direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitbreiding zorgcentrum De Wenning Rolde 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1680.ROLDEWENNING2017-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor een nieuw bestemmingsplan

Het woon-zorgcomplex De Wenning in Rolde is in eigendom van Woningstichting De Volmacht en wordt geëxploiteerd door Zorggroep Drenthe. Zorggroep Drenthe wil het woon-zorgcomplex uitbreiden. Om de uitbreiding mogelijk te maken zijn de woningen aan de Grote Brink 34 en 36 verworven. De woningen worden gesloopt en vervangen door nieuwe bebouwing. De beoogde ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om de uitbreiding planologisch mogelijk te maken wordt voor het woon-zorgcomplex een nieuw (postzegel)bestemmingsplan vastgesteld. Dit document vormt de toelichting op het nieuwe bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in een overgangsgebied tussen het centrum van Rolde en de verschillende woongebieden ten zuiden daarvan. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Grolloërstraat in het westen, De Grote Brink aan de noordzijde, een fietspad aan de oostzijde en de Molencamp aan de zuidzijde. De percelen Grote Brink 32 en 38 vallen expliciet buiten het plangebied. De begrenzing van het plangebied is verder afgestemd op het bestemmingsplan Rolde Dorp dat op 15 december 2010 is vastgesteld. Het ontwikkelingsgebied ligt namelijk buiten dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ROLDEWENNING2017-VB01_0001.jpg"

Begrenzing van het plangebied (indicatief, bron: Bing Maps)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor de percelen Grote Brink 34 en 36 (de te slopen woningen) geldt nu nog het bestemmingsplan 'Rolde Kom'. De woningen zijn bestemd als 'eengezinshuizen'.

 

Voor de rest van het plangebied geldt nu nog het bestemmingsplan 'Molencamp'. De bestaande bebouwing van De Wenning valt hieronder en heeft de bestemming 'Wonen en verzorging'. Ook het gebied tussen de bestaande bebouwing en de woningen Grote Brink 34 en 36 valt onder deze bestemming, maar daar mag niet worden gebouwd.

In het bestemmingsplan Rolde Dorp zijn de omliggende percelen en de openbare ruimte geregeld. In de omgeving van het plangebied is voornamelijk de bestemming 'Wonen - 1' van toepassing (woningen met één bouwlaag en kap). Karakteristieke panden, beschermenswaardige houtopstand en archeologische waarden zijn voorzien van een beschermende regeling. Ook is rondom de molen aan de Grote Brink een molenbiotoop vastgelegd, waarbinnen rekening moet worden gehouden met de windvang van de molen (zie paragraaf 4.9).

1.4 Leeswijzer

De toelichting op het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4 vindt een toetsing plaats aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het plan. In hoofdstuk 6 wordt tot slot de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde gesteld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Dit hoofdstuk beschrijft de huidige en de gewenste situatie in het plangebied. De gewenste situatie is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. De gewenste situatie moet goed passen in de huidige situatie. Ook dat wordt in dit hoofdstuk gemotiveerd.

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Ruimtelijke en functionele situatie

Woon-zorgcomplex De Wenning bestaat op dit moment uit een min of meer symmetrisch complex van gebouwen. In de bebouwing zijn zorgwoningen, wooneenheden voor verpleging en centrale voorzieningen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1680.ROLDEWENNING2017-VB01_0002.png"

De Wenning vanaf de Grolloërstraat (bron: Google Earth)

2.1.2 Groenstructuur

Net als andere gebouwen in Rolde, ligt de Wenning in een relatief groene context. Rondom het gebouw zijn grasvelden, struiken en opgaande beplanting aanwezig. Aan de zijde van de woonpercelen aan de Grote Brink zijn meerdere bomen aanwezig. De groene uitstraling sluit aan bij de omliggende openbare ruimte. Ten noorden van het plangebied ligt de karakteristieke Grote Brink.

2.1.3 Verkeer en parkeren

De ontsluiting van de Wenning vindt plaats via de Molencamp (zuidzijde). De parkeerplaatsen bevinden zich ook aan deze zijde van het terrein.

2.2 Toekomstige situatie

In 2005 heeft het college van Burgemeester en Wethouders voor de beoogde herontwikkeling van het plangebied en omgeving een stedenbouwkundig kader gegeven. Doordat de percelen Grote Brink 32 en 38 niet verworven zijn, zijn deze plannen aangepast. Het kader is aangepast naar een nieuw schetsplan voor het gebied. Het doel hiervan is het plangebied zodanig in te richten dan het woon-zorgcomplex voldoende ruimte krijgt om uit te breiden. Dit heeft functionele en ruimtelijke gevolgen voor de omgeving. Wat die gevolgen zijn staat hierna beschreven. Het plan gaat uit van de sloop van de twee woningen aan de zijde van de Grote Brink, namelijk de woningen op nummer 34 en 36. Hiervoor komt nieuwbouw in de plaats.

