direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch - Cultuurgrond
Plan: Gasselternijveen dorp
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1680.GNV-OB01

Artikel 4 Agrarisch - Cultuurgrond

 

 

4. 1.       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - Cultuurgrond’ aangewezen gron­den zijn bestemd voor:

a.    cultuurgrond;

b.    paden;

c.    groenvoorzieningen;

d.    sloten, bermen en beplanting;

e. een paardrijdbak, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport - paardrijdbak’;

f.     volkstuinen, ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’;

g.    het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’;

h.    de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwa­ringszone - molenbiotoop’;

waarbij het behoud, het herstel en de instandhouding van de landschappelijke en natuurlijke waarden wordt nagestreefd;

met de daarbijbehorende:

i.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4. 2.        Bouwregels

4. 2. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;

b.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een paardrijdbak zal ten hoogste 1,50 m bedragen;

c.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

4. 3.        Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing.


4. 4.       Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van: 

-   het bepaalde in lid 4.2.2. sub a. en toestaan dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen wordt verhoogd tot ten hoogste 2,00 m.

4. 5.        Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agra­risch gebruik of ruiterpaden;

b.    het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande teeltvormen.

 

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals be­doeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval niet gerekend:

-       het tijdelijk al dan niet periodiek gebruik van de gronden voor evenementen.

4. 6.       Aanlegvergunning

4. 6. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijn, en werkzaamheden uit te voeren:

a. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas, al dan niet aanwezig als erfbeplanting, wegbeplanting of schuilgele­genheid voor vee, niet zijnde bomen en/of houtgewas deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt, voor zover de Boswet en/of de gemeentelijke kap- of bomenverordening niet van toepassing is;

b. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van wegbeplanting of schuilgelegenheid voor vee;

c.    het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen buiten het bouwperceel met een grotere breedte dan 4,00 m;

d.    het aanleggen van ruiterpaden buiten het bouwperceel;

e.    het wijzigen van het verkavelings- en/of wijkenpatroon door het dempen en/of graven van (erf)sloten en/of andere water­gangen, en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen en stuwen;

f.     het verwijderen en/of het aanleggen van een houtwal en/of hout­singel, voor zover de Boswet en/of de gemeentelijke kap- of bomenverordening niet van toepassing is;

g.    het aanleggen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of leidingen.

4. 6. 2. Het in lid 4.6.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

a.    het normale onderhoud betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

4. 6. 3. De in lid 4.6.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

-      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden.

4. 7.       Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:

 

a. de bestemming ‘Agrarisch - Cultuurgrond’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijventerrein’, ‘Bos’, ‘Groen’ en ‘Water’, mits:

1.   deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 1’;

2.   een goede ruimtelijke, landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing wordt gerealiseerd, waarbij wordt aangesloten op de ruimtelijke structuur en de kwaliteiten van de omgeving, met dien verstande dat:

a.    de natuurlijke waarden in het gebied langs de Hunze in­tact blijven;

b.    een natuurlijke buffer zal worden gerealiseerd tussen het nieuwe bedrijventerrein en de naastgelegen woningen aan de Hoofdstraat;

3. de behoefte / noodzaak voor de uitbreiding van het bedrij­venterrein wordt aangetoond;

4.    parkeren op eigen terrein plaatsvindt;

5.    geen opslag aan de straatzijde plaatsvindt;

6.    er geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de eventuele archeologische waarden van het gebied. Dit houdt in dat een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) dient te worden uitgevoerd waarbij, afhankelijk van de uitkomsten hiervan, een vervolgonderzoek moet plaatsvinden wat erop gericht is de behoudenswaardige vindplaatsen in de bodem te bewaren;

7. ecologisch onderzoek wordt uitgevoerd dat aan kan tonen dat de ruimtelijke ontwikkeling vanuit ecologisch oogpunt acceptabel is;

8.    voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied in een vroegtijdig stadium overleg zal worden gepleegd met het waterschap;

9.    een deel van het terrein ten behoeve van waterbergingsdoeleinden zal worden gebruikt;

10. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

11.  na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 8, 9, 13 en 28 van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat:

-       bij wijziging naar de bestemming ‘Bedrijventerrein’, de volgende regel geldt:

-       afhankelijk van de afstand tot aanwezige woonbe­bouwing in de directe omgeving de aanduiding ‘be­drijf tot en met categorie 2’ dan wel de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’ wordt aange­bracht;

b.    de bestemming ‘Agrarisch - Cultuurgrond’ wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen - 1’, mits:

1.  deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast, ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 2’;

2.    de ontwikkeling van de woning(en) past binnen de Woonvi­sie Gasselternijveen. Daarbij zal het aantal per locatie afgestemd moeten worden op het stedenbouwkundig karakter en de kwaliteit van de locatie in relatie tot de directe omgeving;

3.    een goede ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing wordt gerealiseerd, waarbij wordt aangesloten op de ruimtelijke structuur en de kwaliteiten van de omgeving;

4.    de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

5.    er geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de eventuele archeologische waarden van het gebied. Dit houdt in dat een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) dient te worden uitgevoerd waarbij, afhankelijk van de uit­komsten hiervan, een vervolgonderzoek moet plaatsvinden wat erop gericht is de behoudenswaardige vindplaatsen in de bodem te bewaren;

6.    ecologisch onderzoek wordt uitgevoerd dat aan kan tonen dat de ruimtelijke ontwikkeling vanuit ecologisch oogpunt acceptabel is;

7.    voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied in een vroegtijdig stadium overleg zal worden gepleegd met het waterschap;

8.    de woonfunctie geen onevenredige afbreuk doet aan de ontwikkelingsmogelijkheden van functies in de omgeving, met name niet aan die van naburige (agrarische) bedrijven;

9.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 29 van overeenkomstige toepassing zijn.