Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Gasselte, De Brinken 2a
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1680.GTEDEBRINKEN2A-VB01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
a. het plan:
het bestemmingsplan “Gasselte, De Brinken 2a” als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.1680.GTEDEBRINKEN2A-VB01 van de gemeente Aa en Hunze;
 
b. bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij
behorende bijlagen;
 
c. aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden.
 
d. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
e. ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;
 
f. archeologisch onderzoek:
het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, en/of aan de hand
van veldonderzoek;
 
g. archeologische verwachting:
het vermoeden over het voorkomen van archeologische waarden in een gebied;
 
h. archeologische waarden:
waarden die aan een terrein en/of gebied zijn toegekend vanwege de kennis en
wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke
aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
 
i. bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
j. bestaand:
ten aanzien van de legaal aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
 
k. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
l. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
m. bijbehorend bouwwerk:
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel
bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de
aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
n. bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk.
 
o. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
p. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
 
q. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
r. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
s. bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde
is verbonden.
 
t. coffeeshop:
een horecabedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor
consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine
etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinogene
stoffen als bedoeld in bijlage II van de Opiumwet;
 
u. cultuurhistorische waarden:
De aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld
dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat
bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
 
v. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, die is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of
vertoningen van erotische/pornografische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop,
een seksclub en een seksautomatenhal;
 
w. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
 
x. hoofdgebouw:
een gebouw, dat gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te
merken;
 
y. kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel
enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is
bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
z. landschappelijke waarden:
de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap;
 
aa. Natuurlijke waarden:
De aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische,
bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging
van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en
faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
 
bb. normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed
beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende
bestemming behoren.
 
cc. overig bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en
duurzaam met de aarde is verbonden.
 
dd. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel
met ten hoogste één wand;
 
ee. peil:
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
ff. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander
tegen vergoeding;
 
gg. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in de omvang
alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van
erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval
verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een
seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in
combinatie met elkaar;
 
hh. weg:
alle voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande wegen of paden,
daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden
behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende
parkeergelegenheden;
 
ii. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden;
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk,
een bijbehorend bouwwerk of een overkapping, met uitzondering van ondergeschikte
bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te
stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk. Bouwonderdelen zoals goten, dakoverstekken en in
dakoverstekken geïntegreerde goten en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen met een minimale oversteek van 75 cm worden in de oppervlakte
meeberekend;
 
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens;
 
2.7 de onderlinge afstand
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot enig punt van een ander gebouw;
 
2.8 bouwen op de erf- of perceelgrens
bij bouwen op de erf- of perceelgrens wordt een bouwwerk gemeten aan de kant waar
het aansluitend afgewerkt terrein het hoogste is
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Bedrijf
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
met daaraan ondergeschikt:
  1. nutsvoorzieningen;
  2. groenvoorzieningen
  3. paden;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbij behorende:
  1. parkeervoorzieningen;
  2. tuinen, erven en terreinen;
  3. overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
3.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. de gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
    2. de goothoogte van bedrijfsgebouwen zal ten hoogste 4 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
    3. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen zal ten hoogste 8 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
    4. de onderlinge afstand tussen twee bedrijfsgebouwen op eenzelfde bouwperceel mag niet minder dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande afstand, indien deze minder bedraagt;
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevel ten hoogste 1 m en achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
    2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van:
  • een goede woonsituatie;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van
de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
  1. de vestiging van bedrijven in een hogere categorie dan categorie 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van productiegebonden detailhandel;
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de
milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 3.4, sub a: en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk zijn te stellen met bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, mits:
    1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
    2. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
  2. lid 3.4, sub b: en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel, mits het geen detailhandel in voedings- en genotsmiddelen betreft.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 6
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming
van de te verwachten archeologische waarden.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemene regel
Indien er sprake is van de activiteit bouwen, waarbij de bodem wordt geroerd over een
oppervlakte kleiner dan de in lid 4.2.2 genoemde uitzondering en er tevens sprake is
van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarbij de
bodem wordt geroerd over een oppervlakte kleiner dan de in lid 4.3.2 genoemde
uitzondering, maar waarbij de bodem voor de activiteiten gezamenlijk wordt geroerd
over een oppervlakte groter dan de genoemde uitzondering, dan geldt alsnog dat
alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport
dient te worden overgelegd, zoals genoemd in lid 4.2.2 en 4.3.3.
 
4.2.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, met uitzondering van:
  1. bouwwerken waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bouwvoor;
  2. bouwwerken waarbij ten behoeve van de activiteit bouwen de bodem over een oppervlakte van minder dan 1000 m² wordt geroerd;
moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de
aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.2.3 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 4.2.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de
gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden
verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden
aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
4.3.1 Vergunningsplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht
het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde
bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, behalve:
    1. indien deze werkzaamheden in het kader van onderzoek naar mogelijke (pre)historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
    2. voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bestaande bouwvoor;
    3. voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd op gronden met de bestemming Agrarisch – Cultuurgrond en Agrarisch met waarden – Landschappelijke en Cultuurhistorische waarde;
    4. voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
    5. het aanbrengen van drainage;
  2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  3. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen;
  4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het aanplanten dan wel verwijderen van bomen of een houtig gewas.
4.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. waarbij de bodem over een oppervlakte van minder dan 1.000 m² wordt geroerd;
  2. die het normale onderhoud betreffen;
  3. die het normale agrarische gebruik betreffen;
  4. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.3.3 Toetsingscriteria
De in lid 4.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden
wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om
omgevingsvergunning als bedoeld in 4.3.1 moet overleggen, met dien verstande dat het
overleggen van een rapport niet nodig is als naar oordeel van het bevoegd gezag de
archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is
vastgesteld.
 
4.3.4 Onderzoeksplicht
De in lid 4.3.1 genoemde vergunning kan pas worden verleend nadat door de
aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, moet het bevoegd gezag ten
behoeve van de beoordeling van het rapport advies inwinnen bij een archeologisch
deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te
stellen kwalificaties.
 
4.3.5 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 4.3.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de
gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een
werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verstoord, kunnen één of
meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden:
  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
3 Algemene regels
    
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan
waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
De bouwgrenzen mogen in afwijking van de gebiedsbestemmingen en de overige
bestemmingen in deze regels uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Strijdig gebruik
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de gegeven bestemmingen,
wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een coffeeshop;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf en/of erotisch getinte vermaaksfunctie;
  4. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  5. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van nietperceelsgebonden handelsreclame en of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen;
  8. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het houden van dieren zodanig dat vanuit de dierenhouderij een toename van ammoniakemissie plaatsvindt.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages.
Artikel 9 Overige regels
 
9.1 Aanvullende werking welstandscriteria
 
De ter plaatse en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de
maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de welstandscriteria.
 
9.2 Nadere eisen
 
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de
landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de
cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de
woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing,
zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan “Gasselte, De Brinken 2a” van de gemeente Aa en Hunze.
 
Behorend bij het besluit van dd.mm.jjjj