2.2.1 Functioneel

De Wenning wil uitbreiden om verschillende nieuwe functies een plaats te kunnen geven. Daarbij gaat het om de volgende functies:

  • acht zorgwoningen;
  • gezamenlijke recreatieruimte.

Dit zijn functies die naast de al bestaande functies (beschreven in paragraaf 2.1) in het plangebied worden gerealiseerd.

2.2.2 Ruimtelijk

Ruimtelijk gezien bestaat het plan uit twee delen; de nieuwbouw aan de noordzijde en de bestaande bebouwing aan de zuidzijde. De woningen Grote Brink 34 en 36 worden vervangen. Aan deze zijde komt aaneengesloten bebouwing van één bouwlaag met kap terug. Achter deze eerstelijns bebouwing zijn een aantal aan- en uitbouwen voorzien. De onderstaande afbeeldingen geven een impressie van het aanzicht van de nieuwbouw vanaf de Grote Brink.

Impressie aanzicht vanaf de Grote Brink 

Door de nieuwbouw aan de Grote Brink ontstaat een nieuw bebouwingsbeeld. Gekozen is voor een boerderij-achtige uitstraling, waarbij de bebouwing hoofdzakelijk een lage gootlijn en een grote kap (ruim 9 meter hoog) heeft. De bebouwing manifesteert zich duidelijker aan de Grote Brink door deze evenwijdig aan de brink te bouwen. Door de bouwvorm en de plaatsing wordt bovendien de achterliggende (oudere) bebouwing aan het zicht onttrokken. De Wenning krijgt hiermee een meer prominente plaats in het dorp. De nieuwbouw heeft een zodanige gevelopbouw, dat aan de zijde van de Grote Brink in het midden een logische entree ontstaat.

Het beeld aan de zijde van de Grolloërstraat wijzigt het bebouwingsbeeld met de realisatie van het plan vrijwel niet. De nieuwbouw wordt vanaf deze straat immers aan het zicht onttrokken door de woning Grote Brink 32.

Tussen de toekomstige bebouwing en de woning aan de Grote Brink 38 wordt voldoende ruimte aangehouden. Daardoor komt de woning op dit perceel goed tot haar recht en is er van onderlinge hinder geen sprake. In de volgende afbeelding staat een impressie van de eindsituatie na realisatie van het plan.

Impressie eindsituatie na uitbreiding De Wenning

2.2.3 Groenstructuur

De inpassing in de groenstructuur wordt volgens het bestaande patroon doorgezet. Aan de voorzijde van de nieuwe bebouwing, wordt gras ingezaaid. Daarmee ontstaat een logisch verloop van de private naar de openbare ruimte (de Grote Brink). Rondom het gebouw worden heggen aangebracht, zoals aan de zijde van de Grolloërstraat. De nieuw ontstane tuin rondom de gebouwen krijgt een groene uitstraling. Dit wordt ingevuld met gras en wandelpaden. De oppervlakte bebouwing en verharding neemt in het plangebied toe. Om de opvang van afstromend regenwater te regelen wordt bij de nieuwbouw een vijver aangelegd. Deze geeft bovendien een ruimtelijke meerwaarde van de inrichting van het groen. Het hele terrein is beschikbaar voor de bewoners van De Wenning en ook openbaar toegankelijk.

2.2.4 Verkeer en parkeren

De hoofdontsluiting van De Wenning blijft gesitueerd aan de zijde van de Molencamp (zuidzijde). Aan de zijde van de Grote Brink wordt alleen een voetpad gerealiseerd, om te voorkomen dat een tweede auto-ontsluiting teveel hinder voor de Grote Brink 38 meebrengt.

Parkeren vindt op eigen perceel plaats. De bestaande parkeerplaatsen worden hiervoor uitgebreid. Deze uitbreiding vindt plaats aan de noordzijde van het bestaande parkeerplaats grenzend aan het gebouw. In het nieuwste plan wordt rekening gehouden met 42 parkeerplaatsen. Dit is voldoende voor de parkeerbehoefte na de uitbreiding.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

De ontwikkeling in het plangebied moet passen binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. Dit beleid kan uitgangspunten geven voor het bestemmingsplan en de daarin mogelijk gemaakte ontwikkelingen. In dit hoofdstuk staat omschreven welk beleid van belang is en welke uitgangspunten dit geeft.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 SVIR en Barro

In 2012 zijn de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het bijbehorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zet het Rijk in op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. De SVIR vervangt de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Het beleid is in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vertaald naar concrete regels.

Meer dan bij de voorgaande nota's legt het Rijk het primaat van de ruimtelijke ordening bij Provincies en Gemeenten ('decentraal, tenzij...'). Een aantal rijksbelangen en planologische instrumenten komt daarmee te vervallen. Voorbeelden hiervan zijn de Nationale Landschappen, Rijksbufferzones. Het Rijk concentreert zich op 14 Nationale belangen, waaronder erfgoed en cultuurhistorie. In die zin is het beleid voor Nationale Landschappen nog steeds van belang. Voor het plangebied zijn twee nationale belangen aangewezen, namelijk (4) 'efficiënt gebruik van de ondergrond' en (8) 'verbeteren van de milieukwaliteit en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's'.

