Plan: | Eext, Schaapstreek 15 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1680.EXTSCHAAPSTREEK15-OW01 |
Dit plan heeft betrekking op de locatie Schaapstreek 15 in Eext. De initiatiefnemer wil op deze locatie een deel van de bestaande bedrijfsbebouwing slopen en hier maximaal twee vrijstaande woningen realiseren. In het vigerende bestemmingsplan geldt voor de locatie een enkelbestemming 'Bedrijf'. Het bouwen van woningen op dit perceel past niet binnen het vigerende bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bedrijfsbestemming te wijzigen in een woonbestemming. Met dit wijzigingsplan wordt van die bevoegdheid gebruik gemaakt.
Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Eext' (vastgesteld op 16 mei 2012). In onderstaande figuur is een uitsnede van de verbeelding opgenomen, waarin het plangebied globaal is aangegeven. Het plangebied heeft op dit moment de enkelbestemming 'Bedrijf' en een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Ook geldt er een bouwvlak. Verder heeft de bedrijfswoning op het perceel een bouwaanduiding 'karakteristiek'.
De realisatie van maximaal twee vrijstaande woningen past niet binnen het huidige bouwvlak en bedrijfsbestemming van het perceel, maar wel binnen de wijzigingsbevoegdheid van de bedrijfsbestemming (zie paragraaf 3.3.1). Om deze reden is dit wijzigingsplan opgesteld.
Figuur 1.1: Uitsnede bestemmingsplan 'Eext' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied is gelegen aan de Schaapstreek 15 in het midden van het dorp Eext, in de gemeente Aa en Hunze. Het plangebied wordt aan alle kanten begrenst door bebouwd gebied met woningen. Direct ten zuiden van het plangebied is de Naweg gelegen, de weg Schaapstreek ligt ten het westen van het projectgebied. Het plangebied strekt tot de volgende kadastrale percelen: gemeente Anloo, sectie W, nummers 985 en 986. Op onderstaande afbeelding is een luchtfoto met daarop de globale ligging van het plangebied opgenomen.
Figuur 1.2: Luchtfoto met globale begrenzing plangebied (bron: Google Maps)
Het volgende hoofdstuk geeft een beschrijving van het plangebied in de huidige en toekomstige situatie weer. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Daarbij gaat het hoofdstuk in op beleidsdocumenten die van invloed zijn op het initiatief. Hoofdstuk 4 betreft de toets aan wet- en regelgeving op het gebied van natuur, milieu, externe veiligheid, archeologie en dergelijke. In hoofdstuk 5 komt de juridische vormgeving van het plan aan de orde. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid zijn opgenomen in hoofdstuk 6 en hoofdstuk 7.
In de huidige situatie is het projectgebied al voor een groot deel bebouwd met bedrijfsbebouwing. Aan de westkant van het projectgebied, aan de straat Schaapstreek, staat een bedrijfswoning met daaraan een schuur. Dit deel van de bestaande bebouwing kent in het vigerende bestemmingsplan de bouwaanduiding 'karakteristiek'. Op het achtererf, gericht naar de Naweg, zijn twee grote kapschuren gelegen. De onderstaande afbeeldingen geven een beeld van de huidige situatie en het huidige gebruik van het pand:
Figuur 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (bron: Google Maps)
Figuur 2.2: Bestaande bebouwing aan Schaapstreek met aanduiding 'karakteristiek' (bron: Google Street View)
Figuur 2.3: Bestaande bedrijfsbebouwing op achtererf (bron: Google Street View)
In de toekomstige situatie wordt de bestaande bedrijfsbebouwing op het achtererf gesloopt. De sloop betreft slechts de meest oostelijk gelegen kapschuur. De overige bebouwing, inclusief de karakteristieke bedrijfswoning, blijft in de toekomstige situatie behouden. Op de locatie van de te slopen oostelijke kapschuur worden met het voornemen één of twee vrijstaande woningen gerealiseerd. In de onderstaande afbeelding is een schetsontwerp van een invulling met twee woningen weergegeven.
Figuur 2.4: Mogelijke invulling toekomstige situatie plangebied (bron: Buro Smit)
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Dit plan is opgesteld ten behoeve van de realisatie van maximaal twee woningen. Binnen de verstedelijkingsstrategie is aangegeven dat de behoefte aan ruimte voor wonen, werken en voorzieningen bij voorkeur geaccommodeerd wordt binnen bestaand stedelijk gebied, door onderbenutte ruimte te ontwikkelen en verouderde (of in onbruik geraakte) gebieden te transformeren. Deze ontwikkeling past daarbinnen.
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de paragraaf 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (paragraaf 3.1.2) wordt hier verder op ingegaan.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze moeten bij ruimtelijke plannen in acht worden genomen. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
Hieronder worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het geval van wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die 'Ladderplichtig' is, waarbij tevens geldt dat het een nieuwe ontwikkeling betreft.
Gezien het feit dat het voornemen betrekking heeft op de realisatie van maximaal twee woningen, mag er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat het initiatief geen stedelijke ontwikkeling betreft en dat een ladderonderbouwing niet van toepassing is.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing. Ondanks dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling wel worden aangetoond. In paragraaf 3.2.1wordt hier nader op ingegaan.
Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Deze visie is in 2022 nogmaals geactualiseerd en vastgesteld op 28 september 2022. De Omgevingsvisie Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:
De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.
