.IMRO.1680.BUIVIJZELWEG12-VG01 van de gemeente Aa en Hunze;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.4 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
 
1.5 afhankelijke woonruimte:
een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een deel van een gebouw, aanbouw, dan wel een vrijstaand bijgebouw bij dat hoofdgebouw, waarin een tweede huishouden kan worden gehuisvest uit oogpunt van mantelzorg, welke tijdelijke woonruimte qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw en is gelegen binnen een
bestemming die wonen mogelijk maakt. Bedrijfsgebouwen of andere gebouwen die niet ten dienste staan van een woonfunctie zijn hieronder niet begrepen;
 
1.6 archeologische waarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied oorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
 
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.8 bed and breakfast/logiesverstrekking
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben. De kamers zijn niet voorzien van een eigen keukenblok;
 
1.9 bestaand
ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
 
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.12 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een op zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
 
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.18 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
1.19 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
 
1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.22 geomorfologische waarden:
de waarden van de gronden vanwege de ontstaansgeschiedenis van de vormen van het aardoppervlak, welke waarden worden bepaald door de herkenbaarheid van de vormen;
 
1.23 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.24 horecabedrijf en/of -instelling:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
 
1.25 huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
 
1.26 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
1.27 kap:
een dak met een zekere helling;
 
1.28 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geen detailhandel zijnde en prostitutie, zoals genoemd in bijlage 6 bij deze regels;
 
1.29 kleinschalige duurzame energiewinning:
energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windturbines of zonnepaneelvelden, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;
 
1.30 landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
 
1.31 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
 
1.32 normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
 
1.33 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
1.34 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
 
1.35 paardrijbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;
 
1.36 peil:
a. indien op het land wordt gebouwd:
1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
 de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
 de bouwhoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
 
1.37 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
 
1.38 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
 
1.39 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
 
1.40 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
1.41 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - specifieke vorm van wonen (hoofdgebouw)
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen – specifieke vorm van wonen (hoofdgebouw)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Een woonhuis en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
    1. een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, logies en ontbijt en/of mantelzorg;
met daaraan ondergeschikt:
  1. kleinschalige duurzame energiewinning;
  2. wegen en paden;
  3. water;
  4. met de daarbijbehorende:
  5. tuinen, erven en terreinen; 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Hoofdgebouw
Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mag uitsluitend een woonhuis worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. per bestemmingsvlak zal ten hoogste één woonhuis worden gebouwd;
  4. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3,00 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  5. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 8,20 m bedragen, dan wel de bestanade bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  6. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 40° en ten hoogste 75° bedragen. 
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat:
    1. het beroeps-/bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit meer bedraagt dan één derde deel van het vloeroppervlak van de gebouwen binnen het bestemmingsvlak;
    2. het beroeps-/bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit meer bedraagt dan 50 m²;
    3. degene die de activiteiten in het hoofdgebouw uitvoert, geen hoofdbewoner van de woning is;
    4. er detailhandel plaatsvindt;
    5. de activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  2. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan logies en ontbijt waarbij verblijfsrecreatieve faciliteiten aanwezig zijn voor het verblijf van meer dan vier personen;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden; 
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.4.1 Aan-huis-verbonden beroep
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.3 onder a in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruik voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit anders dan
genoemd in lid 3.3 onder a, mits:
  1. het gebruik ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;
  2. er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en in verband met de aan-huis-verbonden activiteiten;
  3. het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit ten hoogste een derde deel van het gebruiksvloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel bedraagt;
  4. het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep op kleinschalige bedrijfsmatige activiteit ten hoogste 100 m² bedraagt. 
3.4.2 Bedrijven
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.3 onder a in die zin dat gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor de uitoefening van dienstverlenende bedrijven, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen of bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van Bijlage 1 Staat van bedrijven, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven, mits:
  1. het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van de genoemde functies ten hoogste een derde deel van het oppervlakte van het hoofdgebouw op het bouwperceel bedraagt;  
3.4.3 Mantelzorg
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.3 onder b in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, worden gebruikt als afhankelijke
woonruimte, mits:
  1. de gebruiksoppervlakte ten hoogste 100 m² en ten hoogste 1/3 deel van het woonhuis, inclusief bijbehorende aangebouwde bouwwerken, zal bedragen;
  2. de zorgfunctie plaatsvindt binnen het woonhuis of aangebouwd bijbehorend bouwwerk;
  3. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  5. de gezamenlijke oppervlakte die bij een woonhuis wordt gebruikt ten behoeve van nevenfuncties ten hoogste 100 m² bedraagt;
  6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
3.4.4 Logiesverstrekking
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.3 onder b en d in die zin dat het hoofdgebouw en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van logies en ontbijt waarbij verblijfsrecreatieve faciliteiten aanwezig zijn voor het verblijf van ten hoogste tien personen, mits:
  1. de logies met ontbijt plaatsvindt binnen het hoofdgebouw en/of de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, waarbij de uiterlijke kenmerken van de gebouwen als gevolg van het vestigen van logies met ontbijt onveranderd blijft;
  2. er binnen het bestemmingsvlak verblijfsrecreatieve faciliteiten ten behoeve van de logies met ontbijt voor ten hoogste 10 personen aanwezig zijn;
  3. de woonfunctie in het hoofdgebouw wordt gehandhaafd;
  4. de erfinrichting en het gebruik afgestemd blijven op de hoofdbestemming;
  5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  6. er voldoende parkeervoorzieningen op het eigen erf en/of in de directe omgeving aanwezig zijn;
  7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. het behoud en de bescherming van de gronden met een archeologische verwachtingswaarde.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, met uitzondering van bouwwerken waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bouwvoor, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd. 
4.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.3.1 Vergunningsplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, behalve:
    1. indien deze werkzaamheden in het kader van onderzoek naar mogelijke (pre)historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
    2. voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bestaande bouwvoor;
    3. voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd op gronden met de bestemming Natuur;
    4. voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
    5. het aanbrengen van drainage;
  2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  3. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen;
  4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het grootschalig dan wel langdurig verlagen van het grondwaterpeil;
  6. het aanplanten dan wel verwijderen van bomen of een houtig gewas.
4.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. waarbij de bodem niet wordt geroerd;
  2. die het normale onderhoud betreffen;
  3. het normale agrarische gebruik betreffen;
  4. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. 
4.3.3 Toetsingscriteria
De in lid 4.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in 4.3.1 moet overleggen, met dien verstande dat het overleggen van een rapport niet nodig is als naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
 