Bij het efficiënt gebruik van de ondergrond richt het beleid zich vooral op het gebruik van de ondergrond voor bijvoorbeeld ontgrondingen, grondwaterbescherming en winning van oppervlaktedelfstoffen. Het Rijk heeft hierbij een monitorende rol en bepaalt op basis hiervan of een ruimtelijke interventie nodig is. De ontwikkeling in het plangebied heeft op de gebruiksmogelijkheden van de ondergrond geen invloed, omdat slechts de bestaande bebouwing wordt vervangen door nieuwe.

Bij het verbeteren van de milieukwaliteit en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's streeft het Rijk naar een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. De invloed van de ontwikkeling in het plangebied op de omgeving en vice versa is beschreven in hoofdstuk 4. Hierin komen ook de aspecten lucht, bodem, water, geluid en externe veiligheid aan de orde.

De overige nationale belangen hebben geen directe binding met het plangebied en de daarin voorgestelde ontwikkeling. Het SVIR geeft geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro. Het Barro geeft geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd en is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. De ladder voor duurzame verstedelijking is het kader voor alle juridisch bindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met drie opeenvolgende stappen. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

Bepalen behoefte aan de ruimtelijke ontwikkeling (trede 1)

In eerste instantie is het van belang aan te tonen dat een behoefte bestaat aan de stedelijke ontwikkeling. Dit kan een kwantitatieve en/of een kwalitatieve behoefte zijn. Daarbij gaat het in het plangebied om een ontwikkeling die valt onder de 'overige stedelijke ontwikkelingen' (woon-zorgcomplex).

In het plangebied is sprake van een bestaand woon-zorgcomplex. Eigenaar is Zorggroep Drenthe . Zij willen het woon-zorgcomplex graag uitbreiden, omdat er een concrete behoefte is aan wooneenheden. Het huidige huis kan deze op dit moment niet bieden. De concrete vraag is dus groter dan het aanbod. Daarbij gaat het in eerste instantie om een vraag vanuit Rolde en de directe omgeving daarvan.

Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied (trede 2)

Hierbij wordt gemotiveerd of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen bestaand stedelijk gebied. In het geval van de ontwikkeling in het plangebied gaat het om een gedeeltelijke vernieuwing en uitbreiding van een bestaand gebouw. Deze staat in de bebouwde kom van Rolde en dit wijzigt met de ontwikkeling niet. Ook aan deze trede wordt dus voldaan met de nieuwbouw.

Conclusie

De conclusie is dat de ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking voldoet. Dit geeft geen uitgangspunten voor het bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

De provincie Drenthe heeft het ruimtelijk beleid voor de periode 2010-2020 vastgelegd in de Omgevingsvisie Drenthe. In 2014 is de Omgevingsvisie geactualiseerd. De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

Kernkwaliteiten

De provincie vindt het belangrijk dat de kernkwaliteiten van Drenthe behouden blijven, omdat deze bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van de provincie. De provincie zet daarom in op een zorgvuldig ruimtegebruik. Daarbij streven zij naar een gezonde en veilige leefomgeving, waarbij de aspecten lucht, water, bodem, verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid van provinciaal belang zijn. Met de vervangende nieuwbouw en uitbreiding van het bestaande woon-zorgcomplex wordt ingezet op een zorgvuldig ruimtegebruik binnen bestaand stedelijk gebied. De toetsing aan de provinciaal van belang zijnde aspecten zijn opgenomen in paragraaf 3.2.2 en hoofdstuk 4.

Nationaal Landschap Drentsche Aa

Op de visiekaart heeft Rolde geen nadere aanduiding. Het landschap eromheen maakt deel uit van het Nationaal Landschap Drentsche Aa en is vanwege verschillende karakteristieke waarden waardevol. Zo is het van belang de 'duisternis' van het gebied zo veel mogelijk te behouden. De provincie ziet in dit gebied echter ook een nadrukkelijke rol binnen de vrijetijdseconomie (recreatie en toerisme). Rolde is aangeduid vanwege de hogere ligging en de aanwezige esdekken. In de kern zelf zijn deze kernkwaliteiten niet duidelijk meer zichtbaar. In de ondergrond kunnen nog wel archeologische waarden aanwezig zijn (paragraaf 4.8).

Woningbouw

De provincie wil investeren in de aantrekkelijkheid van Drenthe als woonprovincie. Drenthe kent karakteristieke woonmilieus die voorzien in de vraag naar landelijk en groen wonen. Bovenlokale afstemming is nodig om vraag en aanbod op de woningmarkt in balans te houden en om de herstructurering en verduurzaming van de woningvoorraad te bevorderen. Het is belangrijk om de woningvraag en het investeringspotentieel te benutten voor het herontwikkelen en transformeren van de bestaande woongebieden in de steden en dorpen. Daarmee geeft de provincie actief invulling aan de SER-Ladder voor zorgvuldig ruimtegebruik. De ontwikkeling in het plangebied past binnen dit beleidsuitgangspunt. In paragraaf 3.1.3 is aangegeven dat het gaat om een uitbreiding van een woon-zorgcomplex en dat concrete vraag is naar de wooneenheden die hierin gerealiseerd worden.