Missie
De volgende missie is geformuleerd: "het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is." De kernkwaliteiten dragen bij aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van deze kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:
Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
Zorgvuldig Ruimtegebruik
In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.
Milieu- en leefomgevingskwaliteit
De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.
Kaarten en doelstellingen
Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:
Landschap
Ten aanzien van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in het landschapstype 'esdorpenlandschap'. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide. Van provinciaal belang zijn de essen en de beekdalen. Het provinciaal beleid is gericht op behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting en het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand)beplanting. Omdat dat het initiatief betrekking heeft op de realisatie van twee vrijstaande woningen binnen bestaand bebouwd gebied is de kernkwaliteit 'Landschap' niet in het geding.
Cultuurhistorie
Het cultuurlandschap, met daarin het gebouwde erfgoed als ankerpunten, is sterk bepalend voor hoe men de leefomgeving ervaart. Het geeft er betekenis aan en is zo direct verbonden met ons beeld van de Drentse identiteit. Daarom heeft de provincie de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), die het provinciaal belang vastlegt, met daarin drie sturingsniveaus. Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe.
Het terrein is gelegen binnen het deelgebied 3: 'Hondsrug en Hunzedal'. Bepalend voor dit deelgebied zijn drie zones, die parallel aan elkaar liggen en die samenvallen met de ondergrond: de hoge Hondsrug, het lage Hunzedal (beiden ontstaan in de voorlaatste ijstijd) en een reeks randveenontginningen. De hoofdstructuur van de Hondsrug wordt hoofdzakelijk bepaald door een keten van esdorpen en essen van noord naar zuid over de rug, afgewisseld met grote, zich scherp aftekenende bossen. De continue bewoningsgeschiedenis vanaf de prehistorie blijkt uit de grote dichtheid aan hunebedden, grafheuvels en celtic fields, die, net als de esdorpen, zijn verbonden aan doorgaande routes die sinds de prehistorie over de Hondsrug lopen. Het Hunzedal contrasteert als laaggelegen, open en nagenoeg onbebouwd gebied met de Hondsrug. De wegdorpen van de randveenontginningen vormen een langgerekt bewoningslint, dat de grens markeert tussen het Hunzedal en de grootschalige veenkoloniale ontginningen. Richtinggevend voor dit deelgebied is het herkenbaar houden van de overgangen en de grenzen tussen de drie parallelle structuren van de Hondsrug, het Hunzedal en het lint van de randveenontginningen.
Het sturingsniveau 'rekening houden met' is van toepassing. Voor de Hondsrug specifiek wil de provincie sturen op:
Het voornemen is niet in strijd met de kernkwaliteit cultuurhistorie. Paragraaf 4.5 motiveert dat de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast door de ontwikkeling.
Archeologie
Het provinciaal beleid voor de Drentse archeologie is gericht op instandhouding, bescherming, beleven en benutten. Het archeologisch erfgoed behoort tot het ruimtelijk erfgoed en is een belangrijke bouwsteen van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Drenthe (kernkwaliteit archeologie). Het algemene uitgangspunt is dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.
Volgens de provinciale Omgevingsvisie ligt het plangebied in het archeologische verwachtingsgebied 'Drentsche Aa, Holtingerveld'. Op de locatie geldt 'Beschermingsniveau: Waarde archeologie 3'. Het gaat hierbij om archeologische verwachtingsgebieden/verwachte archeologisch monumenten: alle Drentse essen, beekdalen, inclusief voordenzones en mogelijke Celtic fields; het Drentsche Aa- gebied; het Holtingerveld (voorheen Havelterberg); verwachte tracétrajecten van veenwegen en de veenterpen/huisplaatsen verwachtingsgebieden (omringende gebieden) van de Onlanden. Als hier archeologische waarden worden aangetroffen, verwacht de provincie dat deze door hun ruimtelijke spreiding, samenhang, zeldzaamheid, tijdsdiepte en/of goede fysieke kwaliteit van provinciaal belang zullen zijn.
In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.
In het vigerende bestemmingsplan van het plangebied is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Het voornemen is niet in strijd met de kernkwaliteit archeologie. Het aspect archeologie wordt nader beschreven in paragraaf 4.4.
Aardkundige waarden
Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog wordt gewaardeerd. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.
Het plangebied heeft een hoog beschermingsniveau. In deze gebieden streeft de provincie naar behoud of herstel van de context en het referentiebeeld van de aardkundige eenheid. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met aardkundig erfgoed vormt het vertrekpunt bij een ruimtelijk initiatief. De provincie staat ontwikkelingen alleen toe als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden.
Het plangebied is op de kaart 'aardkundige waarden' ook aangeduid als 'De Hondsrug UNESCO global geopark'. De Hondsrug is een markant en dominerend onderdeel van het Drents Plateau. Het landschappelijk contrast met het naastgelegen Hunzedal is beeldbepalend. De bijzondere geologie van de Hondsrug is de inspiratie geweest voor het ontwikkelen van een geopark. De Hondsrug is het eerste gebied in Nederland dat is erkend als UNESCO Global Geopark. Dat is een gebied met bijzondere geologische kwaliteiten en, daarmee samenhangende, cultuurhistorische en ecologische waarden. In dit gebied zijn de kernkwaliteiten archeologie, landschap en cultuurhistorie onlosmakelijk gekoppeld aan het (economische) vestigingsklimaat en de vrijetijdseconomie. De provincie zet deze gebiedskwaliteiten in voor een duurzame economische ontwikkeling van het gebied. De Hondsrug UNESCO Global Geopark draagt bij aan bewustwording, kennisverbreding en een inspirerend kader van kernkwaliteiten voor nieuwe initatieven. Gezamenlijk met partners geeft de provincie uitvoering aan het Masterplan Geopark. Via educatie en recreatieve activiteiten versterkt zij de kennis over en de waardering voor de bijzondere kwaliteiten archeologie, cultuurhistorie, landschap en aardkundige waarden.