4.3.4 Onderzoeksplicht
De in lid 4.3.1 genoemde vergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, moet het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies inwinnen bij een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
4.3.5 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 4.3.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 6
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden.  
5.2 Algemene regel
 
Indien er sprake is van de activiteit bouwen waarbij de bodem wordt geroerd over een oppervlakte kleiner dan de in lid 5.3.1 genoemde uitzondering en er tevens sprake is van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarbij de bodem wordt geroerd over een oppervlakte kleiner dan de in lid 5.4.2 genoemde uitzondering, maar waarbij de bodem voor de activiteiten gezamenlijk wordt geroerd over een oppervlakte groter dan de genoemde uitzondering, dan geldt alsnog dat alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport dient te worden overgelegd, zoals genoemd in lid 5.3.1 en 5.4.3.
 
5.3 Bouwregels
 
5.3.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, met uitzondering van:
  1. bouwwerken waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bouwvoor;
  2. bouwwerken waarbij ten behoeve van de activiteit bouwen de bodem over een oppervlakte van minder dan 1000 m² wordt geroerd;
moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd. 
5.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 5.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen. 
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.4.1 Vergunningsplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, behalve:
    1. indien deze werkzaamheden in het kader van onderzoek naar mogelijke (pre)historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
    2. voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bestaande bouwvoor;
    3. voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd op gronden met de bestemming Natuur;
    4. voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
    5. het aanbrengen van drainage;
  2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  3. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen;
  4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het grootschalig dan wel langdurig verlagen van het grondwaterpeil;
  6. het aanplanten dan wel verwijderen van bomen of een houtig gewas.  
5.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. waarbij de bodem over een oppervlakte van minder dan 1000 m² wordt geroerd;
  2. die het normale onderhoud betreffen;
  3. die het normale agrarische gebruik betreffen;
  4. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. 
5.4.3 Toetsingscriteria
De in lid 5.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.1 moet overleggen, met dien verstande dat het overleggen van een rapport niet nodig is als naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. .
 
5.4.4 Onderzoeksplicht
De in lid 5.4.1 genoemde vergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, moet het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies inwinnen bij een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
5.4.5 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 5.4.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verstoord, kunnen één of
  1. meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
 
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
De bouwgrenzen mogen in afwijking van de gebiedsbestemmingen en de overige bestemmingen in deze regels uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda’s en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de gegeven bestemmingen,
wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  3. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. het storten van puin en afvalstoffen;
  5. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  6. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen;
  7. het gebruik van gronden en bouwwerken waarvoor bij of krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 een vergunning is vereist en waarvoor deze vergunning niet is verleend, met dien verstande dat indien de Natuurbeschermingswet 1998 wordt vervangen de nieuwe wetgeving hier gelezen moet worden in plaats van de Natuurbeschermingswet 1998.
Artikel 9 Overige regels
 
9.1 Aanvullende werking welstandscriteria
 
De ter plaatse en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de welstandscriteria.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %;
  3. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.  
10.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het:
 
Bestemmingsplan Buitengebied Anloo, Vijzelweg 12 te Eext, van de gemeente Aa en Hunze.
 
Behorend bij het besluit van dd.mm.yyyy