Conclusie

De omgevingsvisie geeft geen directe aanleiding voor het formuleren van uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

3.2.2 Omgevingsverordening Drenthe

Het ruimtelijk beleid is vertaald naar de provinciale Omgevingsverordening (POV, 2016). De POV is gebaseerd op meerdere wetten met elk een eigen doel en werkingssfeer. In de verordening staan de regels in relatie tot de provinciale belangen. Deze zijn gekoppeld aan de beleidsuitgangspunten zoals die geformuleerd zijn in de Omgevingsvisie.

Nationaal Landschap Drentsche Aa

In het POV ligt het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied van Rolde. Daarnaast is het plangebied aangewezen als onderdeel van het Nationaal Landschap Drentsche Aa. Ontwikkelingen binnen het Nationaal Landschap zijn mogelijk mits deze zorgen voor het behoud en de versterking van en niet in strijd zijn met de doelstellingen, kwaliteiten en kenmerken van het Nationaal Landschap. Bij de ontwikkeling in het plangebied is sprake van een inbreidingsplan binnen bestaand stedelijk gebied. Concreet worden hiermee de doelstellingen, kwaliteiten en kenmerken (zoals beschreven in 3.2.1) niet gewijzigd.

Kernkwaliteiten

Bij de kernkwaliteit archeologie is voor het plangebied aangegeven dat de verwachting getoetst moet worden. De resultaten van deze toetsing zijn van belang op het moment dat de vergunning voor de nieuwbouw verleend wordt.

Voor de kernkwaliteit aardkundige waarde is het plangebied aangewezen met een beschermingsniveau hoog. Dit hangt in het plangebied samen met de mogelijke archeologische verwachtingen.

De provincie kan bij de kernkwaliteit cultuurhistorie eisen stellen in relatie tot een ontwikkeling. Daarbij hanteert de provincie het Cultuurhistorisch Kompas als toetsingskader.

De aspecten archeologie, aardkundige waarden en cultuurhistorie worden in paragraaf 4.8 verder toegelicht.

Conclusie

De omgevingsverordening Drenthe geeft geen directe uitgangspunten voor het bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie 2020

De toekomstvisie zet de strategische koers uit voor de gemeente Aa en Hunze voor de komende tien jaar. De Toekomstvisie 2020 geeft richting aan het handelen van de gemeente. In samenspraak met de inwoners van de gemeente is de toekomstvisie herijkt. Dit heeft in 2015 geleid tot de Herijking Strategische Toekomstvisie.

Deze herijking kent vier speerpunten en geeft een nieuwe kijk op:

  • 1. bestuur en participatie
  • 2. zorg
  • 3. economie, werk en recreatie
  • 4. voorzieningen, leefbaarheid en wonen

Vooral de punten 2 en 4 zijn voor de ontwikkeling in het plangebied van belang. De gemeente zet in het kader van de zorg (2) vooral in op het zo veel mogelijk op eigen kracht kunnen deelnemen aan de maatschappij. Daarnaast zorgt ze voor kwetsbare groepen, waarbij ze open staan voor innovatie en initiatieven van partners en inwoners. De ontwikkeling van de nieuwbouw in het plangebied past binnen dit beleid.

Voor het in stand houden van voorzieningen, stimuleert en faciliteert de gemeente ontwikkelingen en initiatieven, zonder dat ze de verantwoordelijkheden overneemt. De gemeente treedt op als verbinder door partijen bij elkaar te brengen.

Met de nieuwbouw in het plangebied wordt ingespeeld op deze beleidsuitgangspunten van de gemeente.

3.3.2 Woonvisie 2016+

Het volkshuisvestelijke beleid van de gemeente Aa en Hunze is voor de ouderenhuisvesting primair gericht op het zo lang mogelijk zelfstandig wonen in eigen woning en leefomgeving. De veranderingen in het zorgstelsel waren daarvoor ook een directe aanleiding. In de Woonvisie 2016+ is hiervoor het volgende opgenomen:

Mensen met een lichte zorgvraag die voorheen aanspraak maakten op een intramurale zorgplaats zijn nu aangewezen op huisvesting in de reguliere woonomgeving. Een deel van hen blijft zelfstandig wonen, waar nodig met aanpassingen en zorg aan huis, een ander deel heeft meer behoefte aan woonplekken in meer beschutte woonomgevingen. De gemeente Aa en Hunze spant zich in om voldoende (betaalbare) woningen beschikbaar te hebben voor deze doelgroep. De locatie nabij (en met mogelijkheid tot gebruikmaking van) De Wenning is uitermate geschikt voor het huisvesten van bedoelde doelgroep. Bovendien profiteert De Wenning, via uitbreiding van algemene ruimten, hier ook van.