In het voornemen worden de aardkundige waarden gerespecteerd.
Rust
Bij de kernkwaliteit Rust zijn ‘stilte’ en ‘duisternis’ als indicatoren aangegeven. Bij elk gebied past een bepaalde hoeveelheid geluid en licht, van natuurlijke of menselijke oorsprong. De provincie stimuleert het bewustzijn van het belang van duisternis. Het plangebied is niet gelegen in een specifiek stiltegebied.
Natuur
De provinciale ambitie is gericht op het behoud van de bestaande waarden. De regelgeving is gekoppeld aan het Natuur Netwerk Nederland, NNN (voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Gemeenten en waterschappen zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor natuur buiten de NNN. Zorg voor natuurwaarden en biodiversiteit staat voorop.
Het plangebied is niet in een NNN gebied gelegen. Er is ecologisch onderzoek verricht. In paragraaf 4.6 van deze toelichting is een samenvatting van dit onderzoek opgenomen.
In de Provinciale Omgevingsverordening (POV) vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar concrete regels. Op 3 oktober 2018 is de actualiseerde versie door Provinciale Staten vastgesteld. De POV is in 2021 op enkele onderdelen herzien. Dit heeft geen gevolgen voor onderhavige ontwikkeling, omdat dit andere onderwerpen (waaronder detailhandel, zonne-energie en omzetting van verblijfsrecreatie naar wonen) betreft.
In de Omgevingsverordening is opgenomen (artikel 2.6) dat in een ruimtelijk of initiatief uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende initiatief wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het voornemen betrokken kernkwaliteiten. Het voornemen maakt daarbij geen activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten. In de vorige paragraaf 3.2.1is het voornemen hieraan getoetst.
Hieronder worden de overige thema's in de Omgevingsverordening die relevant zijn voor het voornemen aangehaald:
Woningbouw (artikel 2.17)
In artikel 2.17 van de POV staat dat een ruimtelijk initiatief kan voorzien in nieuwe woningbouw, mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. Het perceel aan de Schaapstreek 15 is onderdeel van bestaand stedelijk gebied. De woningbehoefte is middels het gemeentelijk woonplan en het afwegingskader in voldoende mate getoetst en passend bevonden, zie paragraaf 3.3.2.
Nationaal Park Drentsche Aa (artikel 2.27)
Het gehele stroomgebied – van brongebied tot benedenloop - van de Drentsche Aa is als Nationaal Park aangewezen, inclusief het Groningse deel in de gemeente Haren. De Drentse begrenzing (artikel 2.27) sluit op de Groningse aan. Doel van een Nationaal Park is de kwaliteiten te behouden, duurzaam te beheren en te versterken. Uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid is behoud door ontwikkeling. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, mits de kwaliteiten worden behouden of versterkt.
Het voornemen vindt plaats in bebouwd gebied en is in overeenstemming met de POV.
Normen waterkwantiteit (artikel 9.5)
Artikel 9.5 van de POV stelt met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, dat een ruimtelijk plan of initiatief dat is bestemd voor de doeleinden bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen, een gemiddelde overstromingskans van eens in de 100 jaar heeft. Het aspect 'Water' komt nader aan bod in paragraaf 4.9.
Verbod temperatuuropslag (artikel 4.5)
Artikel 4.5 van de POV stelt dat het verboden is een Temperatuur Opslag-systeem voor middelhoge of hoge temperatuur te hebben of te installeren op een zodanige wijze dat de warmte wordt toegevoegd op een diepte die is gelegen boven de zone ‘Formatie van Breda’. Hier is geen sprake van.
De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor het perceel en de gewenste ontwikkeling. Het initiatief is daarmee in lijn met de POV.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Eext (zie paragraaf 1.2) In artikel 5.8 van de regels van de bestemming Bedrijf is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen:
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
het plan wijzigen in die zin dat:
Bij de voorbereiding van de onder a bedoelde wijzigingsbevoegdheden zal rekening worden gehouden met:
In deze toelichting is onderbouwd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Verder wordt er rekening gehouden met de relevante omgevingsaspecten. Daarbij wordt voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid:
Het plan voldoet hiermee aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.
In de Woonvisie 2020+ (gepubliceerd april 2021) is aangegeven dat de gemeente bestaat uit mooie en vitale dorpen tussen prachtige landschappen waar voorzieningen en werkgelegenheid altijd nabij zijn. Het is een woongemeente van hoge kwaliteit. Om deze kwaliteit te behouden is integraal, gedragen en flexibel handelen nodig. Ten aanzien van het flexibel handelen is de woonvisie opgebouwd uit een visie tot 2030, een uitvoeringsprogramma voor de periode 2021-2025 en een aantal samenwerkingsafspraken.
Visie 2030
In de visie tot 2030 is aangegeven dat de lokale woningbehoefte in de gemeente wordt gefaciliteerd door een gebalanceerd en meebewegend woningbouwprogramma. In beginsel zijn de bevolkingsprognoses het uitgangspunt voor de programmering. Op basis van bevolkingsprognoses is er een beperkte woningbouwopgave voor de toekomst. Sinds 2015 is er echter een vestigingsoverschot in de gemeente van gemiddeld 145 huishoudens per jaar. De afgelopen twee jaren (gerekend vanaf publicatiedatum april 2021) liep dit vestigingsoverschot terug naar ruim 100 huishoudens per jaar. Ingezet wordt op een hogere productie wanneer bevolkingsprognoses of andere ontwikkelingen hierom vragen, maar er wordt ook rekening gehouden met een lagere productie in bijvoorbeeld economisch zwaardere tijden.
Tegelijkertijd bevindt de gemeente zich middenin een dynamische regio. Met name de dorpen in de noordkant, zullen mogelijk steeds meer van de woonvraag vanuit de regio Groningen-Assen opvangen. Aan de andere kant richt de gemeente zich samen met buurgemeenten en het Rijk op de demografische transitie, verduurzaming van de woningvoorraad en langer zelfstandig thuis wonen (Regio Deal Zuid- en Oost-Drenthe).
Het overgrote deel van de woningvoorraad die in 2030 en 2040 de gemeente nodig heeft staat er al. De gemeente richt zich daarom de komende jaren op kwaliteitsverbetering en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Hiernaast wordt ingezet op nieuwbouw. Geanticipeerd wordt op de beperkte huishoudensgroei tot 2030 door circa 200 woningen toe te voegen de komende jaren. Daarnaast wordt ingespeeld op de recente druk op de woningmarkt en de ambities van de provincie Drenthe om in de komende jaren circa 10.000 woningen toe te voegen. Daarom biedt de gemeente in de woningbouwprogrammering extra ruimte van 110 woningen (circa 1% van de huidige voorraad) bovenop de eerder genoemde 200 woningen. Ook wordt rekening gehouden in de programmering met 30% planuitval. Dit betekent circa 400 nieuwe woningen in de komende tien jaar.
Vitale dorpen
De gemeente zet bij het toevoegen van woningen hoofdzakelijk in op bouwen binnen of aan de randen van de bebouwde kom. Nieuwe woningen versterken op deze wijze de dorpen. Dat betekent dat voor het toevoegen van woningen eerst gekeken wordt naar transformatie van bestaand vastgoed en het invullen van eventueel braakliggend terrein. Als binnen de dorpen geen ruimte is of geen woningen toegevoegd kunnen worden zonder het open karakter van de dorpen te veranderen, is onder voorwaarden (zoals landschappelijke inpassing, nabijheid van voorzieningen en/of dorpshuizen en ov-verbindingen) beperkte uitbreiding mogelijk aan de rand van de dorpen. Op sommige plekken in de gemeente kan dit de overgang van dorp naar landschap verbeteren. Er is ruimte voor maatwerk en een gebiedsgerichte aanpak; de behoefte is in elk dorp anders. Zo ziet de gemeente kansen voor (kleinschalige) uitleglocaties in Annen, Anloo, Eext, Nieuw- en Oud-Annerveen, Gieterveen en Gieten. Dit om de dorpen stedenbouwkundig af te ronden, doorstroming op gang te brengen in dorpen waar starters niet aan bod komen en (met name in de veendorpen) een impuls te geven aan de vitaliteit van de dorpen.
Er is met het voornemen sprake van het toevoegen van maximaal twee vrijstaande woningen binnen de bestaande kern van Eext. Het onderhavig voornemen past daarmee binnen de gestelde kwantitatieve en kwalitatieve kaders van de Woonvisie 2020+.
Het Afwegingskader woningbouw (februari 2022) heeft een relatie met de boven beschreven Woonvisie, waarin op de kwaliteit en kwantiteit van woningbouw wordt ingegaan. Met het afwegingskader woningbouw beoordeeld en prioriteert de gemeente nieuwe bouwplannen. Op deze wijze is het voor ontwikkelaars en initiatiefnemers aan de voorkant duidelijk wat de kaders van de gemeente zijn en kunnen ze hier rekening mee houden bij het opstellen van plannen. Het afwegingskader zorgt zo voor duidelijkheid bij alle partijen over eisen en randvoorwaarden en voor een transparant en volgbaar proces. In het afwegingskader worden de volgende criteria gebruikt:
Knockout planologische voorwaarden
Het initiatief voldoet aan de harde planologische randvoorwaarden zoals vastgesteld in de provinciale omgevingsverordening, het rijksbeleid en bestemmingsplannen, waarvan de voornaamste zijn:
Indien aan bovenstaande wordt voldaan dient getoetst te worden op onderstaande zaken, danwel een afweging op deze onderdelen plaats te vinden:
Maatwerkafweging over onder andere:
Maatwerkadvies multidisciplinaire overlegtafel
Het initiatief past binnen de meest recent vastgestelde woonbehoefte.
Er heeft participatie plaatsgevonden conform de participatieverordening van de gemeente.
Het voornemen voldoet aan de hierboven beschreven criteria die van toepassing zijn op dit bouwplan.