Het verzoek van Zorggroep Drenthe om 8 (duurdere) huurappartementen te bouwen, aansluitend aan De Wenning, waarbij wanneer gewenst of noodzakelijk door de nieuwe bewoners gebruik kan worden gemaakt van de zorgfaciliteiten van de zorginstelling, sluit naadloos aan op de beleidsdoelstellingen, zoals geformuleerd in de Woonvisie 2016+. Hierin is ook opgenomen dat slechts medewerking aan nieuwe ontwikkelingen (uitbreiding woningvoorraad) kan worden verleend, wanneer overtuigend kan worden aangetoond dat de uitbreiding van de woningvoorraad niet leidt tot leegstand elders. Door Zorggroep Drenthe wordt aangegeven dat er voldoende behoefte is vanuit de doelgroep voor de geplande appartementen. Gezien de huidige zorgtrend, de omschreven behoefte en de versteviging van de positie van De Wenning in Rolde, wordt vanuit volkshuisvesting geen verder woningbehoefteonderzoek verlangd alvorens het licht op groen te zetten voor deze ontwikkeling.

3.3.3 Welstandsnota

De gemeente heeft haar welstandsbeleid beschreven in de Nota Welstandbeleid Aa en Hunze van 2013. Dit betreft een geactualiseerde versie van de nota van 2005. De welstandsnota maakt deel uit van een integraal ruimtelijk kwaliteitsbeleid. Het welstandsbeleid is gericht op gericht het vinden van het juiste evenwicht tussen de particuliere belangen van burgers en bedrijven die willen bouwen of verbouwen enerzijds en het algemene belang, dat er op gericht is om de kwaliteit van de openbare ruimte zoveel mogelijk in stand te houden anderzijds.

Naast het algemene welstandsbeleid heeft de gemeente haar grondgebied in verschillende welstandsgebieden ingedeeld. Het plangebied maakt deel uit van drie welstandsgebieden; Historische kern esdorp (noordoostzijde), Niet-planmatige uitbreiding (noordwestzijde) en planmatig ontwerpen uitbreiding (zuidzijde). De welstandsnota beschrijft per welstandsgebied hoe dit eruit ziet, welke waardering zij daaraan geven, wat het beleid is en hoe ontwikkeling voorzien wordt. Daarnaast staan welstandscriteria opgenomen met betrekking tot ligging, massa en vorm, gevelopbouw, detaillering, materiaal- en kleurgebruik. Deze aspecten zijn per welstandsgebied heel verschillend. De nieuwbouw in het plangebied past het best binnen de regels van de "planmatig ontworpen uitbreiding".

Het welstandsbeleid en het bestemmingsplan staan niet los van elkaar maar zijn complementair. Het bestemmingsplan regelt de ruimtelijke aspecten, zoals ligging van de bebouwing, afmeting van de gebouwen, dakhellingen, bijgebouwen, en dergelijke. Het welstandsbeleid ziet toe op de (beeld)kwaliteit van deze elementen. Daarbij wordt rekening gehouden met de hiervoor aangegeven aspecten.

De welstandscommissie heeft het nieuwste schetsplan beoordeeld. De commissie heeft een voorlopig positief oordeel gegeven. Het schetsplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Bij realisatie van nieuwe ontwikkelingen dient, met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan, te worden onderzocht of in de toekomst sprake is van een goede omgevingssituatie. Daarbij wordt getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

4.1 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt een geluidzone rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken''. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Wanneer niet aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan, kan het bevoegd gezag hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Toetsing en conclusie

De Grolloërstraat en Grote Brink zijn ter hoogte van de Wenning 30 km/uur-zone. Ook de overige wegen rond het plangebied zijn al langere tijd 30 km/uur-zone. Deze wegen hebben daarmee geen geluidszone in de zin van de Wet geluidhinder. Hierdoor is de geluidsbelasting dusdanig laag, dat ter plaatse van de nieuwe wooneenheden sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.2 Luchtkwaliteit

Toetsingskader en beleid

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Toetsing en conclusie

In het plangebied worden 8 nieuwe wooneenheden mogelijk gemaakt, waarbij het bovendien deels gaat om zorgwoningen. Dit aantal blijft ruimschoots onder de drempelwaarde uit de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen). Toetsing aan de grenswaarden is daardoor niet aan de orde.

Overigens ligt de achtergrondconcentratie voor de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de gehele provincie Drenthe dusdanig laag, dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet nodig.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woonfuncties aanwezig. Op korte afstand worden geen (bedrijfs)activiteiten uitgeoefend die leiden tot onaanvaardbare hinder voor de nieuwe wooneenheden.