Het plangebied is opgenomen in de op 8 oktober 2020 door de gemeenteraad vastgestelde Nota Welstandsbeleid Aa en Hunze. In de welstandsnota is dit gebied aangewezen als 'Historische kern esdorp'. Onderaan deze paragraaf is een uitsnede van de welstandskaart voor Eext opgenomen. Voor dit gebied is het volgende aan voorwaarden en eisen opgenomen: 'De waardering voor deze kernen is hoog; vanwege de karakteristieke boerderijen met open erven, de fraaie brinken met zware bomen en de doorkijken naar het omringende landschap. Het landelijk gebied dringt via een reeks van grote en kleine open ruimten het dorp binnen. Via deze open ruimten zijn er vanuit het esdorp fraaie vergezichten naar het landschap. Het beleid is gericht op behoud van het waardevolle bebouwingsbeeld en de ruimtelijke structuur. Verder is versterking en herstel van de cultuurhistorische waardevolle opbouw van deze kernen een beleidspunt.'
De bijbehorende criteria zijn hieronder weergegeven:
Ligging
Massa en vorm
Gevelopbouw
Detaillering
Materiaal-en kleurgebruik
Met de uitvoering van het voornemen worden de welstandseisen in acht genomen.
Figuur 3.1: Uitsnede welstandskaart, het plan is globaal gelegen in de blauwe cirkel (bron: Welstandsnota gemeente Aa en Hunze)
Toetsingskader
De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk plan als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Toetsing
Het voornemen betreft de realisatie van twee vrijstaande woningen. Voor de berekening van de verkeersgeneratie is er gebruikgemaakt van de kengetallen van het CROW van CROW publicatie 381 - Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018. Deze publicatie geeft naast parkeerkencijfers ook kencijfers wat betreft de verkeersgeneratie.
Uitgaande van de realisatie van 2 vrijstaande woningen in een niet stedelijke gemeente in de rest van de bebouwde kom is berekend dat de verkeersgeneratie van het voornemen maximaal (2*8,6=) 17,2 verkeersbewegingen per etmaal bedraagt.
Rekentool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool in 2008 ontwikkeld. De nibm-tool wordt jaarlijks door InfoMil geactualiseerd. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan of initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool (versie 2022) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald
Figuur 4.1: Nibm-tool (bron: InfoMil)
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het voornemen de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2021, welke in maart 2021 zijn gepubliceerd. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometer vak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen en initiatieven betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Luchtconcentratie | Norm | |
NO2 | jaargemiddelde concetratie | 40 µg/m3 |
PM2.5 | jaargemiddelde concetratie | 25 µg/m3 |
PM10 | jaargemiddelde concetratie | 40 µg/m3 |
Figuur 4.2: Grenswaarden luchtconcentraties NO2, PM2.5 en PM10
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat de achtergrondniveaus ter plaatse ruim onder de wettelijke normen blijven.
Conclusie
Het plan kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het besluitgebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Inleiding
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het initiatief mogelijk is. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. Uitzondering hierop is de richtafstand voor externe veiligheid. Deze wordt niet verkleind.
Onderzoek
Het voornemen voorziet in de realisatie van woningen. Een woning leidt van zichzelf niet tot milieuhinder voor omliggende functies, maar zijn andersom als woonfunctie wel gevoelig voor milieuhinder van omliggende bedrijven. Nieuwe woningen kunnen wel een beperkende invloed hebben op de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijven.
Het plangebied kent in het vigerende bestemmingsplan de enkelbestemming 'Bedrijf'. Ook zijn rondom het plangebied verschillende functies naast elkaar aanwezig. Er kan voor het plangebied daarom worden uitgegaan van een 'gemengd gebied'. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met één afstandsstap verkleind worden. In de directe omgeving van het plangebied is bedrijvigheid aanwezig:
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect milieuzonering.
Toetsingskader
Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
Onderzoek
Het initiatief heeft betrekking op het realiseren van een gebouw of bouwwerk, waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (langer dan twee uur per dag) zullen verblijven. Door MUG ingenieursbureau is op 24 februari 2023 een milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige onderzoeksrapportage is als Bijlage 1 aan deze toelichting gevoegd. Hieronder volgen kort de conclusies:
Aanleiding en doelstelling
De aanleiding tot de uitvoering van het verkennend bodemonderzoek wordt gevormd door de voorgenomen sloop van de opslagschuur en de daaropvolgende nieuwbouw van woningen op de onderzoekslocatie. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het vaststellen van de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater). Aanvullend wordt op basis van een indicatieve toetsing een uitspraak gedaan over de te verwachte kwaliteitsklasse en hiermee de hergebruiksmogelijkheden van de grond.
Onderzoeksresultaten
Zintuiglijk
Op het maaiveld en in de opgeboorde grond zijn geen asbestverdachte materialen en/of andere bodemvreemde bijmengingen aangetroffen. Verder zijn er geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.
Analytisch grond
Uit de analyseresultaten blijkt dat er geen verhoogde gehalten zijn aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarden.
Aanbevelingen
De hypothese dat de locatie als onverdacht wordt beschouwd aangezien het voorkomen van een bodemverontreiniging met parameters uit het standaardpakket, is bevestigd. De grond is indicatief aangemerkt als ‘altijd toepasbaar’. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen sloop van de opslagschuur en de daaropvolgende nieuwbouw van woningen op de onderzoekslocatie.
Na indicatieve toetsing volgens de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit wordt de bovengrond en ondergrond indicatief aangemerkt als kwaliteitsklasse ‘altijd toepasbaar’.
Bij afvoer en hergebruik elders dient op basis van het ‘Handelingskader PFAS’ rekening te worden gehouden met analyse op PFAS en GenX. Indien grond vanaf de locatie wordt afgevoerd, is bij hergebruik elders het
Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Indien de grond elders wordt toegepast, dient toestemming te worden verkregen van het bevoegd gezag en kan onderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit gevraagd worden.
Tot slot dient opgemerkt te worden dat de conclusie is gebaseerd op het vooronderzoek en de onderzoeksresultaten van dit onderzoek. Dit verkennend bodemonderzoek schetst een algemeen beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Bij eventueel grondverzet dient men rekening te houden met mogelijk plaatselijk voorkomende (zintuiglijke) afwijkingen.
Conclusie
Op grond van het bodemonderzoek kan het voornemen uitvoerbaar worden geacht.
Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan of initiatief een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.5. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van het voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.
Onderzoek
In 2012 heeft de gemeente Aa en Hunze een archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld. Deze kaart is leidend voor de omgang met archeologie in ruimtelijke plannen. Op deze archeologische beleidsadvieskaart is het plangebied aangemerkt als 'Terrein van hoge archeologische waarde (inclusief dorpskern)'. Dit blijkt ook uit het vigerende bestemmingsplan waarin voor het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Hiervoor geldt dat indien meer dan 100 m2 en dieper dan 0,30 meter grond wordt geroerd, er een archeologisch (inventariserend) onderzoek uitgevoerd moet worden.
Er is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd door Lycens. Dit onderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder volgen kort de conclusies:
De omgeving van Eext is vanwege de ligging op de Hondsrug geschikt voor bewoning sinds de vroege prehistorie. Er zijn vondsten bekend uit het dorp en de directe omgeving vanaf het laat-paleolithicum tot en met de middeleeuwen. Op basis van het bureauonderzoek wordt geconcludeerd dat in het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt voor de top van de pleistocene afzettingen. Hierin kunnen resten worden aangetroffen vanaf het laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd. De pleistocene afzettingen bestaan uit dekzand op keileem. De top van het dekzand wordt verwacht op een diepte van 0,3 tot 0,5 m beneden maaiveld. Indien een esdek aanwezig is, zal de top van het dekzand dieper liggen. De conservering van organische resten in het dekzand is waarschijnlijk slecht vanwege het relatief lage grondwaterpeil. Tijdens het veldonderzoek is gebleken dat de top van het dekzand niet meer intact is. De kans op het aantreffen van een intacte vindplaats is klein.
Op basis van de resultaten van het hier gerapporteerde onderzoek wordt geadviseerd het plangebied vrij te
geven voor de geplande ingreep. Ook in een vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt voor deze ontwikkeling geen belemmeringen.
Toetsingskader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen en initiatieven. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Onderzoek
Op 28 april 2016 is door de gemeente Aa en Hunze de Cultuurhistorische Waardenkaart vastgesteld. Hieronder zijn twee uitsneden van de Cultuurhistorische Waardenkaart opgenomen.
Figuur 4.3: Uitsnede kenmerkenkaart 'historische bouwkunst en stedenbouw' (bron: gemeente Aa en Hunze)
Figuur 4.4: Uitsnede kenmerkenkaart 'cultuurlandschappen' (bron: gemeente Aa en Hunze)
Op de kenmerkenkaart 'historische bouwkunst en stedenbouw' is te zien dat het plangebied in het stedenbouw type 'kern esdorp' gelegen is. Ook wordt de bestaande bedrijfswoning met schuur in de kenmerkenkaart aangemerkt als karakteristiek agrarisch gebouw. Dit blijkt ook uit de bouwaanduiding 'karakteristiek' die in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen. Op de kenmerkenkaart 'cultuurlandschappen' is het plangebied deels aangemerkt als 'historische kern met huispercelen, type esdorp' en deels 'es'.
Met het voornemen worden de cultuurhistorische waarden in het plangebied niet aangetast. De als 'karakteristiek' aangemerkte bebouwing blijft met het voornemen behouden. Verder zijn de cultuurhistorische waarden meegewogen bij de totstandkoming van het ontwerp.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit initiatief.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming (Wnb) is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van het Natuurnetwerk Nederland. Wat betreft soortenbescherming wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De wet gaat uit van het "nee-tenzij"-principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan door middel van ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.
Om de uitvoerbaarheid van dit initiatief te toetsen voor het aspect ecologie, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd (een zogenaamde quickscan). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Het rapport van de inventarisatie is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder worden de resultaten kort benoemd.
Vleermuizen
Op basis van de gegevens van Quickscanhulp is binnen een straal van één kilometer de gewone dwergvleermuis waargenomen. In de fruitbomen in het plangebied zijn geen ruimten (zoals boomholten en/of loszittend schors) aangetroffen die kunnen fungeren als verblijfplaats voor vleermuizen. De schuur heeft voldoende invliegopeningen voor vleermuizen. Echter zijn er geen dakpannen en is er geen dakbeschot aanwezig. Verblijfplaatsen van vleermuizen worden hierdoor niet in de schuur verwacht. In de woningen in de directe omgeving van het plangebied worden wel verblijfplaatsen verwacht van vleermuizen. De fruitbomen zouden onderdeel kunnen zijn van een foerageergebied. Als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op vleermuizen. In de nabije omgeving zijn en blijven voldoende alternatieven aanwezig.