In het woon-zorgcomplex worden slechts activiteiten uitgeoefend die leiden tot zeer lichte hinder voor de woningen in de omgeving. Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor verzorgingshuizen een richtafstand van 30 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. De woningen aan de Grote Brink 32 en 38 liggen binnen deze afstand. Afwijking van de afstand wordt aanvaardbaar geacht omdat:

  • de entree, ontsluiting en het grootste deel van de parkeerplaatsen aan de andere kant van het plangebied liggen. Van onaanvaardbare geluidhinder van verkeer is daarom geen sprake;
  • de bebouwing iets dichter naar de woning toe wordt gebouwd, maar de terreingrens op dezelfde afstand ligt. Overigens wordt er nog steeds een ruime maat tussen de woning en de nieuwbouw aangehouden;
  • afschermende beplanting tussen het perceel en de bebouwing in stand wordt gehouden.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering.

Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Voor (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Ook worden binnen korte afstand van het plangebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het spoor, het water of door leidingen. Het aspect externe veiligheid geeft geen belemmeringen en uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

4.5 Ecologie

Toetsingskader en beleid

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

In Nederland zijn via de Wet Natuurbescherming de Natura 2000-gebieden beschermd. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologisch Hoofdstructuur). Voor ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het beleid voor het NNN is opgenomen in de provinciale verordening.

Soortenbescherming

Ook de bescherming van soorten is opgenomen in de Wet Natuurbescherming. Vanuit deze wet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor sommige soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt midden in bebouwd gebied. Het Natura 2000-gebied Drentse Aa-gebied ligt op ten minste 2 kilometer afstand van het plangebied. Op enkele honderden meters ten westen van het plangebied - grenzend aan de Nijlanderstraat - ligt een in de provinciale verordening begrensd NNN-gebied. Gelet op de afstand hiertoe en de relatief beperkte aard van het project, zijn negatieve gevolgen voor het NNN-gebied uit te sluiten.

Soortenbescherming

Voor de beoogde ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd (2012, zie bijlage 1). Uit deze quickscan is gebleken dat de te slopen gebouwen in het plangebied geschikt zijn als verblijfsplaats voor verschillende vogel- en vleermuissoorten. Naar deze soortgroepen heeft daarom een vervolgonderzoek plaatsgevonden (2012, zie bijlage 2). Op basis van een aantal gerichte inventarisaties is vastgesteld dat:

  • in de woningen geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn;
  • de woningen, inclusief tuinen en opstallen vormen geen belangrijke verblijfplaats voor vleermuizen vormen of dienen als essentiële vliegroute voor vleermuizen;
  • in de woningen geen nestelende Huismussen aanwezig zijn.

Zodoende is overtreding van de wetgeving niet aan de orde. Het aspect soortenbescherming staat de vaststelling en uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Het onderzoek dateert van 2012 en is daarmee verouderd. Een actualisatie van het onderzoek en de resultaten daarvan volgen in een later stadium en worden dan ook opgenomen in het plan.

De quickscan van 2012 is te oud en is daarom in 2017 geactualiseerd (zie bijlage 3). Hierbij is bovendien uitgegaan van de meest recente wetgeving op het gebied van ecologie. De conclusie van deze actualisatie is ongewijzigd ten opzichte van het eerdere onderzoek. Dit betekent dat wederom een vervolgonderzoek geadviseerd wordt voor de huismus en vleermuizen. Dit betekent dat voor de huismus 2 inventarisatie rondes moeten plaatsvinden in de periode van 1 april tot en met 15 mei. Voor de vleermuizen betekent dit 4 onderzoeksrondes in de periode mei t/m september. Dit onderzoek volgt, de verwachting is dat de onderzoeksresultaten niet anders zijn dan het onderzoek van 2012.

In 2018 is een nader onderzoek naar huismus en vleermuizen uitgevoerd (zie bijlage 4). Geconcludeerd wordt dat:

  • Negatieve effecten op de huismus uitgesloten zijn. De gebouwen worden niet gebruikt als nest- en/of rustplaats door de huismus. In het plangebied zijn geen huismussen waargenomen.
  • Er zijn geen verblijfplaatsen vleermuizen vastgesteld, niet in het plangebied, noch in de rest van het onderzoeksgebied. Essentieel foerageergebied en vliegroutes zijn evenmin aanwezig.

Zolang er rekening wordt gehouden met het broedseizoen en de aanwezige beplanting buiten het broedseizoen (half maart t/m half juli) en bij voorkeur in de winterperiode wordt verwijderd, is een ontheffing van de Wet natuurbescherming niet nodig. Er kan in dat geval zonder ontheffing worden gewerkt.

De zorgplicht is wel van kracht. De zorgplicht (art. 1.11 Wet natuurbescherming) houdt in dat schade aan wilde planten en dieren zoveel, als redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorkomen. De zorgplicht kan in dit geval worden ingevuld door het groen in de tuinen in de winterperiode te verwijderen.

4.6 Water

Toetsingskader en beleid

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Hunze en Aa's.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Ter invulling van de watertoets is het bestemmingsplan aangemeld via www.dewatertoets.nl. Na het doorlopen van een aantal standaardvragen blijkt dat voor het plan de normale procedure moet worden doorlopen. Daarbij wordt automatisch een uitgangspuntennotitie gegenereerd. Deze notitie is opgenomen als bijlage 5 bij de toelichting.