Wanneer de werkzaamheden in de schemer of nacht uitgevoerd worden, kan kunstlicht wel een verstorende factor zijn voor vleermuizen. Om deze reden dienen de werkzaamheden ten alle tijde tijdens daglicht uitgevoerd te worden. Wanneer dit niet mogelijk is, is het nodig maatregelen te nemen om verstoring door kunstlicht te voorkomen.
Broedvogels met een jaarrond beschermd nest
Op basis van de gegevens van Quickscanhulp zijn binnen een straal van één kilometer diverse jaarrond beschermde soorten waargenomen. In de schuur zijn meerdere nesten waargenomen. In de schuur is, aan de oostwand, een uilenkast aanwezig. Tevens zijn meerdere braakballen aangetroffen, welke resten van muizen bevatten. De braakballen zijn vermoedelijk van kerkuilen. In de omgeving zijn ook jaarrond beschermde nesten te verwachten. Zo zijn op de aangrenzende erven huismussen waargenomen.
Als gevolg van de werkzaamheden zijn negatieve effecten te verwachten op broedvogels met een jaarrond beschermd nest en mogelijk ook op overige broedvogels. Zo zal de uilenkast verloren gaan en zullen meerdere nesten verwijderd worden.
Om overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming te voorkomen dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot en met half september) uitgevoerd te worden of kan voorafgaand aan werkzaamheden (wanneer in het broedseizoen wordt gestart met de werkzaamheden) een broedvogelcheck worden uitgevoerd. Tevens dient voorafgaand aan de werkzaamheden nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de aanwezigheid van kerkuilen in de schuur.
In de quickscan ecologie (zie Bijlage 3) is tevens een onderzoek naar het aspect gebiedsbescherming en stikstofdepositie uitgevoerd.
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft Drentsche Aa-gebied op circa 2 kilometer afstand hemelsbreed ten westen van het plangebied. Gezien de tussenliggende afstand kan, als gevolg van de voorgenomen ingreep, alleen sprake zijn van externe werking op Natura 2000-gebieden. Externe negatieve effecten kunnen ontstaan door stikstofdepositie, geluidsoverlast en grondwateronttrekking.
Stikstofdepositie
Om na te gaan of daadwerkelijk sprake is van negatieve effecten, is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie Bijlage 3). Op basis van de AERIUS-berekeningen, rekening houdend met 'worst-case' aannames, blijkt dat de voorgenomen herontwikkeling niet resulteert in een verhoging van de stikstof depositie ter plaatse van de nabijgelegen Natura-2000 gebieden. Er is derhalve geen sprake van (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstelling van het Natura-2000 gebied Drentsche Aa-gebied. Nader onderzoek (zoals een voortoets) in het kader van de Wet natuurbescherming is derhalve niet aan de orde. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de beoogde werkzaamheden en plannen.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid (circa 950 meter) van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN.
Indien de schuur in gebruik blijkt te zijn door een kerkuil, zullen (na het verkrijgen van ontheffing) maatregelen worden genomen om te voorkomen dat de staat van instandhouding van de kerkuil in het geding komt. Het aspect ecologie (inclusief stikstof) vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB. Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of ten behoeve van industrielawaai nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied.
Onderzoek
Spoorweglawaai en industrielawaai is op voorhand in het plangebied niet aan de orde. Daarom wordt hier alleen op wegverkeerslawaai ingegaan. Binnen het plangebied worden twee nieuwe woningen gerealiseerd. Het plangebied ligt aan de Schaapstreek, een ongezoneerde weg met een maximum snelheid van 30 km/uur. De dichtstbij gelegen gezoneerde weg is de provinciale weg N34. Voor een dergelijke weg bestaande uit twee rijstroken in buitenstedelijk gebied geldt een zone van 250 meter aan weerszijden van de weg. Het plangebied is op ruim 600 meter afstand van de N34 gelegen.
Uit een advies van de RUD (Bijlage 4) blijkt dat in het plangebied naar verwachting wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect geluid.
Toetsingskader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en (buis)leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor het voorgenomen initiatief is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het plangebied is globaal blauw omkaderd.
Figuur 4.5: Uitsnede risicokaart, het plangebied bevindt zich globaal in het blauwe kader (bron: risicokaart.nl)
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen.
Buisleidingen
Op een afstand van 400 meter ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich een hogedrukgasleiding van de Gasunie. Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 12,76 inch en een werkdruk van 40 bar. Een dergelijke leiding kent een inventarisatieafstand van 140 meter. Het plangebied is daarmee niet gelegen in het invloedsgebied van de buisleiding.
Ook op 950 meter ten noordwesten van het plangebied is een hogedrukgasleiding van de Gasunie gelegen. Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 35,98 inch en een werkdruk van 66,20 bar. Een dergelijke leiding kent een inventarisatieafstand van 180 meter. Het plangebied is ook niet gelegen in het invloedsgebied van deze buisleiding.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de nabijheid van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect externe veiligheid.