Het waterschap heeft naar aanleiding van de ingevulde watertoets en het overleg 3.1.1. Bro een reactie gegeven op de inhoud van het plan. Het waterschap adviseert om, ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak, een waterberging te realiseren. Hierbij is een capaciteit nodig van ten minste 42 m3. Naar aanleiding van het advies heeft tussen de gemeente en het waterschap een overleg plaatsgevonden (15 februari 2018). Tijdens dit overleg zijn afspraken gemaakt over de realisatie van een nieuwe vijver bij De Wenning. De vijver wordt dan ook mogelijk gemaakt in de regels van de bestemming. De vijver werkt fungeert als een soort badkuip; bij sterke regenval loopt de vijver als eerste vol. Aan de bovenzijde heeft de vijver een overloopafvoer, zodat het waterpeil dit niveau heeft bereik loopt het water naar het riool (regenwaterafvoer). Dit overstromen vindt echter maar zeer zelden plaats. Daarbij moet de lozing passen binnen de te bereiken waterkwaliteitsdoelstellingen.

Bij de nieuwbouw wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van duurzame en milieuvriendelijke materialen. Daarnaast is de voorkeur om bij de nieuw te realiseren vijver natuurvriendelijke oevers te hanteren. Hierdoor verontreinigd het afstromende hemelwater niet en blijft de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater goed. Dit is van belang in verband met de afstroming van het grondwater naar de Drentse Aa (drinkwatervoorziening).

Noordelijk langs de Grote Brink en oostelijke van de Grolloërstraat loopt een persleiding van waterschap Hunze en Aa's. Deze ligt niet binnen het plangebied en hiervoor is dus geen specifieke regeling in het plan nodig. De nieuwe bebouwing wordt op enige afstand van de leiding gerealiseerd. De transportfunctie van de leiding komt daardoor niet in gevaar.

Als uitgangspunt voor de bebouwing geldt dat het hemelwater zo veel mogelijk wordt afgekoppeld en dat niet uitloogbare (dak)materialen worden gebruikt. Het plan raakt verder geen gronden die voor het waterschap van belang zijn zoals waterkeringen, persleidingen of boezemkades.

4.7 Bodem

Toetsingskader en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Voor zover bekend hebben ter plaatse van het plangebied geen verontreinigende activiteiten plaatsgevonden. Voor eerdere bouwplannen is in het verleden een verkennend bodemonderzoek aan de zijde van de Molenkamp uitgevoerd. Uit dit onderzoek zijn geen vervolgacties gekomen. Aangetroffen verontreinigingen in de omgeving, bij de voormalige garage Brands, reiken niet tot het plangebied. Verkennend bodemonderzoek is in het kader van het bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. In het kader van de omgevingsvergunning is dergelijk onderzoek echter vereist.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader en beleid

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. In Drenthe wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is. De gemeente Aa en Hunze heeft geen eigen archeologiebeleid, waardoor het provinciaal beleid van toepassing is.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Vanwege de hoge archeologische verwachtingswaarde in de kern van Rolde, is een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6). Tijdens dit onderzoek is een vuursteenafslag gevonden en is geconstateerd dat de kwaliteit van de bodem op het westelijke grasveld en in de achtertuinen van de woningen relatief goed is. Daarom wordt geadviseerd in dit plangebied een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek kan worden uitgevoerd, nadat de te slopen bewoning weg is. Daarom wordt in het bestemmingsplan een dubbelbestemming voor archeologie opgenomen, op basis waarvan een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen dieper dan 30 centimeter.

4.9 Molenbiotoop

Aan de Grote Brink 24 staat een molen. Rondom deze molen is sprake van een molenbiotoop, die ook deels over het plangebied valt. Binnen de molenbiotoop wordt terughoudend omgegaan met nieuwe bebouwing in verband met de windvang. Dit betekent dat daarin geen bebouwing gerealiseerd mag worden die hoger is dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. Deze molenbiotoop wordt opgenomen in dit bestemmingsplan.

Daarnaast is het van belang om te toetsen of de nieuwbouw onaanvaardbare aantasting van de molenbiotoop oplevert. In het geval van de nieuwbouw van de Wenning is dit niet het geval, om de volgende redenen:

  • tussen de nieuwe bebouwing en de molen staan de woningen Grolloërstraat 28 en Grote Brink 32;
  • de nieuwbouw komt in de plaats van bebouwing met een vergelijkbare maatvoering;
  • de nieuwbouw komt aan de rand van de molenbiotoop.

De nieuwbouw kan dus in het plangebied gerealiseerd worden.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk wordt de juridische systematiek toegelicht.

5.1 De systematiek

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de wetgeving. Inherent

hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld.