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen en initiatieven een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan of initiatief voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Waterwet
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. De strategische delen uit het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet zijn opgegaan in de Novi. Daarnaast geldt het Nationaal Water Programma 2022-2027, waarin de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid zijn opgenomen.
Onderzoek
Digitale watertoets
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het voornemen ingediend bij Aa en Hunze De aanvraag digitale watertoets heeft op 6 maart 2023 plaatsgevonden. Het aanvraagformulier van de watertoets is als Bijlage 5 aan deze toelichting toegevoegd. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de korte procedure is doorlopen. Het voornemen heeft geen directe gevolgen voor het plangebied en de directe omgeving.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
Toetsingskader
Voor een ruimtelijk plan of initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
Verkeersafwikkeling
Als gevolg van het voornemen zal de verkeersgeneratie toenemen. Het voornemen betreft de realisatie van 2 vrijstaande woningen. Volgens de normen van het CROW zorgt het toevoegen van 2 vrijstaande woningen, in een weinig stedelijke gemeente in de rest van de bebouwde kom voor een maximale verkeersgeneratie van 17,2 verkeersbewegingen per etmaal. Vanwege de beperkte verkeersaantrekkende werking van het initiatief, hoeven er geen aanpassingen in de verkeersontsluiting te worden getroffen.
Parkeren
Naast een verkeersaantrekkende werking neemt de parkeerbehoefte in het gebied als gevolg van het voornemen ook toe. Voor de berekening van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 – Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018. Hierbij is uitgegaan dat het plangebied in de rest van de bebouwde kom ligt in een weinig stedelijke gemeente. Uitgaande van de toevoeging van 2 vrijstaande woningen zal de parkeerbehoefte maximaal (2,7*2=) 6 parkeerplekken bedragen. De parkeerbehoefte kan op eigen erf worden opgelost.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief
Toetsingskader
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Welke activiteiten dat betreft is aangegeven in het Besluit m.e.r. en de daarbij behorende bijlage. In de bijlage is onderscheid gemaakt tussen een:
Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen en besluiten. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het milieueffectrapport (MER). Bij sommige besluiten is niet meteen duidelijk of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In deze grensgevallen moet eerst worden beoordeeld of sprake is van een m.e.r.-plicht. Dit gebeurt door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.-beoordeling. Deze m.e.r.-beoordeling is ook vereist voor activiteiten die onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. liggen. In dat geval gelden er geen vormvoorschriften en is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet er volgens bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling worden getoetst aan de drie volgende hoofdcriteria:
Toetsing en conclusie
Het project maakt in de zin van het Besluit m.e.r. twee extra woningen mogelijk. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling slechts om de toevoeging van twee woningen gaat, kan het voornemen niet gezien worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. Daarbij is specifiek van belang dat het ruimtebeslag beperkt is en dat het ruimtebeslag niet wordt uitgebreid. Gezien de afwezigheid van deze aspecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt en wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat een aantal bestemmingen. Deze worden hieronder besproken.
Wonen - 1
Voor de nieuwe woningen is de bestemming 'Wonen - 1' (Artikel 3) opgenomen. Binnen deze bestemming mogen maximaal twee vrijstaande woningen worden gebouwd. Voor deze woningen geldt een maximale goothoogte van 4 m en een maximale bouwhoogte van 8 m
Wonen - 3
De bestaande woning aan de Schaapstreek is bestemd als 'Wonen - 3' (Artikel 4), met als aanduiding 'karakteristiek'. Voor deze woning geldt een maximale goothoogte van 4 m en een maximale bouwhoogte van 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen.
Waarde - Archeologie 3
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' (Artikel 5) is afgestemd op de beleidsadvieskaart van de gemeente. De beleidsadvieskaart Archeologie is opgenomen als bijlage bij de regels (Bijlage 2). Gebieden met deze dubbelbestemming, zoals historische kernen, hebben een hoge archeologische waarde. Hier is bij bodemingrepen met een omvang van meer dan 100 m2 en dieper dan 0,3 meter een archeologisch veldonderzoek aan de orde.
Deze bestemming geldt alleen voor het perceel met de bestaande woning. De gronden ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen zijn archeologisch onderzocht en vrijgegeven (zie paragraaf 4.4 en Bijlage 2).
In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.
Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 6) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels (Artikel 7) is bepaald dat de bouwgrenzen in kleine mate mogen worden overschreden door ondergeschikte onderdelen.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels (Artikel 8) is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen.
Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels (Artikel 9) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.
Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.
Overige regels
In de overige regels (Artikel 10) is de regeling voor parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden opgenomen.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen in Artikel 11 en Artikel 12.
Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.
Aangezien het om een particulier initiatief gaat, zullen eventuele planschadekosten en andere daarmee samenhangende kosten voor rekening van de initiatiefnemer zijn. De initiatiefnemer en de gemeente hebben hiervoor een planschade- en anterieure exploitatieovereenkomst ondertekend. Ook de kosten die gepaard gaan met de uitvoering van de plannen worden door de initiatiefnemer gedragen.
Hiermee zijn alle plankosten als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening anderszins verzekerd en is het niet verplicht een exploitatieplan op te stellen.
In het kader van participatie heeft initiatiefnemer het plan besproken met zes omwonenden.
Het ontwerp-bestemmingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft iedereen de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Eventuele zienswijzen worden te zijner tijd in het bestemmingsplan verwerkt.