De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden en voldoen aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd en in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

Dit bestemmingsplan is opgesteld volgens de SVBP 2012 en is qua regeling vooral afgestemd op de gewenste inrichting en op de regeling van het aangrenzende bestemmingsplan Rolde Dorp.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Binnen het bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen en aanduidingen gehanteerd:

5.2.1 Maatschappelijk - Zorginstelling

Binnen de bestemming "Maatschappelijk - Zorginstelling" is een zorginstelling met daaraan ondergeschikte functies en voorzieningen toegestaan. Deze bestemming was al van toepassing op de bestaande bebouwing en is ook op de nieuwbouw gelegd, omdat deze bij De Wenning hoort. Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximale maatvoering van de goot- en bouwhoogte is gedifferentieerd vastgelegd op de verbeelding. Hiermee kan de gewenste gootlijn aan de zijde van de Grote Brink geregeld worden. In ondergeschikte mate worden afwijkingen hiervan mogelijk gemaakt. Er is een beperkte oppervlakte aan bijgebouwen buiten het bouwvlak toegestaan. Daarbij gaat het om aan- en uitbouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken.

Het gebruik van bebouwing voor zelfstandige detailhandel, dienstverlening of horeca is niet toegestaan, ondergeschikt en gekoppeld aan de hoofdfunctie zijn deze wel mogelijk. Naast forensisch psychiatrische klinieken worden penitentiaire instellingen expliciet uitgesloten.

5.2.2 Waarde - Archeologie

In het bestemmingsplan is voor het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. In deze bestemming staat een regeling waarbij aangegeven is dat alleen na een (proefsleuven)onderzoek en met een vergunning werkzaamheden in bodem zijn toegestaan die dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld. Het archeologisch (proefsleuven)onderzoek moet bovendien voldoen aan een goedgekeurd programma van eisen. De regeling is gebaseerd op de uitkomsten van het al uitgevoerde archeologische onderzoek (zie ook 4.8).

5.2.3 Aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'

Rondom de molen is door middel van de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringzone - molenbiotoop’ aangegeven in hoeverre bouwwerken tot een beperkte hoogte zijn toegestaan. De regeling hiervoor is afgestemd op dezelfde regeling die opgenomen is in het bestemmingsplan Rolde Dorp. De nieuwbouw die in het plangebied komt is niet hoger dan de bestaande bebouwing die al mogelijk is in het plangebied en komt niet dichterbij de molen te staan. De windvang voor de molen wijzigt hiermee niet. De molenbiotoop is toch opgenomen, in verband met eventueel toekomstige aanpassingen in het plangebied.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Om de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan te tonen is het belangrijk dat het bestemmingsplan op een goede manier de bestemmingsplanprocedure doorloopt.

Overleg

Deze is gestart met een periode van overleg op basis van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hiervoor zijn de provincie Drenthe en het waterschap Hunze en Aa's benaderd. Alleen het waterschap heeft een reactie ingediend (zie bijlage 7). In deze reactie geeft het waterschap aan dat het bestemmingsplan aangepast moet worden in relatie tot watercompensatie, waterkwaliteit en de regeling van de bestemming "Waarde - Archeologie". Naar aanleiding van de reactie van het waterschap is de paragraaf 4.6 verwerkt. Ook is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" aangepast.

Zienswijzen en vaststelling

Het ontwerp bestemmingsplan 'Uitbreiding Zorgcentrum De Wenning Rolde 2017' heeft voor een ieder ter inzage gelegen van 26 april tot en met 6 juni 2018. Tijdens deze termijn is er één zienswijze ontvangen. Deze zienswijze gaf naar het oordeel van het college en de raad geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. De 'Notitie zienswijzen ontwerp bestemmingsplan Uitbreiding Zorgcentrum De Wenning Rolde 2017' is opgenomen als bijlage Het plan is tenslotte op 28 februari door de raad vastgesteld.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt bepaald door de financiële haalbaarheid ervan en door de wettelijk vastgelegd grondexploitatieregeling (kostenverhaal).

6.2.1 Financiële haalbaarheid

De plannen worden gerealiseerd door Zorggroep Drenthe. Zij heeft voldoende middelen beschikbaar om het initiatief tot stand te brengen. Daarnaast wordt uit de exploitatie van de ruimten (verhuur) een deel van de kosten gedekt.

6.2.2 Grondexploitatie

Via de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en het opstellen van een bestemmingsplan.

Als sprake is van bepaalde bouwplannen, moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Afzien van het vaststellen van een exploitatieplan is mogelijk als voornoemde kosten “anderszins verzekerd” zijn en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk is. Anderszins verzekeren kan bijvoorbeeld via het afsluiten van een (privaatrechtelijke) overeenkomst.

In dit bestemmingsplan wordt de uitbreiding van een woon-zorgcomplex mogelijk gemaakt; een bouwplan in de zin van het Bro. De grondexploitatieregeling is dus van toepassing. Kosten voor het opstellen van het plan en de bouwleges zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Tussen de initiatiefnemers en de gemeente is een overeenkomst gesloten waarin afspraken over de planschade zijn vastgelegd. Het vaststellen van een exploitatieplan bij dit bestemmingsplan is daarom niet meer aan de orde.